gepubliceerd op 07 november 2003
Besluit van de Vlaamse regering ter uitvoering van het decreet van 14 februari 2003 houdende de ondersteuning en de stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijk en het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid, inzake de subsidiëring van gemeentebesturen die een jeugdruimtebeleid voeren als onderdeel van het jeugdwerkbeleid
12 SEPTEMBER 2003. - Besluit van de Vlaamse regering ter uitvoering van het decreet van 14 februari 2003 houdende de ondersteuning en de stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijk en het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid, inzake de subsidiëring van gemeentebesturen die een jeugdruimtebeleid voeren als onderdeel van het jeugdwerkbeleid
De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 14 februari 2003 houdende de ondersteuning en de stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijk en het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid, inzonderheid op artikel 8, § 2, 5°;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 12 september 2003 ter uitvoering van het decreet van 14 februari 2003 houdende de ondersteuning en de stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijk en het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid, inzake het voeren van een gemeentelijk en intergemeentelijk jeugd- en jeugdwerkbeleid;
Gelet op het advies van de Jeugdraad voor de Vlaamse Gemeenschap, gegeven op 2 juli 2003;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 18 juni 2003;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Overwegende dat in het decreet houdende de ondersteuning en de stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijk en het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid, werd bepaald dat de Vlaamse regering uiterlijk in de maand januari voor het eerste jaar van elke jeugdwerkbeleidsplanperiode de prioriteiten vaststelt voor de besteding van het budget, bepaald in artikel 8, § 2, 5°, en dat voor de periode 2005 - 2007 de prioriteit jeugdruimtebeleid wordt verlengd;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de Jeugd;2° het decreet : het decreet van 14 februari 2003 houdende de ondersteuning en de stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijk en het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid;3° jeugdruimteplan : de hoofdstukken Jeugdwerkinfrastructuur en Ruimte voor de jeugd uit het jeugdwerkbeleidsplan, die voldoen aan de extra bepalingen inzake de inhoudelijke en vormelijke vereisten zoals voorgeschreven in dit besluit;4° formele jeugdruimte : ruimte die hoofdzakelijk gebruikt wordt door kinderen en jongeren in de vrije tijd, en die door iedereen als dusdanig wordt erkend;5° informele jeugdruimte : ruimte die ook gebruikt wordt door kinderen en jongeren in de vrije tijd, hoewel ze niet uitdrukkelijk die bedoeling heeft en dus ook niet door iedereen als dusdanig wordt erkend;6° werkingsverslag : het jaarlijkse werkingsverslag bij het jeugdwerkbeleidsplan, zoals bepaald in hoofdstuk VI van het besluit van de Vlaamse regering ter uitvoering van het decreet van 14 februari 2003 houdende de ondersteuning en de stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijk en het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid, inzake het voeren van een gemeentelijk en intergemeentelijk jeugd- en jeugdwerkbeleid;7° de afdeling Jeugd en Sport : de afdeling Jeugd en Sport van de administratie Cultuur, departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. HOOFDSTUK II. - Subsidiëring
Art. 2.Elk gemeentebestuur met een door de Minister, bevoegd voor de Jeugd, voor subsidiëring aanvaard jeugdwerkbeleidsplan 2005-2007 komt in aanmerking voor subsidiëring in het kader van dit besluit, wanneer het jeugdwerkbeleidsplan voor de hoofdstukken Jeugdwerkinfrastructuur en Ruimte voor de jeugd beantwoordt aan de bepalingen in dit besluit.
Het jeugdruimteplan bepaalt het beleid inzake ruimte voor de jeugd en het jeugdwerk, minimaal voor de periode 2005 tot en met 2007.
Art. 3.Het hoofdstuk Jeugdwerkinfrastructuur, genoemd in artikel 5, § 3, 2°, e), van het decreet, moet minstens de volgende elementen bevatten : 1° een beschrijving van de bestaande situatie, met een weergave van de knelpunten, tekorten en werkpunten betreffende de volgende elementen : a) de beschikbaarheid en het gebruik van de jeugdwerkinfrastructuur;b) het beheer van de jeugdwerkinfrastructuur;c) de capaciteit van de jeugdwerkinfrastructuur in verhouding tot het gebruik ervan;d) de omgeving van de jeugdwerkinfrastructuur;e) de bouwtechnische staat van de jeugdwerkinfrastructuur, minstens met het oog op de veiligheid van de gebruikers;f) de wettelijkheid van de jeugdwerkinfrastructuur;g) de gemeentelijke ondersteuningsvormen.2° een weergave van de wensen en noden van de jeugd en het jeugdwerk, ten aanzien van de in 1° vermelde aspecten, en een beschrijving van de wijze waarop deze behoeften werden vastgesteld;3° de positieve vertaling van bovenvermelde situatieschets en behoeftenpeiling in de visie en de algemene doelstellingen van het gemeentebestuur voor het jeugdruimteplan.Bij elke algemene doelstelling stelt het college voor zichzelf een beoogd resultaat voorop met de mogelijke vermelding van één of meer beleidsindicatoren; 4° een overzicht van de concrete acties die in het kader van de voornoemde algemene doelstellingen zullen worden ondernomen.Per concrete actie geeft het college bovendien een concreet tijdschema voor de uitvoering, alsook de meerjarenbegroting die voor de uitvoering ervan werd vastgesteld.
Art. 4.Het hoofdstuk Ruimte voor de jeugd, genoemd in artikel 5, § 3, 2°, g), van het decreet, moet minstens de volgende elementen bevatten : 1° een weergave van de wensen en noden van de jeugd en het jeugdwerk, ten aanzien van minstens twee deelgebieden van formele of informele ruimte voor de jeugd, en een beschrijving van de wijze waarop die behoeften werden vastgesteld.De keuze voor die deelgebieden gebeurt door het college in overleg met de gemeentelijke jeugdraad. Het hoofdstuk bevat een gemotiveerde argumentatie over de gekozen deelgebieden van ruimte voor de jeugd; 2° een beschrijving van de bestaande situatie, met een weergave van de knelpunten, tekorten en werkpunten van de in 1° vermelde deelgebieden;3° de positieve vertaling van bovenvermelde situatieschets en behoeftenpeiling in de visie en de algemene doelstellingen van het gemeentebestuur voor het jeugdruimteplan.Bij elke algemene doelstelling stelt het college voor zichzelf een beoogd resultaat voorop met de mogelijke vermelding van een of meer beleidsindicatoren; 4° een overzicht van de concrete acties die in het kader van de voornoemde algemene doelstellingen zullen worden ondernomen.Per concrete actie geeft het college bovendien een concreet tijdschema voor de uitvoering, alsook de meerjarenbegroting die voor de uitvoering ervan werd vastgesteld.
Art. 5.De beleidsmaatregelen inzake Jeugdinfrastructuur en Ruimte voor de Jeugd zullen kaderen in de opties van het gemeentelijk ruimtelijk beleid. Het gemeentebestuur moet aangeven op welke wijze de jeugd en de jeugdwerkinitiatieven kunnen betrokken worden in het tot stand komen en de uitwerking van de opties van dit gemeentelijk ruimtelijk beleid.
Art. 6.Het gemeentebestuur dat voor de periode 2005 tot en met 2007 in aanmerking wil komen voor deze subsidiëring kan voor de analyse voor de beleidsmaatregelen jeugdwerkinfrastructuur en ruimte voor de jeugd, gebruikmaken van de leidraad die de afdeling Jeugd en Sport ter beschikking stelt.
Art. 7.§ 1. In afwijking van artikel 1 kunnen, in die gemeenten waar er geen gemeentelijk jeugdwerkbeleidsplan is, de plaatselijke jeugdwerkinitiatieven die samen een jeugdwerkbeleidsplan opmaken, ook in aanmerking komen voor de subsidiëring in het kader van dit besluit.
De jeugdwerkinitiatieven die in aanmerking wensen te komen voor deze subsidiëring moeten in het jeugdwerkbeleidsplan een hoofdstuk Jeugdwerkinfrastructuur toevoegen. § 2. De volgende aspecten moeten in dat geval worden beschreven : 1° een analyse van de eigen jeugdwerkinfrastructuur, op basis van artikel 3, 1°;2° een weergave van de noden en wensen van de plaatselijke jeugdwerkinitiatieven;3° een overzicht van de algemene doelstellingen en concrete acties die zullen worden ondernomen;4° per concrete actie geven de plaatselijke jeugdwerkinitiatieven bovendien een concreet tijdschema voor de uitvoering van deze acties, alsook de financiële weerslag van deze acties.
Art. 8.§ 1. Het krediet, beschikbaar krachtens artikel 8, § 2, 5°, van het decreet, wordt jaarlijks verdeeld over de gemeentebesturen, en over de plaatselijke jeugdwerkinitiatieven, genoemd in artikel 7. Die verdeling gebeurt op basis van de verhouding van het aantal inwoners van de gemeente die jonger zijn dan 25 jaar, ten opzichte van het totale aantal inwoners van het Vlaamse Gewest die jonger zijn dan 25 jaar. Enkel de gemeenten met een door de minister voor subsidiëring aanvaard jeugdwerkbeleidsplan 2005-2007, dat voor de hoofdstukken over Jeugdwerkinfrastructuur en Ruimte voor de jeugd voldoet aan de extra bepalingen, vermeld in artikel 3, 4 en 5, en de plaatselijke jeugdwerkinitiatieven genoemd in artikel 7, met een door de minister voor subsidiëring aanvaard jeugdwerkbeleidsplan 2005-2007, dat voor het hoofdstuk over Jeugdwerkinfrastructuur voldoet aan de extra bepalingen, vermeld in artikel 3, 4 en 5, komen in aanmerking voor die subsidie in 2005, 2006 en 2007. § 2. Het gemeentebestuur moet in de werkingsverslagen aantonen dat voor de subsidie die de gemeente ontvangt krachtens artikel 8, § 2, 4°, van het decreet, opgeteld bij de subsidie krachtens artikel 8, § 2, 5°, van het decreet, voldoende subsidiabele uitgaven, zoals bepaald in artikel 9 van het decreet, werden gerealiseerd. § 3. Wanneer uit de werkingsverslagen blijkt dat de vooropgestelde doelstellingen op gebied van jeugdwerkinfrastructuur en ruimte voor de jeugd niet werden uitgevoerd, dan kan de afdeling Jeugd en Sport het eventueel terug te vorderen bedrag bepalen in verhouding tot de niet-gerealiseerde doelstellingen, waarbij ze de argumenten van het gemeentebestuur in kwestie, respectievelijk van de plaatselijke jeugdwerkinitiatieven genoemd in artikel 7, in overweging neemt. HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen
Art. 9.Alleen voor 2004 kan nog een jeugdruimteplan ingediend worden op basis van het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 2001 betreffende de subsidiëring van gemeentebesturen die een jeugdruimtebeleid voeren als onderdeel van het jeugdwerkbeleid. De subsidies voor de uitvoering van het jeugdruimteplan in 2003 en 2004 worden uitbetaald op basis van voormeld besluit.
Art. 10.Het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 2001 betreffende de subsidiëring van gemeentebesturen die een jeugdruimtebeleid voeren als onderdeel van het jeugdwerkbeleid, wordt opgeheven op 31 december 2005.
Artikel 7 van het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 2001 betreffende de subsidiëring van gemeentebesturen die een jeugdruimtebeleid voeren als onderdeel van het jeugdwerkbeleid, wordt opgeheven bij de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 11.Dit besluit treedt in werking op de dag van bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad .
Art. 12.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Jeugd, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 12 september 2003.
De minister-president van de Vlaamse regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd, en Ambtenarenzaken, P.. VAN GREMBERGEN