gepubliceerd op 27 april 2007
Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen
9 MAART 2007. - Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen
De Vlaamse Regering Gelet op het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, inzonderheid op de artikelen 8 §§ 3 en 4, 13 §§ 4 en 9, 14 §§ 3 en 4, 15 § 2, 22 § 2, 23, 24 § 5, 26 § 5, 27 §§ 1 en 5, 28 § 2, 29 § 1, 47, 48 § 2, 49 tot en met 59, 60 § 1, 61, 62 §§ 6 en 7, 64 § 1, 66, 67, 68, 70;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 8 februari 2007;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister van begroting gegeven op 15 februari 2007;
Gelet op advies 42.398/3 van de Raad van State, gegeven op 5 maart 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat het opbrengen van andere meststoffen en bewerkte dierlijke mest die stikstof in dusdanige vorm bevatten dat slechts een beperkt gedeelte van de totale stikstof vrijkomt in het jaar van opbrenging of waarvan de stikstofinhoud laag is steeds (dus reeds vanaf 1 januari) is toegelaten volgens artikel 8 § 4 van het mestdecreet; dat tuinders voor het plantseizoen moeten kunnen beschikken over het overzicht welke teelten zij en in welke combinaties kunnen aanplanten met eerbiediging van de bemestingsnormen van het mestdecreet; dat het bemestingsseizoen voor bemesting met dierlijke mest, andere meststoffen en kunstmest een aanvang neemt op 15 februari; dat de landbouwers enerzijds voor het plannen van de bemesting van hun tot het bedrijf behorende cultuurgronden en anderzijds voor het voeren van mest naar andere landbouwers zeer duidelijk moeten weten welke de juiste nutriënteninhoud is van de door hun dieren geproduceerde mest; dat zij deze gegevens wat stikstof betreft enkel met zekerheid kunnen vaststellen indien ze beschikken over de cijfers betreffende de emissie uit de stallen van stikstof; dat houders van melkvee voor het vaststellen van de hoeveelheid uitscheiding van hun melkvee moeten beschikken over alle gegevens en met name de gegevens van het voederrantsoen met de verhouding voedergewas-gras en de daaraan beantwoordende uitscheiding van stikstof; dat de goedkeuring en publicatie van dit uitvoeringsbesluit noodzakelijk is opdat de nitraatrichtlijn volledig in de Vlaamse wetgeving geacht kan worden omgezet te zijn en dat de Europese Commissie dit onverwijld moet kunnen vaststellen aangezien wij reeds in 2005 veroordeeld zijn wegens onvolledige omzetting en aangezien het nieuwe vierjaarlijkse actieprogramma overeenkomstig de nitraatrichtlijn ook vanaf 1 januari 2007 moet in werking treden en aangezien dit uitvoeringsbesluit hiervan een essentieel bestanddeel vormt; gelet op de omstandigheid dat het Mestdecreet van 22 december 2006 in werking is getreden vanaf 1 januari 2007; dat dit besluit een essentieel onderdeel vormt van de wetgeving die uitvoering moet geven aan het Vlaams actieprogramma 2007-2010 ter implementatie van de nitraatrichtlijn 91/676/EG van 12 december 1991 opdat België zich zou conformeren aan de nitraatrichtlijn zoals uitgelegd door het Europees Hof van Justitie in zijn arrest van 22 september 2005, dat in het kader van de rechtszekerheid landbouwers zo vlug mogelijk moeten beschikken over de regelgeving van dit besluit teneinde dit in hun bedrijfsplanning 2007 in te passen;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° Mestdecreet : het Mestdecreet van 22 december 2006;2° erkend laboratorium : een laboratorium dat krachtens artikel 62, § 6, van het Mestdecreet, erkend is geworden;3° compendium : het compendium, als vermeld in artikel 62, § 7, van het Mestdecreet;4° minerale stikstof : de hoeveelheid stikstof onder vorm van ammonium, nitriet en nitraat;5° melkkoe : een dier dat behoort tot een van de verschillende diercategorieën melkkoeien, als vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet, ongeacht de melkproductie.
Art. 2.Alle documenten die opgemaakt worden in het kader van het Mestdecreet evenals alle stavingsstukken, dienen door de betrokkene 5 kalenderjaren bewaard te worden en ter inzage gehouden te worden, te rekenen vanaf 1 januari volgend op de datum waarop het document of stavingsstuk is ontstaan. HOOFDSTUK II. - Specifieke bemestingsregels voor bepaalde meststoffen of bepaalde teelten Afdeling 1. - Bemestingsregels aangaande meststoffen met een lage
stikstofefficiëntie of die traagvrijkomende stikstof bevatten en aangaande effluenten met een laag stikstofgehalte
Art. 3.§ 1. Om als andere meststoffen of bewerkte dierlijke mest die stikstof in dusdanige vorm bevatten dat slechts een beperkt gedeelte van de totale stikstof vrijkomt in het jaar van opbrenging, als vermeld in artikel 8, § 4, van het Mestdecreet, of als andere meststoffen, die stikstof in dusdanige vorm bevatten dat slechts een beperkt gedeelte van de totale stikstof vrijkomt in het jaar van opbrenging, als vermeld in artikel 13, § 9, van het Mestdecreet, aanzien te worden, dient aan de volgende voorwaarden voldaan te zijn : 1° de inhoud aan minerale stikstof is kleiner dan 15 % van de inhoud aan totale stikstof;2° de som van de inhoud aan minerale stikstof en snel vrijkomende organische stikstof is kleiner dan 30 % van de inhoud aan totale stikstof. § 2. Om als andere meststoffen of bewerkte dierlijke mest waarvan de stikstofinhoud laag is, als vermeld in artikel 8, § 4, van het Mestdecreet, aanzien te worden, dient de inhoud aan totale stikstof niet hoger te zijn dan 0,60 kg stikstof per ton.
Art. 4.§ 1. Producenten van andere meststoffen of bewerkte dierlijke mest, als vermeld in artikel 8, § 4, van het Mestdecreet, of van andere meststoffen, als vermeld in artikel 13, § 9, van het Mestdecreet, kunnen hiervoor een attest aanvragen bij de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu, op voorwaarde dat ze de aangifte als vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet volledig en correct hebben verricht. De aanvraag wordt ingediend bij de Mestbank. Deze aanvraag dient vergezeld te gaan van de resultaten van een analyse : 1° die uitgevoerd is door een erkend laboratorium conform het compendium;2° die hoogstens 6 maanden oud is.In afwijking hiervan mag voor het aantonen van de voorwaarde, als vermeld in artikel 3, § 1, 2°, gebruik gemaakt worden van een analyse die hoogstens drie jaar oud is, op voorwaarde dat het productieproces van de betrokken meststoffen sedert de analyse ongewijzigd is gebleven; 3° waarvan de resultaten aantonen dat de meststof voldoet aan de voorwaarden als vermeld in artikel 3, § 1 of § 2. § 2. De uitbaters van bewerkings- of verwerkingseenheden die effluenten, als vermeld in artikel 22, § 2, van het Mestdecreet, produceren, kunnen hiervoor een attest aanvragen bij de Mestbank, op voorwaarde dat ze de aangifte als vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet volledig en correct hebben verricht. Deze aanvraag dient vergezeld te gaan van de resultaten van een analyse : 1° die uitgevoerd is door een erkend laboratorium conform het compendium;2° waarvan de resultaten aantonen dat het effluent een lager gehalte heeft aan ammoniakale stikstof dan 1 kg NH4-N per 1000 L of 1 kg NH4-N per 1000 kg. § 3. Verschillende producenten van meststoffen, bedoeld in art. 3, § 1, die meststoffen met eenzelfde samenstelling en via eenzelfde productieproces produceren, kunnen voor deze meststoffen één gezamenlijke aanvraag, als vermeld in § 1, indienen.
Deze gezamenlijke aanvraag dient vergezeld te worden van de nodige stukken die aantonen dat de betrokken meststoffen dezelfde samenstelling hebben en via eenzelfde productieproces geproduceerd worden.
De betrokken producenten dienen een contactpersoon aan te duiden. De betrokken producenten kunnen op elk ogenblik een andere contactpersoon aanduiden. § 4. De Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu onderzoekt de aanvraag, als vermeld in § 1 en § 3, en deelt de aanvrager binnen de 60 kalenderdagen haar gemotiveerde beslissing mee. Wanneer de aanvraag positief wordt bevonden, ontvangt de aanvrager een attest dat geldig is vanaf de dag dat de betrokken aanvraag positief werd bevonden tot en met de eerstvolgende 31 juli. § 5. De Mestbank onderzoekt de aanvraag, als vermeld in § 2, en deelt de aanvrager binnen de 60 kalenderdagen haar gemotiveerde beslissing mee. Wanneer de aanvraag positief wordt bevonden, ontvangt de aanvrager een attest dat geldig is vanaf de dag dat de betrokken aanvraag positief werd bevonden tot en met de eerstvolgende 31 juli. § 6. De producent van meststoffen of de uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid, die over een geldig attest beschikt, als vermeld in § 4 en § 5, kan een verlenging van de geldigheid van zijn attest verkrijgen. Hij voegt hiervoor bij zijn aangifte, als vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet, een kopie toe van de resultaten van een analyse, als vermeld in § 1 indien het om een attest gaat als vermeld in § 1, en een kopie van de resultaten van een analyse als vermeld in § 2 indien het om een attest gaat als vermeld in § 2.
Indien het een attest betreft als vermeld in § 1, wordt, na beslissing over de aanvraag door de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu, aan de betrokken producent ten laatste op 15 juli een nieuw attest toegezonden, dat geldig is vanaf 1 augustus van het lopende kalenderjaar tot en met 31 juli van het volgende kalenderjaar.
Indien het een attest betreft als vermeld in § 2, dan wordt, na beslissing door de Mestbank over de aanvraag, aan de betrokken uitbater ten laatste op 15 juli een nieuw attest toegezonden, dat geldig is vanaf 1 augustus van het lopende kalenderjaar tot en met 31 juli van het volgende kalenderjaar.
Producenten van meststoffen die op basis van een gezamenlijke aanvraag, als vermeld in § 3, een attest hebben verkregen, kunnen eveneens een verlenging van de geldigheid van hun attest verkrijgen.
De betrokken contactpersoon, aangeduid overeenkomstig § 3, tweede lid, dient hiervoor bij zijn aangifte, als vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet, een kopie toe te voegen van de resultaten van een analyse, als vermeld in § 1. Wanneer de contactpersoon, als vermeld in § 3, tweede lid, niet aangifteplichtig is overeenkomstig artikel 23 van het Mestdecreet, dient hij ten laatste op 15 februari een kopie van de resultaten van de analyse, als vermeld in § 1, aan de Mestbank over te maken. Na beslissing over de aanvraag door de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu, wordt aan de betrokken producenten ten laatste op 15 juli een nieuw attest toegezonden, dat geldig is vanaf 1 augustus van het lopende kalenderjaar tot en met 31 juli van het volgende kalenderjaar. § 7. De Mestbank houdt een lijst bij van de meststoffen waarvoor de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu of de Mestbank een attest heeft verleend. De lijst van verleende attesten is openbaar en wordt periodiek bijgewerkt. § 8. De Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu stelt de modellen van de attesten vast.
Art. 5.§ 1. De producenten van meststoffen en de uitbaters van bewerkings- of verwerkingseenheden die over een geldig attest beschikken, als vermeld in artikel 4, dienen bij elk transport van meststoffen waarvoor ze over een geldig attest beschikken, aan de mestvoerder een kopie van dit attest mee te geven. Op deze kopie wordt het nummer vermeld van het document dat voor het vervoer van deze meststoffen, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 47 tot en met 60 van het Mestdecreet, is opgemaakt. Deze kopie dient tijdens het transport aanwezig te zijn en dient aan de afnemer van de betrokken meststoffen overhandigd te worden. § 2. Wanneer een producent van meststoffen of een uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid die een attest, als vermeld in artikel 4, heeft verkregen, dit attest oneigenlijk gebruikt : 1° wordt de betrokken producent of uitbater, voor de in het betrokken attest vermelde meststof, met onmiddellijke ingang geschrapt van de lijst, vermeld in artikel 4, § 7;2° wordt het betrokken attest met onmiddellijke ingang ongeldig verklaard Onder het oneigenlijk gebruik van een attest, als vermeld in het eerste lid, wordt ondermeer verstaan : 1° het meegeven van een kopie van een attest bij een vervoer van meststoffen die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 3, § 1 of § 2, of aan de voorwaarden van artikel 22, § 2, van het Mestdecreet;2° het meegeven van een kopie van een attest bij een vervoer van meststoffen, andere dan diegene waarvoor het betrokken attest werd ontvangen;3° het meegeven van een kopie van een attest dat niet meer geldig is op de dag van het vervoer van de betrokken meststoffen.
Art. 6.§ 1. De afnemer van meststoffen waarvoor de producent op het moment van de levering, een geldig attest, als vermeld in artikel 4, had, dat stelde dat de betrokken meststof een andere meststof is, die stikstof in dusdanige vorm bevat dat slechts een beperkt gedeelte van de totale stikstof vrijkomt in het jaar van opbrenging, als vermeld in artikel 13, § 9, van het Mestdecreet, en die in uitvoering van artikel 13, § 9, van het Mestdecreet meer nutriënten wil opbrengen dan toegestaan overeenkomstig artikel 13, § 1, van het Mestdecreet : 1° mag bij de bemesting met deze meststof maximaal 76,5 kg minerale stikstof per ha opbrengen;2° dient er voor te zorgen dat er een gewas aanwezig is bij de opbrenging of dat er binnen de 30 kalenderdagen na de opbrenging een gewas ingezaaid of geplant wordt;3° dient er voor te zorgen dat bij de toediening van de betrokken meststof een kopie aanwezig is van het attest, als vermeld in artikel 4;4° verstrekt via de aangifte, als vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet, die betrekking heeft op het jaar waarin deze meststoffen gebruikt zijn of gebruikt zullen worden, de gegevens aangaande de hoeveelheid, uitgedrukt in kg, en de samenstelling, uitgedrukt in kg N en kg P2O5, van deze meststoffen die gebruikt zijn of gebruikt zullen worden, evenals het perceel, waarop deze meststoffen gebruikt zijn of gebruikt zullen worden. De Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu kan nadere regels bepalen met betrekking tot de toewijzing van de aangewende meststoffen aan de verschillende productiejaren. § 2. De afnemer van meststoffen waarvoor de producent op het moment van de levering, een geldig attest, als vermeld in artikel 4, had, dat stelde dat de betrokken meststof, een andere meststof of bewerkte dierlijke mest is, die stikstof in dusdanige vorm bevat dat slechts een beperkt gedeelte van de totale stikstof vrijkomt in het jaar van opbrenging, als vermeld in artikel 8, § 4, van het Mestdecreet, en die in uitvoering van artikel 8, § 4, van het Mestdecreet deze meststoffen wil opbrengen in de periode vanaf 1 september tot en met 15 februari : 1° mag bij de bemesting met deze meststof maximaal 30 kg minerale stikstof per ha opbrengen;2° dient er voor te zorgen dat er een gewas aanwezig is bij de opbrenging of dat er binnen de 30 kalenderdagen na de opbrenging een gewas ingezaaid of geplant wordt;3° dient er voor te zorgen dat bij de toediening van de betrokken meststof een kopie aanwezig is van het attest, als vermeld in artikel 4. In afwijking van het eerste lid, moeten, bij het opbrengen op de zware kleigronden in de polders, als vermeld in artikel 8, § 3, van het Mestdecreet, van bewerkte dierlijke mest die stikstof in dusdanige vorm bevat dat slechts een beperkt gedeelte van de totale stikstof vrijkomt in het jaar van opbrenging, als vermeld in artikel 8, § 4, van het Mestdecreet, de voorwaarden vermeld in het eerste lid enkel nageleefd worden voor het opbrengen van deze meststoffen in de periode vanaf 15 oktober tot en met 15 februari. § 3. De afnemer van meststoffen waarvoor de producent op het moment van de levering een geldig attest, als vermeld in artikel 4, had, dat stelde dat de betrokken meststof, een andere meststof of bewerkte dierlijke mest is, waarvan de stikstofinhoud laag is, als vermeld in artikel 8, § 4, van het Mestdecreet, en die in uitvoering van artikel 8, § 4, van het Mestdecreet deze meststoffen wil opbrengen in de periode vanaf 1 september tot en met 15 februari : 1° mag bij de bemesting met deze meststof maximaal 30 kg stikstof per ha, en waarvan maximaal 10 kg mineraal, opbrengen;2° dient er voor te zorgen dat er een gewas aanwezig is bij de opbrenging;3° dient er voor te zorgen dat bij de toediening van de betrokken meststof een kopie aanwezig is van het attest, als vermeld in artikel 4. In afwijking van het eerste lid, moeten, bij het opbrengen op de zware kleigronden in de polders, als vermeld in artikel 8, § 3, van het Mestdecreet, van bewerkte dierlijke mest waarvan de stikstofinhoud laag is, als vermeld in artikel 8, § 4, van het Mestdecreet, de voorwaarden vermeld in het eerste lid enkel nageleefd worden voor het opbrengen van deze meststoffen in de periode vanaf 15 oktober tot en met 15 februari. Afdeling 2. - Bepaling van de teelten in uitvoering van artikel 13, §
4, van het Mestdecreet
Art. 7.In uitvoering van artikel 13, § 4, van het Mestdecreet, mag voor de teelten vermeld in de tabel in artikel 8, § 3, de toegelaten hoeveelheid Totale N volledig ingevuld worden met N uit kunstmest.
Art. 8.§ 1. In uitvoering van artikel 13, § 4, van het Mestdecreet, heeft de landbouwer die in één kalenderjaar, op eenzelfde perceel landbouwgrond, twee of meer tuinbouwteelten teelt, en die gebruik wil maken van de mogelijkheid om de toegelaten hoeveelheid Totale N en N uit kunstmest te verhogen, de keuze om hetzij deze verhoging te bekomen op basis van een bemestingsadvies van een erkend laboratorium, hetzij op basis van forfaitaire verhogingen aan de hand van de geteelde gewassen. § 2. Wanneer de landbouwer er voor kiest om de verhoging, als vermeld in § 1, te bekomen op basis van een bemestingsadvies, vraagt de landbouwer, voor de percelen landbouwgrond waarop in één kalenderjaar twee of meer teelten als vermeld in de tabel in § 3, worden geteeld en waarvoor hij de verhoging wenst te bekomen, bij een erkend laboratorium een bemestingsadvies aan.
De toegelaten hoeveelheid Totale N en N uit kunstmest voor het betrokken perceel, mag verhoogd worden tot de in het bemestingsadvies voorgestelde hoeveelheden, doch maximaal tot 345 kg Totale N en N uit kunstmest per hectare en per jaar.
Bij het aanvragen van het bemestingsadvies, stelt de landbouwer het laboratorium in kennis van de voorgeschiedenis van het perceel, zoals ondermeer de uitgevoerde bemestingen en de gerealiseerde opbrengst, evenals van de geplande volgteelten. De landbouwer maakt een kopie van het bemestingsadvies over aan de Mestbank ten laatste binnen de 15 werkdagen na ontvangst van zijn bemestingsadvies. § 3. Wanneer de landbouwer er voor kiest om de verhoging, als vermeld in § 1, te bekomen op basis van forfaitaire verhogingen aan de hand van de geteelde gewassen, mag de toegelaten hoeveelheid Totale N en N uit kunstmest voor het betrokken perceel, verhoogd worden.
De toegelaten hoeveelheid Totale N en N uit kunstmest die per jaar op een perceel mag worden opgebracht, wordt als volgt berekend, doch bedraagt maximaal 345 kg Totale N en N uit kunstmest per hectare en per jaar : de stikstofopname Totaal van de eerste teelt, verhoogd met, voor elke volgende teelt, de stikstofopname Totaal verminderd met 50 % van de stikstofopname Oogstrest van de voorafgaandelijke teelt.
De eerste teelt van een bepaald kalenderjaar is de eerste teelt die na 1 maart van dat kalenderjaar geoogst wordt.
Enkel de teelten vermeld in de hiernavolgende tabel, komen in aanmerking als eerste teelt of volgende teelt. De Stikstofopname Product, Stikstofopname Oogstrest en Stikstofopname Totaal, voor elk van deze teelten is vermeld in de volgende tabel : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de toepassing van de tabel, vermeld in het vierde lid, wordt onder vroege aardappelen, vroege uien en vroege wortelen, respectievelijk verstaan, aardappelen, uien en wortelen die voor 31 juli geoogst worden. HOOFDSTUK III. - De bepalingen aangaande het nitraatresidu
Art. 9.§ 1. In uitvoering van artikel 14, § 3, van het Mestdecreet, wordt de waarde van de gemiddelde nitraatconcentratie dat als criterium geldt voor de afbakening van de risicogebieden : 1° voor oppervlaktewater bepaald op 50 mg nitraat per liter;2° voor grondwater bepaald op 50 mg nitraat per liter.3° voor de eutrofiëring van natuurlijke zoetwatermeren, andere zoetwatermassa's, estuaria, kustwater en zeewater het criterium dat vastgesteld wordt op basis van de leidraad van de Europese Commissie. § 2. De risicogebieden, zoals vermeld in artikel 14 § 3 van het Mestdecreet zijn gebieden waar de gemiddelde nitraatconcentratie per jaar en per liter water hoger is dan de waarde vermeld in § 1. De risicogebieden oppervlaktewater zijn de gebieden, aangeduid op de kaart die als bijlage I bij dit besluit is gevoegd.
De risicogebieden grondwater zijn de gebieden, die na verder wetenschappelijk onderzoek ondermeer met betrekking tot de procesfactor voor grondwater, voor 1 januari 2009 zullen aangeduid worden op een kaart die van toepassing zal zijn vanaf 1 januari 2009.
De risicogebieden voor eutrofiëring van natuurlijke zoetwatermeren, andere zoetwatermassa's, estuaria, kustwater en zeewater zijn de gebieden die voor 1 januari 2009 op basis van de leidraad van de Europese Commissie aangeduid zullen worden op een kaart die van toepassing zal zijn vanaf 1 januari 2009.
Art. 10.§ 1. In uitvoering van artikel 14, § 4, van het Mestdecreet, wordt voor het kalenderjaar 2007 F vastgesteld op 15/9. § 2. In uitvoering van artikel 15, § 2, van het Mestdecreet, wordt voor hetkalenderjaar 2007 Y vastgesteld op 15/9. § 3. In uitvoering van artikel 15, § 2, van het Mestdecreet, wordt voor hetkalenderjaar 2007 Z vastgesteld op 15/9. HOOFDSTUK IV. - De dierlijke mestproductie Afdeling 1. - De bepaling van de stikstofverliezen
Art. 11.§ 1. De omrekening van het bruto-gehalte stikstof in dierlijke mest bij uitscheiding naar het netto-gehalte van stikstof in dierlijke mest, als vermeld in artikel 27, § 5, en 28, § 2, van het Mestdecreet gebeurt, voor de dieren van de diersoorten Rundvee, Varkens en Pluimvee, op basis van de door de landbouwer via zijn aangifte, als vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet, voor elk van de gehouden diercategorieën, meegedeelde gegevens aangaande het type stal waarin de dieren van de betrokken diercategorieën werden gehouden.
Landbouwers die een gedeelte van hun dieren nooit in stallen houden, mogen voor de dieren, die nooit in stallen worden gehouden, geen stikstofverliezen in rekening brengen. Voor deze dieren is het bruto-gehalte stikstof in dierlijke mest bij uitscheiding gelijk aan het netto-gehalte stikstof in dierlijke mest, als vermeld in artikel 27, § 5, en 28, § 2, van het Mestdecreet.
Voor de verschillende diercategorieën van de diersoort Rundvee, met uitzondering van de diercategorie mestkalveren, worden de totale stikstofverliezen uitgedrukt als een percentage van de uitscheidingsnormen per dier en per jaar.
Voor de diercategorie mestkalveren evenals voor de verschillende diercategorieën van de diersoorten Varkens of Pluimvee, worden de totale stikstofverliezen uitgedrukt in kg stikstof per dier en per jaar.
De volgende stikstofverliezen worden aldus onderscheiden : 1° voor de dieren van de diercategorie mestkalveren : 2,29 kg N per dier en per jaar, ongeacht het staltype waarin de betrokken dieren werden gehouden;2° voor de dieren van de diersoort Runderen, met uitzondering van de mestkalveren : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3° voor de dieren van de diersoort Varkens : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 4° voor de dieren van de diersoort Pluimvee : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2.Voor de omrekening van het bruto-gehalte stikstof in dierlijke mest bij uitscheiding naar het netto-gehalte van stikstof in dierlijke mest als vermeld in artikel 27, § 5, en 28, § 2, van het Mestdecreet, voor de dieren van de diersoorten Paarden of Andere, worden voor de stikstofverliezen de volgende cijfers, uitgedrukt in kg N per dier en per jaar, gehanteerd : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 3. Voor de toepassing van de tabel, vermeld in § 1, vijfde lid, 2°, wordt verstaan onder : 1° Runderen gehouden in stallen waar amper stalmest geproduceerd wordt : runderen, met uitzondering van mestkalveren, gehouden in stallen waar 10 % of minder van de in deze stal geproduceerde mest stalmest is;2° Runderen gehouden in stallen waar bijna uitsluitend stalmest geproduceerd wordt : runderen, met uitzondering van mestkalveren, gehouden in stallen waar 90 % of meer van de in deze stal geproduceerde mest stalmest is;3° Runderen gehouden in stallen waar deels stalmest geproduceerd wordt : runderen gehouden in stallen die niet onder 1° of 2° vallen. Voor de toepassing van de tabel, vermeld in § 1, vijfde lid, 3°, kan : 1° het verliescijfer voor Emissiearm-stalmest enkel toegepast worden voor varkens gehouden in stallen waar minstens 25 % van de geproduceerde mest stalmest is, en die voorkomen op de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen, als vermeld in punt 1.V-lijst : Lijst van reductietechnieken voor varkens, van Bijlage I bij het Ministerieel besluit houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen in uitvoering van artikel 1.1.2 en artikel 5.9.2.1bis van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne; 2° het verliescijfer voor Emissiearm-mengmest enkel toegepast worden voor varkens gehouden in stallen waar minder dan 25 % van de geproduceerde mest stalmest is, en die voorkomen op de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen, als vermeld in punt 1.V-lijst : Lijst van reductietechnieken voor varkens, van Bijlage I bij het Ministerieel besluit houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen in uitvoering van artikel 1.1.2 en artikel 5.9.2.1bis van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne; 3° het verliescijfer voor Traditioneel-stalmest enkel toegepast worden voor varkens gehouden in volledig ingestrooide stallen die niet voorkomen op de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen, als vermeld in punt 1.V-lijst : Lijst van reductietechnieken voor varkens, van Bijlage I bij het Ministerieel besluit houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen in uitvoering van artikel 1.1.2 en artikel 5.9.2.1bis van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne; 4° het verliescijfer voor Traditioneel-mengmest enkel toegepast worden voor varkens gehouden in stallen die niet volledig ingestrooid zijn en die niet voorkomen op de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen, als vermeld in punt 1.V-lijst : Lijst van reductietechnieken voor varkens, van Bijlage I bij het Ministerieel besluit houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen in uitvoering van artikel 1.1.2 en artikel 5.9.2.1bis van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne.
Voor de toepassing van de tabel, vermeld in § 1, vijfde lid, 4°, wordt verstaan onder : 1° Batterij, emissiearm, systeem P-3.1 en P-3.2 : een emissiearme pluimveestal, van het type Systeem P-3.1, als vermeld in de P-lijst, of van het type systeem P-3.2, als vermeld in de P-lijst; 2° Batterij, emissiearm, systeem P-3.3 : een emissiearme pluimveestal, van het type Systeem P-3.3, als vermeld in de P-lijst; 3° Batterij, emissiearm, systeem P-3.4 : een emissiearme pluimveestal, van het type Systeem P-3.4, als vermeld in de P-lijst; 4° Batterij, emissiearm, systeem P-3.5 : een emissiearme pluimveestal, van het type Systeem P-3.5, als vermeld in de P-lijst; 5° Batterij, overige staltypes : een pluimveestal die niet van het type Systeem P-3.1, P-3.2, P-3.3, P-3.4 of P-3.5, als vermeld in de P-lijst is, en waar de dieren gehouden worden in een batterijsysteem; 6° Grondhuisvesting, emissiearm, systeem P-4.1 en P-4.2 : een emissiearme pluimveestal, van het type Systeem P-4.1, als vermeld in de P-lijst, of van het type systeem P-4.2, als vermeld in de P-lijst; 7° Grondhuisvesting, emissiearm, systeem P-4.3 : een emissiearme pluimveestal, van het type Systeem P-4.3, als vermeld in de P-lijst; 8° Grondhuisvesting, overige staltypes : een pluimveestal die niet van het type Systeem P-4.1, P-4.2 of P-4.3, als vermeld in de P-lijst is, en waar de dieren niet gehouden worden in een batterijsysteem; 9° Batterij, emissiearm, systeem P-1.1 en P-1.2 : een emissiearme pluimveestal, van het type Systeem P-1.1, als vermeld in de P-lijst, of van het type systeem P-1.2, als vermeld in de P-lijst; 10° Batterij, emissiearm, systeem P-1.3 : een emissiearme pluimveestal, van het type Systeem P-1.3, als vermeld in de P-lijst; 11° Batterij, emissiearm, systeem P-1.4 : een emissiearme pluimveestal, van het type Systeem P-1.4, als vermeld in de P-lijst; 12° Batterij, emissiearm, systeem P-1.5 : een emissiearme pluimveestal, van het type Systeem P-1.5, als vermeld in de P-lijst; 13° Batterij, niet-emissiearme staltypes : een pluimveestal die niet van het type Systeem P-1.1, P-1.2, P-1.3, P-1.4 of P-1.5, als vermeld in de P-lijst is, en waar de dieren gehouden worden in een batterijsysteem; 14° Grondhuisvesting, emissiearm, systeem P-2.1 : een emissiearme pluimveestal, van het type Systeem P-2.1, als vermeld in de P-lijst; 15° Grondhuisvesting, niet-emissiearme staltypes : een pluimveestal die niet van het type Systeem P-2.1, als vermeld in de P-lijst is, en waar de dieren niet gehouden worden in een batterijsysteem; 16° Emissiearm, systeem P-5.1, P-5.2, P-5.3, P-5.4 en P-5.5 : : een emissiearme pluimveestal van het type Systeem P-5.1, P-5.2, P-5.3, P-5.4 of P-5.5, als vermeld in de P-lijst; 17° Overige staltypes : een pluimveestal die niet van het type Systeem P-5.1, P-5.2, P-5.3, P-5.4 of P-5.5, als vermeld in de P-lijst, is; 18° P-lijst : de lijst, als vermeld in 2.P-lijst : Lijst van reductietechnieken voor pluimvee, van Bijlage I bij het Ministerieel besluit houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen in uitvoering van artikel 1.1.2 en artikel 5.9.2.1bis van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne. Afdeling 2. - De hoeveelheid maïs in het voederrantsoen van
melkkoeien, en de invloed op de uitscheidingscijfers voor melkkoeien
Art. 12.§ 1. In uitvoering van artikel 27, § 1, laatste lid, van het Mestdecreet, gelden de forfaitaire uitscheidingsnormen als vermeld in artikel 27, § 1, eerste lid, van het Mestdecreet, voor wat betreft melkkoeien, die gehouden worden op een exploitatie die deel uitmaakt van een bedrijf, dat aan de volgende twee voorwaarden voldoet : 1° het gemiddeld aantal melkkoeien die in een bepaald kalenderjaar gehouden zijn op al de, tot het bedrijf horende, exploitaties, gedeeld door de som van de voedergewasoppervlakte en de graslandoppervlakte komt een getal uit dat maximaal 3 is;2° de voedergewasoppervlakte gedeeld door de som van de voedergewasoppervlakte en de oppervlakte produktief grasland komt een getal y uit dat minstens 0,45 is. Voor de berekening van het getal y als vermeld in het eerste lid, is de voedergewasoppervlakte de som van : 1° de voor eigen gebruik geteelde maïs, voedergranen en voederbieten zijnde de oppervlakte landbouwgrond, uitgedrukt in hectare, die op 1 januari tot een van de tot het bedrijf behorende exploitaties behoorde en waarop maïs, voedergraan of voederbieten als hoofdteelt geteeld werd, in voorkomend geval verminderd met de oppervlakte landbouwgrond, uitgedrukt in hectare, waarvan het voedergewas als voeder gebruikt wordt in een ander bedrijf;2° de oppervlakte landbouwgrond, uitgedrukt in hectare, die op 1 januari tot een exploitatie, die deel uitmaakt van een ander bedrijf, behoorde en waarop maïs als hoofdteelt geteeld werd, maar waarvan de maïsopbrengst van deze landbouwgronden, als voeder gebruikt wordt in het eigen bedrijf;3° het aantal ton perspulp equivalenten van suikerbieten, gedeeld door 63, die op de verschillende tot het bedrijf behorende exploitaties, als veevoeder gebruikt is geworden. Voor de berekening van de getallen, als vermeld in het eerste lid, is de oppervlakte produktief grasland, de oppervlakte landbouwgrond, uitgedrukt in hectare, die op 1 januari tot een van de tot het bedrijf behorende exploitaties behoorde en waarop als hoofdteelt gras geteeld werd met uitzondering van grasland waarop de nulbemesting van toepassing is. § 2. De landbouwer die op zijn bedrijf, de maïsopbrengst van een ander bedrijf als voeder gebruikt, als vermeld in § 1, tweede lid, dient hiervoor een overeenkomst op te maken en bij zijn aangifte, als vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet, voor het betreffende kalenderjaar, een kopie van deze overeenkomst te voegen.
Voor het bepalen van het aantal ton perspulp van suikerbieten die op de verschillende tot het bedrijf behorende exploitaties, als veevoeder gebruikt is geworden, als vermeld in § 1, tweede lid, 3°, gebruikt men de gegevens uit de aangifte, als vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet, van de producenten, invoerders en verkopers van diervoeders.
Art. 13.§ 1.Voor melkkoeien, die gehouden worden op een bedrijf dat niet aan de voorwaarde, als vermeld in artikel 12, § 1, eerste lid, 1°, voldoet, worden, in uitvoering van artikel 27, § 1, laatste lid, van het Mestdecreet, de forfaitaire uitscheidingscijfers, als vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet als volgt bepaald : de uitscheidingsnorm zoals bepaald in art 27, § 1 van het Mestdecreet wordt verhoogd met 8kg N en 2kg P2O5. § 2. Indien niet is voldaan aan de voorwaarde als vermeld in artikel 12, § 1, eerste lid, 2°, worden in uitvoering van artikel 27, § 1, laatste lid, van het Mestdecreet, de forfaitaire uitscheidingscijfers verhoogd met : (1 - (100 x y/45)) x 20kg voor N en met (1 - (100 x y/45)) x 8kg voor P2O5.
Voor de invulling van y wordt het getal bedoeld dat wordt bekomen na de berekening als vermeld in artikel 12, § 1, eerste lid, 2°. § 3. Indien zowel op grond van § 1 als op grond van § 2 een verhoging van de uitscheidingscijfers N en P2O5 moet worden toegepast, dan wordt van beide verhogingen de grootste weerhouden zowel ten aanzien van N als ten aanzien van P2O5. HOOFDSTUK V. - Bepaling van de gemeentelijke productiedruk
Art. 14.In uitvoering van artikel 29, § 1, van het Mestdecreet, wordt in de lijst, die als bijlage II bij dit besluit is gevoegd, de gemeentelijke productiedruk vastgesteld. HOOFDSTUK VI. - Toezicht
Art. 15.Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie en van de burgemeester houden de volgende ambtenaren, ieder wat hun opdracht betreft, toezicht op de toepassing van het Mestdecreet en de uitvoeringsbesluiten ervan : 1° de door de minister aangestelde ambtenaren van niveau A, B en C van de Vlaamse Landmaatschappij;2° de door de minister aangestelde ambtenaren van niveau A, B en C van het Vlaams Ministerie van Leefmilieu, Natuur en Energie;3° de door de gemeente aangewezen agenten van de lokale politie en de technische ambtenaren van de gemeente die : a) ofwel in het bezit zijn van een bekwaamheidsbewijs waaruit blijkt dat zij een opleiding hebben genoten overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de Milieuvergunning;b) ofwel van voormelde opleiding zijn vrijgesteld overeenkomstig de bepalingen van hetzelfde besluit. HOOFDSTUK VII. - Inning en invordering
Art. 16.§ 1. Het afdelingshoofd van de afdeling Mestbank van de Vlaamse Landmaatschappij is gemachtigd om de administratieve geldboetes, vermeld in het Mestdecreet, op te leggen.
Voormeld afdelingshoofd is tevens bevoegd voor het kwijtschelden of verminderen van de administratieve geldboete en het verlenen van uitstel van betaling, conform het bepaalde in de artikelen 66 en 67 van het Mestdecreet.
Bij afwezigheid wordt voormeld afdelingshoofd voor de in dit artikel genoemde taken vervangen door een ambtenaar van niveau A van de Vlaamse Landmaatschappij door hem aangewezen. § 2. De gedelegeerd bestuurder van de Vlaamse Landmaatschappij is gemachtigd tot : a) het viseren, het uitvoerbaar verklaren en het eensluidend verklaren van het dwangbevel bedoeld in artikel 68 van het Mestdecreet;b) het verzoeken om de hypothecaire inschrijving bedoeld in artikel 70 van het Mestdecreet. Bij afwezigheid wordt de gedelegeerd bestuurder voor de in dit artikel genoemde taken vervangen door een ambtenaar van niveau A van de Vlaamse Landmaatschappij door hem aangewezen. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen
Art. 17.Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van de artikelen 7, 8, 11, 12, 13 en 15 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2007.
Art. 18.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 9 maart 2007.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister voor Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, K. PEETERS
Bijlage I : Kaart van de risicogebieden oppervlaktewater.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.
Brussel, 9 maart 2007.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur K. PEETERS
Bijlage II : Netto gemeentelijke productiedruk op basis van productiejaar 2005 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.
Brussel, 9 maart 2007.
De minister-president van de Vlaamse Regering Y. LETERME De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur K. PEETERS