Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 24 februari 2020

Uittreksel uit arrest nr. 95/2019 van 6 juni 2019 Rolnummers 6925 en 6926 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 335, § 3, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de familierechtbank van de Franstalige Rechtbank van eerste Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. L(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2020200368
pub.
24/02/2020
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 95/2019 van 6 juni 2019 Rolnummers 6925 en 6926 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 335, § 3, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de familierechtbank van de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en P. Nihoul, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging a. Bij vonnis van 6 maart 2018 in zake X.V. tegen S.M., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 14 mei 2018, heeft de familierechtbank van de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 335, § 3, van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 2, lid 2, van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind, en voert het een discriminatie in, in zoverre het bij ontstentenis van een overeenkomst tussen de ouders een gedifferentieerde regel inzake de familienaam instelt naargelang beide afstammingsbanden al dan niet gelijktijdig zijn vastgesteld, en in zoverre, indien beide afstammingsbanden niet gelijktijdig zijn vastgesteld, de ouder wiens band eerst is erkend, beschikt over een soevereine bevoegdheid om de naamswijziging te weigeren, waardoor aldus een onderscheid tot stand wordt gebracht dat uitsluitend is gegrond op het ogenblik van de vaststelling van de tweede afstamming en terwijl de wet van 8 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/05/2014 pub. 26/05/2014 numac 2014009293 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde type wet prom. 08/05/2014 pub. 19/02/2015 numac 2015000081 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde. - Duitse vertaling type wet prom. 08/05/2014 pub. 14/05/2014 numac 2014009238 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie type wet prom. 08/05/2014 pub. 04/06/2014 numac 2014011326 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet houdende diverse bepalingen inzake energie type wet prom. 08/05/2014 pub. 28/05/2014 numac 2014003239 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ingevolge de invoering van de gewestelijke aanvullende belasting op de personenbelasting als bedoeld in titel III/1 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, tot wijziging van de regels op het stuk van de belasting van niet-inwoners en tot wijziging van de wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet sluiten in het opschrift ervan ' de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht ' beoogde ? ». b. Bij vonnis van 27 februari 2018 in zake K.R. tegen A. A.M., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 14 mei 2018, heeft de familierechtbank van de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « - Schendt artikel 335, § 3, van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 14 van het EVRM, artikel 5 van het Protocol nr. 7 bij dat Verdrag, de artikelen 7, 20, 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, in zoverre het de naamswijziging van het kind alleen toestaat indien beide ouders het met die wijziging eens zijn, behoudens overlijden van een van beide ouders, en in zoverre het niet voorziet in dezelfde regel als die welke wordt voorgestaan in artikel 335, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, in geval van onenigheid, waardoor aldus een onderscheid tot stand wordt gebracht dat alleen is gegrond op het criterium van het ogenblik waarop beide afstammingen zijn vastgesteld ? - Schendt artikel 335, § 3, van het Burgerlijk Wetboek niet de artikelen 10, 11, 22 en 22bis van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 14 van het EVRM, artikel 5 van het Protocol nr. 7 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, de artikelen 7, 20, 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, in zoverre het de ouder die beschikt over het exclusief ouderlijk gezag, niet toestaat de naam van het kind te wijzigen na de vaststelling van de tweede afstamming, terwijl dat recht hem wordt toegekend bij overlijden van de andere ouder ? ».

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 6925 en 6926 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling B.1.1. De drie prejudiciële vragen hebben betrekking op artikel 335, § 3, van het Burgerlijk Wetboek.

Zoals het van toepassing was voor de verwijzende rechter toen de vragen zijn gesteld, bepaalde artikel 335 van het Burgerlijk Wetboek : « § 1. Het kind wiens afstamming van vaderszijde en afstamming van moederszijde tegelijkertijd komen vast te staan draagt ofwel de naam van zijn vader, ofwel de naam van zijn moeder, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.

De ouders kiezen de naam van het kind op het ogenblik van de aangifte van de geboorte. De ambtenaar van de burgerlijke stand neemt akte van deze keuze. [...] In geval van onenigheid draagt het kind de naam van de vader en de naam van de moeder naast elkaar in alfabetische volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen. Wanneer de vader en de moeder, of een van hen, een dubbele naam dragen, kiest de betrokkene het deel van de naam dat aan het kind wordt doorgegeven.

Bij afwezigheid van keuze wordt het deel van de dubbele naam dat wordt doorgegeven bepaald op basis van de alfabetische volgorde.

De weigering om een keuze te maken wordt beschouwd als een geval van onenigheid.

Indien de ouders samen de geboorte van het kind aangeven, stelt de ambtenaar van de burgerlijke stand, overeenkomstig het tweede lid, de door de ouders gekozen naam of de onenigheid tussen de ouders, vast.

Indien een ouder alleen de geboorte van het kind aangeeft, geeft deze de door de ouders gekozen naam of de onenigheid tussen de ouders aan de ambtenaar van de burgerlijke stand aan. § 2. Het kind wiens afstamming alleen van moederszijde vaststaat, draagt de naam van zijn moeder.

Het kind wiens afstamming alleen van vaderszijde vaststaat, draagt de naam van zijn vader. § 3. Indien de afstamming van vaderszijde komt vast te staan na de afstamming van moederszijde, blijft de naam van het kind onveranderd.

Hetzelfde geldt indien de afstamming van moederszijde komt vast te staan na de afstamming van vaderszijde.

Evenwel kunnen de ouders samen, of kan een van hen indien de andere overleden is, in een door de ambtenaar van de burgerlijke stand opgemaakte akte verklaren dat het kind ofwel de naam van de persoon ten aanzien van wie de afstamming als tweede komt vast te staan zal dragen, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.

Deze verklaring wordt afgelegd binnen een termijn van één jaar te rekenen van de dag van de erkenning of van de dag waarop een beslissing die de afstamming van vaderszijde of van moederszijde vaststelt in kracht van gewijsde is gegaan, en voor de meerderjarigheid of de ontvoogding van het kind. De termijn van één jaar begint te lopen op de dag die volgt op de in de artikelen 313, § 3, tweede lid, 319bis, tweede lid, of 322, tweede lid, bedoelde kennisgeving of betekening.

Bij wijziging van de afstamming van vaderszijde of van moederszijde tijdens de minderjarigheid van het kind als gevolg van een vordering tot betwisting van de afstamming op grond van de artikelen 312, § 2, 318, § § 5 en 6, of 330, § § 3 en 4, neemt de rechter akte van de nieuwe naam van het kind die in voorkomend geval door de ouders is gekozen, met inachtneming van de in § 1 of artikel 335ter bedoelde regels.

Van de in het tweede lid bedoelde verklaring of van het beschikkend gedeelte van het in het vierde lid bedoelde vonnis wordt melding gemaakt op de kant van de akte van geboorte en van de andere akten betreffende het kind. § 4. Indien de afstamming van een kind wordt gewijzigd wanneer het de meerderjarige leeftijd heeft bereikt, wordt er zonder zijn instemming geen verandering aan zijn naam aangebracht ».

B.1.2. Artikel 335 van het Burgerlijk Wetboek is gewijzigd bij artikel 42 van de wet van 18 juni 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/06/2018 pub. 02/07/2018 numac 2018012858 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing sluiten « houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing », dat op zijn beurt is vervangen bij artikel 168 van de wet van 21 december 2018 « houdende diverse bepalingen betreffende justitie », alsook bij artikel 114 van dezelfde wet van 21 december 2018.

Die wijzigingen, die van kracht zijn geworden op 31 maart 2019, hebben evenwel geen gevolgen voor de relevantie van de prejudiciële vragen.

B.2.1. Artikel 335 van het Burgerlijk Wetboek maakt deel uit van het hoofdstuk met betrekking tot de gevolgen van de afstamming. Het stelt op algemene wijze de regels van de naamgeving als gevolg van de afstamming vast.

Die regels werden ingrijpend gewijzigd bij de wet van 8 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/05/2014 pub. 26/05/2014 numac 2014009293 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde type wet prom. 08/05/2014 pub. 19/02/2015 numac 2015000081 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde. - Duitse vertaling type wet prom. 08/05/2014 pub. 14/05/2014 numac 2014009238 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie type wet prom. 08/05/2014 pub. 04/06/2014 numac 2014011326 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet houdende diverse bepalingen inzake energie type wet prom. 08/05/2014 pub. 28/05/2014 numac 2014003239 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ingevolge de invoering van de gewestelijke aanvullende belasting op de personenbelasting als bedoeld in titel III/1 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, tot wijziging van de regels op het stuk van de belasting van niet-inwoners en tot wijziging van de wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet sluiten « tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde » (hierna : de wet van 8 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/05/2014 pub. 26/05/2014 numac 2014009293 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde type wet prom. 08/05/2014 pub. 19/02/2015 numac 2015000081 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde. - Duitse vertaling type wet prom. 08/05/2014 pub. 14/05/2014 numac 2014009238 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie type wet prom. 08/05/2014 pub. 04/06/2014 numac 2014011326 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet houdende diverse bepalingen inzake energie type wet prom. 08/05/2014 pub. 28/05/2014 numac 2014003239 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ingevolge de invoering van de gewestelijke aanvullende belasting op de personenbelasting als bedoeld in titel III/1 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, tot wijziging van de regels op het stuk van de belasting van niet-inwoners en tot wijziging van de wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet sluiten). Uit het opschrift en de parlementaire voorbereiding van die wet blijkt dat de wetgever de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht heeft willen invoeren (Parl.

St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-3145/001, p. 10).

B.2.2. Om die doelstelling van gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bereiken, heeft de wetgever, in de hypothese dat de afstamming van vaderszijde en die van moederszijde tegelijkertijd zijn komen vast te staan, bepaald dat de ouders een dubbele naam kunnen kiezen, bestaande uit de naam van de vader en de naam van de moeder in de door hen bepaalde volgorde, of kunnen kiezen voor de naam van de vader of voor die van de moeder (artikel 335, § 1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek).

De wetgever heeft dus gekozen voor de wilsautonomie van de ouders, binnen de door de wet bepaalde grenzen, veeleer dan voor een bij wet vastgelegd systeem voor het toekennen van de naam. De wetgever heeft de keuze van de ouders beperkt om te waarborgen dat « kinderen van dezelfde ouders dezelfde naam zullen dragen. De naam van broers en zussen kan bijgevolg niet verschillen waardoor [de orde der families gevrijwaard kan blijven] » (ibid., p. 14).

B.2.3. De wetgever heeft ook het geval onderzocht van de onenigheid tussen de ouders en van de afwezigheid van keuze. Zoals het was vervangen bij artikel 2 van de wet van 8 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/05/2014 pub. 26/05/2014 numac 2014009293 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde type wet prom. 08/05/2014 pub. 19/02/2015 numac 2015000081 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde. - Duitse vertaling type wet prom. 08/05/2014 pub. 14/05/2014 numac 2014009238 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie type wet prom. 08/05/2014 pub. 04/06/2014 numac 2014011326 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet houdende diverse bepalingen inzake energie type wet prom. 08/05/2014 pub. 28/05/2014 numac 2014003239 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ingevolge de invoering van de gewestelijke aanvullende belasting op de personenbelasting als bedoeld in titel III/1 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, tot wijziging van de regels op het stuk van de belasting van niet-inwoners en tot wijziging van de wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet sluiten bepaalde artikel 335, § 1, tweede lid, derde zin, van het Burgerlijk Wetboek aanvankelijk dat in dat geval, voor de kinderen wier afstamming van vaders- en moederszijde tegelijkertijd is komen vast te staan, de naam van de vader wordt toegekend.

Bij zijn arrest nr. 2/2016 van 14 januari 2016 heeft het Hof die bepaling vernietigd : « B.8.5. Nu hij voor de keuze van de familienaam de voorrang geeft aan de wilsautonomie van de ouders, dient de wetgever ook de wijze te bepalen waarop de familienaam wordt toegekend voor het geval dat de ouders het oneens zijn of geen keuze maken, ook al heeft hij voor het overige erop toegezien de gevallen van onenigheid te beperken door de ouders de mogelijkheid te bieden te kiezen voor de ene of de andere familienaam of voor de twee namen in de door hen bepaalde volgorde.

Het kan worden verantwoord dat hij zelf de naam vastlegt die het kind zal dragen wanneer er onenigheid of afwezigheid van keuze is, veeleer dan dienaangaande aan de rechter een beoordelingsbevoegdheid te verlenen. Het is immers in die aangelegenheid van belang de naam van een kind vanaf zijn geboorte op een eenvoudige, snelle en eenvormige wijze te bepalen. Artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind bepaalt dienaangaande dat het kind onmiddellijk na de geboorte wordt ingeschreven en vanaf de geboorte het recht op een naam heeft.

B.8.6. Personen die zich in soortgelijke situaties bevinden, namelijk de vader en de moeder van een kind, worden door de bestreden bepaling echter verschillend behandeld aangezien in geval van onenigheid tussen de ouders of in geval van afwezigheid van keuze, het kind verplicht de naam van de vader alleen draagt. In hun recht om hun familienaam over te dragen aan hun kind worden de moeders aldus anders behandeld dan de vaders.

B.8.7. Het verschil in behandeling vervat in de bestreden bepaling is gegrond op het criterium van het geslacht van de ouders. Alleen zeer sterke overwegingen kunnen een verschil in behandeling verantwoorden dat uitsluitend op het geslacht is gegrond.

Uit de in B.2 aangehaalde parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever de keuze voor de naam van de vader heeft verantwoord door de traditie en de wil om de hervorming geleidelijk tot een goed einde te brengen. Noch de traditie, noch de wil om geleidelijk vooruitgang te boeken kunnen worden geacht zeer sterke overwegingen te zijn die een verschil tussen de vaders en de moeders verantwoorden wanneer er onenigheid tussen de ouders of afwezigheid van keuze is, terwijl de doelstelling van de wet erin bestaat de gelijkheid van mannen en vrouwen te verwezenlijken. De bestreden bepaling kan overigens tot gevolg hebben dat aan de vader van een kind een vetorecht gegeven wordt in het geval dat de moeder van het kind de wil te kennen geeft aan dat kind haar eigen naam of een dubbele naam te geven en de vader het met die keuze niet eens is.

B.9. Artikel 335, § 1, tweede lid, derde zin, van het Burgerlijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 2 van de wet van 8 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/05/2014 pub. 26/05/2014 numac 2014009293 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde type wet prom. 08/05/2014 pub. 19/02/2015 numac 2015000081 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde. - Duitse vertaling type wet prom. 08/05/2014 pub. 14/05/2014 numac 2014009238 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie type wet prom. 08/05/2014 pub. 04/06/2014 numac 2014011326 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet houdende diverse bepalingen inzake energie type wet prom. 08/05/2014 pub. 28/05/2014 numac 2014003239 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ingevolge de invoering van de gewestelijke aanvullende belasting op de personenbelasting als bedoeld in titel III/1 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, tot wijziging van de regels op het stuk van de belasting van niet-inwoners en tot wijziging van de wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet sluiten, schendt de artikelen 10, 11 en 11bis, eerste lid, van de Grondwet en dient derhalve te worden vernietigd.

Teneinde rechtsonzekerheid te vermijden, inzonderheid gelet op de noodzaak om de naam van het kind vanaf zijn geboorte te bepalen, en om de wetgever toe te laten een nieuwe regeling aan te nemen, dienen de gevolgen van de vernietigde bepaling tot 31 december 2016 te worden gehandhaafd ».

B.2.4. Ingevolge dat arrest heeft de wetgever de wet van 25 december 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/12/2016 pub. 30/12/2016 numac 2016009653 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de artikelen 335 en 335ter van het Burgerlijk Wetboek betreffende de wijze van naamsoverdracht aan het kind type wet prom. 25/12/2016 pub. 05/05/2017 numac 2017040278 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de artikelen 335 en 335ter van het Burgerlijk Wetboek betreffende de wijze van naamsoverdracht aan het kind. - Duitse vertaling sluiten « tot wijziging van de artikelen 335 en 335ter van het Burgerlijk Wetboek betreffende de wijze van naamsoverdracht aan het kind » aangenomen, die voorziet in een nieuwe regeling bij onenigheid tussen de ouders of bij afwezigheid van een keuze, voor de kinderen wier afstamming van vaders- en moederszijde tegelijkertijd is komen vast te staan. Overeenkomstig het huidige artikel 335, § 1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek draagt het kind in dat geval de naam van de vader en de naam van de moeder naast elkaar in alfabetische volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.

B.3.1. Het in het geding zijnde artikel 335, § 3, van het Burgerlijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 2 van de wet van 8 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/05/2014 pub. 26/05/2014 numac 2014009293 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde type wet prom. 08/05/2014 pub. 19/02/2015 numac 2015000081 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde. - Duitse vertaling type wet prom. 08/05/2014 pub. 14/05/2014 numac 2014009238 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie type wet prom. 08/05/2014 pub. 04/06/2014 numac 2014011326 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet houdende diverse bepalingen inzake energie type wet prom. 08/05/2014 pub. 28/05/2014 numac 2014003239 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ingevolge de invoering van de gewestelijke aanvullende belasting op de personenbelasting als bedoeld in titel III/1 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, tot wijziging van de regels op het stuk van de belasting van niet-inwoners en tot wijziging van de wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet sluiten, regelt de gevolgen van de wijziging van de afstamming van een kind voor zijn naam. Zoals ook benadrukt tijdens de parlementaire voorbereiding, is de bij de in het geding zijnde bepaling ingevoerde regeling « overgenomen van de regeling die momenteel van kracht is, rekening houdende met het gelijkheidsprincipe tussen de partijen » en met « invoeging van het beginsel van de wilsautonomie binnen de door de wet bepaalde grenzen » (Parl. St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-3145/001, pp. 14 en 19-20).

B.3.2. Aldus voorziet de in het geding zijnde bepaling erin dat, wanneer de afstamming van het kind ten aanzien van een van beide ouders komt vast te staan na de afstamming ten aanzien van de andere ouder, de naam in beginsel ongewijzigd blijft. De wetgever heeft evenwel de mogelijkheid behouden, die reeds was neergelegd in het vroegere artikel 335, § 3, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, om alsnog de naam van het kind te wijzigen, door te kiezen hetzij voor de naam van de persoon ten aanzien van wie de afstamming als tweede komt vast te staan, hetzij voor een dubbele naam. Voor die naamswijziging dient een verklaring bij de ambtenaar van de burgerlijke stand te worden afgelegd door de beide ouders samen, of door een van hen wanneer de andere overleden is, en dit binnen een termijn van één jaar te rekenen van de dag van de erkenning of van de dag waarop een beslissing die de afstamming van vaderszijde of van moederszijde vaststelt in kracht van gewijsde is gegaan, en vóór de meerderjarigheid of de ontvoogding van het kind.

Ten aanzien van de eerste twee prejudiciële vragen B.4.1. De eerste prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid van artikel 335, § 3, van het Burgerlijk Wetboek met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 2, lid 2, van het Verdrag inzake de rechten van het kind, in zoverre het niet erin voorziet dat de kinderen wier vaderlijke afstamming komt vast te staan na de moederlijke afstamming, bij ontstentenis van een overeenkomst tussen de ouders over de familienaam, een dubbele naam in alfabetische volgorde toegekend krijgen, terwijl artikel 335, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wel in de toekenning van een dubbele naam in alfabetische volgorde voorziet voor de kinderen wier vaderlijke en moederlijke afstamming gelijktijdig komen vast te staan indien de ouders geen overeenkomst bereiken over de familienaam.

B.4.2. De tweede prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid van dezelfde bepaling met de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 5 van het Zevende Aanvullend Protocol bij dat Verdrag, met de artikelen 7, 20, 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, om dezelfde redenen.

B.5.1. Artikel 22 van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privéleven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald.

De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat recht ».

Artikel 2, lid 2, van het Verdrag inzake de rechten van het kind bepaalt : « De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om te waarborgen dat het kind wordt beschermd tegen alle vormen van discriminatie of bestraffing op grond van de status of de activiteiten van, de meningen geuit door of de overtuigingen van de ouders, wettige voogden of familieleden van het kind ».

Artikel 7 van hetzelfde Verdrag bepaalt : « 1. Het kind wordt onmiddellijk na de geboorte ingeschreven en heeft vanaf de geboorte het recht op een naam, het recht een nationaliteit te verwerven en, voor zover mogelijk, het recht zijn ouders te kennen en door hen te worden verzorgd. 2. De Staten die partij zijn, waarborgen de verwezenlijking van deze rechten in overeenstemming met hun nationale recht en hun verplichtingen krachtens de desbetreffende internationale akten op dit gebied, in het bijzonder wanneer het kind anders staatloos zou zijn ». Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling. 2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan met betrekking tot de uitoefening van dit recht dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van 's lands veiligheid, de openbare veiligheid, of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen ». Artikel 14 van hetzelfde Verdrag bepaalt : « Het genot van de rechten en vrijheden, welke in dit Verdrag zijn vermeld, is verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status ».

Artikel 5 van het Zevende Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « Echtgenoten hebben gelijke rechten en verantwoordelijkheden van civielrechtelijke aard, zowel onderling als in hun betrekkingen met hun kinderen, wat betreft het huwelijk, tijdens het huwelijk en bij de ontbinding ervan. Dit artikel belet de Staten niet de in het belang van de kinderen noodzakelijke maatregelen te nemen ».

B.5.2. De bestaanbaarheid van een wetsbepaling met de artikelen 7, 20, 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in samenhang gelezen met de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet, kan door het Hof alleen worden onderzocht indien de in het geding zijnde bepaling het Unierecht ten uitvoer legt, hetgeen te dezen niet het geval is.

B.6. In de prejudiciële vragen wordt het Hof verzocht de situatie van een kind wiens vaderlijke en moederlijke afstamming gelijktijdig komen vast te staan, te vergelijken met de situatie van een kind wiens afstamming ten aanzien van een van beide ouders is komen vast te staan na de afstamming ten aanzien van de andere ouder. De eerste categorie verkrijgt, bij ontstentenis van een overeenkomst tussen de ouders over de naam, de dubbele naam in alfabetische volgorde, terwijl de tweede categorie de naam behoudt van de ouder ten aanzien van wie de afstamming eerst is komen vast te staan, nu de naamswijziging een verklaring van beide ouders samen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand of van een van hen indien de andere overleden is, vereist.

B.7.1. De eisende partij voor de verwijzende rechter in de zaak nr. 6926 voert aan dat, in de hypothese van de wijziging van de afstamming van een kind in de loop van zijn minderjarigheid, de aanvullende regel waarin artikel 335, § 1, van het Burgerlijk Wetboek voorziet wanneer de ouders geen overeenkomst bereiken over de aan het kind te geven naam, van toepassing is (artikel 335, § 3, vierde lid). Aldus zou de vader ten aanzien van wie de afstamming is komen vast te staan ten gevolge van een vordering tot betwisting van het vaderschap die tot een goed einde is gebracht, aanspraak kunnen maken op de regel volgens welke, bij ontstentenis van een overeenkomst tussen de ouders, het kind de namen van beide ouders zal dragen, in alfabetische volgorde.

De eisende partij voor de verwijzende rechter in de zaak nr. 6926 besluit hieruit dat het in de prejudiciële vragen aangeklaagde verschil in behandeling niet kan worden verantwoord door de bestendigheid van de naam van het kind.

B.7.2. Een dergelijk argument komt erop neer andere categorieën van personen te vergelijken dan die welke in de eerste twee prejudiciële vragen worden beoogd, namelijk, enerzijds, een kind wiens afstammingen zijn komen vast te staan op verschillende ogenblikken (artikel 335, § 3, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek) en, anderzijds, een kind wiens afstamming is gewijzigd ten gevolge van een vordering tot betwisting op grond van de artikelen 312, § 2, 318, § § 5 en 6, of 330, § § 3 en 4 (artikel 335, § 3, vierde lid).

Het staat niet aan de partijen om de inhoud van een prejudiciële vraag te wijzigen. Het Hof beperkt zijn onderzoek derhalve tot de vragen zoals zij door de verwijzende rechter zijn gesteld.

B.8. In tegenstelling tot wat de Ministerraad aanvoert, zijn de in de prejudiciële vragen beoogde categorieën van personen voldoende vergelijkbaar, in zoverre het in beide gevallen een kind betreft wiens ouders het oneens zijn over de naamgeving.

B.9. De toekenning van een familienaam berust in hoofdzaak op overwegingen van sociaal nut. In tegenstelling tot de toekenning van de voornaam wordt zij door de wet bepaald. Die wet strekt ertoe, enerzijds, de familienaam op een eenvoudige, snelle en eenvormige wijze te bepalen en, anderzijds, aan die familienaam een zekere onveranderlijkheid te geven.

B.10.1. Anders dan het recht om een naam te dragen, kan het recht om zijn familienaam aan zijn kind te geven niet als een grondrecht worden beschouwd. Wat de regeling van de naamgeving betreft, beschikt de wetgever derhalve over een ruime beoordelingsbevoegdheid, voor zover hij het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, in samenhang gelezen met het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven, in acht neemt.

B.10.2. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft geoordeeld : « Artikel 8 van het Verdrag [bevat] geen uitdrukkelijke bepaling inzake de naam, maar [...] als bepalend middel tot identificatie van een persoon (Johansson t. Finland, nr. 10163/02, § 37, 6 september 2007, en Daróczy t. Hongarije, nr. 44378/05, § 26, 1 juli 2008) en tot uitdrukking van een band met een gezin, [betreft] de naam van een persoon niettemin zijn of haar privéleven en gezinsleven [...]. Dat de Staat en de samenleving belang erbij hebben het gebruik ervan te regelen volstaat niet om de kwestie van de naam van personen uit te sluiten van het domein van het privé- en gezinsleven, in die zin opgevat dat het in zekere mate het recht van het individu om met zijn naasten betrekkingen aan te knopen omvat (Burghartz, voormeld, § 24;

Stjerna, voormeld, § 37; Ünal Tekeli, voormeld, § 42, EHRM 2004-X;

Losonci Rose en Rose t. Zwitserland, nr. 664/06, § 26, 9 november 2010; Garnaga t. Oekraïne, nr. 20390/07, § 36, 16 mei 2013) » (EHRM, 7 januari 2014, Cusan en Fazzo t. Italië, § 55).

B.10.3. Ook al kan het recht om zijn familienaam te geven niet als een grondrecht worden beschouwd, toch hebben de ouders een duidelijk en persoonlijk belang erbij om zeggenschap te hebben in het proces om de familienaam van hun kind te bepalen.

B.11.1. Het Hof heeft zich reeds meermaals uitgesproken over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 335, § 3, van het Burgerlijk Wetboek, zoals het van toepassing was vóór de vervanging ervan bij artikel 2 van de wet van 8 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/05/2014 pub. 26/05/2014 numac 2014009293 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde type wet prom. 08/05/2014 pub. 19/02/2015 numac 2015000081 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde. - Duitse vertaling type wet prom. 08/05/2014 pub. 14/05/2014 numac 2014009238 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie type wet prom. 08/05/2014 pub. 04/06/2014 numac 2014011326 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet houdende diverse bepalingen inzake energie type wet prom. 08/05/2014 pub. 28/05/2014 numac 2014003239 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ingevolge de invoering van de gewestelijke aanvullende belasting op de personenbelasting als bedoeld in titel III/1 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, tot wijziging van de regels op het stuk van de belasting van niet-inwoners en tot wijziging van de wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet sluiten.

Zoals in de huidige versie ervan voorzag die bepaling erin dat, wanneer de afstamming van vaderszijde komt vast te staan na de afstamming van moederszijde, de naam van het kind in beginsel onveranderd blijft, behoudens wanneer de ouders samen, of een van hen indien de andere overleden is, een verklaring tot naamswijziging afleggen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand.

Bij zijn arrest nr. 64/96 van 7 november 1996 heeft het Hof met betrekking tot het toenmalige artikel 335, § 3, van het Burgerlijk Wetboek geoordeeld : « B.3.2. Uit de parlementaire voorbereiding van de in het geding zijnde bepaling blijkt dat de wetgever heeft overwogen dat de wijziging van de naam van het kind wiens afstamming van vaderszijde na die van moederszijde wordt vastgesteld, strijdig kan zijn met het belang van dat kind (Gedr. St., Kamer, 1983-1984, nr. 305/1, pp. 17-18, en Gedr. St., Senaat, 1984-1985, nr. 904-2, pp. 125-126). Op grond daarvan heeft hij bepaald dat de naam van het kind wiens afstamming reeds van moederszijde vaststaat, in beginsel onveranderd blijft wanneer nadien de afstamming van vaderszijde komt vast te staan. De wetgever heeft niettemin voorzien in de mogelijkheid om een naamswijziging door te voeren, door het afleggen van een verklaring voor de ambtenaar van de burgerlijke stand.

B.3.3. Gebruik makend van de hem toekomende beoordelingsbevoegdheid, heeft de wetgever in het raam van de afstamming de naamgeving geregeld met inachtneming van zowel het sociale nut om aan die naam een zekere onveranderlijkheid te geven als het belang van degene die de naam draagt.

Het is niet onredelijk te bepalen dat, wanneer het kind de naam van zijn moeder draagt omdat de afstamming van moederszijde eerst werd vastgesteld, de vervanging van die naam door die van de vader enkel nog mogelijk is op voorwaarde dat zowel de vader als de moeder, of een van hen indien de andere overleden is, daartoe een verklaring afleggen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. De wetgever mocht ervan uitgaan dat de ouders het best het belang van het kind kunnen beoordelen, tot diens meerderjarigheid of ontvoogding. Het is evenmin onredelijk dat de wetgever, rekening houdend met het maatschappelijk nut van de bestendigheid van de naam, erin heeft voorzien dat in geval van onenigheid (tussen de vader en de moeder) de reeds aan het kind toegekende naam onveranderd zou blijven, veeleer dan de rechter te laten oordelen.

B.4. Er blijkt niet dat de wetgever met de bepalingen van artikel 335, § 3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek een maatregel zou hebben genomen die niet aan een objectief criterium zou beantwoorden en die niet adequaat zou zijn. Er blijkt evenmin dat op onevenredige wijze de rechten van de betrokkenen zouden worden aangetast ».

Het Hof heeft in dezelfde zin geoordeeld bij zijn arresten nrs. 79/95, 68/97, 82/2004 en 114/2010. In zijn arrest nr. 82/2004 vermeldt het Hof daarbij nog : « B.6. De gevolgen van de in het geding zijnde regel kunnen des te minder onevenredig zijn daar de wet van 15 mei 1987Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/1987 pub. 06/07/2011 numac 2011000402 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de namen en voornamen sluiten betreffende de namen en voornamen het mogelijk maakt een naamsverandering te verkrijgen en daar de overheid die met die verandering belast is, niet anders zou kunnen dan het verzoek dat iemand tot haar richt om de naam van zijn vader te dragen, als ernstig te beschouwen ».

Bij zijn arrest nr. 50/2017 van 27 april 2017 heeft het Hof eveneens geoordeeld dat die keuze van de wetgever « niet onredelijk [is], daar de wetgever vermocht ervan uit te gaan dat beide ouders het meest geschikt zijn om het belang van het kind te beoordelen ».

B.11.2. De redenen die het Hof ertoe gebracht hebben in de hiervoor vermelde zin te oordelen, gelden eveneens voor het huidige artikel 335, § 3, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, dat - zoals in de vorige versie ervan - bepaalt dat de naam van het kind in beginsel ongewijzigd blijft bij een latere vaststelling van de afstamming ten aanzien van een van beide ouders, tenzij in geval van een verklaring van naamswijziging door beide ouders samen, of door een van hen indien de andere is overleden, bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Gelet op de keuzevrijheid die de ouders thans krachtens artikel 335, § 1, van het Burgerlijk Wetboek hebben om de naam van de moeder, die van de vader of een dubbele naam toe te kennen, heeft de wetgever uitdrukkelijk voorzien dat die regeling zowel bij een latere afstamming van moederszijde als bij een latere vaststelling van vaderszijde geldt.

B.11.3. Het feit dat de wetgeving inzake de naamgeving in het geval waarin de afstamming van vaderszijde en die van moederszijde tegelijkertijd zijn komen vast te staan, sedert die recente rechtspraak is gewijzigd, waarbij de wetgever in een dergelijk geval voorrang heeft gegeven aan de wilsautonomie van de ouders, doch bij ontstentenis van een overeenkomst heeft bepaald dat het kind een dubbele naam in alfabetische volgorde toegekend krijgt, leidt niet tot een ander besluit. In dat geval doet de ontstentenis van een overeenkomst over de naamgeving zich immers voor op het ogenblik dat aan het kind nog geen naam werd toegekend. Het is in die aangelegenheid van belang de naam van een kind vanaf zijn geboorte op een eenvoudige, snelle en eenvormige wijze te bepalen. Artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind bepaalt dienaangaande dat het kind onmiddellijk na de geboorte wordt ingeschreven en vanaf de geboorte het recht op een naam heeft.

Het kan dan ook worden verantwoord dat de wetgever, bij ontstentenis van een overeenkomst tussen de ouders inzake de naam van het kind op het ogenblik dat nog geen naam is toegekend, zelf de naam heeft vastgesteld die het kind zal dragen. Rekening houdend met het bij de wet van 8 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/05/2014 pub. 26/05/2014 numac 2014009293 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde type wet prom. 08/05/2014 pub. 19/02/2015 numac 2015000081 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde. - Duitse vertaling type wet prom. 08/05/2014 pub. 14/05/2014 numac 2014009238 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie type wet prom. 08/05/2014 pub. 04/06/2014 numac 2014011326 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet houdende diverse bepalingen inzake energie type wet prom. 08/05/2014 pub. 28/05/2014 numac 2014003239 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ingevolge de invoering van de gewestelijke aanvullende belasting op de personenbelasting als bedoeld in titel III/1 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, tot wijziging van de regels op het stuk van de belasting van niet-inwoners en tot wijziging van de wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet sluiten nagestreefde doel van gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht en met het in B.2.3 vermelde arrest nr. 2/2016, vermocht de wetgever erin te voorzien dat het kind in dat geval de dubbele naam in alfabetische volgorde krijgt toegekend.

B.11.4. Anders is het voor het kind wiens afstamming eerst ten aanzien van een van beide ouders vaststaat en pas nadien ten aanzien van de andere ouder komt vast te staan. In dat geval werd aan het kind reeds de naam van de eerste ouder toegekend en doet de onenigheid of de ontstentenis van een overeenkomst over de naam zich slechts later voor, wanneer de afstamming ten aanzien van de tweede ouder wordt vastgesteld. Het kind kan in dat geval reeds geruime tijd de naam hebben gedragen van de ouder ten aanzien van wie de afstamming eerst werd vastgesteld. Het is redelijk verantwoord dat de wetgever, rekening houdend met het maatschappelijk nut van de bestendigheid van de naam en met het belang van het kind, erin heeft voorzien dat de reeds toegekende naam in dat geval slechts kan worden gewijzigd met instemming van beide ouders, die samen het meest geschikt kunnen worden geacht om het belang van het kind te kunnen beoordelen, zodat die naam bij onenigheid onveranderd blijft.

Overigens is de in het geding zijnde bepaling op gelijke wijze op de moeder en de vader van toepassing. In hun recht om hun familienaam over te dragen aan hun kind worden zij door de in het geding zijnde bepaling dan ook gelijk behandeld.

Ten slotte, in tegensteling tot hetgeen de eisende partij voor de verwijzende rechter in de zaak nr. 6925 aanvoert, is het verschil in behandeling niet gegrond op de status van de ouders, in de zin van artikel 2, lid 2, van het Verdrag inzake de rechten van het kind, maar op het feit dat de afstamming van vaderszijde en die van moederszijde al dan niet tegelijkertijd zijn komen vast te staan.

B.12. Rekening houdend hetgeen voorafgaat, is het in de eerste twee prejudiciële vragen vermelde verschil in behandeling niet zonder redelijke verantwoording.

B.13. Het onderzoek van de in het geding zijnde bepaling in het licht van de in B.5.1 beoogde bepalingen, ten aanzien waarvan noch de verwijzende rechter, noch de partijen uiteenzetten in welke zin zij zouden zijn geschonden, leidt niet tot een andere conclusie.

B.14. De eerste twee prejudiciële vragen dienen ontkennend te worden beantwoord.

Ten aanzien van de derde prejudiciële vraag B.15. De derde prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met de artikelen 10, 11, 22 en 22bis van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 5 van het Zevende Aanvullend Protocol bij dat Verdrag, met de artikelen 7, 20, 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, in zoverre het de ouder die als enige het ouderlijk gezag uitoefent niet toelaat om als enige de naam van het kind te wijzigen nadat de tweede afstamming is komen vast te staan, zonder het akkoord van de andere ouder in die zin, terwijl hij dat recht heeft wanneer de andere ouder is overleden.

B.16. De vraag betreft dus het verschil in behandeling tussen, enerzijds, de ouder die als enige het ouderlijk gezag uitoefent en, anderzijds, de langstlevende ouder in geval van overlijden van de andere ouder.

B.17. Artikel 22bis van de Grondwet bepaalt : « Elk kind heeft recht op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit.

Elk kind heeft het recht zijn mening te uiten in alle aangelegenheden die het aangaan; met die mening wordt rekening gehouden in overeenstemming met zijn leeftijd en zijn onderscheidingsvermogen.

Elk kind heeft recht op maatregelen en diensten die zijn ontwikkeling bevorderen.

Het belang van het kind is de eerste overweging bij elke beslissing die het kind aangaat.

De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen deze rechten van het kind ».

B.18. Om dezelfde redenen als die welke zijn vermeld in B.5.2 kan de in het geding zijnde bepaling niet worden getoetst aan de artikelen 7, 20, 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in samenhang gelezen met de artikelen 10, 11, 22 en 22bis van de Grondwet.

B.19. In tegenstelling tot wat de Ministerraad aanvoert, zijn de twee in de derde prejudiciële vraag beoogde categorieën van personen voldoende vergelijkbaar daar, in beide gevallen, sprake is van een ouder die zijn kind alleen opvoedt en diens naam wenst te wijzigen.

B.20. Het verschil in behandeling berust op een objectief criterium, namelijk het gegeven dat de twee ouders nog in leven zijn dan wel slechts een van hen.

B.21.1. Zoals bepaald in hoofdstuk I van titel IX van boek I van het Burgerlijk Wetboek, betreft het ouderlijk gezag de beslissingen met betrekking tot sommige aspecten van het leven van het betrokken kind, namelijk zijn opvoeding, zijn huisvesting, zijn gezondheid, of nog, zijn godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes (artikel 374, § 1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek), alsook het beheer van zijn goederen en zijn vertegenwoordiging (artikel 376).

Het ouderlijk gezag wordt in beginsel gezamenlijk door beide ouders uitgeoefend (artikelen 373, eerste lid, en 374, § 1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Bij wijze van uitzondering, wanneer de ouders niet samenleven, kan de familierechtbank de uitoefening van het ouderlijk gezag uitsluitend toevertrouwen aan een van de ouders, waarbij de andere ouder, in beginsel, het recht op persoonlijk contact en het recht om toe te zien op de opvoeding van het kind behoudt (artikel 374, § 1, tweede en derde lid). De rechtbank kan eveneens bepalen welke beslissingen in verband met de opvoeding niet zullen kunnen worden genomen zonder de instemming van beide ouders (artikel 374, § 1, vierde lid).

B.21.2. De wetgever heeft onder de beslissingen die vallen onder het ouderlijk gezag niet de beslissing opgenomen met betrekking tot de wijziging van de naam van het kind indien de afstamming van vaderszijde later komt vast te staan. Wegens het belang van de wijziging van de naam van het kind, is de wetgever ervan uitgegaan dat die het akkoord van beide ouders vereist. Alleen indien een van beide ouders is overleden, kan de andere ouder, als enige, een verklaring in die zin afleggen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Zulks is niet zonder redelijke verantwoording, gelet op de banden die de ouder die het ouderlijk gezag niet uitoefent, nog kan hebben met zijn kind.

B.22. De in het geding zijnde bepaling is bestaanbaar met de artikelen 10, 11, 22 en 22bis van de Grondwet.

Een combinatie van die grondwetsbepalingen met de in B.15 vermelde verdragsbepalingen, ten aanzien waarvan de verwijzende rechter en de partijen evenmin uiteenzetten in welke zin zij zouden zijn geschonden, leidt niet tot een andere conclusie.

B.23. De derde prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 335, § 3, van het Burgerlijk Wetboek schendt niet de artikelen 10, 11, 22 en 22bis van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 2, lid 2, en 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, met de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 5 van het Zevende Aanvullend Protocol bij dat Verdrag.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 6 juni 2019.

De griffier, De voorzitter, F. Meersschaut F. Daoût

^