Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 juli 2014
gepubliceerd op 10 september 2014

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de samenstelling en de werking van de kabinetten van de leden van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en van de Gewestelijke Staatssecretarissen

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2014031678
pub.
10/09/2014
prom.
20/07/2014
ELI
eli/besluit/2014/07/20/2014031678/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 JULI 2014. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de samenstelling en de werking van de kabinetten van de leden van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en van de Gewestelijke Staatssecretarissen


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980, betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en door de bijzondere wet van 16 juli 1993Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/07/1993 pub. 25/03/2016 numac 2016000195 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Gewone wet tot vervollediging van de federale staatsstructuur. - Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten tot vervollediging van de federale staatsstructuur, alsook door de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de Gewesten en de Gemeenschappen;

Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, gewijzigd door de bijzondere wet van 16 juli 1993Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/07/1993 pub. 25/03/2016 numac 2016000195 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Gewone wet tot vervollediging van de federale staatsstructuur. - Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten tot vervollediging van de federale staatsstructuur, alsook door de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de Gewesten en de Gemeenschappen;

Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, zoals gewijzigd, ondermeer door de bijzondere wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming;

Gelet op Bijlage I van het besluit van 27 maart 2014 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende regeling van het administratief statuut en van de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het ministerie van het Brussel Hoofdstedelijk Gewest;

Gelet op de gecoördineerde wetten op de Raad van State, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het nodig is onverwijld de werking van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering te verzekeren;

Op de voordracht van de Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering;

Na beraadslaging, Besluit : Afdeling 1. - Algemene bepaling.

Artikel 1.Elk lid van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en elk gewestelijke Staatssecretaris beschikt over een kabinet. Afdeling 2. - Bevoegdheden en samenstelling.

Art. 2.De bevoegdheden van elk kabinet betreffen : de aangelegenheden die het algemeen beleid van de Regering of de werkzaamheden van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad kunnen beïnvloeden; de opzoekingen en de studies van aard het persoonlijk werk van het lid van de Regering te vergemakkelijken; het voorleggen van de dossiers van de administratie, eventueel het secretariaat van de Regering, het in ontvangst nemen en het openen van zijn persoonlijke briefwisseling, zijn privé-correspondentie, de verzoeken tot audiëntie, het persoverzicht.

Art. 3.De aanwerving van de leden en personeelsleden van elk kabinet mag slechts gebeuren voor zover het betrokken kabinet over voldoende kredieten beschikt om deze aanwervingen voor zijn rekening te nemen.

Art. 4.§ 1. Elk kabinet mag niet meer dan 15 leden omvatten, verdeeld als volgt : - een kabinetschef; - een adjunct-kabinetschef; - dertien kabinetsadviseurs of opdrachthouders of kabinetsattachés, waarvan, eventueel, een kabinetssecretaris en een privé-secretaris. § 2. Voor het algemeen beleid en voor opdrachten verbonden aan de uitoefening van het voorzitterschap kan de Minister-President beschikken over twee kabinetten zoals bedoeld in paragraaf 1. § 3. De Minister-President en het lid van de andere taalgroep van de Gewestregering die de bij artikel 31, § 1, van de wet van 9 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/08/1980 pub. 11/10/2010 numac 2010000561 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Gewone wet tot hervorming der instellingen sluiten, gewijzigd bij de wet van 16 juni 1989, bepaalde bevoegdheden uitoefenen, kunnen aan hun kabinet twee of vier bijkomende leden toevoegen waarvan er één de titel van adjunct-kabinetschef mag dragen .

Art. 5.§ 1. Voor de uitvoeringstaken mag het kabinet niet meer dan vijfendertig personeelsleden omvatten, de bodes, de chauffeurs, de telefonisten en de werklieden inbegrepen. § 2. De twee kabinetten van de Minister-President mogen daarenboven niet meer dan zevenenveertig personeelsleden omvatten, de bodes, de chauffeurs, de telefonisten en de werklieden inbegrepen. § 3. Wanneer het onderhoud van de lokalen niet toevertrouwd is aan een privé-firma mag het onderhoudspersoneel worden aangeworven als contractueel personeel of als personeel met verlof van openbare diensten voor een opdracht van algemeen belang ten laste van de algemene diensten van de administratie en ter beschikking van de Regering gesteld. Deze schikking wordt getroffen met het akkoord van de Minister-President en van de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort. Aan de betrokken contractuelen wordt een wedde toegekend in weddeschaal E103 tegen 100 % verhoogd met de werkelijke jaren anciënniteit van de betrokkenen. Hun aantal wordt voor de Minister-President op zeven en voor de ministers en Staatssecretarissen op vijf vastgesteld. De kabinetten die gevestigd zijn aan de Regentlaan 21-23, mogen bovendien onder dezelfde voorwaarden een contractueel personeelslid aanwerven bestemd voor het onthaal op het gelijkvloers van dit gebouw. § 4. Het "Informaticacentrum voor het Brussels Gewest" stelt het materiaal met betrekking tot informatica, televerbindingen en fotokopies ter beschikking van de Regering. Het verzekert er het onderhoud van. § 5. Elk kabinet kan beschikken over tolken, vertalers, documentalisten of informatici die nodig zijn voor de werking van de Regering en voor het overmaken van de stukken in de beide landstalen en voor de kennisgeving, de behandeling, de administratieve opvolging en het archiveren van de beraadslagingen van de Regering. Hun aantal wordt voor de Minister-President op vijf en voor de Ministers en Staatssecretarissen op drie vastgesteld.

Aan de als vertalers of documentalisten of informatici aangeworven personen wordt een wedde toegekend in weddeschaal A101 tegen 100 % verhoogd met de werkelijke jaren anciënniteit van de betrokkenen.

Aan de als tolken aangeworven personen wordt een wedde toegekend in weddeschaal A210 tegen 100 % verhoogd met de werkelijke ancienniteitsjaren van de betrokkenen. Naargelang van de behoeften kan de Regering evenwel een beroep doen op een privé-firma om van de diensten van tolken of informatici gebruik te maken. In dat geval vermeldt het diensthuurcontract de prijs van de uurprestaties ten laste van de algemene diensten van de administratie. Deze schikking wordt getroffen met het akkoord van de Minister-President en van de ministers tot wiens bevoegdheid de begroting en de ambtenarenzaken behoren. § 6. De personeelsleden die behoren tot de diensten van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, tot paragewestelijke instellingen van categorie A en B alsmede tot gewestelijke publiekrechtelijke maatschappijen waarvoor werkingstoelagen door het Gewest toegekend worden, kunnen, op verzoek van de leden van de Regering en van de Staatssecretarissen, naar hun kabinet gedetacheerd worden.

De bezoldiging van bedoelde personeelsleden blijft ten laste van de begroting van de administratieve overheid die de detachering toestaat.

Wanneer een personeelslid van een paragewestelijke instelling of van een gewestelijke publiekrechtelijke maatschappij, zoals hoger bedoeld, op het ogenblik van zijn detachering naar het kabinet van een lid van de Regering of van een Staatssecretaris, ter beschikking is van de diensten van het Ministerie, blijft de bezoldiging van bedoeld personeelslid geboekt op de begroting van het Ministerie. § 7. Wanneer de door de leden van de Regering bezette gebouwen geen eigendom zijn van het Gewest, stellen de algemene diensten van de administratie, ten laste van hun begroting, de voor de werking noodzakelijke gebouwen ter beschikking van de Regering.

Deze beslissing wordt door de Regering getroffen op voorstel van de minister tot wiens bevoegdheid de begroting en de openbare werken behoren.

Art. 6.Mogen geen deel uitmaken van het personeel bedoeld bij artikel 5, § 1 tot § 4, van dit besluit, de Rijksambtenaren, de ambtenaren van een Gemeenschap of van een Gewest die tot niveau A of gelijkwaardig behoren, met uitzondering van rang A1 of gelijkwaardig. Deze maatregel is toepasselijk binnen dezelfde perken op de titularissen van gelijkwaardige graden die tot de andere openbare diensten, de instellingen van openbaar nut of de gesubsidieerde onderwijsinstellingen behoren.

Art. 7.De personeelsleden van de openbare diensten, van de instellingen van openbaar nut of van de gesubsidieerde onderwijsinstellingen die in een kabinet worden opgenomen, mogen hun functie niet verder blijven uitoefen, noch er de bevoegdheden van waarnemen. Ze komen evenwel in aanmerking voor bevordering in hun bestuur en nemen hun functie weer op bij het einde van hun opdracht. Afdeling 3. - Benoemingen en werking.

Art. 8.De leden en personeelsleden van het kabinet worden benoemd door het betrokken lid van de Regering of door de betrokken Staatssecretaris.

De ministeriële besluiten houdende benoeming van de leden en personeelsleden van het kabinet van de gewestelijke Staatssecretarissen worden ter ondertekening voorgelegd aan de betrokken staatssecretaris en aan de minister of de ministers waaraan hij toegevoegd is.

Art. 9.§ 1. De kabinetschef deelt de onderrichtingen en de dienstorders van het lid van de Regering of van de Staatssecretaris langs hiërarchische weg mede. In dringende gevallen kan hij van deze regel afwijken mits er onverwijld kennis van te geven aan de leidende ambtenaar van de betrokken administratie, openbare dienst of instelling van openbaar nut. § 2. De andere leden en personeelsleden van het kabinet mogen slechts handelen met de administratie, de dienst of de betrokken instelling van openbaar nut langs de kabinetschef om of met zijn toestemming. Afdeling 4. - Bezoldigingen, toelagen en vergoedingen.

Art. 10.§ 1. Aan de leden van de kabinetten die geen deel uitmaken van het personeel van de ministeries van de federale Staat, van de Gemeenschappen en van de Gewesten of van de diensten van de brusselse instellingen, wordt een kabinetstoelage toegekend als wedde en vastgesteld in de hiernavolgende schalen toepasselijk op het personeel van de ministeries : - Kabinetschef : schaal A500. - Adjunct-kabinetschef : schaal A310. - Kabinetsadviseur of opdrachthouder : schaal A300. - Kabinetsattaché : schaal A102. § 2. De personeelsleden van de kabinetten die geen deel uitmaken van het personeel van de federale Staat, van de Gemeenschappen en de Gewesten, van de diensten van de Brusselse instellingen en die met de uitvoeringstaken belast zijn alsmede het vak- en dienstpersoneel genieten een kabinetstoelage geldend als wedde en vastgesteld binnen de perken van de minimumwedde en de maximumwedde van de in organiek stelsel aan de graad van de ministeries die met de uitgeoefende functie overeenstemt verbonden schaal, eventueel verhoogd met een bijkomende toelage die niet meer dan 2.382 EUR mag bedragen. De eventueel in overgangsstelsel voor het personeel van de ministeries voorziene bijzondere schaal mag niet worden toegepast.

Art. 11.De leden en personeelsleden van de kabinetten ontvangen kinderbijslag, geboortepremie, haard- of standplaats toelage, vakantiegeld, eindejaarspremie en alle andere vergoedingen volgens het bedrag en de voorwaarden voorzien voor het personeel van de ministeries.

Art. 12.§ 1. Met het oog op de toekenning van de vergoedingen voor verplaatsingskosten geschiedt de assimilatie van de leden en personeelsleden van de kabinetten met de graden van de administratieve hiërarchie als volgt : - de kabinetschef : met de ambtenaren van de rangen A4 tot A7; - de adjunct-kabinetschef, de kabinetsadviseurs en de opdrachthouders met de ambtenaren van rang A3; - de kabinetssecretaris, de privé-secretaris en de kabinetsattachés : met de ambtenaren van rang A1; - het personeel belast met uitvoeringstaken en het vak- en dienstpersoneel : met het personeel van de ministeries die overeenstemmende functies uitoefenen.

Deze assimilatie mag niet tot gevolg hebben dat de leden en personeelsleden van de kabinetten die tot het personeel van de ministeries behoren zouden ondergebracht worden in een lagere categorie van die welke met hun graad overeenstemt. § 2. De leden van het personeel van de ministeries van de federale Staat, van de ministeries van een Gemeenschap of van een Gewest die van een kabinet deel uitmaken en die hun woonplaats buiten het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest hebben, kunnen, ten laste van het Gewest van een abonnement genieten op het gemeenschappelijk vervoer voor het traject van hun woonplaats naar de plaats waar het kabinet gevestigd is.

Het abonnement is maandelijks en wordt van maand tot maand verlengd.

In voorkomend geval wordt de klasse van het abonnement bepaald door de graad die het personeelslid in zijn oorspronkelijke administratie bezit, overeenkomstig het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten. § 3. De kabinetschef is ertoe gemachtigd zijn persoonlijk voertuig te gebruiken voor zijn dienstverplaatsingen, overeenkomstig de voorwaarden voorzien voor de secretarissengeneraal bij artikel 16 van het bovenvermelde koninklijk besluit van 18 januari 1965.

De andere leden en personeelsleden van de kabinetten kunnen ertoe gemachtigd worden hun persoonlijk voertuig te gebruiken overeenkomstig de bij hetzelfde koninklijk besluit voorziene voorwaarden voor de ambtenaren waarmee ze bij dit artikel worden geassimileerd.

Zij moeten geen ritboekje bijhouden.

Met uitzondering van de kabinetschef mag het totaal van het toegelaten gebruik van een persoonlijk voertuig niet meer bedragen dan 30 000 km per jaar en per kabinet en 6 000 km per jaar en per begunstigde.

Art. 13.Een stelsel gelijk aan dit voorzien bij artikel 12, § 2, kan worden toegepast op de leden en personeelsleden van de kabinetten die, zonder deel uit te maken van het personeel van de ministeries van de federale Staat, van een Gemeenschap of van een Gewest, toch behoren tot een Rijksdienst, tot een andere openbare dienst, tot een instelling van openbaar nut of tot een gesubsidieerde onderwijsinstelling.

Art. 14.Aan de leden en aan de personeelsleden van de kabinetten mag een kabinetstoelage toegekend worden die de volgende jaarbedragen niet mag overschrijden : - Kabinetschef : 8.557 EUR. - Adjunct-kabinetschef. 6.465 EUR. - Kabinetsadviseur : 5.785 EUR. - Kabinetsattaché : 3.403 EUR. - Uitvoerend personeel en vak- en dienstpersoneel : 2.382 EUR.

Artikel 14bis.- Onverminderd de kabinetstoelage bedoeld in artikel 14 kan aan de in artikel 14 bedoelde leden en aan de personeelsleden van de kabinetten een deskundigheidspremie toegekend worden waarvan het jaarbedrag niet hoger mag zijn dan de schaal A700 van toepassing op het personeel van het Ministerie, verhoogd met de premie van kabinetschef bedoeld in artikel 14 van dit besluit.

De toewijzing van deze deskundigheidspremie wordt vastgesteld binnen de perken van de begrotingsmiddelen die hiervoor zijn toegekend.

Voor de toepassing van de bepalingen van dit besluit wordt de deskundigheidspremie geassimileerd met het stelsel van toepassing op de kabinetstoelage bedoeld in artikel 14.

Art. 15.§ 1. De geldelijke toestand van de leden en personeelsleden van het kabinet die, zonder deel uit te maken van het personeel van de ministeries van de federale Staat, van de Gemeenschappen, van de Gewesten en van de Diensten van de Brusselse instellingen, toch behoren tot een Rijksdienst, tot een andere openbare dienst, tot een instelling van openbaar nut of tot een gesubsidieerde onderwijsinstelling wordt geregeld als volgt : 1° wanneer de werkgever erin toestemt de wedde verder te blijven uitbetalen, bekomt de betrokkene de bij artikel 14 voorziene kabinetstoelage en in voorkomend geval de deskundigheidspremie zoals voorzien bij artikel 14bis.Het Gewest betaalt eventueel aan de dienst van herkomst de wedde terug van het lid of personeelslid van het kabinet, eventueel verhoogd met de werkgeversbijdragen; de ten laste te nemen wedde mag evenwel niet hoger zijn dan het maximumbedrag van de weddeschaal voorzien voor de bij artikel 10 overeenstemmende graad; 2° wanneer de werkgever de uitbetaling van de wedde schorst, bekomt de betrokkene de bij artikel 10 voorziene kabinetstoelage die als wedde geldt. Deze toelage mag evenwel niet hoger zijn dan het bedrag van de wedde verhoogd met de toelage die de betrokkene zou ontvangen indien de bepalingen van punt 1° op hem van toepassing zouden zijn. § 2. De terugbetaling van de bezoldiging van de leden van het personeel van de Ministeries, van de Gewesten en van de Gemeenschappen die gedetacheerd zijn bij het kabinet van een lid van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of van een gewestelijk staatssecretaris geschiedt overeenkomstig de modaliteiten vastgelegd door de betrokken federale, gewest- of gemeenschapsregering.

Art. 16.§ 1. Het lid van de Regering of de staatssecretaris kan, mits het akkoord van de minister waar hij aan toegevoegd is en volgens de hierna volgende voorwaarden, een vertrektoelage toekennen aan de personen die functies hebben vervuld in een kabinet en die geen vervangingsinkomen of rustpensioen hebben.

Een overlegingspensioen of bestaansminimum toegekend door een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt niet beschouwd als een vervangingsinkomen. § 2. Deze forfaitaire toelage omvat : - een maand kabinetstoelage geldend als wedde voor een ononderbroken activiteitsperiode van drie tot zes maanden; - twee maanden kabinetstoelage geldend als wedde voor een ononderbroken activiteitsperiode van zes maanden tot één jaar; - drie maanden kabinetstoelage geldend als wedde voor een ononderbroken activiteitsperiode van één jaar tot achttien maanden; - vier maanden kabinetstoelage geldend als wedde voor een ononderbroken activiteitsperiode van achttien maanden tot twee jaar; - vijf maanden kabinetstoelage geldend als wedde voor een ononderbroken activiteitsperiode van meer dan twee jaar. § 3. De vertrektoelage wordt in schijven van een maand uitbetaald. De begunstigde moet iedere maand een verklaring onder ede indienen, die vaststelt dat hij gedurende de betrokken periode hetzij geen enkele beroepsactiviteit uitgeoefend heeft, hetzij de voorwaarden voorzien in § 4 vervult. § 4. In afwijking van § 1, kan het lid van de Regering of de staatssecretaris, mits het akkoord van de minister waaraan hij toegevoegd is een forfaitaire vertrektoelage toekennen aan de personen die functies hebben vervuld in hun kabinet en die hetzij uitsluitend een of meerdere gedeeltelijke functies bekleden in een openbare dienst of in een gesubsidieerde onderwijsinstelling of die ten laste van de Schatkist een of meerdere rustpensioenen ontvangen die betrekking hebben op een of meerdere onvolledige loopbanen, hetzij werkloosheidsuitkeringen ontvangen. In dat geval wordt de vertrektoelage vastgesteld overeenkomstig § 2 en verminderd, naargelang het geval, met het totaal bedrag dat aan een betrokkene verschuldigd is voor de overeenstemmende periode, hetzij als betaling voor onvolledige functies, hetzij als rustpensioen of werkloosheidstoelage. § 5. De toelagen en vergoedingen voorzien in artikelen 14, 14bis en 17 worden niet in aanmerking genomen voor de vaststelling van de vertrektoelage. Er is geen vertrektoelage verschuldigd aan personen die vrijwillig hun functies stopzetten.

Art. 17.Aan de autobestuurders van de kabinetten worden toegekend : 1° een forfaitaire maandelijkse toelage van 272 EUR; 2° een forfaitaire vergoeding met een maximumbedrag van 2.478 EUR per jaar.

De forfaitaire maandelijkse toelage wordt gebracht op 476 EUR voor de persoonlijke chauffeur van het lid van de Regering of van de Staatssecretaris. Het bijkomend bedrag van 204 EUR dekt de buitengewone bijkomende prestaties waartoe de verplaatsingen van het lid van de Regering of van de Staatssecretaris aanleiding geven. Deze laatsten kunnen naargelang van de geleverde prestaties de toekenning van dit bijkomend bedrag wijzigen en het verdelen tussen de chauffeurs van het kabinet.

Het besluit van de Regent van 30 maart 1950 tot regeling van de toekenning van toelagen voor uitzonderlijke prestaties, het koninklijk besluit van 24 december 1964 houdende vaststelling van de vergoedingen van verblijfkosten van de personeelsleden van de ministeries alsmede de bijkomende toelage en de kabinetstoelage voorzien bij de artikelen 10, 14 en 14bis van dit besluit zijn hierop niet van toepassing.

Artikel 17bis.- De Minister of de Staatssecretaris kan aan de chauffeurs, aan het personeel belast met het onthaal, aan de schoonmaaksters en aan het keukenpersoneel een forfaitaire vergoeding toekennen voor aangepaste kledij of uitrusting.

Art. 18.§ 1. De vergoedingen en toelagen voorzien bij de artikelen 10, 11, 14, 14bis en 17 worden maandelijks na verloop van de termijn uitbetaald. De vergoeding of de toelage van de maand is gelijk aan 1/12e van het jaarbedrag. Wanneer de vergoeding of de toelage van de maand niet volledig verschuldigd is, wordt zij in dertigsten uitbetaald overeenkomstig de regels voorzien in het geldelijk statuut van het personeel van de ministeries. § 2. De vergoedingen en toelagen voorzien bij de artikelen 10, 11, 14, 14bis en 17 zijn gebonden aan de schommelingen van het indexcijfer van de kleinhandelsprijzen overeenkomstig de modaliteiten vastgesteld bij de wet van 2 augustus 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/08/1971 pub. 20/02/2009 numac 2009000070 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot regeling van een stelsel van binding aan het indexcijfer van de kleinhandelsprijzen; derhalve geldt het indexcijfer 138,01. Afdeling 5. - Diverse bepalingen.

Art. 19.Een kabinetschef kan er bij besluit van de Regering ertoe gemachtigd worden de eretitel van zijn functie te dragen op voorwaarde dat hij deze gedurende ten minste twee jaar heeft uitgeoefend.

Art. 20.Op voorlegging van een schuldvorderingsverklaring goedgekeurd door het betrokken lid van de Regering of de betrokken staatssecretaris kunnen de leden en personeelsleden van de ministeriële kabinetten de terugbetaling bekomen van de abonnementskosten voor hun vaste telefoonverbinding en hun internetaansluiting. De abonnementskosten voor de aansluiting op het mobiel telefoonnet en de desbetreffende gesprekskosten kunnen eveneens op forfaitaire basis.

Art. 21.Er mag niet worden afgeweken van de bepalingen van dit besluit tenzij met het akkoord van de Regering. Indien een afwijking een verhoging vereist van de voor het kabinet van een minister of van een Staatssecretaris bestemde kredieten is de voorafgaandelijke toestemming van de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort eveneens vereist.

Artikel 21bis.- Aan het einde van de legislatuur of in geval van ontslag wordt er aan elk uittredend Regeringslid en Staatssecretaris dat geen functies van Minister of Staatssecretaris meer uitoefent, gedurende vijf jaar, te rekenen van de datum van zijn ontslag, een adviseur en een uitvoerend personeelslid ter beschikking gesteld.

Art. 22.Het besluit van 19 juli 2004 van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot vaststelling van de samenstelling en de werking van de kabinetten van de leden van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en van de gewestelijke Staatssecretarissen, wordt opgeheven.

Art. 23.Dit besluit treedt in werking op 20 juli 2014.

Brussel, 20 juli 2014.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : R. VERVOORT, Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor Plaatselijke Besturen, Territoriale Ontwikkeling, Stedelijk Beleid, Monumenten en Landschappen, Studentenaangelegenheden, Toerisme, Openbaar Ambt, Wetenschappelijk Onderzoek en Openbare Netheid G. VANHENGEL, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor Financiën, Begroting, Externe Betrekkingen en Ontwikkelingssamenwerking.

D. GOSUIN, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor Tewerkstelling, Economie en Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp.

P. SMET, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor Mobiliteit en Openbare Werken C. FREMAULT, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor Huisvesting, Levenskwaliteit, Leefmilieu en Energie

^