gepubliceerd op 28 februari 2005
Besluit van de Vlaamse Regering inzake de verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende de algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne
4 FEBRUARI 2005. - Besluit van de Vlaamse Regering inzake de verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende de algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne
De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 2 april 2004 tot vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in het Vlaamse Gewest door het bevorderen van het rationeel energiegebruik, het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en de toepassing van flexibiliteitsmechanismen uit het Protocol van Kyoto, inzonderheid op artikelen 20, 21, 26 en 28;
Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op artikel 3, op artikel 12, § 1, op artikel 14, § 1, gewijzigd bij het decreet van 21 december 1990 en op artikel 20, vervangen bij het decreet van 22 december 1993 en gewijzigd bij de decreten van 21 oktober 1997, 11 mei 1999, 18 mei 1999 6 februari 2004;
Gelet op het samenwerkingsakkoord van 14 november 2002 tussen de federale staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende het opstellen, het uitvoeren en het opvolgen van een Nationaal Klimaatplan, alsook het rapporteren, in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering en het Protocol van Kyoto;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, hierna Titel I van het VLAREM genoemd, laatst gewijzigd bij de besluiten van 14 juli 2004;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, hierna titel II van het VLAREM genoemd, laatst gewijzigd bij het besluit van 14 juli 2004;
Gelet op het Vlaams Benchmarking convenant inzake energie-efficiëntie van 29 november 2002;
Gelet op het besluit inzake energieplanning voor ingedeelde energie-intensieve inrichtingen van 16 juli 2004;
Overwegende de richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad, gewijzigd bij richtlijn 2004/101/EG op 27 oktober 2004;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 3 februari 2005;
Gelet op het advies van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, gegeven op 22 april 2004;
Gelet op het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, gegeven op 22 april 2004;
Gelet op het advies 37.522/3 van de Raad van State, gegeven op 30 november 2004 en ontvangen op 24 december 2004, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur en de Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap en Innovatie en Buitenlandse Handel;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° broeikasgassen : koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4), distikstofoxide (N2O), fluorkoolwaterstoffen (HFK's), perfluorkoolstoffen (PFK's) of zwavelhexafluoride (SF6);2° ton koolstofdioxide-equivalent : een metrische ton koolstofdioxide (CO2) of een hoeveelheid van een ander broeikasgas met een gelijkwaardig aardopwarmingspotentieel;3° emissierecht : een volgens de bepalingen, gesteld in dit besluit, overdraagbaar recht om gedurende een bepaalde periode één ton CO2-equivalent aan broeikasgassen uit te stoten;4° titel I van het VLAREM : het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning;5° titel II van het VLAREM : het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;6° BKG-inrichting : een inrichting die in de vierde kolom van de indelingslijst in titel I van het VLAREM is aangeduid met de letter Y en die de vaste technische eenheid omvat waarin de activiteiten en processen, vermeld in de tweede kolom, alsmede andere daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden, die technisch in verband staan met de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging;7° exploitant : de houder van de milieuvergunning van een BKG-inrichting;8° betekenen : bij wijze van een aangetekend schrijven verzenden;9° startperiode : de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007;10° eerste verbintenisperiode : de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012;11° volgende verbintenisperiode : de periode van vijf jaar die ingaat op 1 januari 2013 of elke daaropvolgende periode van vijf jaar;12° handelsperiode : startperiode, eerste verbintenisperiode of een volgende verbintenisperiode;13° referentiejaar : kalenderjaar waarvoor de directe CO2-emissies uit een BKG-inrichting als representatief kunnen worden beschouwd voor de directe CO2-emissies in een kalenderjaar van een handelsperiode;14° nieuwkomer : een BKG-inrichting, die een milieuvergunning dan wel een aanpassing van de milieuvergunning wegens een verandering aan een BKG-inrichting zoals vermeld in artikel 1, 42° van titel I van het VLAREM heeft verkregen nadat het toewijzingsplan aan de Europese Commissie is meegedeeld;15° toewijzingsplan : het plan dat aangeeft hoe emissierechten worden toegewezen aan exploitanten van BKG-inrichtingen en dat minstens de elementen uit bijlage I bevat;16° REG-decreet : het decreet van 2 april 2004 tot vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in het Vlaamse Gewest door het bevorderen van het rationeel energiegebruik, het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en de toepassing van flexibiliteitsmechanismen uit het Protocol van Kyoto;17° CO2-emissies uit verbrandingsprocessen : directe CO2-emissies die vrijkomen bij de productie van energie (warmte, elektriciteit, mechanische energie) uit de verbranding van fossiele brandstoffen;18° procesemissies : directe CO2-emissies die niet als CO2-emissies uit verbrandingsprocessen kunnen worden beschouwd;19° het verificatiebureau : de organisatie die aangesteld is om de correcte uitvoering van het Vlaams Benchmarking convenant over energie-efficiëntie in de industrie van 29 november 2002 te bewaken, zoals bepaald in artikel 10 van dit convenant;20° Toewijzingsreserve : hoeveelheid emissierechten die bij het opstellen van het toewijzingsplan eenmalig wordt vastgelegd en die voor een handelsperiode kan worden toegewezen aan nieuwkomers;21° Nationale Klimaatcommissie : de commissie, opgericht bij artikel 3 van het samenwerkingsakkoord van 14 november 2002 tussen de federale staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende het opstellen, het uitvoeren en het opvolgen van een Nationaal Klimaatplan, alsook het rapporteren, in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering en het Protocol van Kyoto;22° AMINABEL : de afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;23° publieke bekendmaking : het ter kennis brengen van de bevolking door bekendmaking in drie Vlaamse dagbladen met nationale verspreiding en door bekendmaking en inzage via het internet en door het inzagerecht bij AMINABEL.De inzage bij AMINABEL is enkel mogelijk tijdens de kantooruren en na afspraak; 24° annuleren van emissierechten : het ongeldig of onbruikbaar maken van emissierechten;25° persoon : natuurlijke persoon of rechtspersoon;26° UNFCCC : United Nations Framework Convention on Climate Change (raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering);27° partij uit bijlage I : een partij, opgesomd in bijlage I van het UNFCCC, die het Protocol van Kyoto heeft geratificeerd, zoals bepaald in artikel 1(7) van het Protocol van Kyoto;28° projectactiviteit : een projectactiviteit die door een of meer partijen uit bijlage I is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 6 of artikel 12 van het Protocol van Kyoto en de overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten;29° JI-projectactiviteit : een projectactiviteit die door een of meer partijen uit bijlage I is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 6 van het Protocol van Kyoto en de overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten;30° emissiereductie-eenheid (ERU) : een eenheid die is verleend overeenkomstig artikel 6 van het Protocol van Kyoto en de overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten;31° gecertificeerde emissiereductie (CER) : een eenheid die is verleend overeenkomstig artikel 12 van het Protocol van Kyoto en de overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten. » HOOFDSTUK II. - Het toewijzingsplan, de toewijzing van emissierechten en het verlenen van emissierechten. Afdeling I. - Procedure voor het opstellen van een Toewijzingsplan
Art. 2.24 maanden voor het begin van elke handelsperiode leggen de Vlaamse minister bevoegd voor leefmilieu, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid, een voorstel van toewijzingsplan voor de handelsperiode in kwestie voor aan de Vlaamse Regering.
Art. 3.Het voorstel van toewijzingsplan, zoals goedgekeurd door de Vlaamse Regering, wordt publiek bekendgemaakt.
Iedereen kan, vanaf de dag van de publieke bekendmaking gedurende dertig dagen opmerkingen over het betreffende voorstel van toewijzingsplan indienen bij AMINABEL. Tegelijkertijd met de publieke bekendmaking, bedoeld in het eerste lid, wordt het voorstel van toewijzingsplan, zoals principieel goedgekeurd door de Vlaamse Regering, bezorgd aan de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen en de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, die na ontvangst van het voorstel een met redenen omkleed advies uitbrengen binnen een termijn van dertig dagen.
Art. 4.Uiterlijk 20 maanden voor het begin van elke handelsperiode leggen de Vlaamse minister bevoegd voor leefmilieu, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid een ontwerp van toewijzingsplan voor de handelsperiode in kwestie voor aan de Vlaamse Regering. In dit toewijzingsplan wordt daarbij tevens meegedeeld wat er omtrent de overeenkomstig artikel 3, tweede en derde lid, ingediende opmerkingen en verstrekte adviezen overwogen werd. Dit ontwerp van toewijzingsplan wordt bezorgd aan de voorzitter van de Nationale Klimaatcommissie, die het ontwerp meedeelt aan de Europese Commissie.
Art. 5.Na ontvangst van de opmerkingen van de Europese Commissie met betrekking tot het ontwerp van toewijzingsplan, wordt het ontwerp, bedoeld in artikel 4, publiek bekendgemaakt. Iedereen kan, vanaf de dag van de publieke bekendmaking, gedurende dertig dagen opmerkingen over het ontwerp van toewijzingsplan indienen bij AMINABEL.
Art. 6.Na het beëindigen van de procedure zoals vermeld in artikel 5 leggen de Vlaamse minister bevoegd voor leefmilieu, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid, een definitief ontwerp van toewijzingsplan voor aan de Vlaamse Regering. In dit toewijzingsplan wordt daarbij tevens meegedeeld wat er omtrent de opmerkingen van de Europese Commissie en het publiek zoals gesteld artikel 5, overwogen en in voorkomend geval in het toewijzingsplan aangepast werd.
Het toewijzingsplan wordt na de definitieve goedkeuring door de Vlaamse Regering op het internet en bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.
Art. 7.De procedure voor het opstellen van een toewijzingsplan voor de startperiode verloopt volgens de procedure zoals gesteld in artikelen 2 tot en met 6. Voor de Startperiode kan er van de in artikelen 2 tot en met 5 vermelde termijnen afgeweken worden. Afdeling II. - De toewijzing van emissierechten
Art. 8.De hoeveelheid emissierechten die aan de exploitant van een BKG-inrichting wordt toegewezen wordt bepaald volgens de rekenregels en bepalingen beschreven in het voor de betreffende handelsperiode van toepassing zijnde toewijzingsplan.
Art. 9.§ 1. De bijkomende emissierechten voor nieuwkomers worden toegewezen binnen een termijn van één maand die ingaat op de eerste dag van de periode waarvoor een milieuvergunning aan de BKG-inrichting in kwestie werd verleend, in eerste aanleg en waartegen geen ontvankelijk administratief beroep werd ingesteld, of in beroep. § 2. De toewijzing van emissierechten, voor wat de hierna vermelde inrichtingen betreft, wordt bepaald in het voor de betreffende handelsperiode van toepassing zijnde toewijzingsplan : het betreft een nog niet in bedrijf gestelde BKG-inrichting die uiterlijk dertig maanden voor het begin van een handelsperiode (of voor 1 juli 2004, voor wat betreft de startperiode) aan alle hierna volgende voorwaarden voldoet : a) de verwachte opstartdatum van de exploitatie van de BKG-inrichting is vastgelegd;b) de milieuvergunningsaanvraag van de BKG-inrichting is ingediend bij de bevoegde vergunningverlenende overheid, of de kennisgeving van het voorgenomen project, die deel uitmaakt van de procedure die al dan niet leidt tot het opstellen en goedkeuren van een milieueffectenrapport voor de BKG-inrichting of het onderdeel van de BKG-inrichting, is door de hiervoor bevoegde overheid volledig verklaard.
Art. 10.De bijkomende emissierechten die worden toegewezen aan nieuwkomers worden onttrokken aan de Toewijzingsreserve. Deze emissierechten worden aan nieuwkomers toegewezen, voor zover die emissierechten ter beschikking zijn binnen de Toewijzingsreserve.
Art. 11.§ 1. AMINABEL legt een voorstel met betrekking tot de toewijzing vermeld in de artikelen. 8, 9 en 10 van dit besluit, voor aan de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu. § 2. De Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu beslist over de toewijzing van emissierechten aan de exploitant van een BKG-inrichting. § 3. De beslissing bevat minstens volgende elementen : 1° de naam en het adres van de exploitant van de BKG-inrichting;2° het kenmerk van de BKG-inrichting;3° de totale hoeveelheid emissierechten die, voor de betreffende handelsperiode en per kalenderjaar, aan de exploitant van de BKG-inrichting wordt toegewezen;4° de methode(s) die gebruikt werd(en) voor het berekenen van de toegewezen emissierechten;5° als het een nieuwkomer of een inrichting zoals bepaald in artikel 9, § 2, betreft de verwachte opstartdatum voor exploitatie van de betrokken inrichting; § 4. Het besluit, zoals vermeld in § 2, wordt betekend aan de betrokken exploitant.
Art. 12.De ministeriële besluiten, zoals vermeld in artikel 11, worden op het internet en bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. Afdeling III. - Het verlenen van emissierechten
Art. 13.Tijdens de startperiode wordt jaarlijks een derde van de hoeveelheid emissierechten, die voor deze handelsperiode aan een exploitant van een BKG-inrichting werd toegewezen, verleend aan de exploitant van deze BKG-inrichting.
Tijdens de volgende handelsperiodes wordt jaarlijks een vijfde van de hoeveelheid emissierechten, die voor deze handelsperiode aan een exploitant van een BKG-inrichting werd toegewezen, verleend aan de exploitant van deze BKG-inrichting.
Art. 14.§ 1. Uiterlijk op 28 februari van elk jaar wordt aan een exploitant van een BKG-inrichting een hoeveelheid emissierechten verleend, bepaald volgens artikel 13. § 2. In afwijking van § 1 gebeurt voor nieuwkomers en inrichtingen zoals bepaald in artikel 9, § 2, de eerste verlening van emissierechten op de eerste 28ste februari van een handelsperiode, volgend op de start van de volledige exploitatie van de BKG-inrichting.
De exploitant van een nieuwkomer of een inrichting zoals bepaald in artikel 9, § 2, betekent of bezorgt de melding van de start van de volledige exploitatie tegen ontvangstbewijs aan het verificatiebureau.
Het verificatiebureau bevestigt de start van de volledige exploitatie na verificatie aan AMINABEL. Het aantal emissierechten dat de eerste maal aan een nieuwkomer of een inrichting zoals bepaald in artikel 9, § 2, verleend wordt, is gelijk aan de som van de volgens het ministerieel besluit vermeld in artikel 11 toegewezen aantal emissierechten voor het vorige kalenderjaar en het volgens datzelfde besluit toegewezen aantal emissierechten voor het huidige kalenderjaar.
Het aantal emissierechten dat de volgende jaren van de handelsperiode wordt verleend is gelijk aan de volgens het ministerieel besluit vermeld in artikel 11 hoeveelheid toegewezen emissierechten voor dat betreffende kalenderjaar. § 3. De emissierechten die niet verleend worden, worden door AMINABEL aan de Toewijzingsreserve toegevoegd. § 4. In afwijking van § 1 stopt AMINABEL de verlening van emissierechten aan een exploitant of past AMINABEL de verlening aan, voor wat betreft de resterende jaren in de handelsperiode, in geval van : 1° een verandering aan een BKG-inrichting waarvoor een milieuvergunning werd verleend, waardoor deze niet meer als BKG-inrichting is ingedeeld in bijlage I van Titel I van het VLAREM;2° het vervallen, aflopen, intrekken, opheffen of vernietigen van de milieuvergunning;3° het schorsen van de milieuvergunning; Indien het een schorsing van de milieuvergunning betreft, wordt de verlening van emissierechten hervat na het beëindigen van deze schorsing. De schorsingsperiode wordt in mindering gebracht bij de hervatting van de verlening van emissierechten.
De emissierechten die werden toegewezen aan de exploitant van de BKG-inrichting voor de resterende kalenderjaren van de handelsperiode en niet verleend worden, worden door AMINABEL aan de Toewijzingsreserve toegevoegd. § 5. Eind 2007 worden de resterende emissierechten in de Toewijzingsreserve geannuleerd. HOOFDSTUK IV. - De overdracht van emissierechten
Art. 15.Een emissierecht kan worden overgedragen door en aan personen in de Europese Unie en personen in derde landen waarmee door de Europese Unie overeenkomsten zijn gesloten voor de wederzijdse erkenning van emissierechten.
Art. 16.Een exploitant van wie het CO2-emissiejaarrapport van het voorgaande kalenderjaar uiterlijk 31 maart van het lopende jaar niet is geverifieerd overeenkomstig artikel 4.10.1.5. van titel II van het VLAREM, mag geen emissierechten meer overdragen totdat dit rapport is geverifieerd en gevalideerd.
Art. 17.Een leverancier van hoogovengas is verplicht om bij de levering van dit gas kosteloos een equivalente hoeveelheid emissierechten over te dragen aan de exploitant van de BKG-inrichting die het hoogovengas afneemt.
Art. 18.geldige emissierechten mogen worden overgedragen. Geldige emissierechten voor een BKG-inrichting in een handelsperiode zijn : 1° de emissierechten die voor deze handelsperiode aan de exploitant van de BKG-inrichting werden toegewezen en die aan hem verleend werden;2° de emissierechten die tijdens de handelsperiode aan de exploitant van de BKG-inrichting werden overgedragen volgens artikel 16;3° de emissierechten die worden uitgegeven volgens de procedure uit artikel 24 of 25;4° emissierechten die niet werden ingeleverd bij AMINABEL of die geannuleerd werden;5° de emissierechten die werden verleend binnen de Europese Unie op basis van een door de Europese Commissie goedgekeurd toewijzingsplan van de betrokken EU lidstaat;6° de emissierechten die in werden verleend in niet EU landen op voorwaarde dat deze emissierechten het voorwerp uitmaken van een wederzijdse erkenning tussen de EU en de betrokken niet EU landen. HOOFDSTUK V. - Annulering van emissierechten
Art. 19.maanden na het begin van de eerste en elke volgende verbintenisperiode worden de emissierechten die niet meer geldig zijn in de lopende handelsperiode en die niet overeenkomstig artikel 4.10.1.2. van titel II van het VLAREM zijn ingeleverd, geannuleerd.
Art. 20.de eerste verbintenisperiode en na elke volgende handelsperiode, worden aan personen emissierechten toegekend voor de lopende handelsperiode ter vervanging van de emissierechten die zij bezaten en die volgens artikel 19 werden geannuleerd.
Art. 21.Op verzoek van de eigenaar van geldige emissierechten voor een bepaalde handelsperiode worden deze emissierechten geannuleerd. HOOFDSTUK VI. - Sancties
Art. 22.§ 1. Overeenkomstig artikel 26 van het REG-decreet wordt aan de exploitant van een BKG-inrichting een administratieve geldboete opgelegd voor elke ton koolstofdioxide-equivalent die door de BKG-inrichting werd uitgestoten en waarvoor geen emissierechten werden ingeleverd overeenkomstig artikel 4.10.1.2. van titel II van het VLAREM. § 2. Het afdelingshoofd van AMINABEL beslist over het voornemen tot het opleggen van de administratieve geldboete binnen de zestig dagen nadat de overtreding als bedoeld in § 1 is vastgesteld. De beslissing wordt onverwijld aan de exploitant betekend. De exploitant wordt er uitgenodigd om ter zake zijn zienswijze mee te delen. De exploitant wordt daarbij op het volgende gewezen : 1° dat hij over de mogelijkheid beschikt om terzake zijn zienswijze mee te delen aan en zich kan laten bijstaan door een raadgever van zijn keuze;2° dat hij over de mogelijkheid beschikt om de gegevens waarop het voornemen tot het opleggen van een administratieve geldboete berust, in te zien en er kopies van te krijgen.Indien blijkt dat de verdediging van de exploitant dit redelijkerwijs vergt, draagt het afdelingshoofd van AMINABEL er zoveel mogelijk zorg voor dat de gegevens aan de overtreder worden meegedeeld binnen een redelijke termijn; 3° dat hij desgevraagd wordt gehoord.Het verzoek om te worden gehoord, moet worden betekend of afgegeven tegen ontvangstbewijs binnen de tien dagen na de betekening van de beslissing; 4° dat hij niet verplicht is om, ten behoeve van het opleggen van de boete, inlichtingen omtrent de overtreding te verstrekken. § 3. Het afdelingshoofd van AMINABEL beslist over het opleggen van de administratieve geldboete nadat de exploitant overeenkomstig § 2 de mogelijkheid werd geboden om zijn zienswijze mee te delen en ten laatste binnen de zestig dagen na de betekening van de beslissing bedoeld in § 2. De beslissing wordt onverwijld aan de exploitant betekend. Het bedrag van de opgelegde administratieve boete wordt meegedeeld. De exploitant wordt daarbij tevens op het volgende gewezen : 1° dat hij over de mogelijkheid beschikt om de beslissing te bestrijden bij de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu binnen de tien dagen na de betekening van de beslissing.Indien de exploitant niet reageert binnen deze termijn is de beslissing van het afdelingshoofd van AMINABEL definitief. 2° dat de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu de beslissing over het opleggen van de administratieve geldboete kan herroepen of het bedrag van de administratieve geldboete kan aanpassen indien de motivatie van de exploitant gegrond is. Het gemotiveerde beroepschrift wordt betekend of afgegeven tegen ontvangstbewijs. Dit beroep schorst de uitvoering van de bestreden beslissing.
De Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu beslist binnen de dertig dagen na ontvangst van het beroepschrift en motiveert deze beslissing aan de hand van de criteria vastgesteld bij besluit van de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu. Deze beslissing wordt onverwijld betekend aan de exploitant en is definitief. Indien de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu niet beslist binnen de gestelde termijn, wordt het beroepschrift geacht te zijn ingewilligd en vervalt de administratieve geldboete. § 4. Nadat de beslissing definitief is en in voorkomend geval de kennisgeving ervan werd betekend, bedoeld in § 3, moet de administratieve geldboete binnen zestig dagen betaald worden.
Het afdelingshoofd van AMINABEL kan op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de exploitant, eenmalig uitstel van betaling verlenen voor een termijn van zestig dagen. § 5. Indien de exploitant in gebreke blijft bij het betalen van de administratieve geldboete, wordt de geldboete bij dwangbevel ingevorderd door het afdelingshoofd van AMINABEL. Dit dwangbevel wordt geviseerd en uitvoerbaar verklaard door het afdelingshoofd van AMINABEL. De betekening van het dwangbevel gebeurt bij deurwaardersexploot. § 6. De lijst met de namen van de exploitanten die onvoldoende emissierechten hebben ingeleverd om te voldoen aan hun verplichtingen onder artikel 4.10.1.2. van titel II van het VLAREM wordt jaarlijks uiterlijk op 31 mei bekendgemaakt op het internet en in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK VII. - Criteria voor de verificatie van CO2- emissies
Art. 23.§ 1. Het verificatiebureau onderzoekt bij het verificatieproces het CO2-emissiejaarrapport zoals bedoeld in artikel 4.10.1.5 van titel II van het VLAREM, en de bewaking tijdens het voorafgaande jaar. Hierbij wordt de betrouwbaarheid, de geloofwaardigheid en de nauwkeurigheid van de bewakingssystemen en de gerapporteerde gegevens beoordeeld, en informatie inzake de emissies, in het bijzonder : a) de gerapporteerde activiteitsgegevens en daarmee verband houdende metingen en berekeningen;b) de keuze en het gebruik van emissiefactoren;c) de berekeningen die leiden tot de bepaling van de totale emissies, en d) indien er metingen zijn gebruikt, de juistheid van de keuze en de wijze van toepassing van de meetmethoden. § 2. De emissies waarover in het CO2-emissiejaarraport verslag is uitgebracht kunnen alleen worden goedgekeurd als betrouwbare, geloofwaardige gegevens en informatie het mogelijk maken de emissies te bepalen met een hoge mate van zekerheid. Voor een hoge mate van zekerheid moet de exploitant aangetoond hebben dat : a) de gerapporteerde gegevens vrij zijn van inconsistenties;b) de gegevens zijn verzameld overeenkomstig de toepasselijke wetenschappelijke normen, en c) de desbetreffende documenten van de BKG-inrichting volledig en consistent zijn. § 3. Het verificatiebureau houdt rekening met de vraag of de BKG-inrichting geregistreerd is in het kader van EMAS (het communautaire milieubeheer- en milieuauditsysteem) of over een gelijkwaardig milieu- en/of energiezorgsysteem beschikt. § 4. De verificatie moet worden gebaseerd op een strategische analyse van alle in de installatie verrichte activiteiten. Hiertoe heeft de verificateur een overzicht nodig van alle activiteiten en hun betekenis voor het emissieniveau van de BKG-inrichting. § 5. De verificatie van de overgelegde informatie vindt zo nodig plaats op het terrein van de BKG-inrichting. De verificateur neemt steekproeven om de betrouwbaarheid van de gerapporteerde gegevens en informatie vast te stellen. § 6. Het verificatiebureau moet alle bronnen van emissies in de BKG-inrichting evalueren met het oog op de betrouwbaarheid van de gegevens van elke bron die tot de totale emissies van de BKG-inrichting bijdraagt. § 7. Aan de hand van deze analyse identificeert het verificatiebureau uitdrukkelijk de bronnen met een groot foutenpotentieel en andere aspecten van de bewakings- en rapportageprocedure die waarschijnlijk zullen bijdragen tot fouten bij de bepaling van de totale emissies.
Het betreft hier met name de keuze van de emissiefactoren en de berekeningen die nodig zijn om de emissies van afzonderlijke emissiebronnen vast te stellen. Bijzondere aandacht wordt besteed aan bronnen met een groot foutenpotentieel en aan de desbetreffende aspecten van de bewakingsprocedure. § 8. Het verificatiebureau houdt rekening met alle risicobeheersingsmethoden die de exploitant toepast om de mate van onzekerheid zo klein mogelijk te houden. § 9. Het verificatiebureau stelt een verslag op over het verificatieproces, waarin wordt vermeld of het CO2-emissiejaarraport bedoeld in artikel 4.10.1.5 van titel II van het VLAREM, bevredigend is. In dit verslag komen alle onderwerpen aan de orde die voor het verrichte werk van belang zijn. Er kan worden verklaard dat het CO2-emissiejaarraport bevredigend is, als, naar de mening van het verificatiebureau, de totale emissies niet wezenlijk verkeerd zijn weergegeven. HOOFDSTUK VIII. - Deelname aan projectactiviteiten en gebruik van CER's en ERU's Afdeling I. - Inleveren van CER's en ERU's door de exploitant van een
BKG-inrichting
Art. 24.De exploitant van een BKG-inrichting mag tijdens de startperiode CER's inleveren met uitzondering van die welke bedoeld worden in artikel 26. Het inleveren van een CER geeft aanleiding tot de uitgifte van één emissierecht dat onmiddellijk wordt ingeleverd voor rekening van de exploitant van de BKG-inrichting in kwestie.
Art. 25.De exploitant van een BKG-inrichting mag tijdens de eerste en volgende verbintenisperiodes CER's en ERU's inleveren, met uitzondering van die welke bedoeld worden in artikel 26, tot een percentage van de aan de BKG-inrichting toegewezen hoeveelheid emissierechten. Dit percentage wordt vastgelegd in het toewijzingsplan voor de handelsperiode in kwestie. Het inleveren van een CER of ERU geeft aanleiding tot de uitgifte van één emissierecht dat onmiddellijk wordt ingeleverd voor rekening van de exploitant van de BKG-inrichting in kwestie.
Art. 26.Een exploitant van een BKG-inrichting mag geen CER's of ERU's inleveren die voortkomen uit een van de volgende projectactiviteiten : a) nucleaire activiteiten;b) landgebruik, verandering in landgebruik of bosbouwactiviteiten. Afdeling II. - Bepalingen betreffende de deelname van een particuliere
of openbare organisatie aan een projectactiviteit
Art. 27.Een particuliere of openbare organisatie die deelneemt aan een projectactiviteit zorgt ervoor dat die deelname volledig strookt met de desbetreffende richtsnoeren, uitvoeringsvoorwaarden en procedures overeenkomstig het UNFCCC en het Protocol van Kyoto. In het bijzonder zorgt de particuliere of openbare organisatie ervoor dat de projectactiviteit resulteert in : a) werkelijke en meetbare voordelen op lange termijn in verband met de matiging van klimaatverandering;b) emissiereducties van broeikasgassen die een extra vermindering opleveren ten opzichte van de situatie die zonder de voorgestelde projectactiviteit zou zijn opgetreden;c) de overdracht van milieuvriendelijke en -veilige technologie en kennis. De particuliere of openbare organisatie ziet er tevens op toe dat de projectactiviteit zo wordt ontwikkeld en uitgevoerd dat wordt bijgedragen aan duurzame ontwikkeling in het gastland en dat de projectactiviteit dus geen significante negatieve sociale of milieu-impact heeft en economisch efficiënt is.
Art. 28.Een particuliere of openbare organisatie die deelneemt aan een projectactiviteit in een land dat een toetredingsverdrag met de Europese Unie heeft ondertekend zorgt ervoor dat het referentieniveau voor deze projectactiviteit, zoals omschreven in besluiten die aangenomen zijn op grond van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto, volledig voldoet aan het acquis communautaire, met inbegrip van de tijdelijke ontheffingen zoals bepaald in dat toetredingsverdrag.
Art. 29.Een particuliere of openbare organisatie die deelneemt aan een projectactiviteit voor de opwekking van waterkracht met een opwekkingsvermogen van meer dan 20 MW zorgt ervoor dat bij de ontwikkeling van deze projectactiviteit desbetreffende internationale normen en richtsnoeren worden gerespecteerd, onder andere die uit het in het jaar 2000 uitgebrachte verslag van de Wereldcommissie stuwdammen : « Dams and Development - A new Framework for Decision-Making ».
Art. 30.Met uitzondering van het bepaalde in het tweede en derde lid worden geen ERU's verleend voor projectactiviteiten, ondernomen in het Vlaamse Gewest, die resulteren in reducties of beperkingen van broeikasgasemissies van een BKG-inrichting.
Voor een projectactiviteit, ondernomen in het Vlaamse Gewest, die de uitstoot van een BKG-inrichting rechtstreeks terugdringt of beperkt, kunnen enkel ERU's verleend worden tot 31 december 2012 en op voorwaarde dat de exploitant van de BKG-inrichting in kwestie een gelijk aantal emissierechten annuleert.
Voor een projectactiviteit, ondernomen in het Vlaamse Gewest, die de uitstoot van een BKG-inrichting onrechtstreeks terugdringt of beperkt, kunnen enkel ERU's verleend worden tot 31 december 2012 en op voorwaarde dat een gelijk aantal emissierechten wordt geannuleerd uit het nationale register.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, kan in een ministerieel besluit aanvullende richtlijnen en bepalingen vaststellen inzake de tenuitvoerlegging van het tweede en derde lid. Deze bepalingen betreffen de omzetting van aanvullende Europese richtsnoeren, uitvoeringsvoorwaarden en procedures die betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van deze paragrafen.
Art. 31.De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, kan in een ministerieel besluit aanvullende richtlijnen en bepalingen vaststellen inzake de tenuitvoerlegging van artikel 27 in het geval het gastland van een projectactiviteit aan alle vereisten voldoet voor JI-projectactiviteiten. Deze bepalingen betreffen de omzetting van aanvullende Europese richtsnoeren, uitvoeringsvoorwaarden en procedures die hierop betrekking hebben.
Art. 32.AMINABEL zorgt ervoor dat informatie over projectactiviteiten, waaraan een door het Vlaams Gewest gemachtigde particuliere of openbare organisatie deelneemt, ter beschikking wordt gesteld van het publiek, tenminste op elektronische wijze. HOOFDSTUK IX. - Wijzigingen in titel I van het VLAREM
Art. 33.Artikel 1 van titel I van het VLAREM, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 april 1994, 1 juni 1995, 12 januari 1999, 6 februari 2004 en 14 mei 2004, wordt gewijzigd als volgt : 1° de woorden « 30° « energiestudie » » worden vervangen door de woorden « 34° « energiestudie » »;2° de woorden « 31° « energieplan » » worden vervangen door de woorden « 35° « energieplan » »;3° de woorden « 32° « energiegebruik » » worden vervangen door de woorden « 36° « energiegebruik » »;4° de punten 37°, 38°, 39°, 40°, 41° en 42° toegevoegd, die luiden als volgt : « 37° « broeikasgassen » : a) koolstofdioxide (CO2);b) methaan(CH4);c) distikstofoxide (N2O); d) fluorkoolwaterstoffen (HFK's) : de gefluoreerde broeikasgassen die zijn opgenomen in groep I van bijlage 5.16.5 van titel II van het VLAREM, met inbegrip van de isomeren ervan; e) perfluorkoolstoffen (PFK's) : de gefluoreerde broeikasgassen die zijn opgenomen in groep II van bijlage 5.16.5 van titel II van het VLAREM, met inbegrip van de isomeren ervan; f) zwavelhexafluoride (SF6) : het gefluoreerde broeikasgas in groep III van bijlage 5.16.5 van titel II van het VLAREM; 38° « BKG-inrichting » : een inrichting die in de vierde kolom van de indelingslijst is aangeduid met de letter Y en die de vaste technische eenheid omvat waarin de activiteiten en processen, vermeld in de tweede kolom, alsmede andere daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden die technisch in verband staan met de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging;39° « aardgastransportsector » : de houders van vervoervergunningen voor aardgas, verleend op grond van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, en de houders van vergunningen voor de ondergrondse opslag van aardgas, verleend op grond van de wet van 18 juli 1975 betreffende het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ, bestemd voor het opslaan van gas;40° « verificatiebureau » : de organisatie die aangesteld is om de correcte uitvoering van het Vlaams Benchmarking convenant over energie-efficiëntie in de industrie van 29 november 2002 te bewaken, zoals bepaald in artikel 10 van dit convenant;41° « referentiejaar » : kalenderjaar waarvoor de directe CO2-emissies uit een BKG-inrichting als representatief kunnen worden beschouwd voor de directe CO2-emissies in een kalenderjaar van een handelsperiode, zoals gedefinieerd in artikel 1 van het besluit inzake de verhandelbare emissierechten en zoals geverifieerd en goedgekeurd door het verificatiebureau; 42° « verandering aan een BKG-inrichting » : een verandering in de aard of werking van een BKG inrichting of een fysieke uitbreiding van de BKG-inrichting, die als gevolg heeft dat ten opzichte van het referentiejaar de productiecapaciteit van de BKG-inrichting met meer dan 10 % zal stijgen of de CO2 emissies op jaarbasis met meer dan 5.000 ton zullen toenemen ten opzichte van het referentiejaar. »
Art. 34.In artikel 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 april 1994, 1 juni 1995, 12 januari 1999, 15 juni 1999, 13 juli 2001, 5 oktober 2001, 31 mei 2002, 28 november 2003, 6 februari 2004 en 14 mei 2004 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 8 wordt vervangen door wat volgt : « § 8.In de volgende gevallen wordt bij de vergunningsaanvraag een energiestudie gevoegd als bedoeld in hoofdstuk I en II van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2004 inzake energieplanning voor ingedeelde energie-intensieve inrichtingen : a) een nieuwe inrichting met een totaal jaarlijks energiegebruik van ten minste 0,1 PetaJoule;b) een verandering van een inrichting met een totaal jaarlijks energiegebruik van ten minste 0,1 PetaJoule voorzover de vergunningsaanvraag de voor het energiegebruik relevante onderdelen van de inrichting betreft, en waarvoor op grond van artikel 6bis een vergunning overeenkomstig artikel 5 en 6 moet worden aangevraagd;c) een nieuwe BKG-inrichting of een verandering aan een BKG-inrichting. In de volgende gevallen wordt bij de vergunningsaanvraag voor een hernieuwing van een vergunning een energieplan gevoegd als bedoeld in hoofdstuk I en II van het besluit inzake energieplanning voor ingedeelde energie-intensieve inrichtingen : a) een inrichting met een totaal jaarlijks energiegebruik van ten minste 0,1 PetaJoule;b) een inrichting die voor wat betreft haar CO2-emissies is ingedeeld als BKG-inrichting en die enkel verbrandingsinstallaties omvat die uitsluitend gebruikt worden voor ruimteverwarming, en waarvan het geaggregeerd thermisch ingangsvermogen meer bedraagt dan 20 MW;c) een inrichting die voor wat betreft haar CO2-emissies is ingedeeld als BKG-inrichting en die behoort tot de aardgastransportsector. In de gevallen bedoeld in b) en c) van het vorige lid geldt deze verplichting uiterlijk tot 31 december 2007.
De maatregelen uit dit energieplan met een interne rentevoet van minstens 15 % na belastingen moeten uiterlijk drie jaar na de toekenning van de milieuvergunning uitgevoerd zijn. »; 2° er wordt een § 9 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 9.Bij de vergunningsaanvraag voor een BKG-inrichting of een verandering aan een BKG-inrichting waarvoor op grond van artikel 6bis een vergunning overeenkomstig artikel 5 en 6 moet worden aangevraagd, moeten bovendien de volgende stukken worden gevoegd : 1° een door het verificatiebureau geverifieerd en goedgekeurd monitoring protocol.Elk monitoring protocol dient ten minste het volgende te omvatten : a) het identificatienummer en de naam van de BKG-inrichting(en) met per BKG-inrichting een lijst van bron(nen) of groep van bronnen, waaruit de CO2-emissies afkomstig zijn;b) informatie over verantwoordelijkheden inzake de bewaking en rapportage binnen de BKG-inrichting;c) de methode van berekening en/of meting, waarmee de emissies van CO2 worden bepaald, samen met een onderbouwing van de keuze van de methode, per bron of groep van bronnen;d) de lijst van te monitoren brandstofverbruiken, grondstof/materiaalverbruiken en/of productiegegevens per bron of groep van bronnen;e) de methode ter bepaling van de hoeveelheid verbruikte brandstoffen en grondstoffen, per bron of groep van bronnen;f) het type, de technische eigenschappen en de exacte locatie van de meetvoorzieningen ter bepaling van de hoeveelheid verbruikte brandstoffen en grondstoffen per bron of groep van bronnen en voor elke brandstof- en grondstofstroom;g) de analysemethoden of informatiebronnen en, indien van toepassing, de gebruikte bemonsteringsmethode ter bepaling van de calorische onderwaarde, het koolstofgehalte, de emissiefactoren en de biomassafractie voor elke brandstof- en materiaalstroom;h) per bron of groep van bronnen en voor alle activiteiten en brandstoftypes en materialen, een lijst van niveaus van nauwkeurigheid, die moeten worden toegepast voor de bepaling van activiteitsgegevens, emissiefactoren, oxidatie- en conversiefactoren;i) in het geval van meting, een gedetailleerde technische beschrijving van de aanwezige meetsystemen voor continue CO2-emissiemeting;j) een overzicht van de meetpunten, de meetfrequentie, de gebruikte meetapparatuur, de kalibratieprocedures en de procedures voor gegevensverzameling en opslag van de gegevens;k) de onzekerheid op de meting, uitgedrukt als 95 %-betrouwbaarheidsinterval rondom de gemeten waarde voor de bepaling van de CO2-emissies;l) een beschrijving van de procedures voor kwaliteitsborging en kwaliteitsbeheersing ten behoeve van gegevensbeheer of, indien van toepassing, beschrijving van de wijze waarop het gegevensbeheersysteem geïntegreerd is in het bestaande zorgsysteem.2° een door het verificatiebureau geverifieerde en goedgekeurde berekening van de verwachte, voor de BKG-inrichting relevante, broeikasgasemissies in het kalenderjaar van opstart van de inrichting;3° een door het verificatiebureau geverifieerde en goedgekeurde berekening van de jaarlijks verwachte, voor de BKG-inrichting relevante, broeikasgasemissies in een normaal kalenderjaar van exploitatie.
Art. 35.Aan het tweede lid van § 1 van artikel 6ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 januari 1999, wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 4° Als het een BKG-inrichting betreft : a) een door het verificatiebureau geverifieerde en goedgekeurde aanpassing van het monitoring protocol zoals bepaald in artikel 5, § 9;b) een door het verificatiebureau geverifieerde berekening van de verwachte, voor de BKG-inrichting relevante broeikasgasemissies in het jaar van opstart van de inrichting;c) een door het verificatiebureau geverifieerde berekening van de jaarlijkse verwachte, voor de BKG-inrichting relevante broeikasgasemissies in een normaal jaar van exploitatie.»
Art. 36.Artikel 20 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 28 oktober 1992, 12 januari 1999 en 14 mei 2004, wordt gewijzigd als volgt : 1° in § 1 wordt in het voorlaatste lid « 9° » vervangen door « 10° »;2° in § 1 wordt een punt 9° ingevoegd dat luidt als volgt : « 9° de afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid van het departement Leefmilieu en Infrastructuur.» 3° in § 2 wordt punt 9° vervangen door wat volgt : « 9° als het gaat om een inrichting die wordt vermeld onder artikel 5, § 8 : de in § 1, 4° bedoelde afdeling;» 4° in § 2 wordt een punt 10° toegevoegd dat, luidt als volgt : « 10° Wanneer het gaat om een inrichting die in de vierde kolom « bemerkingen« van de indelingslijst is aangeduid met de letter Y : de in § 1, 9° bedoelde afdeling.»
Art. 37.Artikel 21 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 28 oktober 1992, 12 januari 1999 en 14 mei 2004, wordt gewijzigd als volgt : 1° in § 4 wordt 4° vervangen door wat volgt : « 4° in de gevallen, opgesomd in artikel 5, § 8 : een gemotiveerde beoordeling van het energieplan of de energiestudie, zoals bedoeld in hoofdstuk I en II van het besluit inzake energieplanning voor ingedeelde energie-intensieve inrichtingen.»; 2° in § 4 wordt 5° geschrapt;3° een § 9 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 9.Het advies van de afdeling bevat volgende gegevens : een gemotiveerde beoordeling van het al dan niet in staat zijn van de exploitant van het bewaken en rapporteren van de broeikasgasemissies. ».
Art. 38.Aan artikel 30, § 1 van hetzelfde besluit worden een tweede lid en derde lid toegevoegd, die luiden als volgt : « De vergunning voor BKG-inrichtingen bevat minstens : 1° de toelating tot de emissie van voor de inrichting relevante broeikasgassen;2° de verplichting om binnen vier maanden na het einde van elk jaar een hoeveelheid emissierechten in te leveren.Deze hoeveelheid ingeleverde emissierechten moet overeenkomen met de hoeveelheid CO2-emissies die deze BKG-inrichting in het voorgaande kalenderjaar heeft veroorzaakt, vermeerderd met de hoeveelheid CO2-emissies die de BKG-inrichting heeft veroorzaakt in voorgaande handelsperiodes en waarvoor de exploitant nog geen emissierechten heeft ingeleverd.
Art. 39.Artikel 30bis van hetzelfde besluit, zoals ingevoegd bij besluit van de Vlaamse Regering van 12 januari 1999 en gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2004 wordt gewijzigd als volgt : 1° aan § 1 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Ingeval de vergunningsaanvraag betrekking heeft op een BKG-inrichting, kan de vergunning slechts worden verleend indien de vergunningverlenende overheid ervan overtuigd is dat de exploitant in staat is de emissies van de voor de inrichting relevante broeikasgasemissies te bewaken en te rapporteren.Dit betekent dat de exploitant in bezit moet zijn van een door het verificatiebureau geverifieerd en goedgekeurd monitoring protocol zoals bedoeld in artikel 5, § 9 »; 2° Een § 2bis wordt ingevoegd, die luidt als volgt : « Ingeval de vergunningsaanvraag betrekking heeft op een BKG-inrichting, kunnen met betrekking tot de emissie van voor de inrichting relevante broeikasgassen geen emissiegrenswaarden in de vergunning worden opgenomen voor directe emissies van deze broeikasgassen, tenzij zulks noodzakelijk is om te verzekeren dat er geen significante plaatselijke verontreiniging wordt veroorzaakt.»
Art. 40.Bijlage 1 van titel I van het VLAREM, laatst gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 2004, wordt gewijzigd als volgt : 1° onder de titel « Verklaring van de symbolen aangegeven in de kolommen 4 tot en met 7 » wordt onder de subtitel « kolom 4 « bemerkingen » » een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Y= een inrichting zoals gedefinieerd in artikel 1, 38°, van titel I van het VLAREM. Een dergelijke inrichting omvat telkens de vaste technische eenheid waarin de in de overeenkomstige tweede kolom van de indelingslijst vermelde activiteiten en processen, alsmede andere daarmee samenhangende activiteiten plaatsvinden, die technisch in verband staan met de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging (zie ook artikel 5, § 8, van titel I van het VLAREM).
De subindexen hebben betrekking op het soort broeikasgas waarvoor de in titel I en II van het VLAREM gestelde verplichtingen gelden : a) Yk heeft betrekking op de emissies van koolstofdioxide (CO2);b) Ym heeft betrekking op de emissies van methaan (CH4);c) Yd heeft betrekking op de emissies van distikstofoxide (N2O);d) Yf heeft betrekking op de emissies van fluorkoolwaterstoffen (HFK's);e) Yp heeft betrekking op de emissies van perfluorkoolstoffen (PFK's);f) Yz heeft betrekking op de emissies van zwavelhexafluoride (SF6). Inrichtingen of onderdelen ervan die gebruikt worden voor onderzoek, ontwikkeling en beproeving van nieuwe producten en processen, worden geacht niet ingedeeld te zijn met de vermelding Y. »; 2° onder de volgende subrubrieken wordt in de vierde kolom telkens « Yk » toegevoegd : a) 20.1.1; b) 20.1.2; c) 20.2.1; d) 20.2.2,2°; e) 20.3.4, 2°; f) 20.3.5, b); g) 30.2, 2°; h) 30.2, 3°; i) 33.1; j) 33.2, e); 3° In subrubriek 20.2.2, worden tussen de woorden « primaire » en smelting » de woorden « en secundaire » ingevoegd; 4° in subrubriek 30.2, 3°, worden in de tweede kolom de woorden « meer dan 30 ton per dag » vervangen door de woorden « meer dan 50 ton per dag »; 5° aan rubriek 43 wordt een subrubriek 43.4 toegevoegd, die luidt als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 41.In bijlage 3 van titel I van het VLAREM wordt aan deel F een punt 5 toegevoegd dat luidt als volgt : « 5. Wanneer het gaat om een inrichting aangeduid met een Y in de vierde kolom van de indelingslijst en de melding heeft betrekking heeft op een mededeling kleine verandering inzake « verandering aan een BKG-inrichting » zoals gedefinieerd in artikel 1 van titel I van het VLAREM (wat inhoudt dat een verandering in de aard of werking van een BKG inrichting of een fysieke uitbreiding van de BKG-inrichting, die als gevolg heeft dat ten opzichte van het referentiejaar de productiecapaciteit van de BKG-inrichting met meer dan 10 % zal stijgen of ten opzichte van het referentiejaar de CO2- emissies op jaarbasis met meer dan 5.000 ton zullen toenemen) dienen volgende bijlagen te worden gevoegd : a) een door het verificatiebureau geverifieerde en goedgekeurde aanpassing van het monitoring protocol zoals bepaald in artikel 5, § 9;b) een door het verificatiebureau geverifieerde berekening van de verwachte, voor de BKG-inrichting relevante broeikasgasemissies in het jaar van opstart van de inrichting;c) een door het verificatiebureau geverifieerde berekening van de jaarlijkse verwachte, voor de BKG-inrichting relevante broeikasgasemissies in een normaal jaar van exploitatie.»
Art. 42.In bijlage 4 van titel I van het VLAREM worden in deel D de punten 4.10 en 4.11 toegevoegd die luiden als volgt : 4.10. In geval de aanvraag betrekking heeft op : - een nieuwe inrichting met een totaal jaarlijks energiegebruik van tenminste 0,1 PetaJoule, of - de verandering van een inrichting met een totaal jaarlijks energiegebruik van tenminste 0,1 PetaJoule voor zover deze de voor het energieverbruik relevante onderdelen van de inrichting betreft (een inrichting zoals bepaald in artikel 5, § 8, van titel I van het VLAREM) : Geef aanvullend aan de gegevens bedoeld in sub 4.1 : een energiestudie of als het een hervergunning betreft een energieplan, zoals bepaald in hoofdstuk I en II van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei inzake energieplanning voor ingedeelde energie-intensieve inrichtingen. 4.11. In geval de aanvraag betrekking heeft op een BKG-inrichting, zoals gedefinieerd in artikel 1 van titel I van het VLAREM (aangeduid met een Y in de vierde kolom van de indelingslijst) : Geef aanvullend aan de gegevens bedoeld in sub 4.1 : 1. een door het verificatiebureau geverifieerd en goedgekeurd monitoring protocol zoals bedoeld in artikel 5, § 9;2. een door het verificatiebureau geverifieerde en goedgekeurde berekening van de verwachte, voor de BKG-inrichting relevante, broeikasgasemissies in het kalenderjaar van opstart van de inrichting;3. een door het verificatiebureau geverifieerde en goedgekeurde berekening van de jaarlijks verwachte, voor de BKG-inrichting relevante, broeikasgasemissies in een normaal kalenderjaar van exploitatie;» HOOFDSTUK X. - Wijzigingen in titel II van het VLAREM
Art. 43.Aan artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM wordt een onderdeel « DEFINITIES EMISSIES van BROEIKASGASSEN (hoofdstuk 4.10) » toegevoegd, dat luidt als volgt : « Definities emissies van broeikasgassen (hoofdstuk 4.10) - « ton koolstofdioxide-equivalent » : een metrische ton koolstofdioxide (CO2) of een hoeveelheid van de andere in artikel 1 van titel I van het VLAREM genoemde broeikasgassen met een gelijkwaardig aardopwarmingspotentieel; - « emissierecht » : een overdraagbaar recht om gedurende een bepaalde periode één ton koolstofdioxide-equivalent aan broeikasgassen uit te stoten; - « handelsperiode : een periode zoals bepaald in artikel 1 van het besluit inzake de verhandelbare emissierechten; » - monitoring protocol : het monitoring protocol zoals bepaald in artikel 5, § 9 van Titel I van het VLAREM; » - « AMINABEL » : de afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.; - « geldige emissierechten » : geldige emissierechten voor een BKG-inrichting in een handelsperiode zijn : 1° de emissierechten die voor deze handelsperiode aan de exploitant van de BKG-inrichting werden toegewezen en die aan hem verleend werden;2° de emissierechten die tijdens de handelsperiode aan de exploitant van de BKG-inrichting werden overgedragen volgens artikel 16 van het besluit inzake de verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen;3° de emissierechten die worden uitgegeven volgens de procedure uit artikel 27 of 28 van het besluit inzake de verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen.4° emissierechten die niet werden ingeleverd bij AMINABEL of geannuleerd werden.5° de emissierechten die verleend werden binnen de Europese Unie op basis van een door de Europese Commissie goedgekeurd toewijzingsplan van de betrokken EU lidstaat;6° de emissierechten die verleend werden in niet EU landen op voorwaarde dat deze emissierechten het voorwerp uitmaken van een wederzijdse erkenning tussen de Europese Unie en de betrokken niet EU landen;»
Art. 44.Artikel 4.9.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering 14 mei 2004, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 4.9.1. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op : a) alle ingedeelde inrichtingen met een totaal energiegebruik van tenminste 0,5 PetaJoule per jaar;b) alle inrichtingen die als BKG-inrichting zijn ingedeeld voor wat betreft hun CO2-emissies en die enkel verbrandingsinstallaties omvatten die uitsluitend gebruikt worden voor ruimteverwarming, en waarvan het geaggregeerd thermisch ingangsvermogen meer bedraagt dan 20 MW;c) alle inrichtingen die als BKG-inrichting zijn ingedeeld voor wat betreft hun CO2-emissies en die behoren tot de aardgastransportsector. »
Art. 45.In artikel 4.9.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering 14 mei 2004, wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. De exploitant moet voor 1 juli 2005 in het bezit zijn van een energieplan dat conform is verklaard overeenkomstig de bepalingen van artikel 3, 4, 5 en 6 van het besluit inzake energieplanning voor ingedeelde energie-intensieve inrichtingen. Dit plan wordt op de inrichting ter inzage gehouden van de toezichthoudende diensten. »
Art. 46.Aan deel 4 van hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk 4.10, bestaande uit een afdeling 4.10.1 met artikelen 4.10.1.1, 4.10.1.2, 4.10.1.3, 4.10.1.4 en 4.10.1.5 toegevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK 4.10. - Emissies van broeikasgassen Afdeling 4.10.1. - CO2-emissies
Art. 4.10.1.1. De bepalingen in deze afdeling gelden voor alle inrichtingen die als BKG-inrichting zijn ingedeeld voor wat betreft hun CO2-emissies behoudens voor installaties die ingedeeld zijn op basis van subrubriek 43.4 en die aan een of meer van volgende criteria beantwoorden : a) installaties waarin de verbrandingsproducten worden gebruikt voor directe verwarming, droging of enige andere behandeling van voorwerpen of materialen, bij voorbeeld herverhittingsovens en ovens voor warmtebehandeling;b) naverbrandingsinstallaties, dat wil zeggen technische voorzieningen voor de zuivering van rookgassen door verbranding, die niet als autonome verbrandingsinstallatie worden geëxploiteerd;c) installaties voor het regenereren van katalysatoren voor het katalytisch kraakproces;d) installaties om zwavelwaterstof om te zetten in zwavel;e) in de chemische industrie gebruikte reactoren;f) fakkels;h) noodinrichtingen oftewel BKG-inrichtingen die tijdens een normaal productieproces niet gebruikt worden én niet tegelijk met de andere inrichtingen kunnen ingezet worden. Art. 4.10.1.2. § 1.Met ingang van 1 januari 2006 is de exploitant van een inrichting bedoeld in artikel 4.10.1.1. verplicht om uiterlijk 30 april van ieder kalenderjaar geldige emissierechten in te leveren bij het Vlaams gewest. § 2.Het aantal ingeleverde emissierechten moet overeenkomen met de hoeveelheid CO2-emissies die deze BKG-inrichting in het voorgaande kalenderjaar heeft veroorzaakt, vermeerderd met de hoeveelheid CO2-emissies die de BKG-inrichting heeft veroorzaakt in voorgaande handelsperiodes en waarvoor de exploitant nog geen emissierechten heeft ingeleverd. In geval een inrichting niet meer als BKG-inrichting wordt ingedeeld geldt deze verplichting nog steeds voor de periode waarin de betrokken inrichting wel als BKG-inrichting werd ingedeeld. § 3. In afwijking van § 1 moet een exploitant van een BKG-inrichting als bedoeld onder artikel 4.9.1, b) of c), pas vanaf 1 januari 2008 voldoen aan de bepalingen gesteld onder § 1 en § 2.
Art. 4.10.1.3. De hoeveelheid door een BKG-inrichting veroorzaakte CO2-emissies, bedoeld in artikel 4.10.1.2., § 2, is gelijk aan de CO2-emissies in het voor de betrokken BKG-inrichting geverifieerde en gevalideerde CO2-emissiejaarrapport van de BKG-inrichting, zoals bepaald in artikel 4.10.1.5.
Art. 4.10.1.4. § 1.De exploitant van een BKG-inrichting zorgt voor de bewaking van de CO2-emissies van de BKG-inrichting in kwestie. De bewaking van CO2-emissies wordt uitgevoerd volgens een door het bedrijf opgesteld monitoring protocol. Dit monitoring protocol moet geverifieerd en goedgekeurd zijn door het verificatiebureau. De exploitant van een BKG-inrichting moet in bezit zijn van een door het verificatiebureau voor deze BKG-inrichting geverifieerd en goedgekeurd monitoring protocol.
Art. 4.10.1.5. § 1.Met ingang van 1 januari 2006 stelt de exploitant van een BKG-inrichting jaarlijks een CO2-emissiejaarrapport op over de CO2-emissies van de BKG-inrichting in het voorgaande kalenderjaar. Het CO2-emissiejaarrapport bevat een verslag van de totale CO2-emissies van de betreffende BKG-inrichting. § 2.Elk CO2-emissiejaarrapport dient ten minste het volgende te bevatten : 1° gegevens ter identificatie van de BKG-inrichting, waaronder : a) de naam van de BKG-inrichting;b) adres van de BKG-inrichting, met postcode en land;c) het nummer van de rubriek in Bijlage I van Titel I van het VLAREM waaronder de BKG-inrichting werd ingedeeld;d) adres, telefoon-, fax- en e-mailgegevens van een contactpersoon e) de naam van de exploitant van de BKG-inrichting en van een eventuele moedermaatschappij. 2° voor elke BKG-inrichting waarvoor de emissies worden berekend : a) activiteitsgegevens (gebruikte brandstof, gebruikte grondstof, enz.); b) emissiefactoren;c) oxidatiefactoren;d) totale emissies;e) onzekerheid.3° Voor elke BKG-inrichting waarvoor de emissies worden gemeten : a) de totale emissies;b) informatie over de betrouwbaarheid van de meetmethoden;c) onzekerheid.4° Voor de emissies als gevolg van verbranding ten behoeve van energieproductie wordt in het verslag ook de oxidatiefactor vermeld, tenzij bij de uitwerking van een voor de activiteit specifieke emissiefactor al met de oxidatie rekening werd gehouden. § 3.Het CO2-emissierapport wordt opgesteld volgens methode en de bepalingen beschreven in het voor de BKG-inrichting gevalideerde monitoring protocol. § 4. De exploitant van een BKG-inrichting bezorgt het CO2-emissiejaarrapport, bij wijze van een aangetekend schrijven of bij wijze van een levering met ontvangstbewijs, uiterlijk op 1 februari van het lopende jaar aan het verificatiebureau. Het verificatiebureau verifieert dit CO2-emissiejaarrapport voor 20 maart van het lopende kalenderjaar. Het verificatiebureau betekent de geverifieerde CO2-emissiejaarrapporten aan AMINABEL en de afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie van de administratie Economie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
Het geverifieerde CO2-emissiejaarrapport wordt voor 31 maart van het lopende kalenderjaar gevalideerd door AMINABEL. De gevalideerde CO2-emissiejaarrapporten worden op het internet gepubliceerd en liggen ter inzage bij AMINABEL. » HOOFDSTUK XI. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 47.De BKG-inrichtingen die op het ogenblik van inwerkingtreding van dit besluit over een milieuvergunning conform Titel I van het Vlarem beschikken voor de activiteiten en processen die de emissie van CO2 tot gevolg hebben, worden geacht vergund te zijn voor de emissie van CO2.
Ter actualisatie van de milieuvergunning conform de richtlijn 2003/87/EG van 13 oktober 2003, dient een milieuvergunningsaanvraag te worden ingediend. In afwijking van artikel 38 van titel I van het VLAREM kan, voor zover de vergunningsaanvraag enkel betrekking heeft op het bekomen van een vergunning voor de emissie van broeikasgassen, de aanvraag ingediend en behandeld worden volgens de procedure bepaald in artikel 6ter en 6quater van hetzelfde besluit. In afwijking van artikel 6ter, § 1, tweede lid, 4° van hetzelfde besluit wordt een door het verificatiebureau geverifieerd en goedgekeurd monitoring protocol zoals vermeld in artikel 5, § 9, 1° van hetzelfde besluit bij het meldingsformulier gevoegd. »
Art. 48.De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, stelt het volgende vast : 1° het sjabloon voor het door de exploitanten in te dienen monitoring protocol zoals bedoeld in artikel 5, § 9, van titel I van het VLAREM;2° de toelichting bij het door de exploitanten op te stellen monitoring protocol zoals bedoeld in artikel 5, § 9, van titel I van het VLAREM; 3° het sjabloon voor het CO2 emissiejaarrapport zoals bedoeld in artikel 4.10.1.5 van titel II van het VLAREM; 4° de toelichting bij het CO2-emissiejaarrapport in artikel 4.10.1.5 van titel II van het VLAREM.
Art. 49.AMINABEL bezorgt de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu jaarlijks een verslag over de uitvoering van dit besluit.
In dit verslag wordt bijzondere aandacht besteed aan de regelingen voor de toewijzing van emissierechten en de bewaking, rapportering en verificatie van de emissies van broeikasgassen uit BKG-inrichtingen.
Het eerste verslag wordt uiterlijk 1 juni 2005 aan de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu bezorgd.
Art. 50.AMINABEL wordt aangeduid als de bevoegde autoriteit in het Vlaamse Gewest voor de taken opgenomen in de Europese verordening 2216/2004 van 21 december 2004.
Art. 51.De Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, zijn ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 52.Het besluit wordt aangehaald als 'het besluit inzake de verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen'.
Art. 53.Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van artikel 46 dat in werking treedt op de eerste dag van de vijfde maand die volgt op de maand waarin dit besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Brussel, 4 februari 2005.
De minister-president van de Vlaamse Regering, en Vlaams minister van Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, Y. LETERME De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, K. PEETERS
Bijlage I Criteria voor de opmaak van een Vlaams toewijzingsplan 1. De totale hoeveelheid voor de betrokken periode toe te wijzen emissierechten moet enerzijds overeenstemmen met de verplichtingen van het Vlaamse Gewest om de emissies te beperken overeenkomstig het Protocol van Kyoto, met inachtneming van het aandeel in de totale emissies dat deze vertegenwoordigen in vergelijking met de emissies uit bronnen die geen BKG-inrichting zijn en niet onder het regionale energiebeleid vallen en moeten anderzijds overeenstemmen met het Vlaams klimaatbeleidsplan en de vooruitgangsrapporten bij dit klimaatbeleidsplan.De totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten mag niet groter zijn dan de hoeveelheid die waarschijnlijk nodig is voor de strikte toepassing van de in deze bijlage vermelde criteria.
Vóór 2008 moet de hoeveelheid in overeenstemming zijn met een ontwikkeling waarmee het Vlaamse Gewest zijn streefdoel binnen het Belgische streefdoel uit hoofde van Beschikking 2002/358/EG en uit hoofde het Protocol van Kyoto kan halen of overtreffen. 2. De totale hoeveelheid emissierechten moet overeenstemmen met evaluaties die overeenkomstig Beschikking 93/389/EEG zijn gemaakt van de feitelijke en de te verwachten vorderingen bij het realiseren van de bijdrage van het Vlaamse Gewest binnen de bijdrage van België aan de communautaire verplichtingen.3. De hoeveelheden toe te wijzen emissierechten moeten overeenstemmen met de mogelijkheden, waaronder de technologische mogelijkheden, van de BKG-inrichtingen om de emissies terug te dringen.4. Het plan moet in overeenstemming zijn met andere wetgevende instrumenten en beleidsinstrumenten van de Europese Gemeenschap.Er moet rekening worden gehouden met de onvermijdelijke toename van emissies als gevolg van nieuwe wettelijke eisen. 5. Het plan mag geen zodanig onderscheid maken tussen ondernemingen of sectoren dat bepaalde ondernemingen of activiteiten onrechtmatig worden bevoordeeld, in overeenstemming met de bepalingen van het EU Verdrag, in het bijzonder de artikelen 87 en 88.6. Het plan moet informatie bevatten over de manier waarop nieuwkomers aan het systeem van de verhandelbare emissierechten in Vlaanderen kunnen deelnemen.7. Het plan kan rekening houden met vroegtijdige maatregelen en bevat informatie over de manier waarop vroegtijdige maatregelen in aanmerking worden genomen.8. Het plan bevat informatie over de manier waarop rekening wordt gehouden met schone technologie, waaronder energie-efficiënte technologieën.9. Het plan moet bepalingen bevatten inzake opmerkingen door het publiek, alsmede informatie over de regelingen die moeten waarborgen dat er terdege met die opmerkingen rekening wordt gehouden alvorens een besluit over de toewijzing van emissierechten wordt genomen.10. Het plan kan informatie bevatten over de manier waarop rekening wordt gehouden met het bestaan van concurrentie uit derde landen of uit entiteiten buiten de Europese Unie.11. Het plan moet een lijst bevatten van de BKG-inrichtingen in het Vlaamse Gewest samen met een voorlopige berekening van de hoeveelheden emissierechten bestemd om te worden toegewezen aan de exploitanten van deze BKG-inrichtingen.12. Voor de eerste en volgende verbintenisperiodes wordt in het toewijzingsplan tevens het gebruik vermeld dat het Vlaamse Gewest voornemens is te maken van ERU's en CER's, alsook het percentage van de toewijzing aan iedere BKG-inrichting dat exploitanten van deze BKG-inrichting in het kader van de gemeenschapsregeling gedurende die handelsperiode maximaal aan ERU'S en CER'S mogen gebruiken.Het totaalgebruik van ERU's en CER's moet stroken met de desbetreffende verplichtingen overeenkomstig het Protocol van Kyoto en het UNFCCC en de in het kader daarvan genomen besluiten.
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2005 inzake de verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende de algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne.
Brussel, 4 februari 2005.
De minister-president van de Vlaamse Regering, en Vlaams minister van Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, Y. LETERME De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, K. PEETERS