gepubliceerd op 27 december 2007
Besluit van de Vlaamse Regering inzake verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen
7 DECEMBER 2007. - Besluit van de Vlaamse Regering inzake verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen
De Vlaamse Regering, Gelet op het samenwerkingsakkoord van 14 november 2002 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende het opstellen, het uitvoeren en het opvolgen van een Nationaal Klimaatplan, alsook het rapporteren, in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering en het Protocol van Kyoto;
Gelet op het samenwerkingsakkoord van 19 februari 2007 tussen de Federale overheid, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest inzake de uitvoering van sommige bepalingen van het Protocol van Kyoto, zoals goedgekeurd in het Overlegcomité op 20 december 2006;
Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, het laatst gewijzigd bij het decreet van 22 december 2006, inzonderheid op artikel 14, § 1 en artikel 20;
Gelet op het decreet van 2 april 2004 tot vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in het Vlaamse Gewest door het bevorderen van het rationeel energiegebruik, het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en de toepassing van flexibiliteitsmechanismen uit het Protocol van Kyoto, gewijzigd bij de decreten van 30 juni 2006 en 22 december 2006 inzonderheid op artikel 11, artikel 12, artikel 20, artikel 21, artikel 26, artikel 28, §§ 1, 4 en 5 en artikel 29, § 1;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2005 inzake de verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende de algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 januari 2007;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 24 oktober 2007;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat de Belgische overheid pas op 18 september 2007 de officiële reactie van de Europese Commissie mocht ontvangen op de door België op 22 februari 2007 gegeven opmerkingen naar aanleiding van de beschikking van de Europese Commissie van 16 januari 2007 waardoor het niet mogelijk was het besluit inzake verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen verder af te werken wegens teveel resterende onzekerheden. Om de opstart van CO2-emissiehandel in het Vlaamse Gewest niet te hinderen, dient het Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 door de Vlaamse Regering te zijn goedgekeurd tegen eind 2007. Dit houdt ook in dat het ontwerp van besluit inzake verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen definitief dient goedgekeurd te zijn tegen eind 2007, zoals vermeld kunnen de bepalingen uit het Vlaams Toewijzingsplan dan ook enkel van toepassing zijn als ook de daarmee verband houdende wetgeving tijdig van kracht is; Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 20 november 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Overwegende het Benchmarking-convenant over energie-efficiëntie in de industrie, goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 29 november 2002;
Overwegende Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2004/101/EG van 27 oktober 2004;
Overwegende de beschikking van de Commissie van 16 januari 2007 inzake het nationaal plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten dat door België is aangemeld overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° broeikasgassen: koolstofdioxide(CO2), methaan (CH4), distikstofoxide (N2O), fluorkoolwaterstoffen (HFK's), perfluorkoolstoffen (PFK's) of zwavelhexafluoride (SF6);2° ton koolstofdioxide-equivalent: een metrische ton koolstofdioxide (CO2) of een hoeveelheid van een ander broeikasgas met een gelijkwaardig aardopwarmingspotentieel;3° emissierecht: een overdraagbaar recht om gedurende een bepaalde periode één ton CO2-equivalent aan broeikasgassen uit te stoten;4° titel I van het VLAREM: het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning;5° titel II van het VLAREM: het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;6° BKG-inrichting: een inrichting die in de vierde kolom van de indelingslijst in bijlage 1 van titel I van het VLAREM is aangeduid met de letter Y, en die de vaste technische eenheid omvat waarin de activiteiten en processen, vermeld in de tweede kolom, alsmede andere daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten, plaatsvinden die technisch in verband staan met de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten, en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging;7° exploitant : de houder van de milieuvergunning van een BKG-inrichting;8° betekenen : met een aangetekende brief versturen;9° startperiode : de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007;10° eerste verbintenisperiode: de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012;11° volgende verbintenisperiode: de periode van vijf jaar die ingaat op 1 januari 2013 of elke daaropvolgende periode van vijf jaar;12° handelsperiode : de startperiode, de eerste verbintenisperiode of een volgende verbintenisperiode;13° nieuwkomer : tijdens de startperiode, een BKG-inrichting die een milieuvergunning of een aanpassing van de milieuvergunning wegens een verandering aan een BKG-inrichting als vermeld in artikel 1, 42°, van titel I van het VLAREM heeft verkregen nadat het toewijzingsplan aan de Europese Commissie is meegedeeld;tijdens de eerste en volgende verbintenisperiode, een BKG-inrichting, als vermeld in het toewijzingsplan dat voor de handelsperiode in kwestie van toepassing is; 14° toewijzingsplan : het plan dat voor de handelsperiode in kwestie aangeeft hoe emissierechten worden toegewezen aan exploitanten van BKG-inrichtingen en dat minstens de elementen bevat uit bijlage I, die bij dit besluit is gevoegd;15° REG-decreet : het decreet van 2 april 2004 tot vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in het Vlaamse Gewest door het bevorderen van het rationeel energiegebruik, het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en de toepassing van flexibiliteitmechanismen uit het Protocol van Kyoto;16° verificatiebureau : de organisatie die aangesteld is om de correcte uitvoering van het Benchmarking-convenant over energie-efficiëntie in de industrie, zoals goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 29 november 2002, te bewaken, zoals vermeld in artikel 10 van dat convenant;17° toewijzingsreserve : de hoeveelheid emissierechten die bij het opstellen van het toewijzingsplan wordt vastgelegd, en die voor een handelsperiode kan worden toegewezen aan nieuwkomers;18° Nationale Klimaatcommissie: de commissie, opgericht bij artikel 3 van het samenwerkingsakkoord van 14 november 2002 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende het opstellen, het uitvoeren en het opvolgen van een Nationaal Klimaatplan, alsook het rapporteren, in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering en het Protocol van Kyoto;19° afdeling: de afdeling van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, bevoegd voor luchtverontreiniging;20° bevoegde autoriteit : de instantie aangeduid voor enkele specifieke taken zoals vermeld in Verordening (EG) nr.2216/2004 van de Commissie van 21 december 2004 inzake een gestandaardiseerd en beveiligd registersysteem overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en Beschikking 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 916/2007 van de Commissie van 31 juli 2007, zijnde de Afdeling; 21° registeradministrateur : de persoon of personen die het nationaal register beheert of beheren en bijhoudt of bijhouden overeenkomstig de eisen van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2004/101/EG, Beschikking 240/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad, en Verordening (EG) nr.2216/2004 van de Commissie, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 916/2007 van de Commissie; 22° publieke bekendmaking : het op de hoogte brengen van de bevolking door bekendmaking in drie Vlaamse dagbladen met nationale verspreiding, door bekendmaking en inzage via het internet, en door het inzagerecht, tijdens de kantooruren, bij de afdeling;23° annuleren van emissierechten : het ongeldig of onbruikbaar maken van emissierechten;24° werkelijke opstartdatum : de datum zoals bepaald in het toewijzingsplan dat voor de handelsperiode in kwestie van toepassing is;25° persoon : een natuurlijke persoon of rechtspersoon;26° UNFCCC : het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 9 mei 1992;27° Protocol van Kyoto : het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering van 9 mei 1992, van 11 december 1997;28° partij uit Bijlage I : een partij, vermeld in bijlage I van het UNFCCC die het Protocol van Kyoto heeft geratificeerd, zoals bepaald in artikel 1(7) van het Protocol van Kyoto;29° projectactiviteit: een activiteit die door een of meer partijen uit bijlage I is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 6 of artikel 12 van het Protocol van Kyoto, en met de besluiten die overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto zijn genomen;30° JI-projectactiviteit : een activiteit die door een of meer partijen uit bijlage I is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 6 van het Protocol van Kyoto, en met de besluiten die overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto zijn genomen;31° CDM-projectactiviteit : een activiteit die door een of meer partijen uit bijlage I is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 12 van het Protocol van Kyoto, en met de besluiten die overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto zijn genomen;32° emissiereductie-eenheid (ERU): een eenheid die is verleend overeenkomstig artikel 6 van het Protocol van Kyoto en de besluiten die overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto zijn genomen;33° gecertificeerde emissiereductie (CER): een eenheid die is verleend overeenkomstig artikel 12 van het Protocol van Kyoto en de besluiten die overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto zijn genomen;34° toegewezen eenheid (AAU): een eenheid die overeenkomstig artikel 7, derde lid, van Beschikking 280/2004/EG is verleend;35° verwijderingseenheid (RMU): een eenheid die overeenkomstig artikel 3 van het Protocol van Kyoto is verleend; 36°Kyoto-eenheid : een toegewezen eenheid (AAU), een verwijderingseenheid (RMU), een emissiereductie-eenheid (ERU) of een gecertificeerde emissiereductie (CER); 37° goedkeuring van een projectactiviteit: de goedkeuring van een JI-projectactiviteit, zoals vereist in artikel 6, § 1, a), van het Protocol van Kyoto of de goedkeuring van de vrijwillige deelname aan een CDM-projectactiviteit, zoals vereist in artikel 12, § 5, a), van het Protocol van Kyoto.Als dat van toepassing is, omvat de verleende goedkeuring mede de machtiging van personen om aan die projectactiviteit deel te nemen overeenkomstig de bepalingen van artikel 6 of 12 van het Protocol van Kyoto en van de relevante besluiten die genomen zijn ter uitvoering ervan; 38° aanspreekpunt : de Nationale Klimaatcommissie, opgericht bij het samenwerkingsakkoord van 14 november 2002 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende het opstellen, het uitvoeren en het opvolgen van een Nationaal Klimaatplan, alsook het rapporteren, in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en het Protocol van Kyoto;39° aangewezen nationale autoriteit : de Nationale Klimaatcommissie, opgericht bij het samenwerkingsakkoord van 14 november 2002 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende het opstellen, het uitvoeren en het opvolgen van een Nationaal Klimaatplan, alsook het rapporteren, in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en het Protocol van Kyoto;40° aanvrager: persoon die een verzoek om goedkeuring van een projectactiviteit indient bij de Vlaamse minister, bevoegd voor het Leefmilieu. HOOFDSTUK II. - De opstelling van een toewijzingsplan en de toewijzing, verlening en annulering van emissierechten Afdeling I. - De opstelling van een toewijzingsplan
Art. 2.Uiterlijk vierentwintig maanden voor het begin van elke handelsperiode leggen de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid, een voorstel van toewijzingsplan voor de handelsperiode in kwestie, voor aan de Vlaamse Regering.
Art. 3.Het voorstel van toewijzingsplan, zoals goedgekeurd door de Vlaamse Regering, wordt publiek bekendgemaakt.
Iedereen kan, vanaf de dag van de publieke bekendmaking, gedurende dertig dagen opmerkingen over het voorstel van toewijzingsplan indienen bij de afdeling.
Tegelijkertijd met de publieke bekendmaking wordt het voorstel van toewijzingsplan voor advies bezorgd aan de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen en de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen.
Art. 4.Uiterlijk twintig maanden voor het begin van elke handelsperiode leggen de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid, een ontwerp van toewijzingsplan voor de handelsperiode in kwestie, voor aan de Vlaamse Regering. In dat ontwerp van toewijzingsplan wordt tevens aangegeven hoe werd ingegaan op de overeenkomstig artikel 3, tweede en derde lid, ingediende opmerkingen en verstrekte adviezen.
Het ontwerp van toewijzingsplan dat door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd, wordt bezorgd aan de voorzitter van de Nationale Klimaatcommissie. Na de integratie van het ontwerp van toewijzingsplan in het ontwerp van nationaal toewijzingsplan, deelt hij dat mee aan de Europese Commissie.
Art. 5.Na de ontvangst van de vragen of opmerkingen van de Europese Commissie wordt het ontwerp van toewijzingsplan publiek bekendgemaakt.
Iedereen kan vanaf de dag van de publieke bekendmaking, gedurende dertig dagen opmerkingen over het ontwerp van toewijzingsplan indienen bij de afdeling.
Art. 6.Na afloop van de periode, vermeld in artikel 5, en na ontvangst van de beschikking van de Europese Commissie, leggen de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid, een definitief ontwerp van toewijzingsplan voor de handelsperiode in kwestie, voor aan de Vlaamse Regering. In dat definitieve ontwerp van toewijzingsplan wordt tevens aangegeven hoe werd ingegaan op de vragen of opmerkingen van de Europese Commissie en het publiek, vermeld in artikel 5.
Het definitieve toewijzingsplan dat door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd, wordt op het internet en bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.
Art. 7.Het opstellen van een toewijzingsplan voor de startperiode verloopt volgens de procedure, vermeld in artikel 2 tot en met 6. Er kan eventueel van de termijnen, vermeld in artikelen 2 tot en met 5, worden afgeweken. Afdeling II. - De toewijzing van emissierechten
Onderafdeling I. - De toewijzing van emissierechten aan bestaande BKG-inrichtingen
Art. 8.De hoeveelheid emissierechten die voor een bepaalde handelsperiode aan de exploitant van een BKG-inrichting wordt toegewezen, wordt bepaald volgens de rekenregels en voorschriften die in het toewijzingsplan zijn opgenomen en voor de handelsperiode in kwestie van toepassing zijn.
Onderafdeling II. - De toewijzing van emissierechten aan nieuwkomers en andere nog niet in bedrijf gestelde BKG-inrichtingen tijdens de startperiode
Art. 9.De hoeveelheid emissierechten die aan een nieuwkomer en een nog niet in bedrijf gestelde BKG-inrichting, vermeld in artikel 10, tweede lid, wordt toegewezen, wordt bepaald volgens de rekenregels en voorschriften die in het toewijzingsplan voor de startperiode zijn opgenomen.
Art. 10.In de startperiode worden de emissierechten voor nieuwkomers toegewezen binnen een termijn van één maand, die ingaat op de eerste dag van de periode waarvoor een milieuvergunning aan de BKG-inrichting in kwestie werd verleend, in eerste aanleg en waartegen geen ontvankelijk administratief beroep werd ingesteld, of in beroep.
De toewijzing van emissierechten, voor wat de hierna vermelde inrichtingen betreft, wordt in de startperiode bepaald volgens het toewijzingsplan dat in de startperiode van toepassing is: nog niet in bedrijf gestelde BKG-inrichtingen die uiterlijk voor 1 juli 2004, wat de toewijzing van emissierechten in de startperiode betreft, aan alle onderstaande voorwaarden voldoen: 1° de verwachte opstartdatum van de exploitatie van de BKG-inrichting is vastgelegd;2° de milieuvergunningsaanvraag van de BKG-inrichting is ingediend bij de bevoegde vergunningverlenende overheid, of de kennisgeving van het voorgenomen project, die deel uitmaakt van de procedure die al dan niet leidt tot het opstellen en goedkeuren van een milieueffectenrapport voor de BKG-inrichting of het onderdeel van de BKG-inrichting, is door de bevoegde overheid volledig verklaard.
Art. 11.De emissierechten die worden toegewezen aan nieuwkomers tijdens de startperiode, worden onttrokken aan de toewijzingsreserve.
Onderafdeling III. - De toewijzing van emissierechten aan nieuwkomers tijdens de eerste en de volgende verbintenisperiode
Art. 12.De hoeveelheid emissierechten die aan een nieuwkomer wordt toegewezen, wordt bepaald volgens de rekenregels en voorschriften die vervat zijn in het toewijzingsplan dat voor de handelsperiode in kwestie van toepassing is.
Art. 13.§ 1. Nieuwkomers kunnen na het verkrijgen van een milieuvergunning en voor de werkelijke opstartdatum, emissierechten laten reserveren binnen de toewijzingsreserve. Ze dienen daarvoor een aanvraag in bij de afdeling. Die aanvraag moet betekend worden en de datum van ontvangst ervan is bepalend voor de volgorde van behandeling van reserveringsaanvragen. § 2. De aanvraag bevat minstens de volgende elementen: 1° een beschrijving van de nieuwkomer;2° een motivering van de nieuwkomer waarom hij voldoet aan de definitie van nieuwkomer zoals bepaald in het toewijzingsplan dat voor de handelsperiode in kwestie van toepassing is;3° het bewijs dat de milieuvergunning voor de nieuwkomer werd verleend in eerste aanleg en waartegen geen ontvankelijk administratief beroep werd ingesteld, of in beroep;4° de verwachte opstartdatum en een zo getrouw mogelijke weergave van de tijdslijn van de bouwfase tot de verwachte opstartdatum;5° de best mogelijke inschatting van de factoren, vermeld in de toepasselijke toewijzingsformule voor de nieuwkomer zoals bepaald in het toewijzingsplan dat voor de handelsperiode in kwestie van toepassing is;6° in voorkomend geval, de best mogelijke inschatting van de invloed van de nieuwkomer op de bestaande BKG-inrichting zoals bepaald in het toewijzingsplan dat voor de handelsperiode in kwestie van toepassing is;7° een door een gemandateerde van de nieuwkomer ondertekende verklaring waarin wordt bevestigd dat de aangeleverde gegevens zo nauwkeurig, juist en volledig mogelijk zijn aangeleverd. § 3. Binnen veertien dagen na ontvangst van de reserveringsaanvraag beslist de afdeling of de aanvraag volledig is en brengt ze de nieuwkomer op de hoogte van haar beslissing. Als de reserveringsaanvraag onvolledig is, kan de nieuwkomer een nieuwe aanvraag indienen.
Binnen zestig dagen na ontvangst van de reserveringsaanvraag brengt de afdeling een gemotiveerd advies uit over: 1° de verenigbaarheid van de elementen uit de reserveringaanvraag met de definitie van nieuwkomer zoals bepaald in het toewijzingsplan dat voor de handelsperiode in kwestie van toepassing is;2° de te reserveren hoeveelheid emissierechten voor de nieuwkomer voor de resterende jaren van de handelsperiode in kwestie, rekening houdend met de verwachte opstartdatum van de nieuwkomer.De afdeling kan in voorkomend geval een beroep doen op het verificatiebureau.
Binnen negentig dagen na ontvangst van de reserveringsaanvraag beslist de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, over de reservering van emissierechten. In geval van gewijzigde omstandigheden kan de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, de beslissing over de reservering van emissierechten wijzigen of intrekken. De afdeling betekent de beslissing aan de nieuwkomer.
Art. 14.Als de opstart van de nieuwkomer meer dan twaalf maanden na de opstartdatum die in de reserveringsaanvraag is vermeld plaatsvindt, dan vervalt de reservering van emissierechten, tenzij de nieuwkomer uiterlijk één maand voor het verval gegronde redenen voor uitstel betekent aan de afdeling. In voorkomend geval kan de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, de reservatie slechts eenmaal en voor maximaal zes maanden verlengen. Na het verval van de reservatie van emissierechten komen die emissierechten opnieuw beschikbaar voor andere nieuwkomers. De afdeling betekent de beslissing aan de nieuwkomer.
Art. 15.§ 1. Om in aanmerking te komen voor de toewijzing van emissierechten, dient de nieuwkomer na de werkelijke opstartdatum een aanvraag tot toewijzing in bij de afdeling. Die toewijzingsaanvraag moet betekend worden en de datum van ontvangst ervan is bepalend voor de volgorde van behandeling van toewijzingsaanvragen. § 2. De toewijzingsaanvraag bevat minstens de volgende elementen: 1° een beschrijving van de nieuwkomer;2° een motivering van de nieuwkomer waarom hij voldoet aan de definitie van nieuwkomer zoals bepaald in het toewijzingsplan dat voor de handelsperiode in kwestie van toepassing is;3° het bewijs dat de milieuvergunning voor de nieuwkomer werd verleend in eerste aanleg en waartegen geen ontvankelijk administratief beroep werd ingesteld, of in beroep;4° de door het verificatiebureau vastgestelde en geverifieerde werkelijke opstartdatum;5° de door het verificatiebureau goedgekeurde en geverifieerde gegevens over de factoren, vermeld in de toewijzingsformule voor de nieuwkomer zoals bepaald in het toewijzingsplan dat voor de handelsperiode in kwestie van toepassing is;6° in voorkomend geval, de door het verificatiebureau goedgekeurde en geverifieerde gegevens over de inschatting van de invloed van de nieuwkomer op de bestaande BKG-inrichting zoals bepaald in het toewijzingsplan dat voor de handelsperiode in kwestie van toepassing is;7° een door een gemandateerde van de nieuwkomer ondertekende verklaring waarin wordt bevestigd dat de aangeleverde gegevens zo nauwkeurig, juist en volledig mogelijk zijn aangeleverd. § 3. Binnen veertien dagen na ontvangst van de toewijzingsaanvraag beslist de afdeling of de aanvraag volledig is en brengt ze de nieuwkomer op de hoogte van haar beslissing. Als de toewijzingsaanvraag onvolledig is, kan de nieuwkomer een nieuwe aanvraag indienen.
Binnen zestig dagen na ontvangst van de toewijzingsaanvraag brengt de afdeling een gemotiveerd advies uit over het aantal toe te wijzen emissierechten voor de resterende jaren van de handelsperiode in kwestie, rekening houdend met de werkelijke opstartdatum van de nieuwkomer en de hoeveelheid beschikbare emissierechten in de toewijzingsreserve. In voorkomend geval kan de afdeling een beroep doen op het Verificatiebureau.
Binnen negentig dagen na ontvangst van de toewijzingsaanvraag beslist de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, over de al of niet toewijzing van emissierechten en over de hoeveelheid toe te wijzen emissierechten. De afdeling betekent de beslissing aan de nieuwkomer.
Art. 16.§ 1. De emissierechten die worden toegewezen aan nieuwkomers tijdens de eerste en volgende verbintenisperiode, worden onttrokken aan de toewijzingsreserve. § 2. De volgorde waarin de emissierechten in aanmerking komen voor toewijzing, wordt bepaald door : 1° als de emissierechten gereserveerd werden, de datum van ontvangst van de reserveringsaanvraag;2° als de emissierechten niet gereserveerd werden, de datum van ontvangst van de toewijzingsaanvraag. § 3. Nieuwkomers die geen emissierechten toegewezen kregen omdat de toewijzingsreserve opgebruikt was, komen in aanmerking voor een toewijzing als: 1° er opnieuw gereserveerde emissierechten vrijkomen met toepassing van artikel 14;2° de reserve wordt aangevuld met emissierechten die aangekocht zijn door de Vlaamse overheid met toepassing van artikel 16, § 4;3° er emissierechten vrijkomen naar aanleiding van toegewezen maar niet verleende emissierechten;4° er minder emissierechten aan een nieuwkomer worden toegewezen dan er gereserveerd werden. § 4. Als de toewijzingsreserve volledig is opgebruikt, worden om strategische en economische redenen en binnen de uitgetrokken begrotingsmiddelen, door de Vlaamse Regering emissierechten verworven voor de toewijzing aan nieuwkomers.
Art. 17.De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, kan nadere regels vaststellen voor de reservering en toewijzing van emissierechten.
Onderafdeling IV. - Het ministerieel besluit tot toewijzing van emissierechten aan BKG-inrichtingen tijdens een handelsperiode
Art. 18.§ 1. De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, beslist over het aantal emissierechten dat aan de exploitant van een BKG-inrichting wordt toegewezen. § 2. De beslissing, vermeld in § 1, bevat minstens de volgende elementen: 1° de naam en het adres van de exploitant van de BKG-inrichting;2° de identificatiecode van de BKG-inrichting;3° de totale hoeveelheid emissierechten die, voor de handelsperiode in kwestie en per kalenderjaar, aan de exploitant van de BKG-inrichting wordt toegewezen;4° de methode of methodes die gebruikt werden voor het berekenen van de toegewezen emissierechten. Het besluit houdende de toewijzing van emissierechten wordt door de afdeling betekend aan de exploitant van de BKG-inrichting.
Art. 19.De ministeriële besluiten, vermeld in artikel 18, worden op het internet en bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. Afdeling III. - De verlening van emissierechten
Onderafdeling I. - De verlening van emissierechten aan bestaande BKG-inrichtingen
Art. 20.Onverminderd de toepassing van artikel 23 wordt tijdens de startperiode jaarlijks, uiterlijk op 28 februari, een derde van de toegewezen hoeveelheid emissierechten verleend aan de exploitant van een BKG-inrichting.
Onverminderd de toepassing van artikel 23 wordt tijdens de volgende handelsperiodes jaarlijks, uiterlijk op 28 februari, een vijfde van de toegewezen hoeveelheid emissierechten verleend aan de exploitant van een BKG-inrichting.
Onderafdeling II. - De verlening van emissierechten aan nieuwkomers en enkele andere nog niet in bedrijf gestelde BKG-inrichtingen tijdens de startperiode
Art. 21.§ 1. In afwijking van artikel 20 gebeurt voor nieuwkomers en inrichtingen als vermeld in artikel 10, tweede lid, de eerste verlening van emissierechten op de eerste 28ste februari van een handelsperiode, die volgt op de start van de volledige exploitatie van de BKG-inrichting.
De nieuwkomer of een inrichting als vermeld in artikel 10, tweede lid, betekent of bezorgt de melding van de start van de volledige exploitatie tegen ontvangstbewijs aan het verificatiebureau. Het verificatiebureau bevestigt de start van de volledige exploitatie na verificatie aan de afdeling.
Het aantal emissierechten dat de eerste maal aan een nieuwkomer of een inrichting als vermeld in artikel 10, tweede lid, verleend wordt, is gelijk aan de som van het aantal emissierechten voor het vorige kalenderjaar dat volgens het ministerieel besluit, vermeld in artikel 18 werd toegewezen en het aantal emissierechten voor het huidige kalenderjaar dat volgens hetzelfde besluit werd toegewezen.
Het aantal emissierechten dat de volgende jaren van de handelsperiode wordt verleend, is gelijk aan het aantal emissierechten voor dat betreffende kalenderjaar die volgens het ministerieel besluit, vermeld in artikel 18, werd toegewezen. § 2. De emissierechten die niet verleend worden, worden door de bevoegde autoriteit aan de toewijzingsreserve toegevoegd.
Onderafdeling III. - De verlening van emissierechten aan nieuwkomers tijdens de eerste en volgende verbintenisperiode
Art. 22.De bevoegde autoriteit geeft de opdracht tot verlening van emissierechten aan nieuwkomers voor het jaar van de werkelijke opstartdatum nadat het ministerieel besluit, vermeld in artikel 18, is genomen. De emissierechten die voor de resterende jaren van de handelsperiode in kwestie zijn toegewezen, worden uiterlijk op 28 februari van het kalenderjaar in kwestie verleend. Afdeling IV. - De stopzetting van de verlening van emissierechten
Art. 23.§ 1. In afwijking van artikel 20 beslist de bevoegde autoriteit de verlening van emissierechten aan de exploitant van een BKG-inrichting voor de resterende jaren van de handelsperiode stop te zetten,als: 1° de milieuvergunning vervalt;2° de milieuvergunning wordt opgeheven;3° de milieuvergunning wordt ingetrokken;4° de milieuvergunning afloopt en niet tijdig een nieuwe milieuvergunning werd aangevraagd;5° aan de milieuvergunning wordt verzaakt;6° de milieuvergunning wordt vernietigd. Het gaat daarbij telkens om de volledige milieuvergunning of om het deel van de milieuvergunning dat betrekking heeft op de BKG-inrichting.
In al die gevallen meldt de exploitant de gewijzigde milieuvergunningssituatie aan de bevoegde autoriteit. Hij verstuurt die melding met een aangetekende brief binnen een termijn van veertien dagen nadat de exploitant er kennis van heeft genomen of er kennis van heeft kunnen nemen. § 2. Als een hinderlijke inrichting zijn hoedanigheid van BKG-inrichting verliest of als de activiteiten van de BKG-inrichting worden stopgezet, moet de exploitant dat binnen een termijn van veertien dagen nadat hij daarvan kennis heeft genomen of er kennis van heeft kunnen nemen, met een aangetekende brief meedelen aan de overheid die bevoegd is voor de milieuvergunning in eerste aanleg. Die zal de juistheid van de mededeling nagaan, alsook het blijvende karakter ervan. Als de juistheid en het blijvende karakter eenmaal zijn vastgesteld, zal de bevoegde overheid de milieuvergunning aanpassen door de milieuvergunningsvoorwaarden voor C02-emissiehandel te wijzigen conform titel I van het VLAREM. De bevoegde overheid brengt de bevoegde autoriteit op de hoogte van die wijziging. § 3. In de gevallen, vermeld in § 1 en § 2, worden geen emissierechten meer verleend voor de resterende jaren van de handelsperiode. De monitoring- en rapporteringsverplichtingen, vermeld in hoofdstuk 4.10 van titel II van het VLAREM, blijven gelden voor het volledige jaar waarin de situaties, vermeld in § 1 en § 2, zich voordoen, maar ze vervallen eveneens voor de daaropvolgende jaren van de handelsperiode.
De inleveringsverplichting, vermeld in hoofdstuk 4.10 van titel II van het VLAREM, vervalt vijf maanden na het jaar waarin de situaties, vermeld in § 1 en § 2, zich voordoen.
Art. 24.De emissierechten die werden toegewezen aan de exploitant van een BKG-inrichting voor de resterende jaren van de handelsperiode en die conform artikel 23, § 3, niet verleend worden, worden door de registeradministrateur, op verzoek van de bevoegde autoriteit, aan de toewijzingsreserve toegevoegd. Afdeling V. - De annulering van emissierechten
Art. 25.Vier maanden na het begin van de eerste en van elke volgende verbintenisperiode worden de emissierechten die niet meer geldig zijn in de lopende handelsperiode en die niet overeenkomstig artikel 4.10.1.2. van titel II van het VLAREM zijn ingeleverd, geannuleerd.
Art. 26.Na de eerste verbintenisperiode en na elke volgende handelsperiode, worden aan personen emissierechten toegekend voor de lopende handelsperiode ter vervanging van de emissierechten die ze bezaten en die volgens artikel 25 werden geannuleerd.
Art. 27.Op verzoek van de eigenaar van geldige emissierechten voor een bepaalde handelsperiode worden die emissierechten geannuleerd. HOOFDSTUK III. - De overdracht van emissierechten
Art. 28.Een emissierecht kan worden overgedragen door en aan personen in de Europese Unie en in derde landen, op voorwaarde dat de Europese Unie met die landen overeenkomsten heeft gesloten voor de wederzijdse erkenning van emissierechten.
De exploitant brengt de bevoegde autoriteit op de hoogte van de voorgenomen overdracht van emissierechten ten gevolge van een overdracht van onderneming, handelszaak of bedrijfstak in de zin van het Wetboek van Vennootschappen van 7 mei 1999 waarvoor een aanpassing van het toewijzingsplan vereist kan zijn. Bij een verandering van identiteit van de exploitant past de bevoegde autoriteit het definitief goedgekeurde toewijzingsplan aan door de vermelding van de naam en het adres van de nieuwe exploitant.
Art. 29.Een exploitant van wie het CO2-emissiejaarrapport van het voorgaande kalenderjaar uiterlijk op 31 maart van het lopende jaar niet is geverifieerd overeenkomstig artikel 4.10.1.5. van titel II van het VLAREM, mag geen emissierechten meer overdragen tot dat rapport is geverifieerd en goedgekeurd.
Art. 30.Een leverancier van siderurgische gassen is verplicht om bij de levering van dat gas kosteloos een equivalente hoeveelheid emissierechten over te dragen aan de exploitant van de BKG-inrichting die het siderurgisch gas afneemt. HOOFDSTUK IV. - Sancties
Art. 31.§ 1. Aan de exploitant van een BKG-inrichting wordt, conform artikel 26, eerste lid, van het REG-decreet, een administratieve geldboete opgelegd voor elke ton koolstofdioxide-equivalent die door de BKG-inrichting werd uitgestoten en waarvoor geen emissierechten werden ingeleverd overeenkomstig artikel 4.10.1.2. van titel II van het VLAREM. Naast de te betalen administratieve geldboete, blijft de exploitant ertoe gehouden de alsnog verschuldigde emissierechten in te leveren.
Hij doet dat bij de inlevering van emissierechten voor het volgende kalenderjaar. Eventueel kan het tekort aan emissierechten die moeten worden ingeleverd voor de emissies van het laatste jaar van een handelsperiode, worden gedekt door emissierechten die voor een volgende handelsperiode zijn verleend. § 2. Binnen zestig dagen na de vaststelling van de overtreding, vermeld in § 1, brengt het afdelingshoofd van de afdeling de exploitant op de hoogte van de beslissing tot het opleggen van een administratieve geldboete, conform artikel 26, eerste lid, van het REG-decreet. De exploitant wordt uitgenodigd om binnen een termijn van tien dagen die volgt op die kennisgeving, per aangetekend schrijven zijn verweer mee te delen conform artikel 28, § 4 van het REG-decreet.
Na het verstrijken van die termijn is de beslissing definitief.
De exploitant wordt er tevens op gewezen dat hij : 1° op verzoek de documenten waarop het voornemen tot het opleggen van een administratieve boete berust, kan inzien en er kopieën van kan krijgen;2° mondeling zijn verweer kan toelichten.De exploitant richt daartoe aan de afdeling een aanvraag binnen tien dagen na de ontvangst van de kennisgeving. § 3. Binnen een termijn van negentig dagen na de kennisgeving van de beslissing tot het opleggen van een administratieve gedboete kan het afdelingshoofd van de afdeling de beslissing tot het opleggen van een administratieve geldboete, conform artikel 26, eerste lid, van het REG-decreet herroepen of het bedrag aanpassen, indien het verweer gegrond blijkt te zijn. In dat geval zal een nieuwe kennisgeving plaatsvinden. De administratieve geldboete moet binnen de zestig dagen worden betaald na de kennisgeving van de definitieve beslissing.
Met inachtneming van de bepalingen van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen vermeldt de beslissing het opgelegde bedrag, alsmede de termijn waarbinnen en de manier waarop de administratieve geldboete moet worden betaald. § 4. Het afdelingshoofd van de afdeling kan op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de exploitant, eenmalig uitstel van betaling verlenen voor een termijn van zestig dagen. § 5. Als de exploitant na het verstrijken van de betalingstermijn de administratieve geldboete niet heeft betaald, wordt de geldboete bij dwangbevel ingevorderd door het afdelingshoofd van de afdeling. Dat dwangbevel wordt geviseerd en uitvoerbaar verklaard door het afdelingshoofd van de afdeling. § 6. De lijst met de namen van de exploitanten die onvoldoende emissierechten hebben ingeleverd om te voldoen aan hun verplichtingen, vermeld in artikel 4.10.1.2. van titel II van het VLAREM, wordt jaarlijks, uiterlijk op 31 mei, bekendgemaakt op het internet en in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK V. - Criteria voor de verificatie van CO2-emissies
Art. 32.§ 1. Het verificatiebureau onderzoekt bij het verificatieproces het CO2-emissiejaarrapport, vermeld in artikel 4.10.1.5 van titel II van het VLAREM, en de bewaking tijdens het voorafgaande jaar.
Daarbij worden de betrouwbaarheid, de geloofwaardigheid en de nauwkeurigheid van de bewakingssystemen en de gerapporteerde gegevens beoordeeld, en wordt de informatie over de emissies onderzocht, in het bijzonder : 1° de gerapporteerde activiteitsgegevens en de metingen en berekeningen die daarmee verband houden;2° de keuze en het gebruik van emissiefactoren;3° de berekeningen die leiden tot de bepaling van de totale emissies;4° als er metingen zijn gebruikt, de juistheid van de keuze en de wijze van toepassing van de meetmethoden. § 2. De emissies waarover in het CO2-emissiejaarraport verslag is uitgebracht kunnen alleen worden goedgekeurd als betrouwbare, geloofwaardige gegevens en informatie het mogelijk maken de emissies te bepalen met een hoge mate van zekerheid.
Voor een hoge mate van zekerheid moet de exploitant aangetoond hebben dat : 1° de gerapporteerde gegevens vrij zijn van inconsistenties;2° de gegevens verzameld zijn overeenkomstig de toepasselijke wetenschappelijke normen;3° de desbetreffende documenten van de BKG-inrichting volledig en consistent zijn. § 3. Het verificatiebureau houdt rekening met de vraag of de BKG-inrichting geregistreerd is in het kader van EMAS, het communautaire milieubeheer- en milieuauditsysteem, of over een gelijkwaardig milieu- of energiezorgsysteem beschikt. § 4. De verificatie moet worden gebaseerd op een strategische analyse van alle activiteiten die in de installatie worden verricht. Daarvoor heeft de verificateur een overzicht nodig van alle activiteiten en hun betekenis voor het emissieniveau van de BKG-inrichting. § 5. De verificatie van de overgelegde informatie vindt zo nodig plaats op het terrein van de BKG-inrichting. De verificateur neemt steekproeven om de betrouwbaarheid van de gerapporteerde gegevens en informatie vast te stellen. § 6. Het verificatiebureau moet alle bronnen van emissies in de BKG-inrichting evalueren met het oog op de betrouwbaarheid van de gegevens van elke bron die tot de totale emissies van de BKG-inrichting bijdraagt. § 7. Aan de hand van die analyse identificeert het verificatiebureau uitdrukkelijk de bronnen met een groot foutenpotentieel en andere aspecten van de bewakings- en rapportageprocedure die waarschijnlijk zullen bijdragen tot fouten bij de bepaling van de totale emissies.
Het betreft hier met name de keuze van de emissiefactoren en de berekeningen die nodig zijn om de emissies van afzonderlijke emissiebronnen vast te stellen. Bijzondere aandacht wordt besteed aan bronnen met een groot foutenpotentieel en aan de desbetreffende aspecten van de bewakingsprocedure. § 8. Het verificatiebureau houdt rekening met alle risicobeheersingsmethoden die de exploitant toepast om de mate van onzekerheid zo klein mogelijk te houden. § 9. Het verificatiebureau stelt een verslag op over het verificatieproces, waarin wordt vermeld of het CO2-emissiejaarraport, vermeld in artikel 4.10.1.5 van titel II van het VLAREM, bevredigend is.
In dat verslag komen alle onderwerpen aan de orde die voor het verrichte werk van belang zijn. Er kan worden verklaard dat het CO2-emissiejaarraport bevredigend is, als naar de mening van het verificatiebureau de totale emissies niet wezenlijk verkeerd zijn weergegeven. HOOFDSTUK VI. - Deelname aan projectactiviteiten en gebruik van CER's en ERU's Afdeling I. - Inleveren van CER's en ERU's door de exploitant van een
BKG-inrichting
Art. 33.De exploitant van een BKG-inrichting mag tijdens de startperiode CER's inleveren, met uitzondering van die, vermeld in artikel 35. Het inleveren van een CER geeft aanleiding tot de uitgifte van één emissierecht dat onmiddellijk wordt ingeleverd voor rekening van de exploitant van de BKG-inrichting in kwestie.
Art. 34.De exploitant van een BKG-inrichting mag tijdens de eerste en volgende verbintenisperiodes CER's en ERU's inleveren, met uitzondering van die, vermeld in artikel 35, tot een percentage van de aan de BKG-inrichting toegewezen hoeveelheid emissierechten. Dat percentage wordt vastgelegd in het toewijzingsplan voor de handelsperiode in kwestie. Het inleveren van een CER of ERU geeft aanleiding tot de uitgifte van één emissierecht dat onmiddellijk wordt ingeleverd voor rekening van de exploitant van de BKG-inrichting in kwestie.
Art. 35.Een exploitant van een BKG-inrichting mag geen CER's of ERU's inleveren die voortkomen uit een van de volgende projectactiviteiten : 1° nucleaire activiteiten;2° landgebruik, verandering in landgebruik of bosbouwactiviteiten. Afdeling II. - Bepalingen betreffende de deelname van een particuliere
of openbare organisatie aan een projectactiviteit
Art. 36.Een particuliere of openbare organisatie die deelneemt aan een projectactiviteit zorgt ervoor dat die deelname volledig strookt met de desbetreffende richtsnoeren, uitvoeringsvoorwaarden en procedures overeenkomstig het UNFCCC en het Protocol van Kyoto. In het bijzonder zorgt de particuliere of openbare organisatie ervoor dat de projectactiviteit resulteert in : 1° werkelijke en meetbare voordelen op lange termijn voor de matiging van klimaatverandering;2° emissiereducties van broeikasgassen die een extra vermindering opleveren ten opzichte van de situatie die zonder de voorgestelde projectactiviteit zou zijn opgetreden;3° de overdracht van milieuvriendelijke en -veilige technologie en kennis. De particuliere of openbare organisatie ziet er tevens op toe dat de projectactiviteit zo wordt ontwikkeld en uitgevoerd dat wordt bijgedragen aan duurzame ontwikkeling in het gastland en dat de projectactiviteit dus geen significante negatieve sociale impact of milieu-impact heeft en economisch efficiënt is.
Art. 37.Een particuliere of openbare organisatie die deelneemt aan een projectactiviteit in een land dat een toetredingsverdrag met de Europese Unie heeft ondertekend, zorgt ervoor dat het referentieniveau voor die projectactiviteit, zoals omschreven in besluiten die aangenomen zijn op grond van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto, volledig voldoet aan het Europees Gemeenschapsrecht, met inbegrip van de tijdelijke ontheffingen, bepaald in dat toetredingsverdrag.
Art. 38.Een particuliere of openbare organisatie die deelneemt aan een projectactiviteit voor de opwekking van waterkracht met een opwekkingsvermogen van meer dan 20 MW, zorgt ervoor dat bij de ontwikkeling van die projectactiviteit de toepasselijke internationale normen en richtsnoeren worden gerespecteerd, onder andere die uit het verslag van de Wereldcommissie stuwdammen: "Dams and Development - A new Framework for Decision-Making", uitgebracht in 2000.
Art. 39.De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, kan in een ministerieel besluit aanvullende richtlijnen en bepalingen vaststellen voor de tenuitvoerlegging van artikel 36 in het geval het gastland van een projectactiviteit aan alle vereisten voldoet voor JI-projectactiviteiten. Die bepalingen betreffen de omzetting van aanvullende Europese richtsnoeren, uitvoeringsvoorwaarden en procedures die erop betrekking hebben. HOOFDSTUK VII. - De goedkeuring van een projectactiviteit
Art. 40.De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, beoordeelt een verzoek tot goedkeuring van een projectactiviteit.
Projectactiviteiten waarvan de uitvoering zou plaatsvinden op het grondgebied van het Vlaamse Gewest, worden niet goedgekeurd.
Art. 41.De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, stelt nadere regels vast voor het verzoek tot goedkeuring van een projectactiviteit, de gegevens die bij het verzoek moeten worden verstrekt en de documenten die moeten worden ingediend.
Art. 42.§ 1. Er wordt een adviescommissie opgericht die de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, bijstaat bij de beoordeling van een verzoek tot goedkeuring van een projectactiviteit. Die adviescommissie bestaat uit telkens één vertegenwoordiger van de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, van de Vlaamse minister, bevoegd voor het economisch beleid, van de Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid, van de Vlaamse minister, bevoegd voor het buitenlands beleid en de Europese aangelegenheden, en van de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen. Het voorzitterschap wordt waargenomen door de vertegenwoordiger van de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu. De adviescommissie kan zich laten bijstaan door onafhankelijke technische experts. De leden van de adviescommissie en de experts eerbiedigen het vertrouwelijke karakter van de commerciële en industriële informatie die ze ontvangen. § 2. De adviescommissie beoordeelt eerst de volledigheid van het verzoek tot goedkeuring van een projectactiviteit overeenkomstig de voorwaarden, vermeld in artikel 44, § 1, 1°. Als het verzoek tot goedkeuring onvolledig wordt bevonden, dan wordt de aanvrager daarvan schriftelijk op de hoogte gebracht binnen veertien kalenderdagen na de ontvangst van het verzoek tot goedkeuring, met vermelding van de inlichtingen en gegevens die ontbreken of nadere toelichting vereisen.
De aanvrager beschikt dan over een aanvullende termijn van veertien kalenderdagen om het verzoek tot goedkeuring te vervolledigen. Als de aanvrager het verzoek niet binnen die termijn vervolledigt, brengt de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, de aanvrager schriftelijk op de hoogte van de gemotiveerde negatieve beoordeling overeenkomstig artikel 44, eerste lid. § 3. De adviescommissie beoordeelt vervolgens de verenigbaarheid van het verzoek tot goedkeuring van een projectactiviteit met de criteria, vermeld in artikel 44, § 1, 2°, en eventuele aanvullende regels, vastgesteld overeenkomstig artikel 44, § 2. Om de beoordeling naar behoren te kunnen uitvoeren, kan de adviescommissie de aanvrager schriftelijk verzoeken om aanvullende informatie te verschaffen. Het verzoek om aanvullende informatie bevat zowel de aard van de vereiste informatie en de manier waarop die wordt aangeleverd, als de termijn waarbinnen de informatie wordt aangeleverd. Tevens kan de adviescommissie vereisen dat de aangeleverde informatie wordt onderworpen aan een onafhankelijke verificatie. De commissie kan voorwaarden opleggen waaraan de verificatie en de persoon, belast met de verificatie, moeten voldoen. § 4. Binnen een termijn van drie maanden na de ontvangst van het verzoek tot goedkeuring van de projectactiviteit brengt de adviescommissie een gemotiveerd advies uit, gebaseerd op de beoordelingscriteria, vermeld in artikel 44.
Art. 43.Binnen een termijn van vier maanden na de ontvangst van het verzoek tot goedkeuring van een projectactiviteit beslist de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, of de projectactiviteit wordt goedgekeurd.
Nadat het aanspreekpunt of de aangewezen nationale autoriteit de beslissing tot goedkeuring van een projectactiviteit heeft bekrachtigd, brengt de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, de aanvrager van de beslissing op de hoogte.
Om de termijnen, vermeld in het eerste lid en in artikel 42, § 4, te berekenen, worden de volgende periodes niet in rekening gebracht : 1° de eerste periode van veertien kalenderdagen, vermeld in artikel 42, § 2, als het verzoek onvolledig is;2° elke periode tussen een verzoek om aanvullende informatie en het aanleveren van die informatie, vermeld in artikel 42, § 3.
Art. 44.§ 1. De beoordeling van een verzoek tot goedkeuring van een projectactiviteit is alleen positief als : 1° het verzoek tot goedkeuring voldoet aan de toepasselijke regels, vastgesteld overeenkomstig artikel 41;2° de deelname aan de projectactiviteit voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 36, 37 en 38;3° de aanvrager binnen de vastgestelde termijn en op voldoende wijze heeft voldaan aan een eventueel verzoek om aanvullende informatie, als vermeld in artikel 42, § 3. § 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, kan nadere regels vaststellen voor de beoordeling van een verzoek tot goedkeuring van een projectactiviteit. HOOFDSTUK VIII. - Verwerving van Kyoto-eenheden en emissierechten door het Vlaamse Gewest
Art. 45.§ 1. De verwervingsregels voor Kyoto-eenheden zijn als volgt : 1° tot en met 2007 kan het Vlaamse Gewest : a) CER's of ERU's aankopen van projectontwikkelaars in het kader van een tender- of aanbestedingsprocedure waarbij, na een oproep, een aankoopbudget wordt verdeeld onder de best gerangschikte projectvoorstellen;b) Kyoto-eenheden verwerven via de toetreding tot een fonds dat gericht is op de aankoop van CER's of ERU's;2° vanaf 2008 kan het Vlaamse Gewest, in afnemende volgorde van voorkeur: a) naast gebruik te maken van de verwervingskanalen, vermeld in punt 1°, CER's of ERU's rechtstreeks aankopen op de internationale markt, of AAU's verwerven, onder meer via de verwervingskanalen, vermeld in punt 1°, rekening houdend met een reële emissiereductie, gerealiseerd aan de hand van een projectactiviteit of investering;b) RMU's aankopen via de toetreding tot een fonds of op de internationale markt, op voorwaarde dat het internationale kader verder verfijnd is, onder andere qua monitoring en het permanente karakter van de koolstofopslag;c) AAU's aankopen op de internationale markt, als blijkt dat de prijzen voor de andere Kyoto-eenheden niet toelaten om binnen de uitgetrokken budgetten de benodigde hoeveelheden Kyoto-eenheden te verwerven, en er geen goedkopere binnenlandse reductiemaatregelen tijdig kunnen worden uitgevoerd om voldoende emissiereducties te realiseren in dezelfde handelsperiode. § 2. Om de verwervingen, vermeld in § 1, 2°, tijdig te realiseren, kunnen al in de voorafgaande periode de nodige verwervingsprocedures worden opgestart.
Art. 46.In geval van de aankoop van AAU's op de internationale markt, vermeld in artikel 45, § 1, 2°, c), moet de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, voor het verwerven van die Kyoto-eenheden, een evaluatie ter goedkeuring aan de Vlaamse Regering voorleggen.
Art. 47.§ 1. De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid, zijn verantwoordelijk voor het verwerven van Kyoto-eenheden, vermeld in artikel 45.
De kwantitatieve doelstellingen voor het verwerven van Kyoto-eenheden worden vastgelegd in het Vlaams Klimaatplan 2006-2012, in de periodieke voortgangsrapporten en in de tussentijdse evaluaties ervan. § 2. Bij de verwerving van Kyoto-eenheden volgens de mechanismen, vermeld in artikel 45, § 1, 1° en 2°, worden de volgende elementen in rekening gebracht, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is: 1° de verenigbaarheid van de gehanteerde selectiecriteria voor projectactiviteiten en investeringen met het toepasselijke internationale en Europese kader;2° de verenigbaarheid van de gehanteerde selectiecriteria voor projectactiviteiten en investeringen met toepasselijke ecologische, economische en sociale criteria;3° de garanties voor de levering van de Kyoto-eenheden of emissiereducties aan het Vlaamse Gewest;4° de financiële implicaties en kosten voor het Vlaamse Gewest binnen de beschikbare kredieten. § 3. Bij de verwerving van Kyoto-eenheden via een tender- of aanbestedingsprocedure als vermeld in artikel 45, § 1, 1°, a), kunnen de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid, in gemeenschappelijk overleg, aanvullende richtsnoeren opstellen voor de selectie van de ingediende voorstellen. § 4. De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid, kunnen voor de verwerving van Kyoto-eenheden via een tender- of aanbestedingsprocedure als vermeld in artikel 45, § 1, 1°, a) en 2°, a), in gemeenschappelijk overleg, ondersteuningsmaatregelen opzetten voor de voorbereiding van projecten. De kosten die in aanmerking komen voor die ondersteuningsmaatregelen zijn de administratieve kosten voor de voorbereiding, alsook de kosten voor de uitvoering van de projecten.
Die tegemoetkomingen worden mee in rekening gebracht bij het bepalen van de totale aankoopprijs van de Kyoto-eenheden.
Het bedrag van de tegemoetkomingen blijft beperkt tot maximaal: 1° 100 procent van de kosten die in aanmerking komen, voor natuurlijke personen, niet-commerciële instellingen en publiekrechtelijke rechtspersonen;2° 50 procent van de kosten die in aanmerking komen, voor kleine en middelgrote ondernemingen;3° 40 procent van de kosten die in aanmerking komen, voor grote ondernemingen.
Art. 48.De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid, brengen jaarlijks aan de Vlaamse Regering verslag uit over de verwerving van Kyoto-eenheden. HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen
Art. 49.De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, stelt in elke handelsperiode het volgende vast: 1° het sjabloon voor het monitoringplan dat de exploitanten moeten indienen, vermeld in artikel 5, § 9, van titel I van het VLAREM;2° de richtsnoeren voor het opstellen en wijzigen van het monitoringplan dat de exploitanten moeten opstellen, vermeld in artikel 5, § 9, van titel I van het VLAREM; 3° het sjabloon voor het CO2 emissiejaarrapport, vermeld in artikel 4.10.1.5 van titel II van het VLAREM; 4° de toelichting bij het CO2-emissiejaarrapport, vermeld in artikel 4.10.1.5 van titel II van het VLAREM.
Art. 50.De afdeling bezorgt de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, jaarlijks een verslag over de uitvoering van dit besluit.
In dat verslag wordt bijzondere aandacht besteed aan de regelingen voor de toewijzing van emissierechten en de bewaking, rapportering en verificatie van de emissies van broeikasgassen uit BKG-inrichtingen.
Art. 51.De afdeling wordt aangewezen als de bevoegde autoriteit in het Vlaamse Gewest voor de taken, opgenomen in de Europese verordening 2216/2004 van 21 december 2004.
Art. 52.Het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2005 inzake de verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende de algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 januari 2007, wordt opgeheven, met uitzondering van hoofdstuk IX en X, en artikel 47.
Art. 53.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2008.
Art. 54.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Leefmilieu, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het Energiebeleid, zijn ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 7 december 2007.
De minister-president van de Vlaamse Regering, en Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, K. PEETERS De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, Mevr. H. CREVITS
Bijlage I. - Criteria voor de opmaak van een Vlaams toewijzingsplan
Artikel 1.De totale hoeveelheid emissierechten die voor de betrokken periode worden toegewezen, moet enerzijds overeenstemmen met de verplichtingen van het Vlaamse Gewest om de emissies te beperken overeenkomstig het Protocol van Kyoto, met inachtneming van het aandeel in de totale emissies dat die vertegenwoordigen in vergelijking met de emissies uit bronnen die geen BKG-inrichting zijn en niet onder het regionale energiebeleid vallen, en moet anderzijds overeenstemmen met het Vlaamse klimaatbeleidsplan en de voortgangsrapporten bij dat klimaatbeleidsplan. De totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten mag niet groter zijn dan de hoeveelheid die waarschijnlijk nodig is voor de strikte toepassing van de criteria, vermeld in deze bijlage. Vóór 2008 moet de hoeveelheid in overeenstemming zijn met een ontwikkeling waarmee het Vlaamse Gewest zijn streefdoel binnen het Belgische streefdoel op basis van Beschikking 2002/358/EG en op basis van het Protocol van Kyoto kan halen of overtreffen.
Art. 2.De totale hoeveelheid emissierechten moet overeenstemmen met evaluaties die overeenkomstig Beschikking 93/389/EEG zijn gemaakt van de feitelijke en de te verwachten vorderingen bij het realiseren van de bijdrage van het Vlaamse Gewest binnen de bijdrage van België aan de communautaire verplichtingen.
Art. 3.De hoeveelheden toe te wijzen emissierechten moeten overeenstemmen met de mogelijkheden, waaronder de technologische mogelijkheden, van de BKG-inrichtingen om de emissies terug te dringen.
Art. 4.Het plan moet in overeenstemming zijn met andere wetgevende instrumenten en beleidsinstrumenten van de Europese Gemeenschap. Er moet rekening worden gehouden met de onvermijdelijke toename van emissies als gevolg van nieuwe wettelijke eisen.
Art. 5.Het plan mag niet een dusdanig onderscheid maken tussen ondernemingen of sectoren dat bepaalde ondernemingen of activiteiten onrechtmatig worden bevoordeeld, in overeenstemming met de bepalingen van het EU-Verdrag, in het bijzonder artikel 87 en 88.
Art. 6.Het plan moet informatie bevatten over de manier waarop nieuwkomers aan het systeem van de verhandelbare emissierechten in Vlaanderen kunnen deelnemen.
Art. 7.Het plan kan rekening houden met vroegtijdige maatregelen en bevat informatie over de manier waarop vroegtijdige maatregelen in aanmerking worden genomen.
Art. 8.Het plan bevat informatie over de manier waarop rekening wordt gehouden met schone technologieën, waaronder energie-efficiënte.
Art. 9.Het plan moet bepalingen bevatten over opmerkingen door het publiek, alsmede informatie over de regelingen die moeten waarborgen dat er terdege met die opmerkingen rekening wordt gehouden voor een besluit over de toewijzing van emissierechten wordt genomen.
Art. 10.Het plan kan informatie bevatten over de manier waarop rekening wordt gehouden met het bestaan van concurrentie uit derde landen of uit entiteiten buiten de Europese Unie.
Art. 11.Het plan moet een lijst bevatten van de BKG-inrichtingen in het Vlaamse Gewest, samen met de hoeveelheden emissierechten die bestemd zijn om te worden toegewezen aan de exploitanten van die BKG-inrichtingen.
Art. 12.Voor de eerste en volgende verbintenisperiode wordt in het toewijzingsplan tevens het gebruik vermeld dat het Vlaamse Gewest van plan is te maken van ERU's en CER's, alsook het percentage aan ERU's en CER's dat aan iedere BKG-inrichting is toegewezen en waarvan exploitanten van die BKG-inrichting in het kader van de gemeenschapsregeling gedurende die handelsperiode maximaal mogen gebruiken. Het totaalgebruik van ERU's en CER's moet stroken met de desbetreffende verplichtingen overeenkomstig het Protocol van Kyoto en het UNFCCC, en met de besluiten die in het kader daarvan zijn genomen.
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 inzake de verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen.
Brussel, 7 december 2007.
De minister-president van de Vlaamse Regering, en Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, K. PEETERS De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, H. CREVITS