Etaamb.openjustice.be
Wet van 31 mei 2005
gepubliceerd op 16 juni 2005

Wet tot wijziging van de wet van 13 maart 1973 betreffende de vergoeding voor de onwerkzame voorlopige hechtenis, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van sommige bepalingen van het Wetboek van strafvordering

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2005009468
pub.
16/06/2005
prom.
31/05/2005
ELI
eli/wet/2005/05/31/2005009468/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)
Document Qrcode

31 MEI 2005. - Wet tot wijziging van de wet van 13 maart 1973 betreffende de vergoeding voor de onwerkzame voorlopige hechtenis, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van sommige bepalingen van het Wetboek van strafvordering (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Bepalingen tot wijziging van het Wetboek van strafvordering

Art. 2.Artikel 127 van het Wetboek van strafvordering, vervangen bij de wet van 12 maart 1998, wordt vervangen als volgt : «

Art. 127.§ 1. Wanneer de onderzoeksrechter oordeelt dat zijn onderzoek voltooid is, zendt hij het dossier over aan de procureur des Konings.

Indien de procureur des Konings geen andere onderzoekshandelingen vordert, vordert hij de regeling van de rechtspleging door de raadkamer. § 2. De raadkamer laat ten minste vijftien dagen vooraf in een daartoe bestemd register ter griffie melding maken van plaats, dag en uur van verschijning. De termijn wordt teruggebracht tot drie dagen indien een van de inverdenkinggestelden zich in voorlopige hechtenis bevindt. De griffier stelt de inverdenkinggestelde, de burgerlijke partij en hun advocaten in kennis per faxpost of bij een ter post aangetekende brief dat het dossier op de griffie in origineel of in kopie ter beschikking ligt, dat ze er inzage van kunnen hebben en er kopie van kunnen opvragen. § 3. Binnen de in § 2 bepaalde termijn kunnen de inverdenkinggestelde en de burgerlijke partij de onderzoeksrechter overeenkomstig artikel 61quinquies verzoeken om bijkomende onderzoekshandelingen te verrichten. In dat geval wordt de regeling van de rechtspleging geschorst. Als het verzoek definitief is behandeld, wordt de zaak opnieuw vastgesteld voor de raadkamer overeenkomstig de in § 2 bepaalde vormen en termijnen. § 4. De raadkamer doet uitspraak op verslag van de onderzoeksrechter na de procureur des Konings, de burgerlijke partij en de inverdenkinggestelde gehoord te hebben.

De partijen kunnen bijgestaan of vertegenwoordigd worden door een advocaat. De raadkamer kan evenwel de persoonlijke verschijning van de partijen bevelen. Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.

De beschikking wordt betekend aan de desbetreffende partij op vordering van de procureur des Konings en brengt dagvaarding mee om te verschijnen op de vastgestelde datum. Als deze partij niet verschijnt, wordt uitspraak gedaan en geldt de beschikking als op tegenspraak gewezen.

Wanneer de raadkamer de zaak in beraad houdt om haar beschikking uit te spreken, bepaalt zij de dag voor die uitspraak. »

Art. 3.In artikel 136bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 20 juli 1990 en gewijzigd bij de wet van 12 maart 1998, zelf gewijzigd bij de wet van 14 januari 1999, wordt het eerste lid vervangen als volgt : « Onverminderd de toepassing van artikel 136ter, doet de procureur des Konings verslag aan de procureur-generaal omtrent alle zaken waarover de raadkamer geen uitspraak heeft gedaan binnen een jaar te rekenen van de eerste vordering. »

Art. 4.In boek I, hoofdstuk X, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 136ter ingevoegd, luidende : «

Artikel 136ter.§ 1. Met uitzondering van de bij artikel 22, tweede lid, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis bedoelde zaken, neemt de kamer van inbeschuldigingstelling kennis van alle zaken waarin de inverdenkinggestelde zich in voorlopige hechtenis bevindt en waarover de raadkamer, wat de regeling van de rechtspleging betreft, geen uitspraak heeft gedaan binnen zes maanden te rekenen van het verlenen van het bevel tot aanhouding.

De procureur des Konings doet hiertoe verslag aan de procureur-generaal. § 2. Op verzoekschrift van de inverdenkinggestelde neemt de kamer van inbeschuldigingstelling kennis van de bij artikel 22, tweede lid, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis bedoelde zaken waarin de inverdenkinggestelde zich in voorlopige hechtenis bevindt en waarover de raadkamer, wat de regeling van de rechtspleging betreft, geen uitspraak heeft gedaan binnen zes maanden te rekenen van het verlenen van het bevel tot aanhouding. § 3. De kamer van inbeschuldigingstelling hoort de procureur-generaal en de onderzoeksrechter in zijn verslag. Zij hoort eveneens de burgerlijke partij, de inverdenkinggestelde en hun advocaten, na kennisgeving die hen door de griffier ten laatste achtenveertig uur voor de zitting per faxpost of bij een ter post aangetekende brief wordt gedaan.

De kamer van inbeschuldigingstelling onderzoekt of er tegen de inverdenkinggestelde ernstige aanwijzingen van schuld blijven bestaan en of er met artikel 16, § 1, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis overeenstemmende redenen zijn om de hechtenis te handhaven.

De kamer van inbeschuldigingstelling kan de bij de artikelen 136, 235 en 235bis bepaalde maatregelen nemen. § 4. Indien de kamer van inbeschuldigingstelling beslist dat de voorlopige hechtenis gehandhaafd blijft, levert het arrest een titel van vrijheidsbeneming op voor één maand te rekenen van de beslissing.

Indien het evenwel de bij artikel 22, tweede lid, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis bedoelde zaken betreft, levert het arrest een titel van vrijheidsbeneming op voor drie maanden te rekenen van de beslissing. ». HOOFDSTUK III. - Bepaling tot wijziging van de wet van 13 maart 1973 betreffende de vergoeding voor onwerkzame voorlopige hechtenis

Art. 5.In artikel 28, § 5, eerste lid, van de wet van 13 maart 1973 betreffende de vergoeding voor onwerkzame voorlopige hechtenis worden de woorden « na de beslissing van de minister » vervangen door de woorden « na de kennisgeving van de beslissing van de minister ». HOOFDSTUK IV. - Bepalingen tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis

Art. 6.In artikel 16 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, gewijzigd bij de wetten van 23 januari en 10 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, eerste lid, worden de woorden « over de hem ten laste gelegde feiten » vervangen door de woorden « over de feiten die aan de beschuldiging ten grondslag liggen en die aanleiding kunnen geven tot de afgifte van een bevel tot aanhouding »;2° § 2, eerste lid, wordt aangevuld als volgt : « Bij ontstentenis van deze ondervraging, wordt de inverdenkinggestelde in vrijheid gesteld.»; 3° § 2, tweede lid, wordt aangevuld als volgt : « Bij ontstentenis van de naleving van deze voorwaarden, wordt de inverdenkinggestelde in vrijheid gesteld.»; 4° § 5, tweede lid, wordt aangevuld als volgt : « Bij ontstentenis van deze mededelingen, wordt de inverdenkinggestelde in vrijheid gesteld.»; 5° § 6, eerste lid, wordt aangevuld als volgt : « Bij ontstentenis van de handtekening van de rechter, wordt de inverdenkinggestelde in vrijheid gesteld.»

Art. 7.In artikel 22 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het eerste en het tweede lid wordt het volgende lid ingevoegd : « Indien evenwel het feit dat bij de raadkamer aanhangig is gemaakt een feit betreft waarop artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden niet van toepassing is, doet de raadkamer om de drie maanden uitspraak over het handhaven van de voorlopige hechtenis.In dit geval is de beschikking tot handhaving van de voorlopige hechtenis geldig voor drie maanden vanaf de dag waarop ze wordt gegeven. »; 2° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « Ingeval een beschikking overeenkomstig het tweede lid, genomen is, wordt het dossier van maand tot maand gedurende twee dagen ter beschikking gehouden van de inverdenkinggestelde en zijn raadsman. De griffier geeft hun hiervan bericht per faxpost of bij een ter post aangetekende brief. De terbeschikkingstelling kan gebeuren in de vorm van afschriften die door de griffier voor eensluidend zijn verklaard. »

Art. 8.In dezelfde wet wordt een artikel 22bis ingevoegd, luidende : «

Art. 22bis.Wanneer een beschikking tot handhaving van de voorlopige hechtenis is genomen met toepassing van artikel 22, tweede lid, of met toepassing van artikel 136ter, § 4, van het Wetboek van strafvordering, kan de invrijheidsstelling worden verleend op indiening van een verzoekschrift dat de inverdenkinggestelde richt aan de raadkamer.

Het verzoekschrift kan van maand tot maand worden ingediend en voor het eerst ten vroegste vijf dagen vóór het verstrijken van de termijn van één maand, te rekenen van de beschikking die genomen is met toepassing van artikel 22, tweede lid, of met toepassing van artikel 136ter, § 4, van het Wetboek van strafvordering. De verzoekschriften die na het verstrijken van de termijn van een maand worden ingediend, worden als niet-ontvankelijk verworpen.

Het verzoekschrift wordt ingeschreven in het in artikel 21, § 2, vermelde register.

Het dossier wordt gedurende twee dagen vóór de verschijning voor de raadkamer ter beschikking gehouden van de inverdenkinggestelde en van zijn raadsman. De griffier geeft hun hiervan bericht per faxpost of bij ter post aangetekende brief. Deze terbeschikkingstelling kan gebeuren in de vorm van afschriften die door de griffier voor eensluidend zijn verklaard.

Over het verzoekschrift wordt beslist binnen vijf dagen na de neerlegging ervan, na het openbaar ministerie, de betrokkene en diens raadsman te hebben gehoord, waarbij aan deze laatste bericht wordt gegeven overeenkomstig artikel 21, § 2.

Indien binnen de termijn van vijf dagen, eventueel verlengd overeenkomstig artikel 32, geen uitspraak over het verzoekschrift is gedaan, wordt de betrokkene invrijheid gesteld.

Wanneer de raadkamer beslist de hechtenis te handhaven, omkleedt ze haar beschikking met redenen zoals bepaald in artikel 16, § 5, eerste en tweede lid.

De beschikking tot handhaving van de voorlopige hechtenis is geldig voor drie maanden vanaf de dag waarop ze wordt gegeven. »

Art. 9.In artikel 23 van dezelfde wet worden de woorden « artikelen 21 en 22 » vervangen door de woorden « artikelen 21, 22 en 22bis ».

Art. 10.In artikel 24, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 23 januari 2003, vervalt het cijfer « , 25 ».

Art. 11.Artikel 25, § 2, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « § 2. Na de bij artikel 21 bedoelde beslissing van de raadkamer, kan de onderzoeksrechter in de loop van het onderzoek, bij een met redenen omklede beschikking die hij onmiddellijk aan de procureur des Konings meedeelt, het bevel tot aanhouding opheffen.

Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.

De procureur des Konings kan bovendien op elk moment de onderzoeksrechter verzoeken het bevel tot aanhouding op te heffen. »

Art. 12.In artikel 30 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 11 juli 1994 en 12 maart 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, vervalt het cijfer « , 25 »;2° in § 1 wordt het cijfer « , 22bis » ingevoegd tussen het cijfer « 22 » en de woorden « en 28.»; 3° § 3, derde lid, wordt opgeheven;4° in § 4, eerste lid, vervalt het cijfer « , 25 »;5° in § 4, eerste lid, wordt het cijfer « , 22bis » ingevoegd tussen het cijfer « 22 » en de woorden « en 28, »;6° in § 4, eerste lid, worden de woorden « vijftien dagen » vervangen door de woorden « een maand »;7° § 4, eerste lid, wordt aangevuld als volgt : « , of voor drie maanden te rekenen van de beslissing, indien het hoger beroep wordt ingesteld tegen de bij artikelen 22, tweede lid, en 22 bis bedoelde beschikking.»

Art. 13.In artikel 31, § 4, derde lid, van dezelfde wet worden de woorden « vijftien dagen » vervangen door de woorden « een maand ».

Art. 14.Artikel 36, § 1, tweede lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « De beslissing tot verlenging van de voorwaarden wordt genomen vóór het verstrijken van de door de onderzoeksrechter overeenkomstig artikel 35, § 1, bepaalde termijn. Bij gebreke hiervan vervallen de voorwaarden. Deze voorwaarden kunnen worden verlengd voor de termijn die hij bepaalt en maximum voor drie maanden. » Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 31 mei 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Zitting 2003-2004. Kamer van volksvertegenwoordigers Stukken. - Wetsontwerp, 51-1317. - Nr. 1.

Zitting 2004-2005.

Kamer van volksvertegenwoordigers Stukken. - Amendementen, 51-1317. - Nrs. 2 tot 4. - Verslag, 51-1317. - Nr. 5. - Tekst aangenomen door de commissie, 51-1317. - Nr. 6. - Amendementen, 51-1317. - Nrs. 7 tot 8. - Aanvullend verslag, 51-1317. - Nr. 9. - Tekst aangenomen door de commissie, 51-1317. - Nr. 10. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 51-1317. - Nr. 11.

Integraal Verslag : 17 maart 2005.

Senaat.

Stukken. - Ontwerp geëvoceerd door de Senaat, 3-1100 - Nr. 1. - Verslag, 3-1100 - Nr. 2. - Beslissing om niet te amenderen, 3-1100 - Nr. 3.

Handelingen van de Senaat : 21 april 2005.

^