gepubliceerd op 26 november 2002
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vijfde wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 2002 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
26 SEPTEMBER 2002. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vijfde wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 2002 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op de instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11;
Gelet op de wet van 21 augustus 1987 tot wijziging van de wet houdende organisatie van de agglomeraties en de federaties van gemeenten en houdende bepalingen betreffende het Brussels Gewest, inzonderheid op artikel 27, § 3;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 maart 1989 tot oprichting van het Brussels Instituut voor Milieubeheer, bekrachtigd door de wet van 16 juni 1989, inzonderheid op artikel 1, § 2;
Gelet op artikel 8, tweede lid, van de ordonnantie van 19 juli 1990 houdende oprichting van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp, inzonderheid op artikel 8, tweede lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 13 maart 1991 houdende coördinatie van de wetten van 28 december 1984 en van 26 juni 1990 betreffende de afschaffing en de herstructurering van instellingen van openbaar nut en andere overheidsdiensten, inzonderheid op artikelen 9 en 16;
Gelet op de ordonnantie van 3 december 1992 betreffende de exploitatie en de ontwikkeling van het kanaal, de haven, de voorhaven en de aanhorigheden ervan in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, inzonderheid op artikel 14, vierde lid, gewijzigd bij de ordonnantie van 29 januari 2001;
Gelet op de ordonnantie van 18 januari 2001 houdende organisatie en werking van de Brussels Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling, inzonderheid de artikelen 23 en 34;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 2002 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, zoals gewijzigd;
Gelet op het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 december 1984 en bij het ministerieel besluit van 12 december 1984;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 januari 1967 houdende toekenning van een haardtoelage of een standplaatstoelage aan het personeel der ministeries, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 november 1969, 29 juni 1973, 4 januari 1974, 10 september 1981, 14 december 1981, 3 december 1987, 16 augustus 1988, 13 december 1989, 21 maart 1990 en 7 augustus 1991;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 augustus 1972 ter bevordering van de tewerkstelling van mindervalide in de rijksbesturen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 juni 1975, 18 juni 1976, 29 november 1976, 18 november 1982, 19 juli 1985 en 23 oktober 1989;
Gelet op het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de ministeries, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 4 januari 1974, 4 november 1987, 3 december 1987, 16 augustus 1988, 8 mei 1989, 13 december 1989, 21 maart 1990, 7 augustus 1991, 20 oktober 1992, 5 maart 1993, de wet van 22 juli 1993 en de koninklijke besluiten van 20 juli 2000, 15 oktober 2000, 11 december 2001 en 9 januari 2002;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 7 mei 1980, 30 april 1981, 17 mei 1982, 23 maart 1984, 19 april 1985, 29 april 1986, 4 november 1987, 3 december 1987, 24 maart 1989, 21 maart 1990, 23 april 1991, 12 februari 1992, 5 mei 1992, 4 maart 1993, 6 mei 1993, 28 maart 1995, 9 juni 2000 en 20 juli 2000;
Gelet op het koninklijk besluit van 23 oktober 1979 houdende toekenning van een eindejaarstoelage aan sommige titularissen van een ten laste van de Schatkist bezoldigd ambt, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 11 maart 1981, 9 mei 1984, 19 september 1985, 13 oktober 1986, 7 november 1987, 3 december 1987, 4 maart 1993, de wet van 22 juli 1993 en de koninklijke besluiten van 15 december 1999 en 20 juli 2000;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 april 2002 tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 juli 2001 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Gelet op volgende formaliteiten waaraan voormeld besluit voorafgaandelijk werd onderworpen: het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 16 oktober 2001; de akkoordbevinding van de minister van Begroting, gegeven op 24 oktober 2001; het protocol nr. 2001/43 van sector XV van 20 november 2001; het advies van het beheerscomité van de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling van 27 november 2001; het advies 32.877/4 van de Raad van State, gegeven op 25 maart 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Overwegende dat voormeld besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 april 2002 het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 juli 2001 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wijzigt;
Overwegende dat voormeld besluit van 19 juli 2001 houdende het statuut wegens een vormfout werd ingetrokken door het besluit van 26 september 2002;
Overwegende dat het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 april 2002 eveneens dient te worden ingetrokken, daar het voormeld besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 juli 2001 houdende het statuut, eveneens ingetrokken, wijzigt, zoals hierboven vermeld en dat alle rechtsbepalingen of feitelijke bepalingen genomen op basis van het eerstgenoemde besluit van 25 april 2002, het risico lopen nietig te worden verklaard;
Overwegende, voorts, dat het noodzakelijk is voormeld besluit te herstellen en de bepalingen die het bevat opnieuw uit te vaardigen met uitwerking vanaf de dag van de aanvankelijke inwerkingtreding ervan;
Overwegende dat de bepalingen bedoeld bij voormeld besluit in het bijzonder betrekking hebben op de volgende aangelegenheden : de aanwervingsprocedure, het mandaat, de stage, de evaluatie, de interne mobiliteit, de vorming, de raad van beroep, de integratie van het gehandicapt personeel, de gewaarborgde bezoldiging, de haard- of standplaatstoelage, het vakantiegeld, de eindejaarstoelage, de tweetaligheidstoelage, de premies voor rekenplichtigen, de mandaat-, ingenieurs-, project- en uitmuntendheidspremies, de begrafenisvergoeding, de administratieve en geldelijke anciënniteiten evenals de verschillende overgangsbepalingen;
Overwegende dat de meeste van de bepalingen vervat in voormeld besluit een rechtstreekse weerslag hebben op de administratieve en geldelijke toestand van de ambtenaren;
Overwegende dat de werkomstandigheden en de bezoldigingsregeling die de ambtenaren genieten naar aanleiding van de invoering van de bepalingen vervat in voormeld besluit moeten worden heringevoerd op gevaar af afbreuk te doen aan hun rechten;
Overwegende dat het opnieuw uitvaardigen met terugwerkende kracht van de ingetrokken bepalingen er aldus toe strekt de continuïteit, de doeltreffendheid en de goede werking van de diensten gepresteerd door de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut veilig te stellen;
Overwegende dat, zodoende, de vereisten betreffende de rechtszekerheid en de individuele rechten voortvloeiend uit de toepassing van het nieuwe statuut van het Ministerie en de verdere wijzigingen ervan, zullen worden geëerbiedigd;
Gelet op het besluit van de Regering over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van één maand;
Gelet op het advies 33.936/2/V van de Raad van State, gegeven op 28 augustus 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Openbaar Ambt;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.In artikel 11, tweede lid, van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 2002 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden de woorden : « of onverschillig welk ander intern communicatiemiddel. » ingevoegd tussen de woorden « dienstnota » en « aan ».
Art. 2.In het derde lid van artikel 19 van hetzelfde besluit, wordt het woord « vergoeding » vervangen door het woord « toelage » in de Nederlandse tekst.
Art. 3.Een artikel 25bis wordt in hetzelfde besluit ingevoegd, luidende : Art. 25bis . §. 1. Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd indien hij niet aan de volgende voorwaarden voldoet : de voor de te verlenen betrekking bepaalde toelaatbaarheidsvereisten vervullen; slagen voor het voorgeschreven vergelijkend wervingsexamen; met goed gevolg de stage volbrengen; bewijzen dat hij de eventuele vereiste medische geschiktheid voor het uit te oefenen ambt bezit. § 2. Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd indien hij niet voldoet aan de hiernavolgende algemene toelaatbaarheidsvereisten : een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking; de burgerlijke en politieke rechten genieten; aan de dienstplichtwetten voldaan hebben; houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift dat overeenkomt met het niveau van de te verlenen graad, volgens de bij dit besluit gevoegde tabel. Hiervan kan, voorafgaand aan het vergelijkend wervingsexamen, door de minister, na advies van de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid (afgekort tot « SELOR »), bij gemotiveerde beslissing worden afgeweken in geval van schaarste op de arbeidsmarkt. »
Art. 4.Artikel 27 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 27.De vergelijkende wervingsexamens worden georganiseerd door SELOR. De functioneel voor de instellingen van categorie A bevoegde minister of de benoemende overheid voor de instellingen van categorie B, maakt de organisatie van de vergelijkende wervingsexamens bekend met op zijn minst een bericht in het Belgisch Staatsblad .
Bij het organiseren van een vergelijkend wervingsexamen stelt de functioneel bevoegde minister, de benoemende overheid of hun afgevaardigde de datum vast waarop de kandidaten moeten voldoen aan de vereisten inzake diploma's of studiegetuigschriften en in voorkomend geval, aan de vereiste inzake minimumleeftijd of aan de bijzondere vereisten inzake beroepsbekwaamheid.
Het bericht vermeldt ten minste de uiterste datum van de kandidaatstelling en of er eventueel een reserve van de geslaagden wordt aangelegd. In voorkomend geval wordt de duur en de omvang ervan meegedeeld.
De kandidaten beschikken over ten minste veertien kalenderdagen om zich kandidaat te stellen. »
Art. 5.In artikel 28 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid worden de woorden « Selectiebureau van de federale overheid (afgekort SELOR) » geschrapt;2° een nieuw vijfde lid wordt aangevuld, luidende : « Voorafgaand aan de vorming van een wervingsreserve, kan de functioneel bevoegde minister of de overheid bedoeld in het eerste lid, op basis van het aantal voorzienbare vacante betrekkingen in de instelling, het aantal toelaatbare geslaagden in deze reserve bepalen. »
Art. 6.Artikel 29, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt : « 3° voor een bepaald vergelijkend wervingsexamen een minimumleeftijd voorschrijven; 4° voor een bepaald vergelijkend wervingsexamen bijzondere eisen stellen inzake beroepsbekwaamheid verworven door het bezit van praktische kennis of de uitoefening van een vorige werkzaamheid, wanneer de aard van de te verlenen betrekkingen zodanige eisen wettigt;5° tot een bepaald examen de studenten toelaten die in het laatste jaar zitten van de studies voor het behalen van het vereiste diploma of getuigschrift wanneer de functioneel voor de instellingen van categorie A bevoegde minister of de benoemende overheid voor de instellingen van categorie B in overleg met de afgevaardigd bestuurder van SELOR vermoedt dat het aantal deelnemers niet groot genoeg zal zijn om voldoende kandidaten of geslaagden op te leveren;in dat geval worden zij die geslaagd zijn voor het examen van het voorlaatste jaar en verklaren dat zij het examen van het laatste jaar voor de examencommissie van hun Gemeenschap zullen afleggen ook tot dat wervingsexamen toegelaten. Voor hun benoeming kunnen de geslaagden van deze wervingsexamens zich slechts vanaf de dag waarop zij aan de afgevaardigde bestuurder van SELOR het vereiste diploma of studiegetuigschrift hebben voorgelegd, op hun rangschikking beroepen; 6° behalve de in artikel 25bis , § 2, 5°, vermelde diploma's en getuigschriften de volgende, door hem aan te wijzen diploma's en getuigschriften aanvaarden voor het wervingsexamen in een bepaalde graad en wanneer de vereisten van het uit te oefenen ambt dit toelaten : diploma's en getuigschriften van het onderwijs voor sociale promotie en van het kunstonderwijs voor socio-culturele promotie; diploma's en getuigschriften van het technisch, kunst- of beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan; 7° voor het vergelijkend wervingsexamen in bepaalde functies van niveaus D en E het bezit van door hem aan te wijzen studie- of opleidingsdiploma's eisen als dit verantwoord is vanwege de technische of de gespecialiseerde aard van de uit te oefenen ambten;8° voor het vergelijkend wervingsexamen in bepaalde graden van de niveaus A, B en C de houders van door hem aan te wijzen vormingsdiploma's en vormingsgetuigschriften aanvaarden als dit verantwoord is vanwege de technische of de gespecialiseerde aard van het uit te oefenen ambt en voorzover de houders van die diploma's en getuigschriften eveneens houder zijn van één van de studie bewijzen vermeld in artikel 25bis , § 2, 5°.»
Art. 7.In artikel 30 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « De functioneel bevoegde minister of de ambtenaar die hij daartoe aanwijst, roept de geselecteerde kandidaat in dienst.»; 2° in het vierde lid worden de woorden « Toutefois, lorsque » vervangen door het woord « Lorsque » in de Franse tekst.
Art. 8.Artikel 31, eerste lid van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « De Regering kan de mandaten van rang A4+ en A5 open stellen voor de ambtenaren van de volgende instellingen, voorzover zij door bemiddeling van SELOR werden aangeworven : a) de ministeries en instellingen van openbaar nut die afhangen van de federale Staat, de Gemeenschappen en andere Gewesten;b) de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;c) de instellingen van openbaar nut die afhangen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behalve de instellingen bedoeld in artikel 2 van dit besluit.»
Art. 9.In artikel 32 van hetzelfde besluit worden de volgende aanwizigingen aangebracht : 1° de eerste zin van het tweede lid wordt vervangen als volgt : « De volgende in dit besluit opgenomen bepalingen zijn op de stagiair van toepassing : »;2° in de eerste zin van het derde lid worden de woorden « geniet van » vervangen door het woord « geniet » in de Nederlandse tekst.
Art. 10.In artikel 47, derde lid van hetzelfde besluit, worden de woorden « kunnen de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal de afdanking wegens ongeschiktheid voor een betrekking bij het ministerie of de verlenging van de stage voorstellen » vervangen door de woorden « stellen de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal de afdanking voor wegens ongeschiktheid voor een betrekking bij het ministerie of de verlenging van de stage. »
Art. 11.Artikel 53 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 53.De beslissing tot ontslag wegens beroepsongeschiktheid wordt door de benoemende overheid genomen.
De stagiair geniet een opzeggingstermijn van drie maanden. Bij zware fout echter, wordt hij zonder opzeggingstermijn ontslagen. »
Art. 12.Het derde lid van artikel 92 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 13.De hoofdstukken I en II van titel V van boek I van hetzelfde besluit, die de artikelen 119 tot 131 bevatten, worden vervangen door de volgende bepalingen. « HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 119.De evaluatie heeft tot doel het werk van de ambtenaar in de functie die hij vervult, aan de hand van de functiebeschrijving ervan, doorlopend te beoordelen.
Art. 120.De ambtenaar wordt geëvalueerd door een gemachtigde hiërarchische meerdere met eerbiediging van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken. Indien hij niet tot dezelfde taalrol als de ambtenaar behoort, dient de hiërarchische meerdere een voldoende kennis van de taal van de geëvalueerde ambtenaar te bezitten, als ambtenaar behorend tot het tweetalig kader, die krachtens artikel 43, § 3, derde lid, van dezelfde wetten het bewijs heeft geleverd de tweede taal voldoende te kennen, ofwel omdat hij in het bezit is van een taalbewijs waaruit de voldoende kennis van de andere taal blijkt dat uitgereikt is op grond van de artikelen 7, 11 en 12 van het het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van dezelfde wetten.
De hiërarchische meerdere gemachtigd tot het uitvoeren van de evaluatie wordt aangewezen door de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal.
Een ambtenaar mag geen evaluatie uitvoeren zonder eerst een vorming te hebben genoten.
Art. 121.De evaluatie gebeurt op basis van een evaluatiedossier.
Dit dossier bevat met name : de functiebeschrijving; het verslag van het functiegesprek; de documenten betreffende de vaststellingen en de gunstige of ongunstige beoordelingen bedoeld in artikel 125; het verslag van het evaluatiegesprek;
De ambtenaar krijgt een kopie van de documenten waarvan het model wordt opgesteld door het HRM. Het evaluatiedossier maakt deel uit van het persoonlijk dossier van de ambtenaar. HOOFDSTUK II. - Het verloop van de evaluatie
Art. 122.De evaluatieperiode van de ambtenaar is de periode tussen het (of de) functiegesprek(ken) en het evaluatiegesprek.
Deze periode heeft een tijdsduur van minstens zes maanden.
Art. 123.In het begin van elke evaluatieperiode en bij elke benoeming of dienstaanwijzing van de ambtenaar heeft de gemachtigde hiërarchische meerdere een functiegesprek met hem, waarbij de te bereiken doelstellingen en de elementen waarop de ambtenaar zal worden geëvalueerd op basis van de functiebeschrijving, worden omschreven.
Deze betreffen : de kwaliteit van het werk; het werkritme; de toe te passen werkmethoden; de te verwerven werkattitudes.
Art. 124.Binnen vijftien dagen na het gesprek stelt de gemachtigde hiërarchische meerdere een verslag op van het functiegesprek. Dit verslag wordt geviseerd door de ambtenaar. De gemachtigde hiërarchische meerdere stuurt dit verslag naar het HRM binnen dertig dagen na het functiegesprek.
Art. 125.In de loop van elke evaluatieperiode kan de gemachtigde hiërarchische meerdere gunstige of ongunstige vaststellingen op basis van de doelstellingen en de evaluatiecriteria bedoeld in artikel 123, aan het evaluatiedossier toevoegen.
Deze vaststellingen worden ter kennis van de ambtenaar gebracht, die er zijn eventuele bemerkingen kan aan toevoegen.
De ambtenaar kan de gemachtigde hiërarchische meerdere vragen een document met een gunstige beoordeling betreffende de uitvoering van zijn werk aan zijn evaluatiedossier toe te voegen.
Art. 126.Op het einde van elke evaluatieperiode heeft de gemachtigde hiërarchische meerdere een evaluatiegesprek met de ambtenaar.
Art. 127.Dit evaluatiegesprek heeft plaats, hetzij tweejaarlijks tussen 15 oktober en 15 december, het ene jaar voor de ambtenaren van niveau A en B, het volgende jaar voor de andere niveaus, hetzij na een termijn van een jaar in geval van een vermelding « onder voorbehoud » of « onvoldoende ». Deze termijn kan op vraag van de ambtenaar ingekort worden tot zes maanden.
Dit evaluatiegesprek handelt over de verwezenlijking van de doelstellingen en de elementen bedoeld in artikel 123 opgesteld tijdens het functiegesprek.
Art. 128.Binnen vijftien dagen na het evaluatiegesprek stelt de gemachtigde hiërarchische meerdere een evaluatieverslag en kent de vermelding « voldoende », « onder voorbehoud » of « onvoldoende » toe, voorzien van een motivering. Het evaluatieverslag wordt gedateerd en getekend binnen dezelfde termijn door de gemachtigde hiërarchische meerdere, het wordt voor ontvangst getekend door de geëvalueerde ambtenaar en onmiddellijk doorgestuurd naar het HRM.
Art. 129.De gemachtigde hiërarchische meerdere die de ambtenaar niet onder zijn gezag heeft gehad gedurende de volledige evaluatieperiode, raadpleegt de vorige gemachtigde hiërarchische meerderen van de ambtenaar voor het evaluatiegesprek.
Indien de gemachtigde hiërarchische meerdere niet de functionele meerdere van de ambtenaar is, dient hij de functionele meerdere te raadplegen voor de functie- en evaluatiegesprekken.
Art. 130.Op het einde van het evaluatiegesprek heeft een nieuw functiegesprek plaats over de volgende evaluatieperiode conform artikel 123, hetzij op hetzelfde ogenblik, hetzij op een ander ogenblik maar niettemin tussen 15 oktober en 15 december van het jaar van het evaluatiegesprek.
Art. 131.De ambtenaar die zijn prestaties niet effectief gedurende ten minste zes maanden heeft geleverd en die afwezig is, met verlof is, of zijn functie niet vervult, behoudt zijn laatste evaluatie. »
Art. 14.De artikelen 137 tot 140 van hetzelfde besluit worden vervangen als volgt : «
Art. 137.De ambtenaar die zijn goedkeuring niet kan hechten aan de vermelding « onvoldoende » of « onder voorbehoud » beschikt over een termijn van tien werkdagen om beroep in te dienen per aangetekend schrijven bij de commissie van beroep.
Art. 138.Deze termijn begint te lopen vanaf het ogenblik waarop de ambtenaar het evaluatieverslag heeft geviseerd.
Er wordt de ambtenaar een ontvangstbewijs van het beroep uitgereikt.
Art. 139.Elk beroep dient te worden ingeschreven binnen een maand nadat het op de agenda van de commissie van beroep werd geplaatst.
Art. 140.De commissie van beroep dient zich uit te spreken binnen drie maanden na ontvangst van het beroep en heeft een beslissende bevoegdheid.
Onverminderd artikel 142 bevestigt de commissie de evaluatie van de hiërarchische meerdere of ze kent een van de andere vermeldingen uit artikel 128 toe.
De ambtenaar wordt op eigen verzoek of wanneer de commissie dit nodig acht gehoord. De ambtenaar kan zich laten bijstaan door een persoon naar keuze. »
Art. 15.Artikel 142 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 142.§ 1. De vermelding « onvoldoende » kan slechts eenmaal worden toegekend. Indien na de toekenning van deze vermelding de ambtenaar geen van de andere vermeldingen bedoeld in artikel 128 wordt toegekend, wordt hij door de hiërarchische meerdere die de evaluatie heeft verricht beroepsongeschikt verklaard. § 2. De ambtenaar die zijn goedkeuring niet kan hechten aan de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid beschikt over een termijn van tien werkdagen om per aangetekend schrijven beroep in te dienen bij de commissie van beroep.
Deze termijn begint te lopen vanaf het ogenblik waarop de ambtenaar het verslag dat geleid heeft tot de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid, heeft geviseerd.
Er wordt de ambtenaar een ontvangstbewijs van het beroep uitgereikt.
De procedure bedoeld in artikelen 139 en 140 is van toepassing.
De commissie brengt advies uit bij de benoemende overheid. Deze spreekt zich uit over de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid. § 3. In geval van bevestiging van de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid, of indien de ambtenaar tegen de verklaring van beroepsongeschiktheid niet in beroep is gegaan, wordt de ambtenaar door de benoemende overheid ontslagen.
De ambtenaar die afgedankt wegens beroepsongeschiktheid wordt geniet een opzeggingstermijn van drie maanden. »
Art. 16.De hoofdstukken I tot IV van titel VI van boek I van hetzelfde besluit, die de artikelen 143 tot 152 bevatten, worden vervangen als volgt : « HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 143.De interne mobiliteit heeft tot doel de ambtenaren efficiënter te maken, rekening houdend zowel met hun bekwaamheden, ervaring en motivatie als met de personeelsbehoeften van de diensten.
Art. 144.De mutatie is de overgang van een ambtenaar naar een andere betrekking van zijn graad in dezelfde dienst of in andere dienst van de instelling.
De mutatie kan slechts geschieden binnen de betrekkingen van rang A 2 in een betrekking van dezelfde categorie zoals bepaald in artikel 9, tweede en derde lid.
Art. 145.De ambtenaar behoudt hoe dan ook zijn graad en de daaraan verbonden weddenschaal. Hij behoudt tevens de voordelen die hij in zijn functionele loopbaan heeft verkregen, met inachtneming van de bepalingen inzake vorming en evaluatie.
Art. 146.De interne mobiliteit vindt plaats hetzij door vrijwillige mutatie op initiatief van de ambtenaar of naar aanleiding van een interne oproep, hetzij door ambtshalve mutatie, hetzij door herplaatsing.
Art. 147.Het HRM beheert het stelsel van de interne mobiliteit met een gegevensbank waarin de mutatieaanbiedingen en -aanvragen worden opgenomen.
De mutatieaanbiedingen zijn de door de verantwoordelijken van de directies ingediende werkaanbiedingen om te voorzien in vacante of tijdelijk onbezette betrekkingen door middel van interne overplaatsingen. Zij worden goedgekeurd door de directieraad en ter kennis van alle ambtenaren gebracht, namelijk met het informaticanetwerk intranet.
De mutatieaanvragen zijn de aanvragen tot overplaatsing naar een andere betrekking van de instelling, ingediend op initiatief van de ambtenaren. De informatie betreffende deze aanvragen mogen enkel geraadpleegd worden door het HRM. HOOFDSTUK II. - De vrijwillige mutatie op initiatief van de ambtenaar
Art. 148.Iedere ambtenaar kan op elk ogenblik uit eigen beweging een mutatieaanvraag indienen bij het HRM door middel van een formulier verstrekt door de genoemde dienst.
Het HRM onderzoekt in welke mate aan het verzoek gevolg kan worden gegeven. Daartoe raadpleegt het de gegevensbank en vergelijkt het profiel van de aanvragers met de functiebeschrijvingen van de werkaanbiedingen die in de gegevensbank zijn opgenomen.
Art. 149.Het HRM legt de verantwoordelijke van de directie een lijst met kandidaten voor waarvan het profiel overeenstemt met de functiebeschrijving van deze betrekking.
Deze laatste, bijgestaan door het HRM, selecteert de kandidaat die het best beantwoordt aan de vereisten van het ambt en neemt een beslissing over de mutatie.
Het HRM brengt de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal al naargelang het geval op de hoogte.
In geval van mutatie kan de verantwoordelijke van het oorspronkelijke bestuur of dienst van de ambtenaar een wachttijd van drie maanden opleggen voor het eigenlijke vertrek van deze laatste. HOOFDSTUK III. - De vrijwillige mutatie door een interne oproep
Art. 150.Een interne oproep kan worden gedaan door het HRM aan de ambtenaren van de instelling voor de betrekkingen opgenomen in de gegevensbank, met een dienstnota die het volgende vermeldt : de functiebeschrijving; het gewenste profiel van de kandidaten; binnen welke termijn de ambtenaar zijn belangstelling voor de betrekking kan kenbaar maken.
Art. 151.De kandidaturen worden ingediend bij het HRM. Het HRM onderzoekt in welke mate er gevolg kan worden gegeven aan de uit eigen beweging ingediende kandidaturen alsmede aan degene die het gevolg zijn van een interne oproep. Daartoe vergelijkt het HRM het profiel van de kandidaten met de functiebeschrijvingen waarvoor de interne oproep werd gedaan.
De selectie wordt uitgevoerd volgens de procedure bedoeld in artikel 149, tweede tot vierde lid.
Indien blijkt dat geen enkele kandidaat beantwoordt aan de vereisten van het ambt brengt het HRM dit ter kennis van de ambtenaren die zich kandidaat hadden gesteld. HOOFDSTUK IV. - De ambtshalve mutatie
Art. 152.De directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal kunnen over een ambtshalve mutatie beslissen als voor het bekleden van een betrekking bijzondere eisen inzake kennis of ervaring gelden en indien de betrekking niet kon worden bezet na een interne oproep.
Zij raadplegen vooraf de betrokken ambtenaar en motiveren hun beslissing aan de hand van de functiebeschrijving en het gewenste profiel om betrekking te kunnen bekleden.
Art. 152bis.De directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal kunnen beslissen over een ambtshalve mutatie ingeval de ambtenaar niet meer over de vereiste bekwaamheden beschikt om zijn betrekking te bekleden. Hij hoort vooraf de betrokken ambtenaar. »
Art. 17.Artikel 242 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 242.§ 1. De ambtenaar krijgt verlof wanneer hij aangewezen wordt om een functie te vervullen op : het secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie of de cel algemeen beleid of, in voorkomend geval, het kabinet van een lid van de federale Regering; het kabinet van een minister of staatssecretaris van de Regering van een Gemeenschap of Gewest;
Het kabinet van een minister of Staatssecretaris van het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. § 2. Op het einde van zijn detachering en tenzij hij naar een ander secretariaat, cel algemene beleidscoördinatie of cel algemeen beleid van de federale Regering of kabinet overgaat, krijgt de ambtenaar, per maand activiteit in deze organen, één dag verlof met een minimum van drie werkdagen en een maximum van vijftien werkdagen. »
Art. 18.Artikel 269 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Ingeval er inschrijvingskosten zijn, zal de ambtenaar ze moeten terugbetalen, indien hij niet deelneemt aan de examens. Als er geen examens voorzien zijn, zal hij moeten bewijzen dat hij de vorming nauwgezet tot het einde heeft gevolgd. De controle op de nauwgezetheid gebeurt aan de hand van een attest uitgereikt door de opleider en doorgestuurd naar de verantwoordelijke van het HRM. »
Art. 19.In artikel 291, § 1 van hetzelfde besluit, worden de onderdelen 2° en 3° vervangen als volgt : « 2° per taalafdeling, drie effectieve en drie plaatsvervangende assessoren aangewezen door de Regering onder de ambtenaren van minstens rang A 2; 3° per taalafdeling, drie effectieve en drie plaatsvervangende assessoren aangewezen door de vakorganisaties;».
Art. 20.In artikel 305 van hetzelfde besluit, wordt het woord « vergoeding » vervangen door het woord « toelage » in de Nederlandse tekst.
Art. 21.Artikel 324 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 324.De ambtenaar wordt binnen twintig werkdagen na datum van zijn aanvraag in kennis gesteld van de beslissing. »
Art. 22.In Boek I van hetzelfde besluit wordt een nieuwe titel XII ingevoegd, luidende : « Titel XII. - De inschakeling van personen met een handicap
Art. 325bis.§ 1er. De instelling moet een aantal gehandicapte personen tewerkstellen dat gelijk is aan twee percent van de personeelsformatie.
Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, dient men, voor de toepassing van dit artikel, te verstaan onder « personeelsformatie » het geheel van de betrekkingen in de graden bedoeld in dit besluit. § 2. Voor de toepassing van deze titel, wordt verstaan onder « erkenningsinstellingen » de vier volgende instellingen : 1° Het Waals Agentschap voor de integratie van gehandicapte personen, in het kort A.W.I.P.; 2° De Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor personen met een handicap (Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung); 3° Het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap, in het kort V.F.S.I.P.H; 4° De Brusselse Franstalige dienst voor mindervaliden. § 3. De betrekkingen die voor gehandicapte personen bestemd zijn, kunnen bekleed worden door kandidaten die bij hun aanwerving ten minste één van de volgende voorwaarden vervullen : 1° ingeschreven zijn bij één van de erkenningsinstellingen bedoeld in § 2 of het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing tot tegemoetkoming vanwege één van deze instellingen en één van deze instellingen in kennis te hebben gesteld van elke beslissing betreffende maatregelen inzake hulp of sociale integratie of inschakeling in het arbeidsproces, die door de federale of gemeenschapsoverheid is genomen;2° het slachtoffer zijn geweest van een arbeidsongeval en een attest overleggen van het Fonds voor Arbeidsongevallen of van de Sociaal-medische Rijksdienst waarbij een ongeschiktheid van ten minste 30 % wordt bevestigd;3° door de beroepsziekte zijn getroffen en een attest voorleggen van het Fonds voor Beroepsziekten of van de Sociaal-medische Rijksdienst waarbij een ongeschiktheid van ten minste 30 % wordt bevestigd;4° het slachtoffer zijn geweest van een gemeenrechtelijk ongeval en een door de griffie van de rechtbank afgeven afschrift van het vonnis waarbij een handicap of een ongeschiktheid van ten minste 30 % wordt bevestigd;5° het slachtoffer zijn geweest van een thuisongeval en een afschrift van de beslissing van de verzekeringsinstelling overleggen waarbij een vaste ongeschiktheid van ten minste 30 % wordt bevestigd;6° een inkomensvervangende- of integratietegemoetkoming genieten krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkoming aan de gehandicapten. § 4. De directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal of hun afgevaardigde zenden de lijst van de vacante betrekkingen die door een gehandicapte persoon bekleed kunnen worden naar de erkenningsinstellingen bedoeld in § 2.
Zij voegen er een fiche bij met de functiebeschrijving, de vereiste kwalificaties en bekwaamheden voor elke betrekking. § 5. De instelling richt zich tot SELOR om een gehandicapte persoon aan te werven.
De gehandicapte persoon moet voldoen aan de wervingsvoorwaarden voor elke betrekking en slagen voor een wervingsexamen dat aangepast is aan de beperkingen opgelegd door zijn handicap en bestemd om zijn bekwaamheid tot het bekleden van de betrekking na te gaan.
SELOR duidt de kandidaat aan die naar zijn mening het beste profiel voor het bekleden van de betrekking bezit. § 6. De modaliteiten van de examens voor overgang tot een hoger niveau en van de vormingen ter voorbereiding op een bevordering zijn aangepast aan de beperkingen opgelegd door de handicaps. § 7. In geval van verandering van betrekking kan het advies van de arbeidsgeneesheer vereist worden om de bekwaamheid van de gehandicapte persoon tot het bekleden van de nieuwe betrekking na te gaan. § 8. De directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal kunnen in samenwerking met de erkenningsinstellingen bedoeld in § 2, het onthaal, de vorming en de inschakeling in het arbeidsproces van de gehandicapte personen organiseren.
Art. 23.In boek II, titel I, hoofdstuk I van hetzelfde besluit wordt een artikel 331bis ingevoegd, luidende als volgt : «
Art. 331bis.De ambtenaren van wie het mandaat, na een mandaatperiode die vijf opeenvolgende jaren overschrijdt, verstreken is, genieten respectievelijk de weddeschaal A400, als ze op het einde van hun mandaat titularis zijn van een graad van rang A5 of A4+ en de weddeschaal A310, als ze op het einde van hun mandaat titularis zijn van een graad van rang A4.
De ambtenaren bedoeld in het eerste lid van wie het mandaat, na een mandaatperiode die tien opeenvolgende jaren overschrijdt, verstreken is, blijven hun weddeschaal genieten.
De eerste twee leden van dit besluit zijn niet van toepassing als het mandaat verstrijkt ten gevolge van een terugzetting in graad.
De mandaatperiodes waarvoor een negatieve evaluatie werd bekomen, komen niet in aanmerking voor de berekening bedoeld in de eerste twee leden van dit artikel. »
Art. 24.De hoofdstuk IV van titel I van boek II van hetzelfde besluit, dat artikel 342 bevat, wordt vervangen als volgt : « HOOFDSTUK IV. De gewaarborgde bezoldiging, de haard- of standplaatstoelage, het vakantiegeld en de eindejaarstoelage Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 342.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : « volledige prestaties », de prestaties zoals bepaald in artikel 405. Afdeling 2. - De gewaarborgde bezoldiging
Art 342bis. § 1. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling wordt verstaan onder « bezoldiging » de wedde vermeerderd met de haardtoelage of met de standplaatstoelage.
De kinderbijslagen en de maandelijkse supplementen daarvan komen niet in aanmerking voor de vaststelling van de bezoldiging. § 2. De jaarlijkse gewaarborgde bezoldiging van de ambtenaar die 21 jaar oud is, bedraagt nooit, voor volledige prestaties, minder dan : 13.234,20 EUR, indien de betrokkene, wat betreft de sociale zekerheid, enkel onderworpen is aan de regeling inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering sector geneeskundige verzorging; 12.478,10, in de andere gevallen. § 3. Het verschil tussen de in § 2 bedoelde jaarlijkse gewaarborgde bezoldiging en de bezoldiging waarop de ambtenaar normaal zou recht hebben, wordt hem toegekend in de vorm van een weddebijslag en in zijn wedde opgenomen. § 4. Wanneer de ambtenaar onvolledige prestaties verricht dan wordt hem de overeenkomstig § 3 vastgestelde wedde slechts toegekend naar rata van die prestaties. § 5. De jaarlijkse gewaarborgde bezoldiging wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. Afdeling 3. - De haard- of standplaatstoelage
Art. 342ter.§1. In het geval dat de jaarwedde, vastgesteld voor volledige prestaties van een ambtenaar, de in § 5 vermelde bedragen niet overschrijdt : 1° heeft recht op een haardtoelage : de gehuwde ambtenaar of de ambtenaar die samenleeft tenzij de toelage toegekend wordt aan zijn echtgenoot of aan de persoon met wie hij samenleeft; de alleenstaande ambtenaar van wie één of meer kinderen deel uitmaken van het gezin die recht geven op kinderbijslag; 2° heeft recht op een standplaatstoelage, de niet in 1° bedoelde ambtenaar. § 2. In het geval dat de twee echtgenoten of de twee personen die samenleven elk beantwoorden aan de voorwaarden om de haardtoelage of de standplaatstoelage te verkrijgen, wijzen ze in wederzijds akkoord diegene van de twee aan wie de toelage zal uitbetaald worden.
De uitbetaling van deze toelage wordt afhankelijk gesteld van een verklaring op erewoord die door de ambtenaar wordt opgesteld volgens het door het HRM vastgesteld model. § 3. Een standplaatstoelage wordt toegekend aan de ambtenaar die geen haardtoelage krijgt. § 4. De in disponibiliteit gestelde ambtenaar genieten noch de haardtoelage, noch de standplaatstoelage. § 5. Het jaarlijks bedrag van de haardtoelage of van de standplaatstoelage wordt vastgesteld als volgt : wedden die 16.099,84 EUR niet te boven gaan : Haardtoelage : 719,89 EUR;
Standplaatstoelage : 359,95 EUR; wedden die hoger liggen dan 16.099,84 EUR doch 18.329,27 EUR niet te boven gaan : Haardtoelage : 359,95 EUR;
Standplaatstoelage : 179,98 EUR;
De bezoldiging van de ambtenaar wiens wedde 16.099,84 EUR te boven gaat, mag niet kleiner zijn dan die welke het zou bekomen indien zijn wedde gelijk zou zijn aan dit bedrag. In voorkomend geval wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke haardtoelage of van een gedeeltelijke standplaatstoelage.
De bezoldiging van de ambtenaar wiens wedde 18.329,27 EUR te boven gaat, mag niet kleiner zijn dan die welke het zou bekomen ware zijn wedde gelijk aan dit bedrag. Bij voorkomen geval wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke haardtoelage of van een gedeeltelijke standplaatstoelage.
Onder bezoldiging moet in dit geval worden verstaan het salaris verhoogd met de volledige of gedeeltelijke haardtoelage of de volledige of gedeeltelijke standplaatstoelage, verminderd met de inhouding voor de samenstelling van het overlevingspensioen. § 6. De haard- of standplaatstoelage en de grenswedden vastgesteld voor de toekenning ervan worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. § 7. De haardtoelage of de standplaatstoelage wordt toegekend aan de ambtenaar met onvolledige dienstprestaties, naar rata van die prestaties. § 8. De haardtoelage of de standplaatstoelage wordt betaald tezelfdertijd als de wedde van de maand waarop zij betrekking heeft.
Zij wordt betaald in dezelfde mate en volgens dezelfde modaliteiten als de wedde wanneer deze voor geen volledige maand verschuldigd is.
Wanneer zich in de loop van een maand een feit voordoet dat het recht op de haard- of standplaatstoelage wijzigt, zoals bepaald is bij §§ 1 tot 4 van dit artikel, wordt het voordeligste stelsel voor de volle maand toegepast. Afdeling 4. - Het vakantiegeld
Art 342quater § 1. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling wordt verstaan onder : « referentiejaar » : het kalenderjaar dat aan het jaar voorafgaat tijdens welk de vakantie moet worden toegestaan; « jaarwedde », de wedde, het loon of de in plaats daarvan gestelde vergoeding of toelage, met hierin begrepen de eventuele haardtoelage of de standplaatstoelage. § 2. De ambtenaren genieten ieder jaar een vakantiegeld dat bestaat uit een forfaitair gedeelte en een wijzigbaar gedeelte. § 3. Voor volledige prestaties die verricht werden gedurende het ganse referentiejaar, wordt het vakantiegeld als volgt vastgesteld : voor het forfaitaire gedeelte : voor het jaar 2001 : 892,76 EUR; voor de volgende jaren, wordt het forfaitair gedeelte toegekend tijdens het vorige jaar telkens vermeerderd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het vorige jaar en de teller aan het gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het bedoelde jaar; het bekomen resultaat wordt berekend tot op de vier decimalen; voor het wijzigbaar gedeelte : het wijzigbaar gedeelte bedraagt 1,1 pct. van de jaarlijkse wedde(n), zoals die gekoppeld is (zijn) aan de index van de consumptieprijzen, die de wedde(n) bepalen welke verschuldigd is (zijn) voor de maand maart van het vakantiejaar.
Dit percentage wordt berekend op basis van de wedde(n) die zou(den) verschuldigd zijn voor de beschouwde maand, wanneer de ambtenaar voor die maand geen of slechts een gedeeltelijke wedde ontvangen heeft. § 4. Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld worden in aanmerking genomen de perioden gedurende welke de ambtenaar, tijdens het referentiejaar : 1° de jaarwedde geheel of gedeeltelijk heeft genoten;2° niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsverrichtingen heeft geschorst wegens verplichtingen die op hem rusten krachtens de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of krachtens de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen;3° met ouderschapsverlof was;4° afwezig is geweest als gevolg van een verlof toegekend met het oog op de moederschaps-bescherming door artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971. § 5. Voor de berekening van het vakantiegeld wordt eveneens in aanmerking genomen de periode vanaf 1 januari van het referentiejaar tot de dag welke de datum waarop de ambtenaar die hoedanigheid heeft verkregen, op voorwaarde : 1° minder dan 25 jaar oud te zijn op het einde van het referentiejaar;2° uiterlijk in dienst te zijn getreden op de laatste werkdag van de vier maanden volgend op : a) hetzij de datum waarop de ambtenaar de inrichting heeft verlaten waarin het zijn studie heeft gedaan onder de voorwaarden bepaald in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;b) hetzij de datum waarop aan de leerovereenkomst een einde heeft genomen. De ambtenaar moet het bewijs leveren dat hij aan de gestelde voorwaarden voldoet. Bedoeld bewijs kan door alle rechtsmiddelen worden geleverd, getuigen inbegrepen. § 6. Onverminderd § 4, 2° en 3° en § 5 wordt, wanneer niet tijdens het ganse referentiejaar volledige prestaties werden verricht, het vakantiegeld als volgt vastgesteld : a) een twaalfde van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een ganse maand beslaat;b) een dertigste van het maandbedrag per kalenderdag wanneer de prestaties niet een ganse maand beslaan. De toekenning van een gedeeltelijke wedde wegens het uitoefenen van verminderde prestaties heeft een overeenkomstige vermindering van het vakantiegeld voor gevolg. § 7. In geval van onvolledige prestaties wordt het vakantiegeld toegekend naar rato van de geleverde prestaties. § 8. Twee of meer vakantiegelden met inbegrip van deze verkregen in toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers, kunnen niet gecumuleerd worden boven een bedrag overeenkomend met het hoogste vakantiegeld dat bekomen wordt wanneer de vakantiegelden van al de uitgeoefende ambten of activiteiten berekend worden op basis van volledige prestaties.
Hiervoor wordt het vakantiegeld van één of meerdere ambten verminderd of ingehouden, met uitzondering van het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers.
Indien de inhoudingen of verminderingen moeten of kunnen gebeuren op verscheidene vakantiegelden, wordt eerst het kleinste vakantiegeld ingehouden of verminderd.
Voor de toepassing van voorgaande leden moet onder het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerd wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers worden verstaan, het gedeelte van het vakantiegeld dat niet overeenstemt met het loon voor de vakantiedagen.
Voor de toepassing van voorgaande leden is het personeelslid dat vakantiegelden cumuleert, gehouden het bedrag ervan, evenals eventueel het bedrag berekend voor volledige prestaties, mede te delen aan elke personeelsdienst waarvan het afhangt.
Iedere inbreuk op het voorgaande lid kan aanleiding geven tot tuchtstraffen. § 9. Het vakantiegeld wordt uitbetaald tijdens de maand mei van het jaar gedurende hetwelk de vakantie moet worden toegekend.
In afwijking van de in de vorige lid omschreven regel, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand volgend op de datum waarop de ambtenaar de leeftijdsgrens bereikt, of op de datum van overlijden, van ontslagneming, van afdanking of van afzetting van de belanghebbende.
Voor de toepassing van het vorige lid wordt het vakantiegeld berekend rekening houdend met het forfaitaire bedrag, het percentage en de eventuele inhouding welke op de beschouwde datum gelden; het percentage wordt toegepast op de jaarwedde die als basis dient voor de berekening van de wedde welke de ambtenaar op die datum geniet.
Wanneer hij op die datum geen wedde of een verminderde wedde geniet wordt het percentage berekend op de wedde(n) die hem dan verschuldigd zouden geweest zijn. § 10. Op het forfaitair en het wijzigbaar gedeelte van het vakantiegeld wordt een inhouding van 13,07 pct. uitgevoerd. Afdeling 5. - De eindejaarstoelage
Art. 342quinquies § 1. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling wordt verstaan onder : 1° « bezoldiging », iedere wedde, loon of in plaats daarvan gestelde vergoeding, zonder rekening te houden met de vermeerderingen ten gevolge van de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen;2° « beloning », de bezoldiging zoals deze bedoeld is in 1°, eventueel vermeerderd met de haardtoelage of met de standplaatstoelage;3° « brutobeloning », de beloning zoals deze bedoeld is in 2°, rekening gehouden met vermeerderingen of verminderingen ten gevolge van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen;4° « referentieperiode » : de periode van 1 januari tot en met 30 september van het in aanmerking genomen jaar. § 2. De ambtenaren genieten een eindejaarstoelage onder de voorwaarden en volgens de regelen die in deze afdeling worden bepaald. § 3. De belanghebbende bekomt het volledig genot van het bedrag van de in §§ 6 tot 9 bepaalde toelage, indien hij als titularis van een ambt met volledige prestaties het volledig voordeel van zijn bezoldiging heeft genoten tijdens de hele duur van de referentieperiode. § 4. Wanneer de betrokkene niet het volledig voordeel van de in § 3 bedoelde bezoldiging heeft genoten, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, wordt het bedrag van de toelage verminderd naar rata van de bezoldiging die hij werkelijk heeft ontvangen. § 5. Wanneer de belanghebbende, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, tijdens de verwijzingsperiode : 1° met ouderschapsverlof was;2° niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsverrichtingen heeft geschorst wegens de verplichtingen hem opgelegd door de militiewetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen; worden deze periodes gelijkgesteld met periodes tijdens welke hij het volledig voordeel van zijn bezoldiging heeft genoten. § 6. Het bedrag van de eindejaarstoelage bestaat uit een forfaitair gedeelte en een veranderlijk gedeelte. § 7. Het bedrag van de eindejaarstoelage wordt als volgt berekend : 1° voor het forfaitair gedeelte : voor het jaar 2001 : 287,0607 EUR; voor de volgende jaren, wordt het forfaitair gedeelte toegekend tijdens het vorige jaar, telkens vermeerderd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober van het vorige jaar en de teller het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober van het bedoelde jaar; het bekomen resultaat wordt berekend tot op vier decimalen. 2° voor het wijzigbaar gedeelte : het wijzigbaar gedeelte bedraagt 2,5 pct.van de jaarlijkse brutobeloning die tot grondslag diende voor de berekening van de beloning aan de gerechtigde verschuldigd voor de maand oktober van het in aanmerking genomen jaar. § 8. Wanneer de betrokkene het voordeel van zijn beloning niet heeft genoten voor de maand oktober van het in aanmerking genomen jaar, komt voor de berekening van het wijzigbaar deel van de toelage die jaarlijkse brutobeloning in aanmerking welke voor de berekening van zijn beloning voor deze maand tot grondslag zou hebben gediend, indien deze laatste beloning verschuldigd was geweest. § 9.Voor de ambtenaar die geniet van een gewaarborgde bezoldiging overeenkomstig artikel 334bis, zal het bedrag van de gewaarborgde bezoldiging in aanmerking moeten genomen worden voor de berekening van het wijzigbaar deel van de eindejaarstoelage. § 10. Op de eindejaarstoelage worden de inhoudingen verricht welke zijn vastgesteld krachtens de bepalingen van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders behalve voor de gerechtigden die uitsluitend onderworpen zijn aan de regeling van verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, sector geneeskundige verzorging. § 11. De eindejaarstoelage wordt uitbetaald tijdens de maand december van het in aanmerking genomen jaar.
Art. 25.Het opschrift van afdeling 3 van hoofdstuk III van titel II van boek II van hetzelfde besluit wordt door de volgende titel vervangen : « Afdeling 3. - De toelage voor ongezonde, hinderlijke of lastige werken of werken die een gevoel van onveiligheid, vrees en onzekerheid oproepen bij de personeelsleden die ermee belast zijn. »
Art. 26.In artikel 360 van hetzelfde besluit, zoals gewijzigd, worden de woorden « gevaarlijk, ongezond en hinderlijk werk » vervangen door de woorden « ongezonde, hinderlijke of lastig werk of werk die een gevoel van onveiligheid, vrees en onzekerheid oproept bij de personeelsleden die ermee belast zijn ».
Art. 27.In boek II, titel II van hetzelfde besluit wordt een nieuwe hoofdstuk III bis ingevoegd, luidende : « HOOFDSTUK IIIbis. - De toelagen aan de rekenplichtigen Art 361bis. § 1. Aan de gewone en buitengewone rekenplichtigen of aan hun plaatsvervangers, met uitzondering van de rekenplichtigen bedoeld in artikel 353, wordt een forfaitaire jaartoelage toegekend van 900 EUR. De toelage wordt maandelijks en samen met de wedde uitbetaald. Zij wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01. § 2. De ambtenaren die de functie van rekenplichtige of plaatsvervangend rekenplichtige vervullen, worden aangewezen, geschorst of ontheven door de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal. § 3. De toelage is niet verschuldigd als de rekenplichtige geschorst is. § 4. De toelage wordt aan de plaatsvervangend rekenplichtige toegekend naar rato van de periode waarin hij zijn functie daadwerkelijk vervult. § 5. De toelage is niet verschuldigd indien de verschillende rekeningen waarvoor de rekenplichtige verantwoordelijk is, niet het bedrag van 30.000 EUR per jaar bereiken. »
Art. 28.In het tweede en derde lid van artikel 362 van hetzelfde besluit wordt de datum van « 30 november 1966 » vervangen door de datum van « 8 maart 2001 ».
Art. 29.In boek II, titel II van hetzelfde besluit worden de hoofdstukken VII, VIII, IX en X ingevoegd, luidende : « HOOFDSTUK VII. - De mandaatpremie
Art. 367bis.§ 1. De ambtenaar die houder is van een mandaat, ontvangt een mandaatpremie waarvan het jaarlijks bedrag gelijk is aan : 1° voor de ambtenaren van rang A5 en A4+ : 3.000 EUR; 2° voor de ambtenaren van rang A4 : 2.000 EUR;
De mandaatpremie wordt maandelijks uitbetaald onder dezelfde voorwaarden als de wedde. Ze wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01. § 2. Op voorstel van de functioneel voor de instellingen van categorie A bevoegde minister of de benoemende overheid voor de instellingen van categorie B, bepaalt de Regering voor ieder kalenderjaar doelstellingen die gemeenschappelijk zijn voor het geheel van de instelling. Deze doelstellingen betreffen zowel de interne als de externe werking van de instelling.
Bij het bereiken van de doelstellingen bedoeld in het eerste lid kan de mandaatpremie worden verdubbeld voor alle mandaathouders gezamenlijk, bij beslissing van de Regering.
Hiertoe rapporteert de directieraad via de functioneel bevoegde minister aan de Regering over de mate waarin en de wijze waarop de doelstellingen van het verlopen kalenderjaar zijn bereikt voor het geheel van de instelling.
In het geval van een positieve beslissing van de Regering, wordt de verdubbeling van de premie aan de mandaathouders in eenmaal betaald binnen de drie maanden na de beslissing van de Regering. HOOFDSTUK VIII. - De ingenieurstoelage
Art. 367ter.§ 1. Er wordt aan de ambtenaren, titularis van de graad van ingenieur, eerste ingenieur of ingenieur-directeur, alsook aan de ambtenaren van rang A4, A4+ en A5 die titularis zijn van een diploma van burgerlijk, landbouwkundig of voor de scheikunde en de landbouwindustrieën ingenieur, een ingenieurstoelage toegekend waarvan het jaarlijkse forfaitaire bedrag wordt vastgesteld op 3.500 EUR. § 2. De ingenieurstoelage wordt maandelijks en op dezelfde voorwaarden als de wedde uitbetaald. Ze wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01. § 3. De ingenieurstoelage kan niet worden gecumuleerd met het bij overgangsmaatregel toegekende geldelijk voordeel voorzien bij het koninklijk besluit van 14 januari 1969 betreffende de productiviteitspremie ten gunste van de burgerlijke ingenieurs bij het Ministerie van Openbare Werken. HOOFDSTUK IX. - De projecttoelagen
Art. 367quater.§ 1. Er wordt een projecttoelage toegekend aan de ambtenaren belast met het ontwikkelen van tijdelijke projecten met een strategisch en transversaal karakter.
Kunnen deze toelage genieten de ambtenaren titularis van een graad van ten hoogste rang A2, die een evaluatie « voldoende » hebben bekomen.
De toelage is slechts verschuldigd als er zich geen onderbreking van de ambtsvervulling van meer dan dertig opeenvolgende werkdagen heeft voorgedaan, met uitzondering van het jaarlijks vakantieverlof en het verlof toegestaan in het kader van de moederschapsbescherming. § 2. De directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal bereiden een projectdossier voor in overleg met de functioneel bevoegde minister voor de instellingen van categorie A of de benoemende overheid voor de instellingen van categorie B en leggen het hem of haar vervolgens ter goedkeuring voor.
Het dossier bevat minstens de volgende gegevens : 1. de beschrijving van het project;2. het strategisch en transversaal karakter van het project;3. de duur van het project;4. de nagestreefde doelstellingen;5. de verdeling van de taken onder de projectleider en de projectleden en de omvang van ieders prestatie;6. de evaluatieregels van het project. De functioneel bevoegde minister voor de instellingen van categorie A of de benoemende overheid voor de instellingen van categorie B duidt de projectleiders en projectleden aan. Hij of zij kan ten alle tijde een einde stellen aan een project of aan de deelname van een projectleider of projectlid. Hij of zij kan ook overgaan tot de vervanging van een van hen.
De aanduiding van een ambtenaar als projectleider veronderstelt de voltijdse uitoefening van de functie.
De aanduiding van een ambtenaar als projectlid veronderstelt minstens de halftijdse uitoefening van de functie. § 3. Het jaarlijks bedrag van de projecttoelage is als volgt vastgesteld : - 3.500 of 5.500 EUR voor de projectleider; - 2.500 EUR voor het projectlid.
In functie van de belangrijkheid van het project bepaalt de functioneel bevoegde minister voor de instellingen van categorie A of de benoemende overheid voor de instellingen van categorie B het bedrag van de projecttoelage van de projectleider.
De projecttoelage wordt maandelijks en na vervallen termijn betaald tot op het einde van het project. Ze wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01.
Ingeval het project voortijdig beëindigd wordt, is de toelage in evenredigheid met de gepresteerde tijd verschuldigd. HOOFDSTUK X. - De uitmuntendheidstoelage
Art. 367quinquies.§ 1. Een uitmuntendheidstoelage wordt jaarlijks toegekend aan de ambtenaren die blijk geven van een grote motivatie in hun werk en hun prestaties op de meest doeltreffende wijze verrichten.
Kunnen deze toelage genieten, de ambtenaren titularis van een graad van ten hoogste rang A3 die een evaluatie « voldoende » hebben bekomen en geen projecttoelage genieten.
De toelage is slechts verschuldigd als er zich geen onderbreking van de ambtsvervulling van meer dan 15 opeenvolgende werkdagen heeft voorgedaan, met uitzondering van het jaarlijks vakantieverlof en het verlof toegekend in het kader van de moederschapsbescherming. § 2. Op gemotiveerd voorstel van de directeuren of, bij ontstentenis, hun hiërarchische meerderen duidt de directieraad de ambtenaren aan die de uitmuntendheidstoelage kunnen genieten.
Voor het toekennen van deze premie neemt de directieraad de prestaties van het voorbije jaar van de ambtenaren in overweging en motiveert zijn beslissing. § 3. Ieder jaar bepaalt de functioneel bevoegde minister voor de instellingen van categorie A of de benoemende overheid voor de instellingen van categorie B het aan de uitmuntendheidstoelagen bestede maximumbedrag dat kan worden toegekend aan de ambtenaren.
Het bedrag van de uitmuntendheidstoelage toegekend aan elk van de begunstigden bedraagt minstens 5 % en hoogstens 10 % van het jaarlijks brutobarema van de maand december van het in aanmerking te nemen jaar.
De directieraad bepaalt het percentage van de aan de ambtenaren toe te kennen toelage in functie van hun verdiensten.
De uitmuntendheidstoelage wordt jaarlijks uitbetaald tijdens het eerste trimester van elk jaar. Ze wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01. »
Art. 30.Artikel 380 van hetzelfde besluit wordt vervangen, luidende : «
Art. 380.De kilometervergoeding wordt vastgesteld op 0,2636 EUR per kilometer ongeacht het belastbaar vermogen van het voertuig dat in aanmerking komt voor vergoeding.
Het bedrag kan worden herzien door de minister.
Deze kilometervergoeding dekt alle kosten van het gebruik van het eigen voertuig, behalve de kosten van een all-riskverzekering die de instelling ten laste neemt. »
Art. 31.Artikel 381, eerste lid van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 32.Artikel 385 van hetzelfde besluit wordt vervangen, luidende : « Art 395. § 1. De ambtenaar die van een gemeenschappelijk openbaar vervoermiddel per spoor gebruik maakt, al dan niet in combinatie met andere gemeenschappelijke openbare vervoermiddelen, om zich regelmatig te verplaatsen tussen de verblijfplaats en de werkplaats, geniet een tegemoetkoming in de abonnementskosten. § 2. De tegemoetkoming ten laste van de instelling wordt geregeld door overeenkomsten gesloten tussen de verschillende federale en gewestelijke maatschappijen voor gemeenschappelijk openbaar vervoer, enerzijds, en de minister of zijn afgevaardigde, anderzijds.
In het kader van deze overeenkomst bedraagt het percentage van de tegemoetkoming door de instelling minstens 56 % van de prijs van het met het sociaal abonnement gelijkgestelde treinkaartje, op basis van een in gemeen overleg vastgestelde tabel. § 3. Voor het stads- en streekvervoer georganiseerd door de gewestelijke maatschappijen voor openbaar vervoer wordt de tegemoetkoming in de prijs van het abonnement vastgesteld overeenkomstig § 2 van dit artikel. »
Art. 33.Artikel 404 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 404.§ 1. Een vergoeding wegens begrafeniskosten wordt toegekend indien de uitkering voor begrafeniskosten bepaald bij het artikel 61 van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, niet kan worden toegekend en wanneer de overleden ambtenaar zich in een der volgende standen bevond : in dienstactiviteit; in disponibiliteit wegens ziekte; in disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst; op non-activiteit in het kader van een verlof om persoonlijke redenen. § 2. In geval van overlijden van een in § 1 bedoelde persoon wordt ten bate van zijn niet uit de echt gescheiden noch van tafel en bed gescheiden echtgenoot of de persoon met wie hij samenleeft, of bij diens ontstentenis van zijn erfgenamen in rechte lijn, als compensatie voor de begrafeniskosten een vergoeding uitgekeerd die overeenstemt met het maandelijks bedrag van de laatste brutoactiviteitsbezoldiging van de ambtenaar. Deze bezoldiging omvat, in voorkomend geval, de toelagen die het karakter van een toebehoren van de wedde hebben.
Voor ambtenaren in disponibiliteit wordt de laatste bruto-activiteitsbezoldiging, zo nodig : a) aangepast aan de wijzigingen als gevolg van de schommelingen van het algemeen indexcijfer der kleinhandelsprijzen van het Rijk;b) herzien overeenkomstig artikel 327 van voormeld koninklijk besluit. De vergoeding mag het twaalfde niet overschrijden van het bedrag vastgesteld bij toepassing van artikel 39, eerste, derde en vierde leden van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. § 3. Bij ontstentenis van de in § 2 bedoelde rechthebbenden, mag de vergoeding worden uitgekeerd ten bate van elke natuurlijke of rechtspersoon die bewijst dat hij de begrafeniskosten heeft gedragen.
In dit geval is de vergoeding gelijk aan de werkelijke gemaakte kosten zonder dat zij evenwel meer mag belopen dan het bedrag dat bij dit besluit is voorzien ten gunste van de echtgenoot of van de erfgenamen in rechte lijn bepaald. § 4. Wegens het gedrag van de gerechtigde ten opzichte van de overledene, kan de functioneel bevoegde minister voor de instellingen van categorie A of de benoemende overheid voor de instellingen van categorie B of hun gemachtigde, in uitzonderingsgevallen, beslissen de vergoeding niet uit te keren of ze ten bate van één of meer gerechtigden uit te keren. § 5. De bij dit besluit bepaalde vergoeding mag met soortgelijke, krachtens andere bepalingen toegekende vergoedingen, slechts ten belope van het bij § 2 bedoelde bedrag worden gecumuleerd. »
Art. 34.Artikel 409 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 409.Voor de graadanciënniteit worden de in aanmerking komende diensten berekend hetzij vanaf de datum waarop de ambtenaar in deze graad of een equivalente graad werd benoemd hetzij vanaf de datum waarop de ambtenaar voor bevordering werd gerangschikt wegens het formele terugwerken van zijn benoeming.
Voor de niveauanciënniteit worden de in aanmerking komende diensten berekend vanaf de datum waarop de ambtenaar werd benoemd in een graad van het betreffende niveau of een equivalente graad hetzij van de datum waarop hij voor bevordering werd gerangschikt wegens het formele terugwerken van zijn benoeming. »
Art. 35.Artikel 416, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt : 1° in onderdeel 11° worden de woorden « , met uitzondering van artikel 13 en de bijlage waarnaar het verwijst » geschrapt;2° de opsomming wordt aangevuld als volgt : 37° Het koninklijk besluit van 30 januari 1967 houdende toekenning van een haardtoelage of een standplaatstoelage aan het personeel der ministeries, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 26 november 1969, 29 juni 1973, 4 januari 1974, 10 september 1981, 14 december 1981, 3 december 1987, 16 augustus 1988, 13 december 1989, 21 maart 1990 en 7 augustus 1991;38° Het koninklijk besluit van 11 augustus 1972 ter bevordering ter bevordering van de tewerkstelling van mindervaliden in de rijksbesturen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 juni 1975, 18 juni 1976, 29 november 1976, 18 november 1982, 19 juli 1985 en 23 oktober 1989;39° Het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de ministeries, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 4 januari 1974, 4 november 1987, 3 december 1987, 16 augustus 1988, 8 mei 1989, 13 december 1989, 21 maart 1990, 7 augustus 1991, 20 oktober 1992, 5 maart 1993, de wet van 22 juli 1993 en de koninklijke besluiten van 20 juli 2000, 15 oktober 2000, 11 december 2001 en 9 januari 2002 40° Het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 7 mei 1980, 30 april 1981, 17 mei 1982, 23 maart 1984, 19 april 1985, 29 april 1986, 4 november 1987, 3 december 1987, 24 maart 1989, 21 maart 1990, 23 april 1991, 12 februari 1992, 5 mei 1992, 4 maart 1993, 6 mei 1993, 28 maart 1995, 9 juni 2000 en 20 juli 2000;41° Het koninklijk besluit van 23 oktober 1979 houdende toekenning van een eindejaarstoelage aan sommige titularissen van een ten laste van de Schatkist bezoldigd ambt, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 11 maart 1981, 9 mei 1984, 19 september 1985, 13 oktober 1986, 7 november 1987, 3 december 1987, 4 maart 1993, de wet van 22 juli 1993 en de koninklijke besluiten van 15 december 1999 en 20 juli 2000.
Art. 36.In artikel 452 van dit besluit worden de cijfers « , 442 » tussen de woorden « 432, eerste lid » en de woorden « en 457 » ingevoegd.
Art. 37.De volgende bepalingen worden in hoofdstuk II, titel III, boek IV, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van 20 septemeber 2001 : «
Art. 464ter.De ambtenaren die, overeenkomstig artikel 362 van dit besluit, de taalpremie genieten op het moment van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, samengevat op 18 juli 1966, behouden het recht op de taalpremie die ze genoten voor deze inwerkingtreding.
Art. 464quater.De ambtenaren die de graad van directeur-generaal of adjunct-directeur-generaal bekleden genieten de mandaatpremie bedoeld in artikel 367bis van dit besluit in afwachting van de toekenning van hun betrekking bij mandaat en voorzover zij deze betrekking effectief vervullen. »
Art. 38.Een artikel 465bis wordt in hetzelfde besluit ingevoegd, luidende : «
Art. 465bis.De hoofdstukken IX en X van Boek II, titel II betreffende de project- en uitmuntendheids-toelagen treden buiten werking op 31 december 2004. »
Art. 39.Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 april 2002 tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 juli 2001 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt ingetrokken.
Art. 40.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 25 april 2002, met uitzondering van artikel 28 van dit besluit dat uitwerking heeft met ingang van 1 april 2001 en van artikel 36 dat uitwerking heeft met ingang van 1 maart 2001.
Art. 41.De Minister van Openbaar Ambt is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 26 september 2002.
Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing en Wetenschappelijk Onderzoek, F.-X. de DONNEA De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt en Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL
Bijlage III HOOFDSTUK I. De volgende diploma's of studiegetuigschriften komen in aanmerking voor de toelating tot het Brussels Hoofdstedelijk Gewest naargelang van de niveaus : NIVEAU A 1) Diploma's van : - licentiaat - doctor - apotheker - geaggregeerde - burgerlijk ingenieur - landbouwkundig ingenieur -ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën - handelsingenieur - burgerlijk ingenieur-architect - bio-ingenieur - arts - tandarts - dierenarts uitgereikt door de Belgische universiteiten met inbegrip van de aan de universiteiten verbonden scholen, of door de bij de wet of bij decreet daarmee gelijkgestelde instellingen indien de studies ten minste vier jaar hebben omvat, zelfs als een gedeelte van die studies niet in een van de voormelde onderwijsinstellingen werd volbracht of door een door de Staat of een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.2) Diploma's van : - licentiaat in de handelswetenschappen - geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs in de handelswetenschappen - handelsingenieur - licentiaat in de bestuurswetenschappen - licentiaat-vertaler - licentiaat-tolk - licentiaat in de nautische wetenschappen - industrieel ingenieur - architect - licentiaat in de toegepaste communicatie uitgereikt door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen opgerichte, gesubsidieerde of erkende instelling voor hoger onderwijs van het lange type of door een door de Staat of een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.3) Diploma's van : - interieurarchitect - licentiaat in de productontwikkeling - meester in de muziek, of in de beeldende kunst of in de dramatische kunst of in de audiovisuele kunst uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap opgerichte, gesubsidieerde of erkende instelling van hoger onderwijs van het lange type of door een door deze Gemeenschap ingestelde examencommissie.4) Getuigschrift uitgereikt aan diegenen die de studies hebben voleindigd aan de polytechnische afdeling of aan de afdeling "Alle Wapens" van de Koninklijke Militaire School en die krachtens de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van het hoger onderwijs gerechtigd zijn tot het voeren van de titel van burgerlijk ingenieur of van licentiaat, met de door de Koning bepaalde kwalificatie. NIVEAU A (OVERGANGSMAATREGEL) 1) Diploma uitgereikt door de Koloniale Hogeschool van België te Antwerpen en licentiaatsdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor de Overzeese Gebieden te Antwerpen indien de studies ten minste vier jaar hebben omvat.2) Diploma van : - licentiaat in de handelswetenschappen - handelsingenieur - geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs in de handelswetenschappen - licentiaat-vertaler - licentiaat-tolk uitgereikt door inrichtingen van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door inrichtingen van technisch onderwijs - gerangschikt als handelshogescholen categorie A5 - of door een door de Staat ingestelde examencommissie.3) Diploma of eindgetuigschrift uitgereikt na een cyclus van vijf jaar door : - de afdeling bestuurswetenschappen van het "Institut d'enseignement supérieur Lucien Cooremans" te Brussel; - het Hoger Instituut voor Bestuurs- en Handelswetenschappen te Elsene; - het Provinciaal Hoger Instituut voor Bestuurswetenschappen te Antwerpen.
NIVEAU B 1) Getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere cyclus.2) Diploma van meetkundig schatter van onroerende goederen.3) Diploma van mijnmeter.4) Diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen of door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.5) Kandidaatsdiploma of -getuigschrift uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie, ofwel door de Belgische universiteiten met inbegrip van de aan die universiteiten verbonden scholen, de bij de wet ermee gelijkgestelde instellingen of de instellingen voor hoger onderwijs van het lange type, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen ofwel door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.6) Diploma van technisch ingenieur uitgereikt na hogere technische leergangen van de tweede graad.7) Diploma van een afdeling ingedeeld in het economisch hoger of het sociaal hoger onderwijs van het korte type en voor sociale promotie of van hoger kunst- of technisch onderwijs van de 3e, 2e of 1e graad uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen.8) Getuigschrift na het slagen voor de eerste twee studiejaren van de polytechnische afdeling of van de afdeling "Alle Wapens" van de Koninklijke Militaire School. NIVEAU B (OVERGANGSMAATREGEL) 1) Diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie door de Koloniale Hogeschool van België te Antwerpen of kandidaatsdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor Overzeese Gebieden te Antwerpen.2) Kandidaatsdiploma uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie door een inrichting van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door een inrichting van technisch onderwijs, gerangschikt als handelshogeschool in de categorie A 5.3) Diploma van burgerlijk conducteur uitgereikt door een Belgische universiteit.4) Diploma van technisch ingenieur afgeleverd door een hogere technische school van de tweede graad.5) Diploma van : - geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs - lager onderwijzer - lagere onderwijzeres - bewaarschoolonderwijzeres 6) Diploma van gegradueerde in de landbouwwetenschappen, uitgereikt overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 van het koninklijk besluit van 31 oktober 1934 tot vaststelling van de voorwaarden voor het toekennen van de diploma's van landbouwkundig ingenieur, scheikundig landbouwingenieur, ingenieur voor waters en bossen, koloniaal landbouwkundig ingenieur, tuinbouwkundig ingenieur, boerderijbouwkundig ingenieur, ingenieur der landbouwbedrijven, zoals het werd gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juli 1936.7) Diploma uitgereikt door een inrichting voor het hoger technisch onderwijs van de eerste graad met volledig leerplan opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van regeringswege samengestelde examencommissie.8) Diploma gerangschikt in een van navolgende categorieën : A1, A6/A1, A7/A1, C1/A1, A8/A1, A1/D, A2An, C1/D, C5/C1/D, C1/An uitgereikt door een inrichting voor hoger technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van regeringswege samengestelde examencommissie.9) Diploma gerangschikt in de categorie B3/B1 uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderd vijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating het volgende eist : - of een diploma van volledige hogere secundaire studiën; - of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen; - of een diploma van een afdeling gerangschikt in de categorie B3/B2.
NIVEAU C 1) Getuigschrift van hoger secundair onderwijs; bekwaamheidsdiploma dat toegang verleent tot het hoger onderwijs, gehomologeerd of uitgereikt door de examencommissie van de Staat of van een van de Gemeenschappen voor het secundair onderwijs. 2) Diploma uitgereikt na het examen bedoeld in artikel 5 van de wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd op 31 december 1949.3) Brevet van : - verpleeg- of ziekenhuisassistent(e); - verpleger of verpleegster; uitgereikt, hetzij door een door de Staat of één van de Gemeenschappen in de categorie van de aanvullende secundaire beroepsscholen opgerichte, gesubsidieerde of erkende verplegingsafdeling, hetzij door een door de Staat of een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie. 4) Einddiploma, studiegetuigschrift of getuigschrift van het zesde leerjaar van het algemeen, het technisch, het kunst- of het beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan uitgereikt na het volgen met vrucht door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen.5) Getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere secundaire cyclus.6) Diploma van een tot de groep handel, administratie en organisatie behorende afdeling van een hogere secundaire technische leergang van een inrichting voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen, uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderd vijftig lestijden. NIVEAU C (OVERGANGSMAATREGEL) 1) Getuigschrift uitgereikt na een van de voorbereidende proeven voorgeschreven in de artikelen 10, 10bis en 12, van de op 31 december 1949 gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, zoals die bepalingen bestonden voor 8 juni 1964.2) Gehomologeerd of door de examencommissie van de Staat voor het hoger middelbaar onderwijs uitgereikt diploma of getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs.3) Erkend of aanvaard diploma van middelbare studies van de hogere graad (handelsafdeling).4) Diploma of eindgetuigschrift van hoger middelbaar onderwijs behaald met vrucht.5) Gehomologeerd diploma van de hogere secundaire technische school of eindgetuigschrift van studies in een hogere secundaire technische school uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studies, met vrucht, door een inrichting van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of diploma van de hogere secundaire technische school uitgereikt door de examencommissie van de Staat.6) Diploma of eindgetuigschrift van de hogere secundaire technische school - vroeger categorieën A2, A6/A2, A6/C1/A2, A7/A2, A8/A2, A2A, C1, C1A, C5/C1, C1/A2 uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studiën, met vrucht, door een inrichting van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een examencommissie van de Staat.7) Gehomologeerd diploma van hoger secundair kunstonderwijs met volledig leerplan, uitgereikt overeenkomstig de voorwaarden bepaald bij het koninklijk besluit van 10 februari 1971 tot vaststelling van de gelijkwaardigheid van het studiepeil van de inrichtingen voor kunstonderwijs met dat van hogere secundaire technische school en waarbij de voorwaarden voor het uitreiken van de diploma's bepaald worden en het koninklijk besluit van 25 juni 1976 tot regeling van de studies van sommige hogere secundaire afdelingen van de inrichtingen voor kunstonderwijs met volledig leerplan.8) Einddiploma, eindgetuigschrift, studieattest of brevet van het zesde jaar van het kunst- of beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan, uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat.9) Brevet of eindgetuigschrift uitgereikt na afloop van de hogere cyclus van een beroepsafdeling verbonden aan een inrichting voor technisch onderwijs opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en gerangschikt in één van de categorieën A4, C3, C2, C5.10) Diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderd vijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B1, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat.11) Einddiploma of -getuigschrift uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderd vijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B2, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating een diploma van lagere secundaire studies of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen eist. NIVEAU D - NIVEAU E Geen enkele vereiste van diploma of studiegetuigschrift wordt gesteld. HOOFDSTUK II § 1. - Aangenomen worden eveneens de in overeenstemming met een buitenlandse regeling behaalde diploma's en studiegetuigschriften die, krachtens verdragen of internationale overeenkomsten of met toepassing van de procedure voor het verlenen van de gelijkwaardigheid, voorgeschreven bij de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften, gelijkwaardig worden verklaard met één van de in deze lijst bedoelde diploma's of studiegetuigschriften. § 2. - In afwijking van § 1 worden de bepalingen van de richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten en van de richtlijn 92/51/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, in aanmerking genomen voor de toelating tot de Rijksbesturen.
In het raam van een bepaalde vergelijkend wervinsexamen, is de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid ermee belast, de kandidaatstellingen in ontvangst te nemen van de houders van de in artikel 3, punten a en b van de voornoemde richtlijn van 21 december 1988 en in de artikelen 3, 5, 6, 8 en 9 van de voornoemde richtlijn van 18 juni 1992 bedoelde titels. Teneinde de waarde van de voorgestelde titels te kennen, legt de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid die titels voor advies voor aan de bevoegde onderwijsoverheden.
Daarna treft hij de bij het artikel 8, § 2, van de voornoemde richtlijn van 21 december 1988 voorgeschreven beslissingen, met inbegrip van de eventuele toepassing van de bij artikel 4 ervan voorziene compensatiebepalingen of die voorgeschreven bij artikel 12, § 2, van de voornoemde richtlijn van 18 juni 1992, met inbegrip van de eventuele toepassing van de bij de artikelen 4, 5 en 7 ervan voorziene compensatiebepalingen. § 3. - De in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte richtlijnen die de in § 2 opgesomde richtlijnen zouden aanvullen of vervangen, zijn van rechtswege toepasselijk, behalve indien ze bepalingen beïnvloeden die aanpassingsmaatregelen moeten ondergaan of de bevoegdheden zouden wijzigen die aan de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid zijn toegekend.
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 2002.
De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing en Wetenschappelijk Onderzoek, F.-X. de DONNEA De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt en Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL