gepubliceerd op 22 mei 2013
Uittreksel uit arrest nr. 37/2013 van 14 maart 2013 Rolnummers 5324 en 5328 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel IV.7, 1°, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 1 juli 2011 betreffende het onderwijs XXI, ingesteld door d Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de rechter(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 37/2013 van 14 maart 2013 Rolnummers 5324 en 5328 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel IV.7, 1°, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 1 juli 2011 betreffende het onderwijs XXI, ingesteld door de VZW « Samenlevingsopbouw Brussel » en de VZW « Liga voor Mensenrechten » en het beroep tot vernietiging van artikel IV.1, 3°, en artikel IV.7., 1°, van hetzelfde decreet, ingesteld door de VZW « Volwassenenonderwijs van de Landelijke Bedienden Centrale - Nationaal Verbond voor Kaderpersoneel » en anderen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en F. Daoût, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 28 februari 2012 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 29 februari 2012, hebben de VZW « Samenlevingsopbouw Brussel », met maatschappelijke zetel te 1080 Brussel, Henegouwenkaai 29, en de VZW « Liga voor Mensenrechten », met maatschappelijke zetel te 9000 Gent, Gebroeders De Smetstraat 75, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel IV.7, 1°, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 1 juli 2011 betreffende het onderwijs XXI (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 30 augustus 2011).
Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 29 februari 2012 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 1 maart 2012, hebben de VZW « Volwassenenonderwijs van de Landelijke Bedienden Centrale - Nationaal Verbond voor Kaderpersoneel », met maatschappelijke zetel te 2000 Antwerpen Sudermanstraat 5, Ivette Brusselmans, wonende te 2018 Antwerpen, Lange Van Ruusbroecstraat 102, en Johan Nicasie, wonende te 2550 Kontich, IJzermaalberg 14, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen IV.1, 3°, en IV.7, 1°, van hetzelfde decreet.
Die zaken, ingeschreven onder de nummers 5324 en 5328 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) B.1. De bestreden bepalingen, artikel IV.1, 3°, en artikel IV.7, 1°, van het decreet van 1 juli 2011Relevante gevonden documenten type decreet prom. 01/07/2011 pub. 30/08/2011 numac 2011035708 bron vlaamse overheid Decreet betreffende het onderwijs XXI sluiten betreffende het onderwijs XXI, wijzigen het decreet van 15 juni 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 15/06/2007 pub. 31/08/2007 numac 2007036482 bron vlaamse overheid Decreet betreffende het volwassenenonderwijs sluiten betreffende het volwassenenonderwijs.
Het volwassenenonderwijs is het onderwijs dat wordt erkend en gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap en dat wordt georganiseerd door de erkende Centra voor Volwassenenonderwijs en de erkende Centra voor Basiseducatie (artikel 2, 46°, van het decreet van 15 juni 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 15/06/2007 pub. 31/08/2007 numac 2007036482 bron vlaamse overheid Decreet betreffende het volwassenenonderwijs sluiten).
Het volwassenenonderwijs heeft als doelstelling, enerzijds, de cursisten de kennis, vaardigheden en attitudes bij te brengen die nodig zijn voor de persoonlijke ontwikkeling, het maatschappelijk functioneren, het verder deelnemen aan onderwijs, het uitoefenen van een beroep of het beheersen van een taal en, anderzijds, de cursisten in staat te stellen erkende studiebewijzen te behalen (artikel 3, § 1, van het decreet van 15 juni 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 15/06/2007 pub. 31/08/2007 numac 2007036482 bron vlaamse overheid Decreet betreffende het volwassenenonderwijs sluiten). Het wordt ingedeeld in basiseducatie, secundair volwassenenonderwijs, hoger beroepsonderwijs en specifieke lerarenopleidingen (artikel 4 van het decreet van 15 juni 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 15/06/2007 pub. 31/08/2007 numac 2007036482 bron vlaamse overheid Decreet betreffende het volwassenenonderwijs sluiten).
Krachtens artikel 37, eerste lid, van het decreet van 15 juni 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 15/06/2007 pub. 31/08/2007 numac 2007036482 bron vlaamse overheid Decreet betreffende het volwassenenonderwijs sluiten worden de cursisten ingeschreven in de volgorde dat ze zich bij het centrum voor volwassenenonderwijs in orde stellen met de inschrijvingsvoorwaarden. Indien nodig kunnen wachtlijsten worden aangelegd.
De tweede bestreden bepaling (in beide zaken) voegt een 5° toe aan artikel 37, tweede lid, van het voormelde decreet, dat voortaan als volgt luidt (toevoeging gecursiveerd) : « De inschrijvingsvoorwaarden, vermeld in het eerste lid, omvatten volgende elementen : 1° aan de toelatingsvoorwaarden voldoen;2° het inschrijvingsgeld betaald hebben of hiervan rechtmatig vrijgesteld zijn;3° zich akkoord verklaard hebben met het centrumreglement;4° zich akkoord verklaard hebben met het eigen agogisch project van het centrum;5° indien men voldaan heeft aan de deeltijdse leerplicht, het bewijs geleverd hebben te beschikken over de Belgische nationaliteit of te voldoen aan de bepalingen van het wettig verblijf, zoals bedoeld in artikel 2, 48° ». De deeltijdse leerplicht stopt op het einde van het schooljaar in het jaar dat men achttien jaar wordt (artikel 1, § 1, van de wet van 29 juni 1983Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/06/1983 pub. 25/01/2011 numac 2011000012 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de leerplicht. - Duitse vertaling sluiten betreffende de leerplicht).
In artikel 2, 48°, van het decreet van 15 juni 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 15/06/2007 pub. 31/08/2007 numac 2007036482 bron vlaamse overheid Decreet betreffende het volwassenenonderwijs sluiten, zoals ingevoegd bij de eerste (enkel in zaak nr. 5328) bestreden bepaling, wordt het wettig verblijf gedefinieerd als « de situatie van de vreemdeling die toegelaten of gemachtigd is om in het Rijk te verblijven of die gemachtigd is er zich te vestigen, of die volgens een geldig document in het Rijk mag verblijven, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen ».
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de beroepen tot vernietiging B.2.1. De Vlaamse Regering betwist de ontvankelijkheid van de beroepen tot vernietiging, doordat de verzoekende partijen hun beroep niet op rechtsgeldige wijze zouden hebben ingesteld (zaak nr. 5324) of doordat zij niet van het vereiste belang bij de vernietiging van de bestreden bepalingen zouden doen blijken (zaak nr. 5328).
B.2.2. Uit de stukken die de verzoekende partijen in de zaak nr. 5324 aan het Hof hebben voorgelegd, blijkt dat zij hun beroep op rechtsgeldige wijze hebben ingesteld.
B.2.3. De eerste verzoekende partij in de zaak nr. 5328 richt naschoolse opleidingen voor niet-leerplichtigen in. Het is aannemelijk dat die partij, zonder dat zij daarvoor concrete gegevens dient voor te leggen, rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt door bepalingen die de inschrijving bij een centrum voor volwassenenonderwijs aan een bijkomende voorwaarde onderwerpen.
Aangezien de eerste verzoekende partij van het vereiste belang doet blijken, dient niet te worden onderzocht of dat ook voor de twee andere verzoekende partijen het geval is.
B.2.4. De excepties worden verworpen.
Ten aanzien van de middelen B.3.1. Het enige middel in de zaak nr. 5324 is afgeleid uit een schending van artikel 191 van de Grondwet en het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie (artikelen 10, 11 en 24, § 4, van de Grondwet), in samenhang gelezen met het recht op onderwijs (artikel 24, § 3, van de Grondwet, artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 13 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten).
In het eerste onderdeel van het middel voeren de verzoekende partijen aan dat de bestreden bepaling een discriminerend onderscheid inzake het genot van het recht op onderwijs invoert tussen, enerzijds, Belgen en vreemdelingen die wettig in België verblijven en, anderzijds, vreemdelingen die onwettig in België verblijven. In het tweede onderdeel van het middel voeren de verzoekende partijen een schending aan van de standstill-verplichting, die in artikel 13, leden 1 en 2, d), van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten zou zijn vervat.
Het eerste middel in de zaak nr. 5328 is afgeleid uit een schending van artikel 24 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met de artikelen 2, lid 1, en 13 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, doordat de bestreden bepaling een onrechtmatige inmenging zou betekenen in de fundamentele vrijheid om volwassenenonderwijs in te richten.
Het tweede middel in de zaak nr. 5328 is afgeleid uit een schending van artikel 24, § 4, van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 13 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, en van de artikelen 10, 11 en 191 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, doordat de bestreden bepalingen een verschil in behandeling in het leven roepen tussen vreemdelingen met een wettig verblijf en vreemdelingen zonder wettig verblijf.
B.3.2. De Vlaamse Regering werpt op dat het tweede onderdeel van het enige middel in de zaak nr. 5324 onontvankelijk is omdat het Hof niet bevoegd is om rechtstreeks te toetsen aan de aangevoerde verdragsbepaling.
Het enige middel is afgeleid uit een schending van bepalingen waaraan het Hof rechtstreeks vermag te toetsen, in samenhang gelezen met, onder meer, artikel 13 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. Het Hof wordt derhalve niet verzocht om rechtstreeks aan die verdragsbepaling te toetsen.
B.3.3. De Vlaamse Regering werpt tevens op dat het eerste middel in de zaak nr. 5328 niet ontvankelijk is omdat niet duidelijk zou blijken of de verzoekende partijen een schending aanvoeren van de vrijheid om onderwijs in te richten of van de vrijheid van onwettig in België verblijvende vreemdelingen om onderwijs te volgen.
In het eerste middel wordt op duidelijke wijze aangevoerd dat de bestreden bepalingen een onrechtmatige inmenging zouden betekenen in de fundamentele vrijheid om volwassenenonderwijs in te richten. De vrijheid van onwettig in België verblijvende vreemdelingen om volwassenenonderwijs te volgen vormt een element in de uiteenzetting van het middel.
B.3.4. De excepties worden verworpen.
Aangezien de middelen nauw met elkaar zijn verbonden, worden zij samen onderzocht.
B.4. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet waarborgen het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. Artikel 24, § 4, van de Grondwet herbevestigt dat beginsel voor onderwijszaken. Volgens die bepaling zijn alle studenten gelijk voor de wet of het decreet.
Artikel 191 van de Grondwet bepaalt dat iedere vreemdeling die zich op het grondgebied van België bevindt, de bescherming verleend aan personen en aan goederen geniet, behoudens de bij de wet gestelde uitzonderingen. Op grond van die bepaling kan een verschil in behandeling dat een vreemdeling benadeelt, alleen bij een wetskrachtige norm worden ingevoerd. Die bepaling heeft niet tot doel de wetgever ertoe te machtigen, wanneer hij een dergelijk verschil in het leven roept, zich eraan te onttrekken de in de Grondwet verankerde fundamentele beginselen in acht te nemen. Uit artikel 191 van de Grondwet vloeit dus niet voort dat de wetgever, wanneer hij een verschil in behandeling ten nadele van vreemdelingen invoert, niet erover moet waken dat dit verschil niet discriminerend is, ongeacht de aard van de in het geding zijnde beginselen.
Artikel 191 van de Grondwet kan echter enkel worden geschonden door een bepaling die een verschil in behandeling instelt tussen Belgen en vreemdelingen en niet door een bepaling die een verschil in behandeling tussen categorieën van vreemdelingen invoert.
B.5. Allereerst moet worden opgemerkt dat de decreetgever aan het begrip « wettig verblijf » een zeer ruime invulling heeft gegeven.
Zoals de Vlaamse Regering aanvoert, is het begrip niet beperkt tot de personen die, met toepassing van de federale verblijfswetgeving van rechtswege toegelaten zijn of door de minister gemachtigd zijn tot het verblijf, al dan niet in de tijd beperkt, of tot de vestiging in België. Ook de personen die een geldig verblijfsdocument hebben en die zich nog in een of andere fase van een verblijfsprocedure bevinden, zonder dat er reeds een definitieve beslissing hierover is genomen, worden beschouwd als personen met een « wettig verblijf » in België. « Zo komt ondermeer het verblijf van asielzoekers met een attest van immatriculatie of bijlage 35 tijdens hun asielprocedure in aanmerking.
Daarnaast komt ook het verblijf van EU-burgers vanaf toekenning van de bijlage 19 in aanmerking. Daartegenover : afgewezen asielzoekers die na een uitwijzingsbevel in België blijven, behouden wel hun inschrijving in het wachtregister, maar voldoen niet aan het vereiste wettelijk verblijf, omdat zij geen geldig verblijfsdocument meer hebben » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2010-2011, nr. 1082/1, p. 36).
B.6. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de decreetgever, met het invoeren van de voorwaarde van een wettig verblijf, het Vlaamse beleid inzake de toegang tot het volwassenenonderwijs beoogde af te stemmen op het federale verblijfsbeleid : « De hoofdreden is en blijft de coherentie van het federale en gemeenschapsbeleid. De Vlaamse Regering wil het migratiebeleid niet onderuit halen door mensen zonder papieren een cursus te laten volgen die ze als motivatie voor een nieuwe regularisatieaanvraag kunnen gebruiken » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2010-2011, nr. 1082/9, p. 42).
B.7. Zoals het Hof reeds herhaaldelijk heeft vastgesteld (zie o.a. arrest nr. 32/2006), hanteert de wetgever, wanneer hij een vreemdelingenbeleid wil voeren en met het oog daarop regels oplegt waaraan moet worden voldaan om wettig op het grondgebied te verblijven, een objectief en pertinent criterium van onderscheid indien hij aan het al dan niet naleven daarvan gevolgen verbindt bij het toekennen van maatschappelijke dienstverlening. Het beleid inzake toegang tot het grondgebied en het verblijf van vreemdelingen zou immers worden doorkruist wanneer zou worden aangenomen dat aan vreemdelingen die onwettig in België verblijven, dezelfde maatschappelijke dienstverlening moet worden verleend als aan degenen die wettig in België verblijven. Het verschil tussen beide categorieën van vreemdelingen verantwoordt dat op de Staat ten aanzien van hen niet dezelfde verplichtingen rusten.
De wil om het federale vreemdelingenbeleid niet te doorkruisen kan eveneens verantwoorden dat op de decreetgever, bij de uitoefening van zijn bevoegdheden, niet dezelfde verplichtingen rusten ten aanzien van de categorie van vreemdelingen die onwettig op het grondgebied verblijven.
B.8. Het Hof is bevoegd om na te gaan of wetsbepalingen in strijd zijn met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, maar inzake de rangschikking van de inschrijvingen in de onderwijsinstellingen beschikt het niet over een beoordelingsbevoegdheid die gelijkwaardig is aan die van de decreetgever en die het Hof zou toelaten de keuzes, zelfs indien die niet opportuun zijn, af te keuren die de decreetgever heeft gemaakt bij de uitoefening van zijn beoordelingsbevoegdheid (zie arrest nr. 121/2009).
Het is niet onredelijk dat de decreetgever de specifieke inspanningen en middelen die hij wil aanwenden om de persoonlijke ontwikkeling, het maatschappelijk functioneren, het verder deelnemen aan onderwijs, het uitoefenen van een beroep of het beheersen van een taal te bevorderen, in beginsel voorbehoudt aan personen die, wegens hun administratief statuut, verondersteld zijn definitief of op zijn minst voor een betekenisvolle duur in België gevestigd te zijn.
Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie wordt door de bestreden bepalingen niet geschonden.
B.9. Het Hof dient evenwel te onderzoeken of de bestreden bepalingen op onevenredige wijze afbreuk doen aan het recht op onderwijs, dat door artikel 24 van de Grondwet en artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens wordt gewaarborgd, en aan de verplichting die voortvloeit uit artikel 13 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten.
Tot de rechten en vrijheden die door de artikelen 10 en 11 van de Grondwet worden gewaarborgd, behoren immers de rechten en vrijheden die voortvloeien uit internationale verdragsbepalingen die België binden en krachtens artikel 24, § 3, van de Grondwet heeft ieder recht op onderwijs, met inachtneming van de fundamentele rechten en vrijheden.
B.10.1. De door artikel 24, § 1, van de Grondwet gewaarborgde onderwijsvrijheid veronderstelt dat de inrichtende machten die niet rechtstreeks van de gemeenschap afhangen, onder bepaalde voorwaarden aanspraak kunnen maken op subsidiëring vanwege de gemeenschap. Het recht op subsidiëring wordt beperkt, enerzijds, door de mogelijkheid voor de gemeenschap om de subsidies te verbinden aan vereisten die te maken hebben met het algemeen belang, onder andere die van een kwaliteitsonderwijs en de inachtneming van normen in verband met de schoolbevolking en, anderzijds, door de noodzaak om de beschikbare financiële middelen te verdelen onder de verschillende opdrachten van de gemeenschap. De vrijheid van onderwijs kent bijgevolg beperkingen en verhindert niet dat de decreetgever voorwaarden van financiering en subsidiëring oplegt die de uitoefening van die vrijheid beperken.
B.10.2. De inschrijvingsvoorwaarde die door de bestreden bepalingen wordt opgelegd verhindert de eerste verzoekende partij in de zaak nr. 5328 niet om volwassenenonderwijs te verstrekken. Zij kan als dusdanig niet worden beschouwd als een inbreuk op de vrijheid van onderwijs.
Dit zou wel het geval zijn wanneer zou blijken dat de concrete beperking die daardoor aan die vrijheid wordt gesteld onevenredig zou zijn ten aanzien van het nagestreefde doel.
Die regeling verhindert overigens volgens de Vlaamse Regering de centra voor basiseducatie en de centra voor volwassenenonderwijs niet om contractonderwijs aan te bieden aan de illegaal verblijvende cursisten, op voorwaarde dat zulk onderwijs boekhoudkundig volledig is gescheiden van het door de gemeenschap gesubsidieerde volwassenenonderwijs en indien het volledig door de cursisten zelf of door een externe partij wordt gefinancierd.
B.11.1. Het door artikel 24, § 3, van de Grondwet gewaarborgde recht op onderwijs staat een reglementering van de toegang tot het onderwijs, inzonderheid tot het onderwijs dat wordt verstrekt na afloop van de leerplicht, op grond van de behoeften en de mogelijkheden van de gemeenschap en het individu, niet in de weg.
Artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 13 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten - al dan niet in samenhang gelezen met artikel 2 van dat Verdrag - staan, in samenhang gelezen met artikel 24 van de Grondwet, evenmin eraan in de weg dat de toegang tot het onderwijs na afloop van de leerplicht afhankelijk wordt gemaakt van voorwaarden, voor zover daarbij het gelijkheidsbeginsel in acht wordt genomen.
B.11.2. Artikel 2, eerste zin, van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt dat niemand het recht op onderwijs zal worden ontzegd.
Die bepaling verplicht de verdragspartijen niet om onderwijs in een bepaalde vorm of op een bepaald niveau in te richten, maar legt hun de verplichting op om een recht van toegang tot de bestaande onderwijsinstellingen te waarborgen en staat een reglementering die het gelijkheidsbeginsel in acht neemt niet in de weg (EHRM, 23 juli 1968, zaak « betreffende sommige aspecten van de taalregeling in het Belgische onderwijs »; zie eveneens EHRM, 21 juni 2011, Ponomaryovi t.
Bulgarije, § 49).
B.11.3. Artikel 2, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten bepaalt : « Iedere Staat die partij is bij dit Verdrag verbindt zich maatregelen te nemen, zowel zelfstandig als binnen het kader van de internationale hulp en samenwerking, met name op economisch en technisch gebied, en met volledige gebruikmaking van de hem ter beschikking staande hulpbronnen, ten einde met alle passende middelen, inzonderheid de invoering van wettelijke maatregelen, tot een algehele verwezenlijking van de in dit Verdrag erkende rechten te komen ».
In verband met het recht van elke persoon op onderwijs bepaalt artikel 13, lid 2, d), van hetzelfde Verdrag : « 2. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag erkennen dat, ten einde tot een volledige verwezenlijking van dit recht te komen : [...] d) Het basisonderricht zoveel mogelijk dient te worden gestimuleerd of geïntensiveerd ten behoeve van personen die geen lager onderwijs hebben genoten of dit niet hebben voltooid ». Anders dan wat de verzoekende partijen beweren en wat de litterae b) en c) van hetzelfde artikel inzake de kosteloosheid van het middelbaar en hoger onderwijs betreft, kan uit de geciteerde bepalingen geen standstill-verplichting worden afgeleid. Op de verdragspartijen rust ten aanzien van personen die geen (volledig) lager onderwijs hebben genoten een inspanningsverbintenis om het basisonderricht zoveel mogelijk toegankelijk te maken, rekening houdend met de economische mogelijkheden en de situatie van de overheidsfinanciën.
B.12.1. Uit hetgeen in B.11 is vermeld, vloeit voort dat het recht op toegang tot onderwijs aan beperkingen kan worden onderworpen, voor zover hierbij het gelijkheidsbeginsel in acht wordt genomen.
B.12.2. Zoals in B.7 is vermeld, vermag de bevoegde wetgever een verschil in behandeling te maken tussen vreemdelingen die wettig en vreemdelingen die onwettig in België verblijven. Bijgevolg kan het aan de decreetgever niet worden verweten rekening houdend met de in B.8 vermelde beoordelingsbevoegdheid, personen die onwettig op het Belgische grondgebied verblijven, uit te sluiten van de inschrijving voor het volwassenenonderwijs.
B.13. De middelen zijn niet gegrond.
Om die redenen, het Hof verwerpt de beroepen.
Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 14 maart 2013.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, M. Bossuyt