Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 05 juni 2009
gepubliceerd op 19 juni 2009

Besluit van de Vlaamse Regering houdende de bezoldigingsregeling van de lokale en provinciale mandataris

bron
vlaamse overheid
numac
2009035551
pub.
19/06/2009
prom.
05/06/2009
ELI
eli/besluit/2009/06/05/2009035551/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

5 JUNI 2009. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de bezoldigingsregeling van de lokale en provinciale mandataris


VERSLAG AAN DE VLAAMSE REGERING Dames en heren, Dit besluit actualiseert de geldelijke aspecten van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 2007 houdende het statuut van de lokale en provinciale mandataris, bekend gemaakt in het Belgisch Staatsblad van 9 februari 2007. De aanleiding van de actualisering is het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (hierna O.C.M.W.-decreet genoemd), alsook het decreet van 23 januari 2009 houdende wijziging van het Gemeentedecreet en het decreet van 30 april 2009 houdende wijziging van het Provinciedecreet en van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking.

Ook al herneemt dit besluit in grote lijnen het besluit van 19 januari 2007, toch werd omwille van de leesbaarheid geopteerd voor een volledig nieuw besluit, waarin uitsluitend de bezoldigingsregeling van de lokale en provinciale mandataris werd weerhouden. Het besluit van 19 januari 2007 wordt dan ook met dit besluit opgeheven, behalve wat betreft titel VIII, IX en X, waarin de nadere regels voor de aansprakelijkheids- en rechtsbijstandsverzekering, alsook de handicapcriteria en de voorschriften betreffende eretitels, ambtskledij en onderscheidingstekens zijn geregeld.

De inwerkingtreding van sommige decreetsartikelen, die door dit besluit worden uitgevoerd, wordt bepaald door het besluit van 3 april 2009 van de Vlaamse Regering betreffende de inwerkingtreding van diverse bepalingen van het decreet van 23 januari 2009 tot wijziging van het Gemeentedecreet, de uitvoering en inwerkingtreding van diverse bepalingen van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 en de wijziging van diverse bepalingen betreffende personeel, financiën en organisatie van de gemeente en het besluit van 3 april 2009 van de Vlaamse Regering betreffende de inwerkingtreding van diverse bepalingen van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, alsook door het decreet van 30 april 2009 houdende wijziging van het Provinciedecreet en van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking.

De andere decreetsartikelen worden met dit besluit in werking gesteld.

TITEL I. - Vaststelling van de wedde van de burgemeester en de schepenen, van de voorzitter en de leden van het districtcollege en de wijze van betaling van de wedde van de burgemeester en de schepenen, de voorzitter en de leden van het districtcollege, de voorzitter en de ondervoorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn Met titel I wordt uitvoering gegeven aan artikel 70, § 1, eerste lid, en artikel 274, § 5, van het Gemeentedecreet, alsook aan artikel 68, § 1, van het O.C.M.W.-decreet.

De decretale bepalingen belasten de Vlaamse Regering enerzijds met het vaststellen van de wedde, rekening houdend met het inwonersaantal, en anderzijds met het bepalen van de wijze van betaling van die wedde.

Het decreet van 23 januari 2009 tot wijziging van het Gemeentedecreet heeft de uitvoeringsbevoegdheid van de Vlaamse Regering geschrapt om de gevallen te bepalen waarin de wedde kan worden verminderd.

Hetzelfde geldt voor de gevallen waarin de wedde wordt aangevuld. Het O.C.M.W.-decreet voorziet evenmin in een uitvoeringsbevoegdheid voor de Vlaamse Regering om dit te regelen.

Voor de vermindering en aanvulling van het presentiegeld is er wel een uitvoeringsbevoegdheid gegeven aan de Vlaamse Regering. HOOFDSTUK I. - Wedde van de burgemeester en de schepenen De grondslag voor het berekenen van de wedde van de burgemeester en de schepenen werd met de wijziging aan het Gemeentedecreet van 23 januari 2009 duidelijker afgebakend. Het artikel 70, § 1, eerste lid, van het Gemeentedecreet stelt dat de wedde gelijk is aan een door de Vlaamse Regering vast te stellen percentage van de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement. Er wordt uitdrukkelijk bepaald dat de berekening van de wedde van de burgemeester vertrekt van de vergoeding aan 100 % (5 3.511 euro vanaf 1 mei 2007) van de leden van het Vlaams Parlement, met uitsluiting van de forfaitaire onkostenvergoeding, de eindejaarstoelage en het vakantiegeld. De huidige veelvuldige herberekeningen van de wedde van de burgemeester en de schepenen wordt hierdoor drastisch in aantal beperkt.

Uitsluitend een wijziging van de parlementaire basisvergoeding zal voortaan nog leiden tot een aanpassing van de basiswedde aan 100 %.

De wedde van de burgemeester volgt het verloop van het indexcijfer van de consumptieprijzen. De wedde tegen 100 % wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. Dit wil zeggen dat de wedden van de burgemeesters het stelsel volgen dat van toepassing is op de salarissen van het overheidspersoneel. Het salaris volgt de evolutie van het gezondheidsindexcijfer overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het rijk worden gekoppeld, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982 en onverminderd artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.

Omdat de samenstelling van de wedde is gewijzigd, worden ook de berekeningspercentages opnieuw vastgesteld. Daarbij werd het behoud van de huidige situatie nagestreefd. Omwille van afrondingen is dit immers niet zo van zelfsprekend.

De uitgewerkte tabel ziet er nu als volgt uit :

Het inwonersaantal van de gemeente

Het toegepaste percentage ten opzichte van de parlementaire vergoeding, zijnde 53.511,00 euro

Niet-geïndexeerde bruto jaarwedde

De bruto-jaarwedde van de burgemeester op datum van 1 juli 2009 (geïndexeerd)

300 inwoners en minder

25,8788 %

13.848,03 EUR

20.576,79 EUR

van 301 tot 500 inwoners

28,6168 %

15.313,16 EUR

22.753,82 EUR

van 501 tot 750 inwoners

31,3409 %

16.770,84 EUR

24.919,80 EUR

van 751 tot 1 000 inwoners

34,9962 %

18.726,82 EUR

27.826,18 EUR

van 1 001 tot 1 250 inwoners

38,6376 %

20.675,36 EUR

30.721,52 EUR

van 1 251 tot 1 500 inwoners

39,7772 %

21.285,21 EUR

31.627,70 EUR

van 1 501 tot 2 000 inwoners

40,9169 %

21.895,06 EUR

32.533,87 EUR

van 2 001 tot 2 500 inwoners

42,3902 %

22.683,40 EUR

33.705,27 EUR

van 2 501 tot 3 000 inwoners

44,0997 %

23.598,17 EUR

35.064,53 EUR

van 3 001 tot 4 000 inwoners

46,0316 %

24.631,94 EUR

36.600,60 EUR

van 4 001 tot 5 000 inwoners

47,7411 %

25.546,72 EUR

37.959,87 EUR

van 5 001 tot 6 000 inwoners

52,7445 %

28.224,10 EUR

41.938,19 EUR

van 6 001 tot 8 000 inwoners

56,1496 %

30.046,21 EUR

44.645,66 EUR

van 8 001 tot 10 000 inwoners

60,0412 %

32.128,62 EUR

47.739,92 EUR

van 10 001 tot 15 000 inwoners

68,8250 %

36.828,92 EUR

54.724,09 EUR

van 15 001 tot 20 000 inwoners

73,7311 %

39.454,24 EUR

58.625,06 EUR

van 20 001 tot 25 000 inwoners

87,8797 %

47.025,29 EUR

69.874,88 EUR

van 25 001 tot 35 000 inwoners

93,6475 %

50.111,72 EUR

74.461,01 EUR

van 35 001 tot 50 000 inwoners

99,1374 %

53.049,41 EUR

78.826,12 EUR

van 50 001 tot 80 000 inwoners

116,2602 %

62.212,02 EUR

92.440,84 EUR

van 80 001 tot 150 000 inwoners

140,1516 %

74.996,53 EUR

111.437,35 EUR

meer dan 150 000 inwoners

151,0897 %

80.849,59 EUR

120.134,41 EUR


Het percentage van de laatste groep mag niet verward worden met de cumulatiebeperking die in artikel 70, § 4, van het Gemeentedecreet is ingeschreven.

Artikel 70, § 4, van het Gemeentedecreet stelt dat : « De som van de wedde van burgemeester of schepen en van de vergoedingen, wedden en presentiegelden, ontvangen als bezoldiging voor de door de burgemeester of schepen naast zijn mandaat uitgeoefende activiteiten, is gelijk aan of lager dan anderhalve maal het bedrag van de vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement. ».

Er moet alleen rekening worden gehouden met het cumulatieplafond als er sprake is van cumulatie van verschillende ambten zoals beschreven in artikel 70, § 4.

Het cumulatieplafond bedraagt momenteel 163.192,57 euro (Belgisch Staatsblad, 30 januari 2009).

Dit cumulatieplafond wordt echter niet bereikt wanneer aan de burgemeester van gemeenten met meer dan 150 000 inwoners een wedde die 151,0897 % van de parlementaire vergoeding van de leden van het parlement, zijnde 53.511 euro, bedraagt, wordt toegekend.

De wedde van de schepen wordt door de Vlaamse Regering volgens een ongewijzigd en vast percentage vastgesteld op basis van de wedde van de burgemeester.

Het bevolkingsaantal dat in aanmerking wordt genomen, is datgene dat verkregen wordt met toepassing van artikel 5, § 3, eerste lid, van het Gemeentedecreet. Dit artikel bepaalt dat het in aanmerking te nemen inwonersaantal, het aantal personen is dat ingeschreven is in het rijksregister van de natuurlijke personen die op 1 januari van het jaar van de gemeenteraadsverkiezingen hun hoofdverblijfplaats in de desbetreffende gemeente hadden.

Op basis van dat inwonerstal stelt de Vlaamse Regering uiterlijk op 1 juni van het jaar waarin de gemeenteraadsverkiezingen zullen plaatsvinden, een lijst op van het aantal te verkiezen gemeenteraadsleden. De laatste lijst werd vastgesteld bij besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 2006 tot vaststelling van het aantal te verkiezen gemeenteraadsleden per gemeente, het aantal te verkiezen leden van de raden voor maatschappelijk welzijn van de randgemeenten en van de gemeente Voeren, het aantal te verkiezen districtsraadsleden in Antwerpen en van het aantal te begeven schepenmandaten per gemeente en het aantal leden van de districtscolleges in Antwerpen.

Het zijn aldus de daarin vastgestelde bevolkingsaantallen die in aanmerking worden genomen en dit tot de Vlaamse Regering in uitvoering van artikel 5, § 3, eerste lid, van het Gemeentedecreet een nieuwe lijst heeft vastgesteld. HOOFDSTUK II. - Wedde van de voorzitter en de leden van het districtcollege Op grond van artikel 274, § 5, van het Gemeentedecreet is onder meer artikel 70, § 1, van dat decreet van (overeenkomstige) toepassing op de voorzitter en de leden van de districtcolleges. Het komt de Vlaamse Regering toe om in uitvoering van voornoemde bepalingen de wedde van de voorzitter en de leden van de districtcolleges vast te stellen. Die bevoegdheid kan niet gedelegeerd worden naar de gemeenteraden (cf. advies van de Raad van State, nummer 4 1.853/3, van 27 december 2006 bij het ontwerp van besluit houdende het statuut van de lokale en provinciale mandataris). Om die reden werd in dit besluit geopteerd voor een vast percentage, maar met een afwijkingsmogelijkheid binnen welbepaalde grenzen. HOOFDSTUK III. - Wijze van betaling van de wedde van de burgemeester en de schepenen, de voorzitter en de leden van het districtcollege, de voorzitter en de ondervoorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn Het komt voortaan het bestuur toe om te bepalen of de wedde zo niet vooruit, dan wel na vervallen termijn wordt betaald. Hierbij kunnen praktische overwegingen een rol spelen. Immers, ook voor de gevallen waarin er sprake is van vervanging in de zin van artikel 70, § 1, vierde en vijfde lid, van het Gemeentedecreet en artikel 68, § 1, vierde en vijfde lid, van het O.C.M.W.-decreet, moet het bestuur de praktische modaliteiten voor de betaling van de wedde vastleggen.

Nu artikel 70, § 1, van het Gemeentedecreet en artikel 68, § 1, van het O.C.M.W.-decreet uitdrukkelijk voorziet dat de lokale uitvoerende mandataris naast een wedde, ook vakantiegeld en eindejaarspremie ontvangt, zijn ook voor de toekenning en uitbetaling van die looncomponenten enkele basisprincipes in dit besluit opgenomen.

Door de verwijzing naar de regelgeving die geldt voor de personeelsleden van de betreffende gemeenten zijn verdere uitvoeringsbepalingen, evenals verduidelijkingen overbodig.

De regels voor het gemeentepersoneel zijn vastgelegd : - voor het vakantiegeld, in het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2002 betreffende de toekenning en de vaststelling van het vakantiegeld van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003; - voor de eindejaarstoelage, in artikel 133 tot en met 137 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 16 januari 200 9. Men moet er zich wel rekenschap van geven dat de cumulatiebeperking voor een personeelslid (en dus ook de mandataris) dat twee of meer functies in de openbare sector combineert, in dit besluit werd geschrapt. Dat betekent dat zij die functies binnen de gemeenten of provincies combineren, eventueel recht hebben op meer dan één eindejaarstoelage. Dit geldt echter niet als de betrekking bij een gemeente of provincie wordt gecombineerd met een betrekking bij de federale overheid of in het onderwijs, waar de cumulatiebeperking nog ingeschreven is in de regeling. In dat geval kan het bedrag van de gecumuleerde eindejaarstoelagen nooit hoger zijn dan het bedrag van de hoogste toelage, als de toelage voor de verschillende functies op basis van volledige prestaties zou worden berekend. Het bedrag van de eindejaarstoelage wordt in dat geval verminderd. De vermindering wordt het eerst toegepast op de laagste toelage. In dat geval zal het personeelslid aan de hand van een verklaring op erewoord moeten vermelden welke verschillende betrekkingen het cumuleert.

TITEL II. - Vaststelling van de lijst van vergaderingen die voortvloeien uit de mandaatverplichtingen van de gemeenteraadsleden, de districtsraadsleden, de provincieraadsleden, alsook van de leden van de raden voor maatschappelijk welzijn en de bepaling van de minimum- en maximumgrenzen van het presentiegeld van die mandatarissen, uitgezonderd de leden van de raden voor maatschappelijk welzijn Titel II strekt ertoe uitvoering te geven aan artikel 17, § 1 en 2, eerste lid, en 273, § 3, eerste lid, van het Gemeentedecreet, aan artikel 17, § 1 en § 2, eerste lid, van het Provinciedecreet, alsmede aan artikel 27, § 1, van het O.C.M.W.-decreet.

Omdat het niet de bedoeling is om de lokale besturen met bijkomende kosten op te zadelen, werd ook nu weer gekozen om de vergaderingen, waarvoor tot nog toe presentiegeld werd verleend, op te nemen in een limitatieve lijst. Voor vergaderingen, die niet op de lijst voorkomen, en evenmin raadsvergaderingen zijn, kan geen presentiegeld worden toegekend. De op de lijst voorkomende vergaderingen dienen bovendien strikt geïnterpreteerd te worden.

De gemeenten, districten, openbare centra voor maatschappelijk welzijn en provincies zijn vrij te bepalen of zij al dan niet presentiegelden verlenen voor de op de lijst voorkomende vergaderingen. Ze zijn bovendien niet verplicht dit presentiegeld uniform vast te stellen. Zo kan het presentiegeld van de voorzitter hoger liggen dan dat voor de overige raadsleden, zij het begrensd tot maximaal het dubbel. De besturen kunnen ook een differentiatie inbouwen naargelang de aard van de vergadering, de duur en de complexiteit van de dossiers door de raadsleden. Zij kunnen ook rekening houden met het al dan niet volledig deelnemen aan de zitting.

Het is de bedoeling dat de besturen zoveel als mogelijk, de vergoeding beschouwen als zijnde een tegemoetkoming voor enerzijds de aanwezigheid op de vergaderingen en anderzijds de voorbereiding van de dossiers. Het opvragen en het raadplegen van de dossiers kan hierbij een criterium zijn.

Wel moeten de openbare centra voor maatschappelijk welzijn zich, bij het vaststellen van het presentiegeld, houden aan de bepalingen van artikel 27, § 2, eerste en tweede lid, van het O.C.M.W.-decreet. Dit betekent dat leden van de raad voor maatschappelijk welzijn, voor hun aanwezigheid op de raad voor maatschappelijk welzijn, steeds evenveel krijgen als de leden van de gemeenteraad, voor hun aanwezigheid op de gemeenteraad. Het O.C.M.W.-bestuur heeft aldus op dit punt geen appreciatiebevoegdheid. Voor het bijwonen van de vergaderingen van het vast bureau, een bijzonder comité of een vergadering uit de door de Vlaamse Regering vastgesteld lijst, bedraagt het presentiegeld maximaal evenveel als het presentiegeld van de gemeenteraadsleden van de gemeente die door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bediend. Dit betekent dat de raad voor maatschappelijk welzijn kan afwijken van wat er voor de gemeenteraadsleden is voorzien, zij het beperkt tot maximaal evenveel als het presentiegeld van de gemeenteraadsleden. Als de raad geen afwijking vaststelt dan is de regeling van de gemeente in ieder geval van toepassing.

Wat het overlegcomité betreft is het evident dat na de overgangsperiode vermeld in artikel 312 van het Gemeentedecreet, er geen presentiegeld voor die vergadering meer zal zijn. Door de toevoeging van de O.C.M.W.-voorzitter aan het college, is het overlegcomité niet langer noodzakelijk en zal die instelling verdwijnen. De verplichting van artikel 26 en 26bis van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn tot voorafgaande voorlegging aan het overlegcomité werd immers vervangen door een voorafgaand advies van de raad voor maatschappelijk welzijn (cfr. artikel 270 van het Gemeentedecreet en O.C.M.W.-decreet). Om die reden is er overigens een overgangsregeling uitgewerkt in artikel 38 van dit besluit voor de voorzitter van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn die van rechtswege schepen is in overeenstemming met artikel 312 van het Gemeentedecreet De mogelijkheid om maximaal een dubbel presentiegeld toe te kennen, wordt voorzien voor de leden van het bureau van de provincieraad, beperkt tot maximaal 15 leden, waarvan alle fractieleiders minimaal deel uit maken. Die regeling doet echter geen afbreuk aan de toepassing van artikel 40, eerste lid, 9°, van het Provinciedecreet van 9 december 2005, dat stelt dat het huishoudelijk reglement de samenstelling van het bureau regelt.

De bedragen voorzien in dit besluit zijn ongewijzigd. Voor de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn worden geen bedragen vastgesteld aangezien artikel 27, § 2, eerste en tweede lid, van het O.C.M.W.-decreet zelf in een regeling voorziet.

Op datum van inwerkingtreding van dit besluit bedragen de minima- en maximagrenzen respectievelijk 42,45 euro en 185,71 euro (men moet de basisbedragen thans met 1,4859 vermenigvuldigen).

De in dit besluit vastgestelde bedragen volgen, in navolging van de wedden van de uitvoerende mandatarissen, het verloop van het indexcijfer van de consumptieprijzen. Doch, alleen het minimum- en het maximumbedrag van het presentiegeld is gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. Dit besluit legt met andere woorden geen indexkoppeling op voor het vaststellen van het bedrag van het presentiegeld door het bestuur binnen het voorgeschreven minimum- en maximumbedrag. Dit belet niet dat het bestuur zelf voorziet in een indexkoppeling.

TITEL III. - Regels over de aanvulling en vermindering van het presentiegeld van gemeenteraadsleden, districtsraadsleden, provincieraadsleden en leden van de raden voor maatschappelijk welzijn Deze titel strekt ertoe uitvoering te geven aan artikel 17, § 2, tweede lid, 273, § 3, eerste lid, van het Gemeentedecreet evenals aan artikel 17, § 2, tweede lid van het Provinciedecreet en artikel 27, § 2, derde lid, van het O.C.M.W.-decreet.

De Vlaamse Regering dient in uitvoering van die artikelen de wijze te bepalen waarop de raden het presentiegeld van de leden van de gemeenteraad, districtsraad, de provincieraad of raad voor maatschappelijk welzijn moeten aanvullen of verminderden.

De decreetgever heeft geen uitvoeringsbevoegdheid gegeven aan de Vlaamse Regering om de wijze te bepalen waarop de wedde van de burgemeester of schepenen wordt aangevuld of verminderd. Hetzelfde geldt voor de voorzitter en de leden van het districtcollege, evenals de voorzitter en in voorkomend geval de ondervoorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn. Alleen het principe van de aanvulling of vermindering wordt uitdrukkelijk geregeld in artikel 70, § 1, derde lid, en artikel 274, § 5, van het Gemeentedecreet, en artikel 68, § 1, derde en vierde lid, van het O.C.M.W.-decreet, niet de wijze waarop dit moet gebeuren.

Met het oog op de gelijke behandeling van de mandatarissen binnen eenzelfde bestuur is het wenselijk dat de besturen de behandeling van de aanvragen op een eenvormige wijze vaststellen.

De bepalingen in het Gemeente-, Provincie- en O.C.M.W.-decreet kennen aan de gemeente, het district, de provincie of aan de raad voor maatschappelijk welzijn de bevoegdheid toe om het bedrag te bepalen waarmee de presentiegelden van het gemeente-, districts- en provincieraadslid, of van het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn worden aangevuld of verminderd op de wijze die de Vlaamse Regering bepaalt. Het bestuur heeft geen appreciatiebevoegdheid als aan alle voorwaarden is voldaan.

De aanvulling of vermindering zal alleen worden toegekend op voorwaarde dat de mandataris daar zelf om verzoekt. Bovendien zal het presentiegeld slechts worden verminderd als het betrokken raadslid andere wettelijke of reglementaire bezoldigingen, pensioenen, vergoedingen of toelagen ontvangt. Het zal pas worden aangevuld als daarmee de compensatie van het inkomensverlies wordt beoogd.

Tenslotte moet de secretaris of de provinciegriffier vaststellen dat aan alle vereiste voorwaarden is voldaan. Op basis van de vaststellingsbevoegdheid, vermeld in artikel 17, § 2, tweede lid, en artikel 273, § 3, van het Gemeentedecreet, artikel 17, § 2, tweede lid, van het Provinciedecreet, of artikel 27, § 2, derde lid, van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, oordeelt de gemeentesecretaris, de districtsecretaris, de provinciegriffier of de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of het dossier in orde is. Om die reden voegt de betrokken mandataris, bij die aanvraag, de nodige bewijsstukken waaruit blijkt dat de aanvulling of vermindering van presentiegeld moet worden voorzien zodat ofwel de betrokkene geen inkomensverlies lijdt ofwel de andere wedden, vergoedingen of wettelijke of reglementaire toelagen ongewijzigd blijven.

Dit bewijs kan bijvoorbeeld bestaan uit : 1° een attest van de financieel beheerder waarin het totale brutobedrag vermeld wordt van de presentiegelden die aan hen toegekend zijn tijdens het jaar dat voorafgaat aan de indiening van de aanvraag of, als de aanvraag minder dan een jaar na hun indiensttreding ingediend is, het bedrag dat verkregen wordt door het gemiddelde maandelijkse bedrag van de presentiegelden met twaalf te vermenigvuldigen.Dit attest vermeldt tevens het aantal vergaderingen van de raad waaraan de betrokken gezagsdrager deelgenomen heeft tijdens de beschouwde periode; 2° een attest van elke instelling die de andere wettelijke of reglementaire wedden, pensioenen, vergoedingen of toelagen uitbetaalt die de betrokkene ontvangt, en die verminderd of geschrapt worden wegens de presentiegelden die aan de gezagsdrager toegekend worden;3° een attest van de betalende instelling dat het bedrag vermeldt van de andere wedden, vergoedingen of wettelijke of reglementaire toelagen die verminderd zouden worden of die zouden vervallen als het bedrag van het presentiegeld dat zij in de hoedanigheid van raadslid ontvangen, ongewijzigd zou blijven;4° een attest waarin het bedrag wordt vermeldt waarmee het presentiegeld moet worden aangevuld of verminderd. Het presentiegeld wordt aangevuld in geval van inkomensverlies door vermindering of schrapping van andere wettelijke of reglementaire wedden, pensioenen, vergoedingen of toelagen. Er is met andere woorden slechts van compensatie sprake als er kan worden aangetoond dat er werkelijk inkomensverlies is geleden. En, met het begrip inkomensverlies wordt bedoeld « het actuele verlies dat een mandataris in het jaar dat voorafgaat aan de indiening van de aanvraag lijdt op de bezoldigingen, vergoedingen, pensioenen e.d. waarop hij recht heeft en waarbij dit verlies het gevolg is van de toepassing van de cumulatieregels in de regelgevingen die deze inkomens beheersen ». (zie de schriftelijke vraag nr. 141 van 18 april 2008 van de heer Jan Peumans) Hiertoe moet aldus worden nagegaan of de inkorting van het inkomen het rechtstreekse gevolg is van reglementaire regelingen die cumulatiebeperkingen instellen en er financiële gevolgen aan verbinden.

Voorbeelden van dergelijke regelingen zijn het verlies van vervangingsinkomens, zoals het rustpensioen, het conventionele brugpensioen, de werkloosheidsuitkering en de ziekte- of invaliditeitsuitkering. Vervolgens kunnen ook het verlies van het recht op een studiebeurs, het verlies van de verhoogde kinderbijslag, het verminderen van het pensioen van de echtgeno(o)t(e), het verlies van de aanmoedigingspremie en de RVA-uitkeringen in het kader van het tijdskrediet in rekening worden gebracht. Doch, dit zal alleen zo zijn indien de betrokken bevoegde instanties geen cumulatie toelaten.

Immers zo kunnen, voor zover dit voorafgaandelijk werd aangegeven, de toegekende RVA-uitkeringen tijdens de periodes van tijdskrediet gecumuleerd worden met de inkomsten van een politiek mandaat van gemeenteraadslid of van een O.C.M.W.-raadslid.

Komen zeker niet in aanmerking : alle inkortingen of verliezen van wedden e.d. die het gevolg zijn van onderlinge afspraken tussen werkgever en werknemer in de private sector. Immers, het arbeidsrecht verbiedt niet dat lokale mandatarissen hun mandaat cumuleren met een privé-beroep. Hetzelfde geldt voor de regeling in het kader van politiek verlof. Voor die zaken is de compensatieregeling niet bedoeld.

TITEL IV. - Bepaling van de perken en de toekenningsvoorwaarden van het presentiegeld en de andere vergoedingen die in het kader van de bestuurlijke werking van het extern verzelfstandigd agentschap worden toegekend Titel IV strekt ertoe uitvoering te geven aan artikel 235, § 2, eerste lid, 3°, en 247, eerste lid, 2°, van het Gemeentedecreet en aan artikel 228, § 2, eerste lid, 3°, en 240, eerste lid, 2°, van het Provinciedecreet.

De Vlaamse Regering is overeenkomstig de genoemde artikelen belast de perken en de toekenningsvoorwaarden te bepalen van het presentiegeld en de andere vergoedingen die in het kader van de bestuurlijke werking van het extern verzelfstandigd agentschap worden toegekend.

Met toepassing van artikel 228, § 1 van het O.C.M.W.-decreet zijn de verenigingen, vermeld in titel VIII, hoofdstuk I van het O.C.M.W.-decreet onderworpen aan dezelfde regelen met betrekking tot de presentiegelden als de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

Omdat noch de wijzigingsdecreten, noch het O.C.M.W.-decreet een impact hebben op de desbetreffende bepalingen van het besluit van 19 januari 2007, werden die bepalingen in dit besluit volledig hernomen. Er werden enkel wat tekstuele verbeteringen aangebracht.

In dit verslag worden dan ook alleen de belangrijkste punten herhaald.

De regeling is in de mate van het mogelijke afgestemd op de regeling zoals die werd uitgewerkt voor de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en meer bepaald naar analogie met de bepalingen voorzien door het besluit van de Vlaamse Regering van 4 juni 2004 houdende vaststelling van de grenzen en de toekenningsvoorwaarden van het presentiegeld en de andere vergoedingen die in het kader van de bestuurlijke werking van een dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging kunnen worden toegekend. HOOFDSTUK I. - Autonome gemeente- en provinciebedrijven De regeling voor de autonome gemeente- en provinciebedrijven is quasi dezelfde gebleven, althans voor wat de bestuurlijke werking betreft.

In de Nieuwe Gemeentewet had men als bestuursorgaan een raad van bestuur en een directiecomité (d.i. een afgevaardigd bestuurder en 4 bestuurders-directeurs). Thans is er een raad van bestuur en mogelijks een directiecomité of een gedelegeerd bestuurder.

De raad van bestuur wordt benoemd door de gemeente- of provincieraad, en ook niet-gemeente- of niet-provincieraadsleden kunnen zetelen in de raad van bestuur. Het directiecomité wordt aangeduid door de raad van bestuur, indien de statuten toelaten dat bepaalde aangelegenheden aan haar worden toevertrouwd, maar de leden van het directiecomité moeten geen leden van de raad van bestuur zijn, en evenmin dienen dit raadsleden te zijn.

De beheersovereenkomst bepaalt het presentiegeld en de andere vergoedingen, die in het kader van de bestuurlijke werking toegekend worden. Bovendien moet dit gebeuren binnen de grenzen bepaald door de Vlaamse Regering. Die grenzen worden met dit besluit aangegeven.

Voor de gedeputeerden, de burgemeester en de schepenen geldt artikel 70, § 3, van het Gemeentedecreet en artikel 68, § 3, van het Provinciedecreet. Zij mogen geen aanvullende vergoedingen, wedden en presentiegelden ten laste van de provincie, de gemeente of hun extern verzelfstandigde agentschappen en hun filialen of van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient genieten, om welke reden of onder welke benaming ook. Aldus kunnen zij geen presentiegeld of een vergoeding ontvangen.

Gemeente- en provincieraadsleden daarentegen kunnen wel vergoedingen en presentiegelden ontvangen ten laste van de autonome gemeente- en provinciebedrijven.

Niet alleen van de mandatarissen van de gemeente en de provincie doch van alle personen die deel uitmaken van de bestuursorganen dient de Vlaamse Regering de perken en de toekenningsvoorwaarden van vergoedingen en presentiegelden te bepalen. Zij worden in dit besluit op gelijke wijze vergoed.

Ook de vergoedingen van de vereffenaars, vermeld in artikel 244, § 1, tweede lid, van het Gemeentedecreet en 237, § 1, tweede lid, van het Provinciedecreet wordt geregeld.

Op grond van artikel 110 van het Gemeentedecreet en artikel 106 van het Provinciedecreet mogen de personeelsleden geen vergoedingen, wedden, toelagen of andere tegenprestaties ontvangen van de rechtspersonen waarin zij de gemeente of provincie vertegenwoordigen.

Dit betekent dat bijvoorbeeld de secretaris, de provinciegriffier en de financieel beheerder niet kunnen worden vergoed voor prestaties die zij vervullen als deskundige in de raad van bestuur of het directiecomité of voor welke andere taken ook die zij uitoefenen. Die taken worden als inherent aan de functie beschouwd en aldus worden zij vergoed door de wedde die ze ontvangen voor het uitoefenen van hun ambt.

HOOFDSTUK II. - Provinciale en gemeentelijke extern verzelfstandigde agentschappen in privaatrechtelijke vorm In de samenwerkingsovereenkomst van deze rechtspersonen met privaatrechtelijke vorm moet het presentiegeld en de andere vergoedingen die in het kader van de bestuurlijke werking worden verleend, worden bepaald. De Vlaamse Regering stelt de perken en de toekenningsvoorwaarden vast.

Van belang is dat de vertegenwoordigers van de gemeente of de provincie in de algemene vergadering door de raden uit hun leden worden verkozen. De gemeente of de provincie draagt steeds de meerderheid voor van de leden van de raad van bestuur van de vennootschap, vereniging of stichting.

Voor de gedeputeerden, de burgemeester en de schepenen geldt artikel 70, § 3, van het Gemeentedecreet en artikel 68, § 3, van het Provinciedecreet. Zij mogen geen aanvullende vergoedingen, wedden en presentiegelden ten laste van de gemeente of de extern verzelfstandigde agentschappen van de gemeente of provincie en hun filialen of van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient genieten, om welke reden of onder welke benaming ook. Aldus kunnen zij geen presentiegeld of een vergoeding ontvangen.

Ook voor de vertegenwoordigers van de andere rechtspersonen dienen de vergoedingen en presentiegelden te worden bepaald.

De extern verzelfstandigde agentschappen in privaatrechtelijke vorm kunnen diverse rechtsvormen aannemen.

Teneinde de perken en de toekenningsvoorwaarden te bepalen van de vergoedingen, wordt geen allesomvattende regeling gemaakt, maar wordt er verwezen naar de regeling die geldt voor de gemeente- en provincieraadsleden.

Het staat vrij aan de raden om (via de goedkeuring van de samenwerkingsovereenkomst) de vergoedingen binnen die contouren te regelen.

TITEL V. - Bepaling van de grenzen waarbinnen de raad kan beslissen welke specifieke kosten die verband houden met de uitoefening van een welbepaald mandaat, voor terugbetaling in aanmerking komen, en tot vaststelling van de nadere regels voor terugbetaling van specifieke kosten die verband houden met de uitoefening van het mandaat van burgemeester en schepenen, het mandaat van voorzitter en ondervoorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn Deze titel strekt ertoe uitvoering te geven aan artikel 17, § 3, artikel 70, § 2, artikel 273, § 3, en artikel 274, § 5, van het Gemeentedecreet alsook aan artikel 17, § 3, van het Provinciedecreet en aan artikel 27, § 3, en 68, § 2, van het O.C.M.W.-decreet.

De genoemde artikelen dragen de Vlaamse Regering op om de grenzen te bepalen waarbinnen de gemeente-, districts- of provincieraad, of de raad voor maatschappelijk welzijn kan bepalen welke specifieke kosten die verband houden met de uitoefening van het mandaat van welomschreven ambten voor terugbetaling in aanmerking komen.

Tot slot dient de Vlaamse Regering in uitvoering van artikel 38, § 2, en 276, eerste lid van het Gemeentedecreet en artikel 38, tweede lid van het Provinciedecreet de grenzen te bepalen voor de financiering van de fracties, waarvan het huishoudelijk reglement de regels vaststelt. Dergelijke uitvoeringsbevoegdheid werd in het O.C.M.W.-decreet niet verleend aan de Vlaamse Regering.

HOOFDSTUK I. - Soorten kostenvergoedingen, modaliteiten en voorwaarden van toekenning Er wordt geopteerd om niet zozeer met absolute cijfers de kosten te begrenzen. De terugbetaling van de kosten wordt onderworpen aan drie cumulatieve voorwaarden : - de kosten moeten verband houden met de uitoefening van het mandaat; - ze moeten noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het mandaat; - ze moeten bewezen worden.

Het kunnen de terugbetaling van kosten betreffen die een gezinsvriendelijk karakter hebben (zoals kinderopvang, occasionele opvang, e.d.) of die verband houden met specifieke noden van personen met een handicap (doventolk, kosten verbonden aan assistentie, e.d.), alsook kosten voor de verzekering van de raadsleden, de communicatie (zoals telefoon, internet, een computer, e.d.) en de werking (fax en kopieerapparaat), evenals mobiliteitskosten (wagen, reis- en verblijfkosten van de mandatarissen), representatiekosten en kosten voor vorming van de mandatarissen.

Kosten gemaakt door mandatarissen met een handicap, als vermeld in artikel 18, 70bis en 273, § 3, van het Gemeentedecreet, in artikel 28 en 68 van het O.C.M.W.-decreet en artikel 18 van het Provinciedecreet, die noodzakelijk zijn om hun ambt naar behoren te laten vervullen, kunnen enkel worden aanvaard indien die personen hiervoor geen tussenkomst kunnen genieten van andere instanties en bovendien slechts in de mate dat die kosten zonder de uitoefening van dat ambt niet zouden worden gedaan.

In plaats van de terugbetaling van de kosten van een internetaansluiting of een pc, kan men als bestuur ook opteren voor het gratis ter beschikking stellen van die gebruiksvoorwerpen of diensten. Indien die personal computer ook voor persoonlijke doeleinden wordt gebruikt, dan zal dit in hoofde van de betrokken mandataris een voordeel van alle aard opleveren, dat belastbaar is.

De bedragen die aan de voorzitter, de commissievoorzitter en de fractievoorzitters van de provincieraad kunnen worden toegekend, zijn gekoppeld aan de spilindex 138, 0 1. Concreet houdt dit in dat de bedragen 10.712,76 euro, 1.785,46 euro en 1.071,28 euro op datum van inwerkingtreding van dit besluit respectievelijk 15.918,09 euro, 2.653,02 euro en 1.591,81 euro bedragen (men moet de basisbedragen thans met 1,4859 vermenigvuldigen).

Welke regeling op plaatselijk vlak ook aangenomen wordt, steeds dient erover gewaakt te worden dat de gemeente-, districts-, O.C.M.W.- of provinciekas de persoonlijke kosten van de mandataris niet te dragen heeft.

Het spreekt voor zich dat, ter bevordering van de kwaliteit van het bestuurlijke apparaat, de raden waken over de nodige materiële faciliteiten die voor de bestuurders nodig zijn om hun mandaat naar behoren te kunnen uitoefenen.

De kosten moeten worden verantwoord met bewijsstukken. Er kunnen geen forfaitaire kostenvergoedingen worden toegekend, behalve voor de voorzitter, de commissievoorzitter en de fractievoorzitter van de provincieraad.

De appreciatie en de terugbetaling van specifieke kosten voor de burgemeester en schepenen werd tot op heden door de gemeenteraad autonoom vastgesteld. Om die reden wordt met dit besluit voorzien in een overgangsmaatregel voor het behoud van de bestaande kostenregelingen tot 2 januari 2013 (voor de duur van de lopende legislatuur). HOOFDSTUK II. - Fractietoelagen en toelagen aan groepen van leden van de raad voor maatschappelijk welzijn die werden verkozen op eenzelfde voordrachtsakte De ondersteuning van de gemeenteraads-, districts- en provincieraadsfracties of groepen van leden van de raad voor maatschappelijk welzijn die werden verkozen op eenzelfde voordrachtsakte, gebeurt via een facultatieve toekenning van een toelage ten laste van het budget. Het bedrag hiervoor wordt overgelaten aan de autonomie van de besturen.

De fractie of de groep van leden van de raad voor maatschappelijk welzijn die werden verkozen op eenzelfde voordrachtsakte kunnen de ontvangen toelage enkel gebruiken voor de ondersteuning van de eigen werking en de toelage moet in relatie staan tot de werking van de raden waar zij deel van uitmaken. De middelen mogen niet gebruikt worden voor de partijwerking, de verkiezingen of ter compensatie van een presentiegeld of wedde.

Op het einde van het werkjaar lichten de fractie of de groep van leden van de raad voor maatschappelijk welzijn die werden verkozen op eenzelfde voordrachtsakte in een nota, met bewijsstukken, toe hoe ze de ontvangen middelen gebruikten.

Er is tevens voorzien in een mechanisme van terugvordering.

Door middel van die toelagen kan een raad zijn leden de mogelijkheid bieden vorming te volgen en de bijbehorende kosten compenseren.

Voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn werd er geen uitvoeringsbevoegdheid gegeven aan de Vlaamse Regering om in een bezoldigingsregeling voor de fracties te voorzien. Er is namelijk in het O.C.M.W.-decreet geen bepaling, gelijkaardig aan die van artikel 38, § 5, van het Gemeentedecreet. Er is ook geen verwijzing naar de fracties, zoals die van artikel 40, 7°, van het Gemeentedecreet (cfr. art. 49 O.C.M.W.-decreet). Wettelijk gezien bestaan de fracties aldus niet. Om die reden is er met dit besluit voorzien in een toelage voor elke groep van leden van de raad voor maatschappelijk welzijn die zijn verkozen op eenzelfde voordrachtsakte. Op grond van artikel 27, § 3 van het O.C.M.W.-decreet bepaalt de Vlaamse Regering immers de grenzen waarbinnen de raad voor maatschappelijk welzijn kan bepalen welke specifieke kosten die verband houden met de uitoefening van het mandaat, voor terugbetaling in aanmerking komen.

TITEL VI. - Overgangsbepalingen Een eerste overgangsmaatregel betreft de wedden in overgangsregeling van de burgemeester, de schepenen en de voorzitter van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.

Omdat de overgangsmaatregel in algemene bewoordingen is gesteld, geldt ze voor alle burgemeesters en schepenen die in toepassing van dit besluit een lager loon zouden ontvangen dan het loon dat ze zouden hebben gehad onder de regeling van de Nieuwe Gemeentewet.

De maatregel komt er voornamelijk op neer dat de burgemeester en schepenen (ook de nieuwe schepenen) van de gemeenten die vóór de inwerkingtreding van het Gemeentedecreet een klasseverhoging hadden gekregen, in overgang de wedde behouden waar ze op 31 december 2006 recht hadden. De overgangsmaatregel blijft doorwerken tot ofwel de volledige hernieuwing van de gemeenteraad op 2 januari 2013 (uiterste einddatum van de overgangsbepaling), ofwel tot de nieuwe bezoldigingsregeling gunstiger wordt door indexeringen.

De bewoording « met uitzondering van de indexatie » houdt in dat de wedde van mandatarissen wordt bevroren op datum van 31 december 2006 en dus niet meer wordt geïndexeerd.

De tweede overgangsmaatregel betreft het presentiegeld van de voorzitter van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn die van rechtswege schepen is in overeenstemming met artikel 312 van het Gemeentedecreet. Het is evident dat na de overgangsperiode van artikel 312 van het Gemeentedecreet, er geen presentiegeld meer zal kunnen worden toegekend voor de vergaderingen in het overlegcomité.

Tenslotte wordt de mogelijkheid voorzien om bij wijze van overgang en dit tot de volledige hernieuwing van de raad, de bestaande regeling voor de terugbetaling van kosten voor de uitvoerende mandatarissen te behouden.

TITEL VII. - Slotbepalingen De slotbepalingen betreffen enerzijds de gedeeltelijke opheffing van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 2007 en anderzijds de inwerkingtreding van de nieuwe of gewijzigde bepalingen uit het Gemeentedecreet, het Provinciedecreet en het O.C.M.W.-decreet, waaraan met dit besluit uitvoering werd gegeven.

Tenslotte wordt ervoor geopteerd om het besluit in werking te doen treden op 1 juli 200 9.

De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, M. KEULEN De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, V. HEEREN

5 JUNI 2009. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende bezoldigingsregeling van de lokale en provinciale mandataris De Vlaamse Regering, Gelet op artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;

Gelet op het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, gewijzigd bij de decreten van 2 juni 2006, 7 juli 2006, 22 december 2006, 1 februari 2008, 14 maart 2008 en 23 januari 2009, artikel 17, 38, § 2, 70, §§ 1, eerste lid, en 2, 235, § 2, 3°, 247, 2°, 273, § 3, eerste lid, 274, §§ 3 en 5, en 276, eerste lid;

Gelet op het Provinciedecreet van 9 december 2005, gewijzigd bij de decreten van 2 juni 2006, 22 december 2006, 5 december 2007, 20 juni 2008 en 30 april 2009, artikel 17, §§ 1, 2 en 3, 38, tweede lid, 228, § 2, eerste lid, 3°, en 240, eerste lid, 2°;

Gelet op het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, artikel 27, §§ 1, 2, derde lid, en 3, 68, §§ 1, eerste lid, en 2, en 285, § 1, eerste lid;

Gelet op het decreet van 23 januari 2009 houdende wijziging van het Gemeentedecreet, artikel 151;

Gelet op het decreet van 30 april 2009 houdende wijziging van het Provinciedecreet en van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking, artikel 137, § 2, eerste lid, 1° en 2°;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 2007 houdende het statuut van de lokale en provinciale mandataris;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 19 maart 2009;

Gelet op advies nummer 46.585/3 van de Raad van State, gegeven op 19 mei 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering;

Na beraadslaging, Besluit : TITEL I. - Vaststelling van de wedde van de burgemeester en de schepenen, van de voorzitter en leden van het districtscollege en de wijze van betaling van de wedde van de burgemeester en de schepenen, de gedeputeerde, de voorzitter en de leden van het districtcollege, de voorzitter en de ondervoorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn HOOFDSTUK I. - Wedde van de burgemeester en de schepenen

Artikel 1.§ 1. De wedde van de burgemeester bedraagt voor : 1° gemeenten van 300 inwoners en minder : 25,8788 % van de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement;2° gemeenten van 301 tot 500 inwoners : 28,6168 % van de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement;3° gemeenten van 501 tot 750 inwoners : 31,3409 % van de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement;4° gemeenten van 751 tot 1 000 inwoners : 34,9962 % van de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement;5° gemeenten van 1 001 tot 1 250 inwoners : 38,6376 % van de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement;6° gemeenten van 1 251 tot 1 500 inwoners : 39,7772 % van de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement;7° gemeenten van 1 501 tot 2 000 inwoners : 40,9169 % van de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement;8° gemeenten van 2 001 tot 2 500 inwoners : 42,3902 % van de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement;9° gemeenten van 2 501 tot 3 000 inwoners : 44,0997 % van de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement;10° gemeenten van 3 001 tot 4 000 inwoners : 46,0316 % van de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement;11° gemeenten van 4 001 tot 5 000 inwoners : 47,7411 % van de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement;12° gemeenten van 5 001 tot 6 000 inwoners : 52,7445 % van de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement;13° gemeenten van 6 001 tot 8 000 inwoners : 56,1496 % van de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement;14° gemeenten van 8 001 tot 10 000 inwoners : 60,0412 % van de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement;15° gemeenten van 10 001 tot 15 000 inwoners : 68,8250 % van de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement;16° gemeenten van 15 001 tot 20 000 inwoners : 73,7311 % van de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement;17° gemeenten van 20 001 tot 25 000 inwoners : 87,8797 % van de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement;18° gemeenten van 25 001 tot 35 000 inwoners : 93,6475 % van de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement;19° gemeenten van 35 001 tot 50 000 inwoners : 99,1374 % van de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement;20° gemeenten van 50 001 tot 80 000 inwoners : 116,2602 % van de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement;21° gemeenten van 80 001 tot 150 000 inwoners : 140,1516 % van de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement;22° gemeenten van meer dan 150 000 inwoners : 151,0897 % van de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement. § 2. Om het aantal inwoners te bepalen, worden de bevolkingscijfers, vermeld in artikel 5, § 3, eerste lid, van het Gemeentedecreet, in aanmerking genomen. § 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt met de vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement de vergoeding bedoeld, vermeld in artikel 70, § 1, van het Gemeentedecreet, aan 100 %. § 4. De wedde van de lokale mandatarissen volgt de evolutie van het gezondheidsindexcijfer overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het rijk worden gekoppeld, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982 en onverminderd artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.

De wedde, verkregen door het percentage toe te passen op de niet geïndexeerde bedragen, wordt gekoppeld aan de spilindex 138, 01.

Art. 2.De wedde van de schepenen bedraagt in : 1° gemeenten tot 50 000 inwoners : 60 % van de wedde van de burgemeester;2° gemeenten vanaf 50 001 inwoners : 75 % van de wedde van de burgemeester. HOOFDSTUK II. - Wedde van de voorzitter en de leden van het districtscollege

Art. 3.De wedde van de voorzitter van het districtscollege bedraagt 50 % van de wedde, vermeld in artikel 1, § 1, die aan de burgemeester van een gemeente, waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district, wordt toegekend.

Art. 4.De wedde van de leden van het districtscollege bedraagt 50 % van de wedde van een schepen van een gemeente waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district.

Art. 5.De gemeenteraad kan gemotiveerd afwijken van de percentages, vermeld in artikel 3 en 4 op grond van de reële omvang van de bevoegdheden die aan de districten worden toegewezen, zonder hierbij de minimale grens van 10 % en de maximale grens van 50 % te overschrijden. HOOFDSTUK III. - Wijze van betaling van de wedde van de burgemeester en de schepenen, de voorzitter en de leden van het districtscollege, de voorzitter en de ondervoorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn

Art. 6.§ 1. De wedde wordt maandelijks betaald.

Als de wedde van de maand niet volledig is verschuldigd, wordt ze in dertigsten verdeeld.

Als de mandataris in de loop van de maand overlijdt, wordt de wedde voor de volledige maand betaald. § 2. Bij al de verrichtingen voor de betaalbaarstelling en de betaling van de wedden, worden de bedragen in euro afgerond tot twee cijfers na de komma.

Art. 7.Het vakantiegeld van de burgemeester, de schepenen, de voorzitter en de leden van het districtscollege, de voorzitter en de ondervoorzitter van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt berekend op basis van de wedde, vermeld in artikel 70, § 1, en artikel 274, § 5, van het Gemeentedecreet en artikel 68, § 1, van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, volgens de regels die bepaald zijn voor de leden van het gemeentepersoneel van niveau A.

Art. 8.De eindejaarspremie van de burgemeester, de schepenen, de voorzitter en de leden van het districtscollege, de voorzitter en de ondervoorzitter van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt berekend op basis van de wedde, vermeld in artikel 70, § 1, en artikel 274, § 5, van het Gemeentedecreet en in artikel 68, § 1, van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, en volgens de regels die bepaald zijn voor de leden van het gemeentepersoneel van niveau A.

Art. 9.Voor de toepassing van dit besluit wordt elke mandataris geacht volledige prestaties te leveren.

TITEL II. - Vaststelling van de lijst van vergaderingen die voortvloeien uit de mandaatsverplichtingen van de gemeenteraadsleden, de districtsraadsleden, de provincieraadsleden, alsook van de leden van de raden voor maatschappelijk welzijn en de bepaling van de minimum- en maximumgrenzen van het presentiegeld van die mandatarissen, uitgezonderd de leden van de raden voor maatschappelijk welzijn

Art. 10.§ 1. De lijst van vergaderingen, vermeld in artikel 17, § 1, van het Gemeentedecreet, omvat : 1° de vergaderingen van de gemeenteraadscommissies, met inbegrip van de vergaderingen waarvoor de raadsleden overeenkomstig artikel 39, § 3, vierde lid, van het Gemeentedecreet aangewezen zijn als lid met raadgevende stem, en de afdelingen;2° de vergaderingen van het overlegcomité, vermeld in artikel 26 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;3° de vergaderingen met de vertegenwoordigers van de intern verzelfstandigde agentschappen;4° de vergaderingen waarvoor het aanwezigheidsquorum niet werd bereikt, maar waarvoor de raadsleden, als het bereikt was, wel presentiegeld zouden genieten;5° de vergaderingen die slechts gedeeltelijk werden bijgewoond;6° de vergaderingen die hervat worden. § 2. De lijst van vergaderingen, vermeld in artikel 273, § 3, van het Gemeentedecreet, omvat : 1° de vergaderingen van de districtsraadscommissies, met inbegrip van de vergaderingen waarvoor de raadsleden overeenkomstig artikel 276 van het Gemeentedecreet aangewezen zijn als lid met raadgevende stem, en de afdelingen;2° de vergaderingen waarvoor het aanwezigheidsquorum niet werd bereikt, maar waarvoor de leden, als het bereikt was, wel presentiegeld zouden genieten;3° de vergaderingen die slechts gedeeltelijk werden bijgewoond;4° de vergaderingen die hervat worden. § 3. De lijst van vergaderingen, vermeld in artikel 17, § 1, van het Provinciedecreet, omvat : 1° de vergaderingen van de provincieraadscommissies, met inbegrip van de vergaderingen waarvoor de raadsleden overeenkomstig artikel 39, § 3, vierde lid, van het Provinciedecreet aangewezen zijn als lid met raadgevende stem, en de afdelingen;2° de vergaderingen met de vertegenwoordigers van de intern verzelfstandigde agentschappen;3° de vergaderingen waarvoor het aanwezigheidsquorum niet werd bereikt, maar waarvoor de leden, als het bereikt was, wel presentiegeld zouden genieten;4° de vergaderingen die slechts gedeeltelijk werden bijgewoond;5° de vergaderingen die hervat worden. § 4. De lijst van vergaderingen, vermeld in artikel 27, § 1, van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, omvat : 1° de vergaderingen van het overlegcomité, vermeld in artikel 26 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;2° de vergaderingen met de vertegenwoordigers van de intern verzelfstandigde agentschappen;3° de vergaderingen met de vertegenwoordigers van de extern verzelfstandigde agentschappen, vermeld in titel VIII, hoofdstuk I, van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;4° de vergaderingen waarvoor het aanwezigheidsquorum niet werd bereikt, maar waarvoor de raadsleden, als het bereikt was, wel presentiegeld zouden genieten;5° de vergaderingen die slechts gedeeltelijk werden bijgewoond;6° de vergaderingen die hervat worden. § 5. Verschillende vergaderingen van een of meer bestuursorganen die plaatsvinden op dezelfde dag, kunnen recht geven op verschillende presentiegelden. De vergaderingen die deels besloten en deels openbaar zijn, geven slechts recht op één presentiegeld.

Het presentiegeld wordt bepaald volgens de aanwezigheid, die vastgelegd wordt in de met dat doel gehouden registers. § 6. Aan de voorzitter van de gemeente-, districts- en provincieraad kan maximaal een dubbel presentiegeld worden toegekend voor de raadszitting. § 7. Voor de deelname aan het bureau van de provincieraad kunnen de bureauleden maximaal het dubbele van het presentiegeld van de raadsleden, voor de raadszitting, ontvangen.

Voor de toepassing van deze paragraaf bestaat het bureau van de provincieraad uit maximaal vijftien leden, waaronder minstens alle fractieleiders.

Art. 11.Het presentiegeld, vermeld in artikel 17, § 1, en artikel 273, § 3, van het Gemeentedecreet, en in artikel 17, § 1, van het Provinciedecreet bedraagt minimaal 28, 57 euro en maximaal 124, 98 euro. Die bedragen worden gekoppeld aan de index, vermeld in artikel 1, § 4.

TITEL III. - Regels voor de aanvulling en vermindering van het presentiegeld van gemeenteraadsleden, districtsraadsleden, provincieraadsleden en leden van de raden voor maatschappelijk welzijn HOOFDSTUK I. - Aanvulling van presentiegeld

Art. 12.Gemeenteraadsleden, districtsraadsleden, provincieraadsleden of leden van de raad voor maatschappelijk welzijn die ten laste van de gemeente, het district, de provincie of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een aanvulling van hun presentiegeld als raadslid willen genieten, vragen dat met een aangetekende brief aan bij het college van burgemeester en schepenen, het districtscollege, de deputatie, of de raad voor maatschappelijk welzijn.

Bij die aanvraag voegt de betrokkene alle bewijsstukken die toelaten het bedrag van de aanvulling van presentiegeld te bepalen, waarin moet worden voorzien zodat hij geen inkomensverlies lijdt.

Art. 13.Het bestuur brengt het vastgestelde bedrag van de aanvulling ter kennis van de betrokkene met een aangetekende brief.

Art. 14.De aanvulling van de presentiegelden gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de aanvraag tot aanvulling werd ingediend bij het bestuur, voor zover aan alle voorwaarden is voldaan.

Art. 15.De begunstigde moet elke wijziging van zijn geldelijke situatie onmiddellijk aan het bestuur meedelen en doet een nieuwe aanvraag volgens de procedure, vermeld in artikel 12. HOOFDSTUK II. - Vermindering van presentiegeld

Art. 16.§ 1. Gemeenteraadsleden, districtsraadsleden, provincieraadsleden of leden van de raad voor maatschappelijk welzijn richten de aanvraag tot vermindering van hun presentiegeld met een aangetekende brief aan het college van burgemeester en schepenen, het districtscollege, de deputatie of de raad voor maatschappelijk welzijn.

Bij die aanvraag voegt de betrokkene alle bewijsstukken die toelaten het bedrag te bepalen, waarmee het presentiegeld moet worden verminderd zodat de andere wedden, vergoedingen of wettelijke of reglementaire toelagen ongewijzigd blijven. § 2. Het bestuur brengt het vastgestelde bedrag van de vermindering ter kennis van de betrokkene met een aangetekende brief.

Art. 17.De vermindering van presentiegeld geldt zolang de betrokkene hetzelfde mandaat in hetzelfde bestuur uitoefent.

Bij verandering van zijn geldelijke toestand kan de betrokkene de herziening van de vermindering van zijn presentiegeld aanvragen volgens de procedure, vermeld in artikel 16, § 1.

Art. 18.De vermindering van het presentiegeld heeft op zijn vroegst uitwerking op 1 januari van het jaar waarin de aanvraag tot vermindering werd ingediend bij het bestuur, als aan alle voorwaarden is voldaan.

TITEL IV. - Bepaling van de perken en de toekenningsvoorwaarden van het presentiegeld en de andere vergoedingen die in het kader van de bestuurlijke werking van het extern verzelfstandigd agentschap worden toegekend HOOFDSTUK I. - Autonome gemeente- en provinciebedrijven

Art. 19.Aan de leden van de raad van bestuur en aan de leden van het door de statuten toegestane directiecomité kan per bijgewoonde zitting een presentiegeld worden toegekend.

Aan de voorzitter van het directiecomité of aan de gedelegeerd bestuurder, behalve als die laatste een personeelslid is vermeld in artikel 21, kan maximaal een dubbel presentiegeld worden toegekend respectievelijk voor het bijwonen van de vergaderingen van het directiecomité of van de raad van bestuur.

Het toegekende presentiegeld mag niet hoger zijn dan het bedrag dat aan de gemeente- of provincieraadsleden van de oprichtende gemeente of provincie wordt toegekend.

Art. 20.Aan de personen, vermeld in artikel 19, kunnen geen andere kosten terugbetaald worden, dan de kosten die aan de gemeente- of provincieraadsleden van de gemeente of provincie in kwestie terugbetaald worden. Als de gedelegeerd bestuurder een personeelslid is als vermeld in artikel 21, geldt deze bepaling niet.

Art. 21.Personeelsleden van de oprichtende gemeente of provincie mogen geen presentiegelden noch een andere vergoeding ontvangen ten laste van een autonoom gemeente- of provinciebedrijf.

Personeelsleden van een autonoom gemeente- of provinciebedrijf kunnen naast hun wedde geen presentiegelden noch een andere vergoeding ontvangen ten laste van een autonoom gemeente- of provinciebedrijf.

Art. 22.Aan de vereffenaars kunnen ten hoogste dezelfde presentiegelden en dezelfde reisvergoedingen worden toegekend als aan de leden van de raad van bestuur van hetzelfde bedrijf voor dat bedrijf in vereffening werd gesteld.

Art. 23.Vergaderingen van verschillende bestuursorganen van hetzelfde bedrijf die plaatsvinden op dezelfde dag, kunnen recht geven op verschillende presentiegelden.

Vergaderingen van hetzelfde bestuursorgaan van hetzelfde bedrijf die plaatsvinden op dezelfde dag, geven de leden slechts recht op één enkel presentiegeld.

Art. 24.Het aantal bezoldigbare vergaderingen van de verschillende organen per boekjaar en per lid is beperkt tot twaalf voor de raden van bestuur en vierentwintig vergaderingen voor het directiecomité.

In bedrijven die niet overgaan tot de oprichting van een directiecomité of die geen gedelegeerd bestuurder hebben aangesteld, wordt het aantal bezoldigbare vergaderingen van de raad van bestuur verhoogd tot vierentwintig per boekjaar. HOOFDSTUK II. - Provinciale en gemeentelijke extern verzelfstandigde agentschappen in privaatrechtelijke vorm

Art. 25.Aan de afgevaardigden in de algemene vergaderingen kan uitsluitend een reisvergoeding worden toegekend overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de ambtenaren van het ministerie van de Vlaamse overheid.

Art. 26.Aan de leden van de raad van bestuur en aan de leden van het directiecomité kan per bijgewoonde zitting een presentiegeld worden toegekend.

Het toegekende presentiegeld mag niet hoger zijn dan het bedrag dat respectievelijk aan de gemeente- of provincieraadsleden van de deelnemende of oprichtende gemeente of provincie wordt toegekend.

Art. 27.Aan de voorzitter van de raad van bestuur, de voorzitter van het directiecomité of aan de gedelegeerd bestuurder, behalve als die laatste een personeelslid is als vermeld in artikel 28, kan maximaal een dubbel presentiegeld worden toegekend, voor het bijwonen van de vergaderingen van de raad van bestuur of van het directiecomité.

Aan de voorzitter van het directiecomité kan een dubbel presentiegeld worden toegekend als hij nog geen dubbel presentiegeld krijgt op grond van zijn functie in de raad van bestuur.

Art. 28.Personeelsleden van de oprichtende of deelnemende gemeente of provincie mogen geen presentiegelden noch een andere vergoeding ontvangen ten laste van de gemeentelijke of provinciale extern verzelfstandigde agentschappen in privaatrechtelijke vorm.

Personeelsleden van een gemeentelijk of provinciaal extern verzelfstandigd agentschap kunnen naast hun wedde geen presentiegelden noch een andere vergoeding ontvangen ten laste van de gemeentelijke of provinciale extern verzelfstandigde agentschappen in privaatrechtelijke vorm.

Art. 29.Het aantal bezoldigbare vergaderingen van de verschillende organen per boekjaar en per lid is beperkt tot twaalf voor de raden van bestuur en vierentwintig vergaderingen voor het directiecomité.

In agentschappen die niet overgaan tot de oprichting van een directiecomité of geen gedelegeerd bestuurder hebben aangesteld, wordt het aantal bezoldigbare vergaderingen van de raad van bestuur verhoogd tot vierentwintig per boekjaar.

Art. 30.Aan de voorzitter en vereffenaars kunnen ten hoogste dezelfde presentiegelden en reisvergoedingen worden toegekend als aan de voorzitter en de leden van de raad van bestuur van hetzelfde agentschap voor dat agentschap in vereffening werd gesteld.

Art. 31.Vergaderingen van verschillende bestuursorganen van hetzelfde agentschap die plaatsvinden op dezelfde dag, kunnen recht geven op verschillende presentiegelden.

Vergaderingen van hetzelfde bestuursorgaan van hetzelfde agentschap die plaats vinden op dezelfde dag, geven de leden slechts recht op één enkel presentiegeld.

Art. 32.Aan de personen, vermeld in artikel 26 en 27, kunnen geen andere kosten terugbetaald worden, dan deze die aan de gemeente- of provincieraadsleden van de gemeente of provincie in kwestie terugbetaald worden. Indien de gedelegeerd bestuurder een personeelslid is als vermeld in artikel 28, geldt deze bepaling niet. HOOFDSTUK III. - Algemene bepalingen

Art. 33.De presentiegelden en vergoedingen in deze titel zijn facultatief. De vermelde bedragen vormen steeds de toegestane maxima.

TITEL V. - Bepaling van de grenzen waarbinnen de raad kan beslissen welke specifieke kosten die verband houden met de uitoefening van een welbepaald mandaat, voor terugbetaling in aanmerking komen, en tot vaststelling van de nadere regels voor terugbetaling van specifieke kosten die verband houden met de uitoefening van het mandaat van burgemeester en schepenen, en het mandaat van voorzitter en ondervoorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn HOOFDSTUK I. - Soorten kostenvergoedingen, modaliteiten en voorwaarden van toekenning

Art. 34.§ 1. Alleen kosten die verband houden met de uitoefening van het mandaat en die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het mandaat, kunnen worden terugbetaald aan de burgemeester en de schepenen, de voorzitter en de ondervoorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn, aan de leden van de gemeenteraden, de districtsraden en de provincieraden, alsook aan hun voorzitters, aan de leden van de raden voor maatschappelijk welzijn, aan de fractie- en commissievoorzitters van de gemeenteraden, de districtsraden en de provincieraden, en aan de bureauleden van de provincieraad. § 2. De voorzitter van de provincieraad kan een jaarvergoeding van maximaal 10.712,76 euro ontvangen.

Aan de fractievoorzitters van de provincieraad kan een jaarvergoeding van maximaal 1.785,46 euro worden toegekend.

Aan de commissievoorzitter van de provincieraad kan een jaarvergoeding van maximaal 1.071,28 euro worden toegekend. Als de commissievoorzitter wordt vervangen, ontvangt de vervanger een dubbel presentiegeld.

De bedragen, vermeld in deze paragraaf, worden gekoppeld aan de index, vermeld in artikel 1, § 4.

Art. 35.§ 1. De kosten, vermeld in artikel 34, § 1, worden verantwoord met bewijsstukken. § 2. De secretaris of de provinciegriffier beoordeelt of de kosten voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 34, § 1.

Het bestuur betaalt reis- en verblijfkosten alleen terug als een onkostenstaat is voorgelegd, met behoud van de toepassing van artikel 17, § 4, van het Provinciedecreet. § 3. Jaarlijks wordt een overzicht gemaakt van de terugbetaling van de kosten van de mandatarissen. Dat document is openbaar. HOOFDSTUK II. - Fractietoelagen en toelagen aan groepen van leden van de raad voor maatschappelijk welzijn die werden verkozen op eenzelfde voordrachtsakte

Art. 36.§ 1. Ter ondersteuning van gemeenteraadsfracties kan jaarlijks aan elke fractie, vertegenwoordigd in de gemeenteraad, een toelage ten laste van het gemeentebudget worden toegekend.

Ter ondersteuning van provincieraadsfracties kan jaarlijks aan elke fractie, vertegenwoordigd in de provincieraad, een toelage ten laste van het provinciebudget worden toegekend.

Ter ondersteuning van districtsraadsfracties kan jaarlijks aan elke fractie, vertegenwoordigd in de districtsraad, een toelage ten laste van het districtsbudget worden toegekend.

Ter ondersteuning van elke groep van leden van de raad voor maatschappelijk welzijn die werden verkozen op eenzelfde voordrachtsakte kan jaarlijks een toelage ten laste van het budget van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn worden toegekend.

Als de provincies, gemeenten, districten of openbare centra voor maatschappelijk welzijn een dergelijke toelage toekennen, doen ze dat voor alle fracties van de raden of voor alle groepen van leden van de raden voor maatschappelijk welzijn die werden verkozen op eenzelfde voordrachtsakte. § 2. De fractie of de groep van leden van de raad voor maatschappelijk welzijn die werden verkozen op eenzelfde voordrachtsakte kunnen de ontvangen toelage alleen gebruiken voor de ondersteuning van de eigen werking en van de werking van de raden waar ze deel van uitmaken. De middelen mogen niet gebruikt worden voor partijwerking of verkiezingen, ter compensatie van presentiegeld of wedde. § 3. Op het einde van het werkjaar lichten de fractie of de groep van leden van de raad voor maatschappelijk welzijn die werden verkozen op eenzelfde voordrachtsakte in een nota met bewijsstukken toe hoe ze de ontvangen middelen hebben gebruikt. § 4. Jaarlijks wordt een overzicht gemaakt van de aanwending van alle middelen voor de ondersteuning van de fracties of van de groep van leden van de raad voor maatschappelijk welzijn die werden verkozen op eenzelfde voordrachtsakte. Dat document is openbaar. § 5. Als een fractie of de groep van leden van de raad voor maatschappelijk welzijn die werden verkozen op eenzelfde voordrachtsakte financiële middelen hebben aangewend voor andere doeleinden dan de ondersteuning van de werking, vordert het bestuur die middelen terug of brengt het dat bedrag in mindering van de toelage van het volgende werkjaar.

TITEL VI. - Overgangsbepalingen

Art. 37.De burgemeester en de schepenen, die overeenkomstig artikel 1 en 2 minder wedde ontvangen dan waarop ze overeenkomstig artikel 19 van de Nieuwe Gemeentewet recht hebben, blijven tot de volgende volledige vernieuwing van de raad de wedde ontvangen die ze overeenkomstig die bepaling op 31 december 2006 ontvangen, met uitzondering van de indexatie, zolang die berekeningswijze een hogere wedde oplevert dan die welke voortvloeit uit de toepassing van de artikelen 1 en 2.

Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn.

Art. 38.Als de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van rechtswege schepen is in overeenstemming met artikel 312 van het Gemeentedecreet en hij ook gemeenteraadslid is, heeft hij geen recht op presentiegeld voor dat ambt. Als hij in overeenstemming met artikel 312 van het Gemeentedecreet geen deel uitmaakt van het college van burgemeester en schepenen, ontvangt hij wel presentiegeld voor het ambt van gemeenteraadslid.

Art. 39.De burgemeester en de schepenen, en de voorzitter en ondervoorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn die bij de inwerkingtreding van dit besluit een gunstiger regeling genieten voor de terugbetaling van de specifieke kosten die verband houden met de uitoefening van het mandaat, kunnen die regeling genieten tot de volgende volledige vernieuwing van de raad.

TITEL VII. - Slotbepalingen

Art. 40.Het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 2007 houdende het statuut van de lokale en provinciale mandataris wordt opgeheven, met uitzondering van titel VIII, IX, X en XI.

Art. 41.De volgende artikelen van het decreet van 23 januari 2009 tot wijziging van het Gemeentedecreet treden in werking op 1 juli 2009 : 1° artikel 13, 1°;2° artikel 44, 1°, 2°, 4° en 5°.

Art. 42.De volgende artikelen van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn treden in werking op 1 juli 2009 : 1° artikel 27, § 2, derde en vierde lid;2° artikel 68, § 1, § 2 en § 3;3° artikel 276, 43°, wat betreft de opheffing van artikel 38, eerste tot en met vierde lid, en negende lid.

Art. 43.De volgende artikelen van het decreet van 30 april 2009 tot wijziging van het Provinciedecreet en van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking treden in werking op 1 juli 2009 : 1° artikel 13, 1°;2° artikel 40, 2°.

Art. 44.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2009.

Art. 45.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de binnenlandse aangelegenheden, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 5 juni 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, M. KEULEN De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, V. HEEREN

^