Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Regering Van De Franse Gemeenschap van 05 december 2018
gepubliceerd op 11 januari 2019

Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de algemene voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de diensten bedoeld in artikel 139 van het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2019010073
pub.
11/01/2019
prom.
05/12/2018
ELI
eli/besluit/2018/12/05/2019010073/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

5 DECEMBER 2018. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de algemene voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de diensten bedoeld in artikel 139 van het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming


De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals gewijzigd;

Gelet op het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming, inzonderheid op de artikelen 141, 144, 146, 147, § 1, 148, 149 en 150;

Gelet op het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 7 december 1987 betreffende de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de personen en diensten belast met begeleidingsmaatregelen voor de jeugdbescherming;

Gelet op het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 12 november 1991 tot bepaling van de werking van de erkenningscommissie opgericht bij het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd;

Gelet op het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1999 betreffende de algemene voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten bedoeld bij artikel 43 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd;

Gelet op de "gendertest" van 14 maart 2018, uitgevoerd met toepassing van artikel 4, tweede lid, 1°, van het decreet van 7 januari 2016 houdende integratie van de genderdimensie in het geheel van de beleidslijnen van de Franse Gemeenschap;

Gelet op het advies nr. 162-1 van de Gemeenschapsraad voor hulpverlening aan de jeugd, gegeven in juni 2018;

Gelet op de adviezen van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 10 juli 2018 en op 26 november 2018;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 18 juli 2018;

Gelet op het advies nr. 63.984/2 van de Raad van State, gegeven op 10 oktober 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende het decreet van 20 december 2011 houdende regeling van de begroting en de boekhouding van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap;

Overwegende dat artikel 139 van het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming het volgende bepaalt: "Elke rechtspersoon die een dienst organiseert met als doel preventieacties voor kinderen of jongeren te ontwikkelen of kinderen of jongeren gewoonlijk te helpen of te beschermen, overeenkomstig dit wetboek, moest ook daartoe door de Regering erkend worden";

Overwegende dat krachtens artikel 2, 22°, van hetzelfde decreet, het mandaat de beslissing is waarbij de adviseur voor hulpverlening aan de jeugd, de directeur van jeugdbescherming of de jeugdrechtbank een opdracht tot hulpverlening of bescherming van een kind of een jongere aan een persoon of een dienst toevertrouwt in het kader van zijn erkenning;

Overwegende dat de personeelsleden van de erkende diensten, alsook de diensten van de bevoegde administratie die de toepassing van dit besluit moeten controleren, de deontologische code en het beroepsgeheim moeten naleven krachtens artikel 1, 5°, en artikel 157 van datzelfde decreet;

Op de voordracht van de Minister van Hulpverlening aan de Jeugd;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit besluit beoogt de bepaling van de algemene voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de diensten bedoeld in artikel 139 van het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder: 1° decreet: het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming;2° wet van 27 juni 1921: wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen;3° dienst: de dienst in de zin van artikel 139 van het decreet;4° specifiek besluit: het besluit dat de bijzondere voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van een type dienst vastlegt;5° de opdrachtgever: de overheid die een mandaat toevertrouwt aan een dienst krachtens het betrokken specifiek besluit;6° supervisie: de tussenkomst van een externe opleider om alle personeelsleden van de dienst collectief te begeleiden bij de denkoefening over, de concrete tenuitvoerlegging en de evaluatie van zijn opvoedings project;7° opvang: de hulp of de bescherming die aan een kind of een jongere wordt verleend in het kader van een mandaat;8° opvanggraad: het effectieve aantal opvangdagen gedeeld door het maximumaantal opvangdagen krachtens de erkenning, uitgedrukt in percentage;9° erkend personeelskader: het personeelskader zoals vastgelegd in het erkenningsbesluit, op basis van het specifiek besluit en dat in aanmerking wordt genomen voor de provisionele subsidie voor personeelskosten;10° administratie: de bevoegde administratie in de zin van artikel 2, 3°, van het decreet;11° erkenningscommissie: de erkenningscommissie bedoeld in artikel 146 van het decreet.

Art. 3.Behoudens andersluidende verduidelijking in dit besluit verloopt de communicatie tussen de diensten en de administratie elektronisch. HOOFDSTUK 2. - Erkenningsvoorwaarden Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 4.§ 1. Elke inrichtende macht die de erkenning van een dienst wenst te bekomen, moet voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° een publiekrechtelijke rechtspersoon zijn of opgericht zijn als vereniging zonder winstoogmerk of als instelling van openbaar nut overeenkomstig de wet van 27 juni 1921, met als doel de opdracht te vervullen zoals bepaald in het betrokken specifiek besluit;2° kinderen en jongeren in gezonde plaatsen opvangen overeenkomstig bijlage 1 en de voorschriften inzake veiligheid die gelden op het grondgebied van de gemeente waar de activiteiten worden uitgeoefend en die aangepast zijn aan de educatieve doelstellingen;de inrichting van deze lokalen en de omgeving moet de ontplooiing van de kinderen en jongeren en hun integratie in de maatschappij bevorderen en het recht op privacy waarborgen; 3° alle wettelijke en regelgevende voorschriften die van toepassing zijn, naleven, met name inzake huisvestings- en bezettingsnormen, algemene en specifieke arbeidsreglementen van de betrokken paritaire commissie en gezondheidsnormen;4° verzekeringspolissen afsluiten voor de risico's in verband met: a) zijn burgerlijke aansprakelijkheid, die van zijn personeel, van de personen die zich in de activiteits- en verblijfslokalen bevinden en van zijn goederen;b) de burgerlijke aansprakelijkheid van de kinderen en jongeren;c) de lichamelijke schade aan kinderen en jongeren;5° over voldoende financiële middelen beschikken om alle schulden op ten hoogste één jaar te kunnen betalen;6° beschikken over gekwalificeerd en opgeleid personeel om zijn opdracht uit te voeren;7° beschikken over een huishoudelijk reglement dat de rechten en plichten verduidelijkt van de dienst, het kind of de jongere, zijn familie en zijn vertrouwenspersonen betreffende de nadere regels van het onthaal, de begeleiding en de opvang;8° een naam voor de dienst kiezen die geen homoniem is van een andere, reeds erkende, dienst. § 2. Een inrichtende macht kan erkend worden voor de organisatie van meerdere diensten.

Art. 5.De erkenning van een inrichtende macht voor de organisatie van een dienst wordt toegekend op basis van een opvoedingsproject.

Het opvoedingsproject definieert minstens: 1° de probleemstelling die de inrichtende macht wil aanpakken en de behoefteanalyse van de afdeling of het arrondissement waarop deze steunt;2° de opdracht van de dienst en het specifieke besluit waarin deze kadert, de leeftijd van de doelgroep kinderen of jongeren en, voor de opdrachtdiensten, het aantal personen dat de dienst simultaan kan opvangen;3° de doelstellingen van de dienst en de middelen, inclusief de personele middelen, die worden ingezet om de doelstellingen te bereiken;4° de werkmethode van de dienst, met de theoretische referenten waarop die steunt;5° de nadere regels van het onthaal, de begeleiding en de opvang, inclusief de normale werkuren, de eventuele straffen voor kinderen of jongeren, de nadere regels voor de deelname en het luisteren naar kinderen of jongeren, hun familie en vertrouwelingen en de nadere regels voor het behoud van de persoonlijke betrekkingen en het rechtstreeks contact tussen het kind of de jongere en zijn ouders;6° de nadere regels voor de activiteiten van de dienst die een interdisciplinaire werking mogelijk maken;7° de nadere regels volgens welke de dienst de supervisie en de voortgezette opleiding van het personeel verzekert, in overleg met het personeel;8° de nadere regels volgens welke de dienst de evaluatie van de uitvoering van zijn opvoedingsproject verzekert;

Art. 6.De dienst onderwerpt zich volledig aan de controle door de diensten van de administratie, houdt alle documenten bij die nodig zijn voor de controle van de uitvoering van zijn opdrachten en van de naleving van dit besluit en van het (de) specifieke besluit(en) die de dienst regelen en willigt elk verzoek voor informatie van de administratie in, inzonderheid in het kader van de opgelegde softwaretoepassingen.

De administratie verzekert dat er in de persoonlijke dossiers die de dienst haar overmaakt pseudoniemen worden gebruikt. Ze zorgt ervoor dat de inhoud enkel aan de identificatiegegevens van het kind of de jongere kan worden gekoppeld door de personeelsleden die de identificatie nodig hebben om hun opdracht te vervullen. Afdeling 2. - Voorwaarden voor de uitvoering van het opvoedingsproject

Art. 7.De dienst moet voortdurend streven naar het bereiken van alle doelstellingen van zijn opvoedingsproject. Hij moet op elk moment kunnen aantonen dat de voorwaarden hiervoor verenigd zijn en dat alle middelen die hij inzet, bijdragen tot de verwezenlijking van voormelde doelstellingen.

Art. 8.De dienst moet instemmen met de uitvoering van een mandaat.

De dienst kan een mandaat echter enkel weigeren bij plaatsgebrek of om redenen in verband met het opvoedingsproject.

Art. 9.De opdrachtdienst moet voor elk opgevangen kind of jongere een opvoedingsproject op maat samenstellen in overleg met het kind of de jongere en de personen die het ouderlijk gezag over het kind of de jongere uitoefenen.

Het opvoedingsproject op maat kadert in het project voor het kind bedoeld in de artikelen 24 en 41 van het decreet.

Art. 10.§ 1. De opdrachtdienst staat in voor het aantal opvangplaatsen waarvoor hij erkend is. § 2. Indien de opvanggraad van de dienst lager is dan 90 % per jaar, licht de directie de administratie hierover in en licht de redenen van dat verschil toe.

Op basis van de in het eerste lid vermelde informatie spreekt de administratie een actieplan af met de dienst om het vastgestelde verschil op te lossen en licht de minister hierover in.

Indien de opvanggraad van de dienst lager is dan 90 % gedurende 3 opeenvolgende jaren kan de minister, nadat hij de inrichtende macht en de directie gehoord heeft, het aantal opvangplaatsen waarvoor de dienst erkend is wijzigen en worden de subsidies aangepast aan het nieuwe aantal opvangplaatsen. § 3. De opvanggraad van de dienst mag hoger zijn dan 100 % per jaar op voorwaarde dat de kwaliteit van het opvoedingsproject intact blijft.

Art. 11.De directie licht de administratie in over het ontstaan van ernstige feiten die de preventie, de hulp of de bescherming van kinderen of jongeren of de uitvoering van het educatief project in gevaar kunnen brengen, ongeacht of die feiten verband houden met het gedrag van kinderen of jongeren, met het gedrag van het personeel of met elke andere gebeurtenis en dit binnen de vierentwintig uur na kennisname van deze feiten.

De directie licht de opdrachtgever in over het ontstaan van elk ernstig feit betreffende het kind of de jongere die het onderwerp is van het mandaat en dit binnen de vierentwintig uur na kennisname van het feit.

Art. 12.Elke nieuwe dienst verzekert de supervisie van zijn personeel gedurende het eerste jaar van zijn erkenning.

Art. 13.Een document dat de activiteiten en de methodologie van de dienst samenvat, wordt ter beschikking gesteld van elke persoon die dat vraagt.

De dienst stuurt dit document automatisch naar alle overheden die een beroep zouden kunnen doen op de dienst of die kinderen of jongeren naar de dienst zouden kunnen verwijzen, alsook naar de begunstigden en naar elke persoon die met de dienst moet samenwerken.

Art. 14.Alle personeelsleden van de dienst krijgen een exemplaar van het educatief project en van de deontologische code.

Art. 15.§ 1. De educatieve raad van de dienst, samengesteld uit de directie en personeelsleden, vergadert minstens éénmaal per jaar en evalueert: 1° de uitvoering van het educatief project en inzonderheid, de opvanggraad, de nadere regels voor deelname en het luisteren naar kinderen of jongeren, hun familie en hun vertrouwenspersonen en de nadere regels voor het behoud van de persoonlijke betrekkingen en het rechtstreeks contact tussen het kind of de jongere en zijn ouders;2° de toepassing van de deontologische code;3° het supervisie- en opleidingsplan. De educatieve raad voert minstens om de twee jaar de in artikel 150 van het decreet beoogde evaluatie van zijn educatief project uit. § 2. De jaarrekeningen van de dienst en, indien de inrichtende macht verantwoordelijk is voor meerdere diensten, het jaarlijks activiteitenverslag en de jaarrekeningen van de inrichtende macht worden voorgesteld aan de educatieve raad van de dienst. § 3. Naar aanleiding van de in paragraaf 1, tweede lid bedoelde evaluatie, werkt de directie het educatief project bij indien ze dat nodig acht om het onthaal, de begeleiding en de opvang van de kinderen of jongeren te verbeteren en om in te spelen op de evolutie van de behoeften.

De directie stuurt het bijgewerkte educatief project binnen de maand naar de dienst van de administratie die belast is met de begeleiding en de pedagogische controle.

Indien de in het eerste lid bedoelde dienst een gunstig advies uitbrengt, vervangt dit educatief project het vorige.

Indien de in het eerste lid bedoelde dienst geen gunstig advies uitbrengt, stuurt de directie binnen de zes maanden na ontvangst van het advies een educatief project dat werd aangepast aan de opmerkingen van de administratie. § 4. Het educatief project wordt minstens éénmaal om de vijf jaar bijgewerkt en voor advies voorgelegd aan de dienst van de administratie die belast is met de begeleiding en de pedagogische controle.

Indien de in het eerste lid bedoelde dienst een gunstig advies uitbrengt, vervangt dit educatief project het vorige.

Indien de in het eerste lid bedoelde dienst geen gunstig advies uitbrengt, stuurt de directie binnen de zes maanden na ontvangst van het advies een educatief project dat werd aangepast aan de opmerkingen van de administratie.

Art. 16.§ 1. De directie houdt attesten van de door de wettelijke en regelgevende voorschriften opgelegde veiligheidscontroles, inzonderheid betreffende de verwarmings- en brandstofopslagsystemen, de liften, de voedselveiligheid en de speelruimten ter beschikking van de administratie. § 2. Om de vijf jaar laat de directie de elektrische installaties en de brandbeveiliging controleren en stuurt de attesten van die controles naar de administratie.

Art. 17.De dienst moet op elk moment in staat zijn om de eerste zorgen toe te dienen of te laten toedienen aan de kinderen of de jongeren.

Het EHBO-materiaal wordt regelmatig gecontroleerd. Afdeling 3. - Voorwaarden betreffende het personeel

Art. 18.De inrichtende macht vertrouwt het dagelijkse beheer van de dienst(en) toe aan een directie die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het educatief project, het beheer van het personeel, het financieel beheer, de boekhouding en de naleving van de geldende regelgeving.

De inrichtende macht geeft de directie alle informatie en middelen, inclusief financiële, die nodig zijn om die opdracht te vervullen.

Art. 19.§ 1. De personeelsleden van de dienst, de leden van de inrichtende macht en de personen die regelmatig werken of verblijven in de lokalen waarin de activiteiten van de dienst worden uitgeoefend, overhandigen minstens om de vijf jaar een uittreksel uit het strafregister, van het model bedoeld in artikel 596, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering. § 2. De directie van de dienst zorgt ervoor dat de personeelsleden en de personen die regelmatig in contact staan met de kinderen of de jongeren in staat zijn om bij te dragen tot hun opvoeding en de relationele kwaliteiten bezitten die nodig zijn om hun prestaties goed uit te voeren. § 3. De directie van de dienst organiseert voor elk personeelslid een jaarlijks medisch onderzoek waaruit moet blijken dat zijn gezondheidstoestand geen risico of gevaar vormt voor de gezondheid van de kinderen of de jongeren.

Art. 20.De personeelsleden mogen geen lid zijn van het beheerorgaan of van de raad van bestuur van de inrichtende macht.

Wanneer de inrichtende macht een vereniging zonder winstoogmerk is, mogen de personeelsleden hetzij deel uitmaken van de algemene vergadering, hetzij bloed- of aanverwanten tot in de derde graad van een lid van de vereniging zijn, ten belope van één derde van de leden van de vereniging.

Art. 21.De directie van de dienst registreert de effectief gewerkte of wettelijk gelijkgestelde werkuren van elk personeelslid en deelt deze gegevens op verzoek van de administratie aan die laatste mee.

Art. 22.Het personeel is verplicht om zich voortdurend bij te scholen.

Elk nieuw personeelslid volgt de basisopleidingsmodule die wordt georganiseerd door de in artikel 145 van het decreet bedoelde opleidingsdiensten binnen de twaalf maanden na zijn aanwerving.

Onder nieuw personeelslid wordt verstaan de persoon die voor de eerste keer in de sector van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming werkt en die door de dienst met een arbeidsovereenkomst van minstens zes maanden is aangeworven.

Elke nieuwe directeur volgt de specifieke opleidingsmodule die wordt georganiseerd door de in artikel 145 van het decreet bedoelde opleidingsdiensten binnen twaalf maanden na zijn aanstelling als directeur.

Onder nieuwe directeur wordt verstaan de persoon die voor de eerste keer de functie van directeur in een dienst uitoefent in de sector van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming.

Bij niet-naleving van de in het vierde lid vermelde plicht, stelt de administratie de dienst in gebreke om er zich zo snel mogelijk naar te schikken, behoudens overmacht, en wordt de betaling van de subsidie voor de directeur opgeschort tot de dienst bewijst dat de directeur de specifieke opleidingsmodule heeft gevolgd.

Art. 23.Het reële personeelskader van de dienst mag niet lager zijn dan: 1° 93 % van het erkende personeelskader indien dat 1 tot 6,5 voltijdse equivalenten telt;2° 95 % van het erkende personeelskader indien dat 7 tot 20 voltijdse equivalenten telt;3° 97 % van het erkende personeelskader indien dat meer dan 20 voltijdse equivalenten telt; Het in het eerste lid vermelde reële personeelskader wordt berekend op de volledige periode van drie jaar, zoals bepaald in het hoofdstuk over de subsidiëring, in gepresteerde of gelijkgestelde uren, waarbij het erkende personeelskader overeenstemt met 1.976 uren per voltijdse equivalent en per jaar.

Indien het reële personeelskader van de dienst na een periode van drie jaar lager is dan het in het eerste lid bepaalde percentage, licht de directie de administratie hierover in en licht de redenen van dat verschil toe.

Op basis van de in het derde lid vermelde informatie spreekt de administratie een actieplan af met de dienst om het vastgestelde verschil op te lossen en licht de minister hierover in.

Indien het reële personeelskader van de dienst lager is dan het in het eerste lid bepaalde percentage na uitvoering van het actieplan, kan de administratie de provisionele subsidie verlagen zodat die overeenstemt met het reële personeelskader.

Indien het reële personeelskader na de periode van drie jaar waarin het actieplan werd uitgevoerd, nog steeds lager is dan het in het eerste lid bepaalde percentage, kan de minister het aantal opvangplaatsen waarvoor de dienst erkend is, wijzigen en worden de subsidiebedragen aangepast aan het nieuwe aantal opvangplaatsen. Afdeling 4. Voorwaarden betreffende de administratieve en

boekhoudkundige documenten

Art. 24.De dienst houdt een dossier bij per kind of jongere die het voorwerp is van een mandaat.

Het, eventueel elektronische, dossier van het kind of de jongere bevat: 1° alle administratieve inlichtingen, inzonderheid die betreffende de sociale prestaties;2° het educatief project op maat van het kind of de jongere en alle stukken over zijn evolutie;3° de afschriften van verslagen en mededelingen aan derden, inzonderheid de stukken die aan de opdrachtgever en de administratie werden bezorgd, met inbegrip van de psychologische verslagen;4° informatie over de gezondheid van het kind of de jongere;5° informatie over zijn schooltraject, inclusief de onderzoeken ter beroepskeuzevoorlichting;6° inlichtingen betreffende het beheer van zijn zakgeld en zijn spaargeld;7° voor het kind of de jongere die aan een residentiële dienst werd toevertrouwd, het document waaruit blijkt dat hij, vanaf de opvang, werd ingelicht over zijn recht om te communiceren met een advocaat en met de algemeen afgevaardigde. De informatie over de gezondheid van het kind of de jongere wordt in een dossier, apart van zijn algemeen dossier, bewaard.

Art. 25.Wanneer een dienst weigert om een kind of jongere op te vangen om een andere reden dan plaatsgebrek, motiveert de directie van de dienst die weigering in een document voor de opdrachtgever. Een kopie van dit document wordt in een ad-hocregister ter beschikking van de administratie gehouden.

Art. 26.De directie stuurt elk jaar vóór 30 juni een activiteitenverslag van het afgelopen kalenderjaar naar de administratie.

Alle personeelsleden hebben toegang tot het activiteitenverslag.

Het activiteitenverslag wordt overgemaakt aan de overlegorganen voorzien door het statuut van de publiekrechtelijke rechtspersoon of door de sociale wetgeving.

De minister legt de inhoud van het activiteitenverslag vast.

Art. 27.§ 1. De inrichtende macht, opgericht als vereniging zonder winstoogmerk of als instelling van openbaar nut overeenkomstig de wet van 27 juni 1921, moet een boekhouding voeren in overeenstemming met het specifiek boekhoudplan dat de minister vastlegt, ongeacht haar grootte.

Indien de inrichtende macht in de zin van het eerste lid, erkend is voor meerdere diensten, dan voert ze een analytische boekhouding per dienst.

De inrichtende macht in de zin van het eerste lid stelt een bijlage op met de belangrijkste gegevens die nodig zijn om het gebruik van de subsidies te controleren en waarvan de minister de rubrieken bepaalt.

De inrichtende macht in de zin van het eerste lid duidt een bestuurder aan die een intern controlesysteem van de boekhouding moet invoeren, zowel wat de inkomsten als de uitgaven betreft en die jaarlijks verslag uitbrengt.

Verder laat de inrichtende macht in de zin van het eerste lid de jaarrekeningen nazien door een accountant of laat die rekeningen juist verklaren door een bedrijfsrevisor indien de wet van 27 juni 1921 het vereist.

De controleverslagen van de accountant of de bedrijfsrevisor vermelden hun registratienummer bij het Instituut van de accountants of bij het Instituut van de bedrijfsrevisoren. § 2. De inrichtende macht die een publiekrechtelijke rechtspersoon is, voert een onderscheiden boekhouding voor elke dienst waarvoor hij erkend is, conform zijn eigen regelgeving. § 3. Alle subsidies en terugbetalingen van gemaakte kosten worden afzonderlijk en gedetailleerd in de jaarrekeningen vermeld, zowel in lasten als in opbrengsten. § 4. De directie van de dienst bezorgt elk jaar vóór 30 juni onderstaande documenten aan de administratie: 1° de jaarrekeningen van de dienst voor het afgelopen boekjaar;2° de jaarrekeningen van de inrichtende macht voor het afgelopen boekjaar, zoals neergelegd bij de Nationale Bank van België;3° de controlebijlage in de zin van § 1, vierde lid;4° het budget van de dienst voor het lopende jaar;5° de verslagen van de interne en externe controle in de zin van § 1, vijfde, zesde en zevende lid;6° de controleverslagen van de boekhouding van het afgelopen boekjaar, opgesteld door de dienst die toezicht houdt op de publiekrechtelijke rechtspersoon;7° wanneer de inrichtende macht opgericht is als vereniging zonder winstoogmerk: een kopie van de beraadslaging van de algemene vergadering die de bestuurders kwijting heeft verleend voor hun beheer tijdens het afgelopen boekjaar.

Art. 28.De directie licht de administratie binnen de maand in over wijzigingen in de samenstelling van de raad van bestuur van de inrichtende macht en aan zijn maatschappelijke zetel, over de wijziging van de persoon die de leiding heeft over de dienst en de verhuizing van de activiteiten van de dienst.

Art. 29.Wanneer een dienst één of meerdere boekhouddocumenten niet neerlegt binnen de in artikel 27, § 4, bepaalde termijn of de personeelsgegevens niet heeft bijgewerkt in de software van de administratie, stuurt de administratie hem een ingebrekestelling.

Indien de dienst niet binnen twee maanden reageert op deze ingebrekestelling, kan de minister op basis van een advies van de administratie, de betaling van alle subsidies opschorten tot de documenten of gegevens aan de administratie zijn meegedeeld.

Art. 30.§ 1. De diensten bewaren de jaarrekeningen, alle boekhoudkundige stukken en bewijsstukken ter zake gedurende een periode van zeven jaar vanaf de afsluiting van het betrokken boekjaar.

Bij betwisting, verhaal, of rechtszaak wordt die termijn verlengd met de duur die nodig is tot afloop van de procedures. § 2. De dossiers van de personeelsleden worden gedurende een periode van twintig jaar vanaf de afsluiting ervan bewaard. § 3. Het individueel dossier van het kind of de jongere wordt gedurende een periode van tien jaar na zijn meerderjarigheid bewaard.

Na afloop van de opvang wordt het medisch dossier van het kind of de jongere teruggegeven aan de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen, behalve als dat niet in zijn belang is, of aan de arts die wordt aangesteld door de nieuwe dienst die het kind of de jongere opvangt. HOOFDSTUK 3. - Erkenningsprocedure Afdeling 1. - Erkenningsaanvraag

Art. 31.De inrichtende macht dient per aangetekend schrijven een erkenningsaanvraag in bij de administratie, die bestaat uit een document waarin het educatief project van de dienst, zoals bepaald in artikel 5, wordt uiteengezet volgens het model dat de minister voor elk diensttype vastlegt.

De inrichtende macht voegt bij haar aanvraag de volgende informatie en documenten: 1° de samenstelling van het beheersorgaan of van de raad van bestuur van de inrichtende macht en de functie van zijn leden;2° de persoon of de personen aan wie de leiding van de dienst(en) wordt toevertrouwd;3° de profielbeschrijving van elke functie van de dienst, de verantwoording van de vereiste specifieke kwalificaties voor de personeelsleden en van de begeleiding die nodig is in functie van het educatief project;4° de functies, kwalificaties en werkplaats van de personen die gemachtigd zijn om te handelen in dringende gevallen en om te reageren op externe en interne vragen en de praktische bepalingen om hen te kunnen contacteren, rekening houdend met de vereisten van het educatief project;5° het document dat de activiteiten en de methodologie van de dienst samenvat, bedoeld in artikel 13;6° een financieel plan voor de eerste drie jaar;7° indien de dienst al bestaat, de jaarrekeningen van het afgelopen boekjaar;8° het huishoudelijk reglement dat de rechten en plichten verduidelijkt van de dienst, het kind of de jongere, zijn familie en zijn vertrouwenspersonen betreffende de nadere regels van het onthaal, de begeleiding en de opvang;9° een kopie van de gecoördineerde statuten of van de oprichtingsakten;10° een kopie van de benoemingsakten of de arbeidsovereenkomsten van de reeds aangeworven personeelsleden;11° de documenten waaruit de kwalificaties van de personeelsleden blijkt en, desgevallend, de arbeidsattesten van hun vorige werkgevers;12° een kopie van de afgesloten verzekeringscontracten;13° de vereiste veiligheidsattesten in de zin van artikel 16;14° desgevallend, de kopieën van de huurovereenkomsten.

Art. 32.De administratie bevestigt ontvangst van de erkenningsaanvraag binnen tien werkdagen.

De administratie gaat na of de erkenningsaanvraag ontvankelijk is en verzoekt de aanvrager desgevallend om de aanvraag binnen vijftien werkdagen na het verzoek van de administratie aan te vullen.

De administratie betekent haar beslissing over de ontvankelijkheid van de erkenningsaanvraag binnen twintig werkdagen na de ontvangstbevestiging of de ontvangst van de bijkomende stukken aan de aanvrager.

Art. 33.Indien de erkenningsaanvraag ontvankelijk is, gaat de administratie na of de dienst aan de erkenningsvoorwaarden voldoet en stuurt de minister een omstandig advies ter zake binnen drie maanden volgend op de betekening van de ontvankelijkheidsverklaring van de erkenningsaanvraag.

De administratie vult haar in het eerste lid bedoelde advies aan met het verslag van de dienst van de administratie die belast is met de begeleiding en de pedagogische controle, het verslag van de dienst van de administratie die belast is met het beheer, de boekhoudkundige controle en de evaluatie van de budgettaire impact van de gevraagde erkenning.

Art. 34.De minister deelt zijn beslissing betreffende de conformiteit binnen tien werkdagen na ontvangst van het advies van de administratie mee aan de aanvrager en aan de administratie.

Art. 35.Indien de beslissing van de minister betreffende de conformiteit positief is, deelt de administratie de erkenningsaanvraag onmiddellijk mee aan de erkenningscommissie die een advies uitbrengt over de gepastheid van het project. Overeenkomstig artikel 146, § 1, van het decreet baseert de erkenningscommissie zich hiervoor op door de regering vastgelegde programmeringsprincipes.

De erkenningscommissie vraagt onmiddellijk het advies van de intra-sectorale overlegraad van de afdeling of het arrondissement waarin de dienst zich bevindt en de raad deelt zijn advies binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek mee aan de erkenningscommissie.

Art. 36.Binnen twee maanden na ontvangst van de beslissing van de minister over de conformiteit, geeft de administratie een advies over de gepastheid van het project aan de erkenningscommissie en vult dit advies aan met het verslag van de dienst die belast is met de begeleiding en de pedagogische controle.

Art. 37.De erkenningscommissie bezorgt aan de minister haar advies over de gepastheid van het project binnen vier maanden na ontvangst van het verzoek van de administratie en deelt het simultaan mee aan de aanvrager.

Bij ontstentenis van een advies binnen de in het eerste lid bepaalde termijn, is het advies van de erkenningscommissie niet langer nodig.

Overeenkomstig artikel 147, § 1, derde lid, van het decreet brengt de commissie een gunstig advies uit wanneer ze vaststelt dat alle ontvangen adviezen gunstig zijn. Deze plicht geldt echter enkel wanneer de erkenningscommissie alle vereiste adviezen heeft ontvangen.

Art. 38.Binnen twee maanden na ontvangst van het advies van de erkenningscommissie of het verstrijken van de termijn waarin ze haar advies had moeten uitbrengen, doet de minister uitspraak over de erkenningsaanvraag en betekent zijn beslissing aan de aanvrager, de administratie en de erkenningscommissie.

Art. 39.Bij weigering van de erkenning, om redenen van conformiteit of gepastheid, kan de inrichtende macht pas ten vroegste zes maanden na de betekening van de weigering een nieuwe aanvraag voor hetzelfde onderwerp indienen. Afdeling 2. - Intrekking van de erkenning en maatregelen van bewaring

Art. 40.§ 1. De administratie stelt de inrichtende macht en de dienst in gebreke om de nodige maatregelen te treffen, met name wanneer ze vaststelt dat: 1° de dienst het educatief project waarvoor hij is erkend niet uitvoert of de bepalingen van dit besluit betreffende de uitvoering van het educatief project niet naleeft;2° de dienst de sociale, fiscale of strafrechtelijke regelgevingen overtreedt;3° de dienst niet langer in staat is om zijn financiële engagementen ten aanzien van derden na te komen of zijn loon-, sociale of fiscale schulden niet heeft afgelost;4° de dienst de in het kader van zijn erkenning toegekende subsidies voor andere doelstellingen gebruikt. § 2. Binnen twee maanden na de ingebrekestelling legt de directie van de dienst een actieplan om de situatie te verhelpen ter goedkeuring voor aan de administratie.

Indien de administratie het door de directie voorgestelde actieplan afwijst, nodigt ze de directie uit om binnen een maand een nieuw plan in te dienen.

Bij een tweede weigering of indien de directie niet tijdig een nieuw actieplan indient, legt de administratie een actieplan op.

Art. 41.§ 1. Uiterlijk zes maanden na het goedgekeurde of opgelegde actieplan bedoeld in artikel 40, § 2, evalueert de administratie de behaalde resultaten en licht de dienst en de minister in.

Afhankelijk van de resultaten van die evaluatie kan de minister de erkenning handhaven of intrekken. § 2. Indien de minister de erkenning wil intrekken, vraagt hij het advies van de erkenningscommissie conform artikel 148, eerste lid van het decreet.

De erkenningscommissie bezorgt haar advies over de intrekking van de erkenning aan de minister binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek en deelt het simultaan mee aan de dienst.

Bij ontstentenis van een advies binnen de in het tweede lid bepaalde termijn, is het advies van de erkenningscommissie niet langer nodig. § 3. Binnen twee maanden na ontvangst van het advies van de erkenningscommissie of het verstrijken van de termijn waarin ze haar advies had moeten uitbrengen, doet de minister uitspraak over de intrekking van de erkenning en betekent zijn beslissing aan de dienst, de administratie en de erkenningscommissie.

Art. 42.In de gevallen bedoeld in artikel 148, tweede lid van het decreet overhandigt de administratie aan de minister een verslag met de dringende omstandigheden en de opmerkingen die de dienst tijdens de hoorzitting meedeelde en brengt aan de minister advies uit over de vereiste maatregelen van bewaring.

Indien de administratie aandringt op de intrekking van de erkenning zonder ingebrekestelling, dan licht ze in haar advies toe waarom die intrekking nodig is om de belangen van de kinderen of de jongeren veilig te stellen.

De minister hoort vertegenwoordigers van de dienst en de administratie en neemt de maatregelen van bewaring die hij nodig acht binnen vijftien werkdagen na ontvangst van het verslag van de administratie.

Art. 43.De inrichtende macht kan een beroep tegen de intrekking van de erkenning indienen bij de regering.

Dit beroep gebeurt via aangetekend schrijven aan de regering binnen vijftien werkdagen na ontvangst van de beslissing van de minister.

Deze termijn geldt niet in juli en augustus.

Het beroep heeft geen opschortend effect.

De verzoeker kan vragen om over zijn rechtsmiddelen te worden gehoord.

De regering kan de hoorzitting met de verzoeker aan de administratie delegeren.

De regering deelt haar beslissing mee binnen drie maanden na ontvangst van het beroep. Afdeling 3. - Erkenningscommissie

Art. 44.De leden van de erkenningscommissie oefenen hun mandaat kosteloos uit.

Zij ontvangen de reisonkostenvergoeding en de terugbetalingen voor vervoerkosten tegen dezelfde voorwaarden als het personeel van de administratie en op basis van bewijsstukken.

Art. 45.§ 1. De minister benoemt de werkende en plaatsvervangende leden van de erkenningscommissie.

Binnen een maand na het verzoek van de minister sturen de organisaties en federaties, bedoeld in artikel 146, § 2, van het decreet, de namen van hun vertegenwoordiger en, voor de stemgerechtigde leden, van hun plaatsvervanger naar de minister. § 2. Indien een lid van de erkenningscommissie in de loop van zijn mandaat ontslag neemt of om willekeurige reden niet langer lid is, wordt hij binnen drie maanden nadat de post vacant geworden is, volgens dezelfde procedure vervangen. Het aldus benoemde lid werkt het mandaat af van de persoon die hij vervangt.

Art. 46.De leden van de erkenningscommissie zijn van rechtswege ontslagnemend bij ongewettigde afwezigheid op drie opeenvolgende vergaderingen.

Art. 47.§ 1. De zetel van de erkenningscommissie bevindt zich bij de administratie, waar ze haar activiteiten uitoefent. § 2. Ze vergadert op uitnodiging van de administratie, die minstens vijftien dagen voor de datum van de vergadering naar de werkende en plaatsvervangende leden wordt gestuurd, behoudens gemotiveerde dringende behandeling.

Wanneer een werkend lid niet aanwezig kan zijn op een vergadering, wordt hij vervangen door zijn plaatsvervanger.

Art. 48.De erkenningscommissie hoort de betrokken inrichtende macht en directie van de dienst, alsook de dienst van de administratie die belast is met de begeleiding en de pedagogische controle in het kader van een erkenningsaanvraag, behalve wanneer ze een gunstig advies moet uitbrengen krachtens artikel 37, derde lid en in het kader van elke procedure tot intrekking van de erkenning.

De gehoorde personen worden minstens vijftien dagen voor de datum van de vergadering opgeroepen.

Art. 49.De erkenningscommissie beraadslaagt geldig wanneer minstens de helft van de stemgerechtigde leden aanwezig is.

Indien het in het eerste lid vermelde quorum niet bereikt is, kan de erkenningscommissie na een nieuwe oproeping die wordt verstuurd met naleving van de voorwaarden voorzien in artikel 47, § 2, geldig beraadslagen over hetzelfde onderwerp, ongeacht het aantal aanwezige leden.

De adviezen worden gegeven bij gewone meerderheid van stemmen.

Bij gelijkheid van stemmen wordt de stemming als positief beschouwd.

Een lid van de erkenningscommissie mag niet aanwezig zijn bij de beraadslaging van een dossier waarin hij een rechtstreeks belang heeft, hetzij persoonlijk, hetzij als bestuurder of aangestelde of waarin zijn echtgenoot, een bloed- of aanverwant tot en met de derde graad een dergelijk belang heeft.

Art. 50.De adviezen van de erkenningscommissie zijn gemotiveerd om de minister zo goed mogelijk te informeren over de beslissing die hij moet nemen.

Art. 51.De erkenningscommissie stelt een huishoudelijk reglement op dat de nadere regels van haar werking verduidelijkt.

Ze legt dit huishoudelijk reglement en zijn eventuele wijzigingen ter goedkeuring voor aan de minister. HOOFDSTUK 4. - Subsidiëring Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 52.§ 1. De dienst ontvangt een provisionele subsidie voor personeelskosten en een provisionele subsidie voor werkingskosten, waarvan de administratie de bedragen vastlegt voor de periode tussen de erkenningsdatum en het einde van de daaropvolgende drie kalenderjaren en vervolgens voor elke periode van drie jaar.

De provisionele subsidies worden betaald naar rato van één twaalfde per maand. § 2. De bedragen die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de subsidies voor personeelskosten worden geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.

Die bedragen worden gekoppeld aan de spilindex 105,1 (basis 2013 = 100).

De bedragen die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de subsidies voor werkingskosten en andere subsidies waarin de specifieke besluiten voorzien, worden geïndexeerd conform de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen. Die bedragen worden gekoppeld aan de spilindex 105,1 (basis 2013 = 100). § 3. Voor elk boekjaar legt de administratie de bedragen van de definitieve subsidies vast op basis van bewijsstukken waarmee de dienst de bedragen van zijn effectieve uitgaven aantoont.

Met uitzondering van de lasten in de zin van artikel 58, eerste lid, 2° tot 5°, kan het gebruik van de subsidies enkel worden verantwoord door de lasten betreffende gemaakte en betaalde kosten voor het betrokken boekjaar. § 4. Bij onenigheid over het bedrag van een subsidie heeft de directie van de dienst twee maanden tijd vanaf de kennisgeving van het desbetreffende bedrag om via aangetekend schrijven een gemotiveerd beroep in te dienen bij de administratie.

De administratie deelt haar beslissing mee binnen twee maanden na ontvangst van het beroep.

Bij ontstentenis van beroep binnen de in het eerste lid vastgelegde termijn, wordt de beslissing van de administratie definitief, behalve wanneer wordt aangetoond dat die laatste een vergissing gemaakt heeft en de correctie ervan gunstig is voor de dienst. § 5. Na afloop van de in de eerste paragraaf bedoelde periode, verder "periode van drie jaar", vordert de administratie de onverschuldigde bedragen terug, dat wil zeggen de bedragen die als provisionele subsidie werden toegekend, maar waarvan het gebruik niet verantwoord werd.

Bij definitieve stopzetting van de activiteiten van de dienst vordert de administratie de onverschuldigde bedragen onmiddellijk terug.

Wanneer de administratie de onverschuldigde bedragen terugvordert, kan de directie van de dienst per aangetekend schrijven betalingstermijnen vragen.

Bij weigering motiveert de administratie haar beslissing.

De terugvordering van de onverschuldigde bedragen wordt opgeschort tot het verstrijken van de in paragraaf 4 voorziene beroepstermijn of tot de beslissing van de administratie over dit beroep.

De onverschuldigde bedragen die de administratie moet terugvorderen, worden in mindering gebracht op de toegekende subsidies.

De directie licht de vertegenwoordigers van de werknemers in over de kennisgeving van de administratie betreffende de terugvordering van de onverschuldigde bedragen binnen de maand na ontvangst ervan. § 6. De toegekende subsidies mogen onder geen beding in de eigen middelen van de dienst worden opgenomen. § 7. De financiële middelen die de dienst ontvangt voor de opdrachten waarvoor hij erkend is, andere dan de subsidies waarin dit besluit of een andere regelgeving voorziet, worden gebruikt voor de uitvoering van het educatief project waarvoor de dienst erkend is.

De administratie controleert de bestemming van de in het eerste lid bedoelde financiële middelen. § 8. Bij financiering door een andere subsidiërende overheid, kan eenzelfde last niet het gebruik van meerdere subsidies verantwoorden. Afdeling 2. - Provisionele subsidie voor personeelskosten

Art. 53.§ 1. Het bedrag van de provisionele subsidie voor personeelskosten wordt vastgelegd op basis van de algemene loonmassa, namelijk het totaal van de brutolonen, berekend op basis van onderstaande elementen: 1° de normen inzake personeelsbestand zoals bepaald in het specifieke besluit of in het erkenningsbesluit eigen aan het specifiek educatief project, waar bij de toepassing ervan rekening werd gehouden met de kwalificatievoorwaarden bepaald in bijlage 2;2° de loonschalen, vastgelegd op basis van de regelgevingen en de collectieve arbeidsovereenkomsten die van toepassing zijn in het kader van het paritair subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en -diensten van de Franse Gemeenschap, de Waalse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap;3° de berekeningsnormen van de geldelijke anciënniteit bepaald in bijlage 3;4° de evolutie van de gemiddelde anciënniteit van het personeel dat overeenstemt met het erkend personeelskader van de dienst, waarbij die evolutie niet meer dan drie jaar mag bedragen, naar boven, per periode van drie jaar, tenzij de minister op basis van het advies van de administratie een afwijking toestaat;5° voor de residentiële diensten, een verhoging voor de betaling van premies voor nachtwerk, vastgelegd overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst nr.49 van 21 mei 1991 betreffende de waarborg van een specifieke financiële vergoeding ten gunste van de werknemers die zijn tewerkgesteld in het kader van ploegenarbeid met nachtprestaties alsook voor andere vormen van arbeid met nachtprestaties; 6° voor de diensten waarvan het educatief project de begeleiding van kinderen of jongeren naar externe vakantieverblijven impliceert, een verhoging voor de betaling van supplementen die voortvloeien uit de toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomsten ter zake, van 34,77 euro per dag begeleiding. Wanneer meerdere diensten, waarvan minstens één algemene residentiële dienst, door dezelfde inrichtende macht worden beheerd en die diensten samen meer dan 28 voltijdse equivalenten tellen, gelden onderstaande regels, in afwijking op de normen inzake personeelsbestand die door de specifieke besluiten worden vastgelegd: 1° de directeur van de of van een algemene residentiële dienst wordt vervangen door een algemeen directeur en volgende functies worden toegevoegd: a) 1 pedagogisch directeur;b) 1 directeur of 1 administratief directeur of 1 gegradueerde econoom;2° de directeur van elke dienst verschillend dan de in 1° bedoelde algemene residentiële dienst kan op verzoek van de inrichtende macht door een coördinator worden vervangen. § 2. Het met toepassing van de eerste paragraaf verkregen bedrag, wordt vermeerderd met een percentage voor de betaling van de wettelijke werkgeversbijdragen en de bijkomende voordelen, vastgesteld op: 1° 54 % voor de niet-residentiële diensten;2° 61,06 % voor de residentiële diensten.

Art. 54.Ten laatste op 31 januari vóór het einde van de periode van drie jaar stuurt de directie van de dienst de gegevens die nodig zijn om het bedrag van de provisionele subsidie voor personeelskosten voor de volgende periode van drie jaar te bepalen, naar de administratie, volgens de nadere regels die deze vastlegt.

De administratie berekent de provisionele subsidie voor de volgende periode van drie jaar en licht de dienst zo snel mogelijk in.

De personeelsleden die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de provisionele subsidie zijn titularis van functies van het erkend personeelskader, ingeschreven in het personeelsregister op 31 december van het tweede jaar van de periode van drie jaar die voorafgaat aan deze waarvoor de subsidie wordt berekend.

Is titularis van een functie van het erkend personeelskader: elke persoon die in dienst genomen is om die functie te bekleden, zelfs als hij tijdelijk afwezig is.

De provisionele subsidie wordt vastgesteld op basis van de anciënniteit die het personeel verworven heeft op 1 juli van het tweede jaar van de periode van drie jaar waarvoor de subsidie wordt berekend.

Een vacante functie van het erkend personeelskader wordt gesubsidieerd op basis van de loonschaal die overeenstemt met vijf jaar anciënniteit.

Art. 55.Bij wijziging van het aantal opvangplaatsen, wordt de provisionele subsidie voor personeelskosten die aan de dienst wordt toegekend, aangepast vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wijziging. Afdeling 3. - Definitieve subsidie voor personeelskosten

Art. 56.§ 1. Het bedrag van de definitieve subsidie voor personeelskosten wordt bepaald, rekening houdend met de in bijlage 4 opgesomde uitgaven.

Enkel de personeelsleden die voldoen aan de kwalificatievoorwaarden bepaald in bijlage 2 worden in aanmerking genomen bij de vaststelling van dit bedrag. § 2. De tussenkomst voor educatief verlof die de bevoegde overheidsdienst aan de dienst stort, wordt geboekt op de provisionele subsidie voor personeelskosten voor het boekjaar waarin die tussenkomst wordt betaald. § 3. Conform artikel 149, § 5, van het decreet kan de subsidie voor personeelskosten ook de werkingskosten dekken.

Voor de residentiële diensten mag de subsidie voor personeelskosten niet meer dan 7,5 % van het bedrag van de subsidie voor werkingskosten dekken, over de volledige periode van drie jaar.

Voor de niet-residentiële diensten mag de subsidie voor personeelskosten niet meer dan 5 % van het bedrag van de subsidie voor werkingskosten dekken, over de volledige periode van drie jaar. Afdeling 4. - Subsidie voor werkingskosten

Art. 57.Een jaarlijkse provisionele subsidie voor werkingskosten wordt aan de dienst toegekend overeenkomstig het specifieke besluit betreffende de dienst of overeenkomstig het erkenningsbesluit van het specifiek educatief project.

Art. 58.De volgende uitgaven worden in aanmerking genomen voor de verantwoording van de werkingskosten: 1° de kosten voor het bezetten van de gebouwen, inzonderheid de huur waarvan de huurovereenkomsten zijn geregistreerd en die aan derden is betaald, de huurlasten betaald aan derden, de kosten voor brandbeveiliging, de verhuiskosten en de bewakingskosten;2° wanneer de inrichtende macht eigenaar is van de door hem bezette gebouwen of over een zakelijk recht van minstens 27 jaar beschikt, de dotatie voor de afschrijving op de vaste activa die betrekking heeft op de voormelde gebouwen.Het afschrijvingscijfer wordt vastgesteld op 3,33 %; 3° wanneer de inrichtende macht een huurovereenkomst heeft waarvan de duur minstens gelijk is aan de duur van de afschrijvingen, de dotatie voor de afschrijving op de vaste activa die betrekking heeft op de grote werken.Het afschrijvingscijfer wordt vastgesteld op 10 of 6,66 %; 4° de dotatie voor de afschrijving op de vaste activa voor het meubilair, het materieel en andere uitrustingen.Het afschrijvingscijfer is vastgesteld op 20 % voor het vaste en rollend materieel alsook voor het meubilair en de bureaubenodigdheden. Het afschrijvingscijfer wordt vastgesteld op 33,33 % voor informaticamateriaal; 5° de dotatie voor de afschrijving op de vaste activa voor informaticabrevetten en -licenties.Het afschrijvingscijfer wordt vastgesteld op 33,33 %; 6° de onderhoudskosten voor de lokalen en voor hun inhoud, inclusief de kosten voor kleine onderhoudswerken, alsook de kosten voor wasserij, beddengoed en linnen;7° de kosten voor watervoorziening, energie en brandstoffen;8° de bestuurskosten die worden gemaakt in het kader van de geldende reglementaire vereisten, met uitzondering van boetes, verwijlintresten, vermeerderingen en herinneringskosten, tenzij de minister op basis van het advies van de administratie een afwijking toestaat;9° de verzekeringskosten die geen betrekking hebben op het personeel, te weten de verzekeringen tegen brand, diefstal, burgerlijke aansprakelijkheid, voertuigen, bureaubenodigdheden en informatica, rechtsbijstand;10° de honoraria en kosten van advocaten, deskundigen en gerechtsdeurwaarders, gemaakt voor de verdediging van de personeelsleden en van de inrichtende macht in het kader van procedures tegen de begunstigden van de door de dienst verleende hulp;11° de honoraria voor verificatie of echtverklaring van jaarrekeningen, voortvloeiend uit de toepassing van artikel 27, § 1, vijfde lid;12° de honoraria voor administratieve en boekhoudkundige opdrachten die nodig zijn voor de goede werking van de dienst of voor de naleving van de erkenningsvoorwaarden;13° de bedragen betaald aan plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen en aan uitzendkantoren voor gelegenheidsopdrachten die niet behoren tot de gewone opdrachten van het personeel van het erkend personeelskader;14° de kosten voor het sociaal secretariaat, te weten de berekening van de lonen, de formaliteiten in verband met de uitbetaling van de lonen, die moeten vervuld worden in het kader van de sociale en fiscale wetgeving, de logistieke en juridische steun;15° de bijdragen betaald aan de representatieve organisaties van de diensten, ten belope van een maximaal bedrag van 92,04 euro per inrichtende macht, per jaar en per voltijdse equivalent die in aanmerking komt voor de berekening van de provisionele subsidies van de dienst;16° de kosten voor de voortgezette vorming en de supervisie van het personeel van de dienst.De vormingskosten stemmen ofwel overeen met een specialisatievorming die verband houdt met de betrokken functie en haar niveau, ofwel met deelnames aan colloquia, conferenties, congressen, seminaries en studiedagen. De vormingskosten mogen niet hoger zijn dan maximaal 20 % van de jaarlijkse subsidie voor werkingskosten; 17° de reiskosten en de kosten van de opdrachten van het personeel, de toezichthouders en de trainers in België of in de buurlanden, op basis van 0,3509 euro per kilometer;18° de kosten voor aankondigingen, reclame, documentatie, waaronder de kosten voor het onthaal van de jongeren en hun naasten;19° de kosten voor het gebruik van de wagens, met inbegrip van de omniumverzekering voor opdrachten en, zo nodig, de bijkomende kosten voortvloeiend uit de verzekering burgerlijke aansprakelijkheid voor de wagen, indien er sprake is van professioneel gebruik;20° de kosten voor afvalverwijdering;21° de kosten voor materieel voor de psychosociale en educatieve activiteiten;22° de bankkosten en de leninglasten die in het kader van de erkenning nodig zijn voor de goede werking van de dienst;23° de taksen en directe en indirecte belastingen verbonden met de erkende activiteit van de dienst;24° de vertegenwoordigingskosten, ten belope van maximaal 750 euro per dienst;25° de tolkkosten die niet ten laste worden genomen door een andere subsidiërende overheid. De interne factureringen in verband met de onder het eerste lid, 8° bedoelde bestuurskosten worden aanvaard wanneer de inrichtende macht een publiekrechtelijke rechtspersoon is, ten belope van maximaal een voltijdse equivalent directeur met vijf jaar anciënniteit, voorzien door de normen inzake personeelsbestand die van toepassing zijn op de dienst en niet ingenomen.

De interne factureringen in verband met de erelonen voor administratieve en boekhoudkundige opdrachten bedoeld in het eerste lid, 12°, worden aanvaard ten belope van ten hoogste een jaarlijks bedrag van: 1° 9.000 euro voor een erkend personeelskader van minder dan 16 voltijdse equivalenten; 2° 15.000 euro voor een erkend personeelskader van minstens 16 voltijdse equivalenten;

De interne factureringen in verband met de kosten voor het sociaal secretariaat bedoeld in het eerste lid, 14°, worden aanvaard zonder de belasting op de toegevoegde waarde.

Art. 59.Overeenkomstig artikel 149, § 5 van het decreet kan de provisionele subsidie voor werkingskosten ook personeelskosten dekken.

Art. 60.De inrichtende macht die erkend is voor meerdere diensten kan de provisionele subsidies voor werkingskosten samenvoegen op voorwaarde dat hij de administratie vooraf inlicht.

Art. 61.Bij wijziging van het aantal opvangplaatsen, wordt de provisionele subsidie voor werkingskosten die aan de dienst wordt toegekend, aangepast vanaf de inwerkingtreding van deze wijziging. HOOFDSTUK 5. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen

Art. 62.Naast de in de specifieke besluiten vastgelegde opdrachten, kunnen de diensten, na het advies van de administratie en mits akkoord van de minister, een bijzondere opdracht van onderzoek en innovatie uitvoeren om de praktijken van de diensten te verbeteren.

De minister verduidelijkt de aard, de duur en het budget van de bijzondere opdracht.

Art. 63.Het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 7 december 1987 betreffende de erkenning en de toekenning van toelagen aan de personen en diensten belast met begeleidingsmaatregelen voor de jeugdbescherming, gewijzigd bij de besluiten van 24 oktober 1989, 29 juni 1990, 19 maart 1991, 12 november 1991, 20 juli 1992, 21 oktober 1993, 4 november 1993, 10 januari 1994, 22 december 1995, 15 maart 1999, 17 juni 2004, 10 november 2006, 8 mei 2014 en 9 december 2015, wordt opgeheven.

Het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap tot bepaling van de werking van de erkenningscommissie opgericht bij het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd van 12 november 1991, wordt opgeheven.

Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1999 betreffende de algemene voorwaarden voor de erkenning en de toekenning van toelagen aan de diensten bedoeld bij artikel 43 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, gewijzigd bij de besluiten van 15 juni 2000, 8 november 2001, 2 mei 2002, 16 oktober 2002, 13 maart 2003, 9 september 2003, 10 juni 2004, 17 juni 2004, 16 december 2005, 9 februari 2007, 20 april 2007, 9 mei 2008, 12 september 2008, 23 april 2009, 24 februari 2011, 18 oktober 2012, 29 augustus 2013, 16 januari 2014 en 8 mei 2014, wordt opgeheven.

Art. 64.De diensten die op datum van inwerkingtreding van dit besluit erkend zijn overeenkomstig het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1999 betreffende de algemene voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van subsidies aan de diensten bedoeld in artikel 43 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, zijn van rechtswege erkend op basis van dit besluit, vanaf de datum van zijn inwerkingtreding.

De in het eerste lid bedoelde diensten moeten uiterlijk op 31 december 2019 voldoen aan de erkenningsvoorwaarden van dit besluit.

Art. 65.De personeelsleden van de dienst die in aanmerking werden genomen op basis van vorige regelgevingen en die bij de inwerkingtreding van dit besluit niet voldoen aan de kwalificatievoorwaarden van bijlage 2 worden in aanmerking genomen voor de berekening van de subsidie voor personeelskosten van de dienst tot hun natuurlijke vertrek.

Art. 66.De lopende erkenningsprocedures van de diensten op datum van inwerkingtreding van dit besluit, worden verdergezet overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd en het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1999 betreffende de algemene voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten bedoeld bij artikel 43 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd.

Art. 67.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2019.

Art. 68.De Minister bevoegd voor preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 5 december 2018.

De Minister-President, belast met Gelijke Kansen en Vrouwenrechten, R. DEMOTTE De Minister van Jeugd, Hulpverlening aan de Jeugd, Justitiehuizen, Sport en Promotie van Brussel, R. MADRANE

^