Etaamb.openjustice.be
Wet van 31 juli 2017
gepubliceerd op 12 september 2017

Wet houdende diverse bepalingen inzake elektronische communicatie

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2017031132
pub.
12/09/2017
prom.
31/07/2017
ELI
eli/wet/2017/07/31/2017031132/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)
Document Qrcode

31 JULI 2017. - Wet houdende diverse bepalingen inzake elektronische communicatie (1)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

Deze wet voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de volgende richtlijnen : 1° richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten;2° richtlijn 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector

Art. 2.In artikel 14, § 1, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de Belgische post- en telecommunicatiesector, gewijzigd bij de wetten van 20 juli 2005, 16 maart 2007, 18 mei 2009, 13 december 2010, 10 juli 2012 en 27 maart 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 3°, worden de woorden "van de artikelen 14, § 2, 2°, en 21, §§ 5 tot en met 7, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de Belgische post- en telecommunicatiesector, van de artikelen 4 en 4/1 van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector," ingevoegd tussen de woorden "economische overheidsbedrijven," en de woorden "de wet van 30 maart 1995";2° in de bepaling onder 4/1° worden de woorden "op vraag van alle betrokken partijen, binnen een termijn van vier maanden en volgens de procedure vastgesteld door de Koning" vervangen door de woorden "op basis van artikel 4 of 4/1 van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector".

Art. 3.In artikel 17, § 2, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 30 december 2009, worden de volgendge wijzigingen aangebracht : 1° in het vijfde lid worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de eerste zin wordt opgeheven;b) in de tweede zin wordt het woord "bovendien" opgeheven;c) in de derde zin worden de woorden "De bijzondere opdrachthouders en" opgeheven.2° het zesde en het zevende lid worden opgeheven.

Art. 4.In artikel 20, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 18 mei 2009 en 10 juli 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "Bij schending van de artikelen 9, 11, 18, 51, 55, 56 of 64 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie of de bijbehorende uitvoeringsmaatregelen," worden vervangen door de woorden "Wanneer de Raad prima facie een overtreding vaststelt van de wetgeving of reglementering waarvan de naleving door het Instituut wordt gecontroleerd of hun uitvoeringsmaatregelen,";2° de woorden "of voor aanbieders of gebruikers van postnetwerken of -diensten" worden ingevoegd tussen de woorden "of andere gebruikers van het radiospectrum," en de woorden "kan de Raad alle passende voorlopige maatregelen aannemen"; 3° het lid wordt aangevuld met de volgende zin : "Hij waakt er in elk geval over dat de voorlopige maatregelen geen onomkeerbare gevolgen teweegbrengen.". HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector

Art. 5.Artikel 4 van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, gewijzigd bij de wetten van 20 juli 2006, 31 mei 2009, 13 december 2010 en 26 maart 2014, wordt vervangen als volgt : "

Art. 4.Onverminderd het recht voor elke partij om de zaak aanhangig te maken bij een rechtbank, in geval van geschil tussen aanbieders van telecommunicatienetwerken, -diensten of -apparatuur, of in geval van een geschil tussen postoperatoren volgens de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, of in geval van een geschil tussen in de wet van 5 mei 2017 betreffende de audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad bedoelde aanbieders van elektronische-communicatiediensten of -netwerken of omroeporganisaties, neemt het Instituut binnen een termijn van vier maanden, met uitzondering van uitzonderlijke omstandigheden, en volgens de procedure vastgesteld door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, een bindende administratieve beslissing.

Er is slechts een geschil in de zin van het eerste lid van dit artikel indien de partijen geen onderhandelde oplossing bereiken binnen de vier maanden na een gemotiveerd verzoek om de onderhandelingen te openen.

Uitzonderlijke omstandigheden daargelaten, wordt de in het eerste lid bedoelde termijn teruggebracht tot twee maanden voor de geschillen bedoeld in artikel 28/1, § 3, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.

Het Instituut kan, op verzoek van een partij, en binnen de tien werkdagen na de indiening van zulk verzoek, kennelijk onontvankelijke of ongegronde verzoeken tot geschillenbeslechting bij gemotiveerde beslissing afwijzen. Alvorens een verzoek als kennelijk onontvankelijk of ongegrond af te wijzen, hoort het Instituut alle betrokken partijen.

Een verzoek om geschillenbeslechting in de zin van dit artikel maakt een einde aan de verzoeningsprocedure bedoeld in artikel 14, § 1, 4°, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.

Tegen de besluiten van het Instituut genomen ter uitvoering van dit artikel en van artikel 4/1 kan het in artikel 2 bepaalde rechtsmiddel worden ingesteld.".

Art. 6.In artikel 4/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 juli 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "de Belgische mededingingsautoriteit" worden telkens vervangen door de woorden "het Instituut";2° in de paragrafen 5 en 7 worden de woorden "De Belgische mededingingsautoriteit" vervangen door de woorden "Het Instituut";3° in paragraaf 7 worden de woorden "aan deze Raad" vervangen door de woorden "aan het Instituut". HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie

Art. 7.In artikel 2 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, gewijzigd bij de wetten van 18 mei 2009, 10 juli 2012, 30 juli 2013 en 27 maart 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° een bepaling onder 10/1° wordt ingevoegd, luidende : "10/1° "elektronische-communicatienetwerk met hoge snelheid" : een elektronische-communicatienetwerk dat breedbandtoegangsdiensten kan leveren met snelheden van minstens 30 Mbps;"; 2° een bepaling onder 16/1° wordt ingevoegd, luidende : "16/1° "toegangspunt" : een in of buiten het gebouw gelegen fysiek punt dat toegankelijk is voor operatoren, waar het netwerk kan worden aangesloten op de voor hoge snelheid bestemde fysieke binnenhuisinfrastructuur;"; 3° een bepaling onder 17/2° wordt ingevoegd, luidende : "17/2° "fysieke binnenhuisinfrastructuur" : elk element van een netwerk, zoals buizen, masten, kabelgoten, inspectieputten, mangaten, straatkasten, gebouwen of ingangen in gebouwen, antenne-installaties, torens en palen (buiten kabels, met inbegrip van ongebruikte glasvezels (dark fibre)), alsook installaties op de locatie van de eindgebruiker, met inbegrip van elementen die gemeenschappelijk eigendom zijn, die bestemd zijn om elementen van vaste of draadloze toegangsnetwerken onder te brengen zonder dat ze zelf een actief element van het netwerk worden, voor zover die netwerken elektronische-communicatiediensten kunnen leveren en het toegangspunt van het gebouw kunnen aansluiten op het aansluitpunt van het netwerk;"; 4° de bepaling onder 34° wordt aangevuld met de woorden ", met uitsluiting van de exclusieve transmissie van signalen van audiovisuele mediadiensten"; 5° een bepaling onder 38/1° wordt ingevoegd, luidende : "38/1° "radiocommunicatienetwerk" : eenheid gevormd door een aantal radiocommunicatiestations die met elkaar kunnen communiceren binnen de grenzen van een vergunning of een gebruiksrecht;"; 6° in de bepaling onder 39° worden de woorden ", dienst voor de verstrekking van audiovisuele mediadiensten" ingevoegd tussen de woorden "werkende radiocommunicatiedienst" en de woorden "of elektronische-communicatiedienst";7° in de bepaling onder 42° worden de woorden ", verstrekking van audiovisuele mediadiensten" telkens ingevoegd tussen de woorden "ten behoeve van radiocommunicatie" en de woorden "en/of radiodeterminatie"; 8° een bepaling onder 85° wordt ingevoegd, luidende : "85° "dienstenaanbieder" : persoon wiens dienst of inhoud geleverd via een elektronische-communicatienetwerk door een operator aan de eindgebruiker in rekening wordt gebracht;"; 9° een bepaling onder 86° wordt ingevoegd, luidende : "86° "faciliterende operator" : operator die nummers of andere middelen ter beschikking stelt van een dienstenaanbieder, zodat deze een vergoeding voor zijn dienst of inhoud kan laten invorderen via facturatie door een operator of aanrekening op een voorafbetaalde kaart van een operator.".

Art. 8.In artikel 9 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 4 februari 2010, 10 juli 2012 en 27 maart 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden "of het doorverkopen in eigen naam en voor eigen rekening" worden opgeheven;b) de woorden "elektronische-communicatiediensten of -netwerken" worden vervangen door de woorden "openbaar beschikbare elektronische-communicatiediensten of openbare elektronische-communicatienetwerken";2° de paragrafen 5 en 6 worden opgeheven;3° in paragraaf 7 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid worden de woorden "en doorverkopers waarnaar verwezen wordt in de paragrafen 5 en 6" vervangen door de woorden "van private elektronische-communicatienetwerken en elektronische-communicatiediensten die niet openbaar beschikbaar zijn";b) in het tweede en derde lid, worden de woorden "en doorverkopers waarnaar verwezen wordt in de paragrafen 5 en 6" telkens vervangen door de woorden "beoogd in het eerste lid".4° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 8, luidende : " § 8.De onderneming die voor 22 september 2017 een kennisgeving heeft ingediend om operator te worden en die niet langer aan de voorwaarden voldoet om dat te doen, verliest zijn hoedanigheid van operator op 31 december 2018. ".

Art. 9.In dezelfde wet wordt een artikel 13/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 13/1.§ 1. Niemand mag in het Rijk noch aan boord van een zeeschip, een binnenschip, een luchtvaartuig of enige andere drager onderworpen aan het Belgisch recht, een zend- of ontvangtoestel voor radiocommunicatie houden, of een station voor radiocommunicatie aanleggen en doen werken zonder een schriftelijke vergunning op basis van artikel 39 of een gebruiksrecht op basis van artikel 18. § 2. De Koning kan bepalen in welke gevallen de in paragraaf 1 bepaalde vergunningen of gebruiksrechten niet vereist zijn.".

Art. 10.In artikel 14 van dezelfde wet wordt het eerste lid opgeheven.

Art. 11.In artikel 18, § 1, tweede lid, 1°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 maart 2014, worden de woorden "en ter beperking van blootstelling van het publiek aan elektromagnetische velden" opgeheven.

Art. 12.In dezelfde wet wordt een artikel 28/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 28/1.§ 1. Om een elektronische-communicatienetwerk met hoge snelheid aan te leggen en wanneer verdubbeling technisch onmogelijk of economisch inefficiënt is, heeft elke operator het recht van toegang tot alle fysieke binnenhuisinfrastructuur. § 2. Elke houder van een recht om het toegangspunt en de fysieke binnenhuisinfrastructuur te gebruiken, voldoet aan alle redelijke verzoeken om toegang vanwege een operator die het voornemen heeft een elektronische-communicatienetwerk met hoge snelheid aan te leggen onder billijke en niet-discriminerende voorwaarden. § 3. Onverminderd de mogelijkheid voor elke partij om de zaak aanhangig te maken bij een rechtbank, indien binnen twee maanden vanaf de datum van ontvangst van het formele verzoek om toegang geen overeenstemming is bereikt over de in paragraaf 1 en paragraaf 2 bedoelde toegang, heeft elke partij het recht de zaak door te verwijzen naar het Instituut, dat het geschil zal beslechten overeenkomstig artikel 4 van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.".

Art. 13.In artikel 33 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 30 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, eerste lid worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de bepaling onder 1° worden de woorden "het een zendtoestel voor radiocommunicatie betreft dat uitsluitend wordt besteld, opgesteld en gebruikt door de krijgsmacht op haar oefendomeinen" vervangen door de woorden "het enerzijds een zendtoestel voor radiocommunicatie besteld, opgesteld en gebruikt door de krijgsmacht op haar oefendomeinen betreft, of anderzijds het een vast opgesteld zendtoestel voor radiocommunicatie betreft dat uitsluitend besteld, opgesteld en gebruikt wordt door de federale overheidsdiensten bevoegd inzake buitenlandse zaken, inzake binnenlandse zaken of inzake defensie, in de door hun gekozen plaatsen,";b) in de bepaling onder 2° worden de woorden "39, § 1" vervangen door de woorden "39, § 2, en";c) in de bepaling onder 5° worden de woorden "het oefenterrein van de krijgsmacht of het domein van de penitentiaire inrichting" vervangen door de woorden "de plaatsen bedoeld in de bepaling onder 1° ";2° in paragraaf 2, derde lid worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden "onderdeel 5° " worden vervangen door de woorden "de bepaling onder 5° ";b) de woorden "het oefenterrein van de krijgsmacht of het domein van de penitentiaire inrichtingen" worden vervangen door de woorden "de plaatsen bedoeld in de bepaling onder 1° ";c) de woorden "tot het oefenterrein van de krijgsmacht of de penitentiaire inrichting in kwestie" worden vervangen door de woorden "tot het toestel";d) de woorden "moet overeenkomstig de bepalingen van § 2, 1°, 2°, 4° en 5° van dit artikel geschieden" worden vervangen door de woorden "geschiedt overeenkomstig de bepalingen onder 1°, 2°, 4° en 5° ";3° paragraaf 2 wordt aangevuld met twee leden, luidende : "De overheidsdiensten bedoeld in het eerste lid geven aan het Instituut kennis van het gebruik van deze apparatuur binnen 24 uur na de vraag van het Instituut.De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, de nadere regels van deze kennisgeving alsook de informatie bezorgd aan het Instituut.

Het zendtoestel gebruikt in het kader van het eerste lid met uitzondering van de Krijgsmacht op haar oefenterreinen, mag slechts in dienst worden gesteld om de vertrouwelijkheid van de gesprekken te beschermen voor zover zij betrekking hebben op de veiligheid van de bevolking. Daartoe wordt de gebruiksduur van het zendtoestel beperkt tot de strikt noodzakelijke tijd."; 4° het artikel wordt aangevuld met paragraaf 3, luidende : " § 3.Paragraaf 1, 2°, is niet van toepassing op het verkrijgen, de installatie en het gebruik van radioapparatuur die schadelijke storingen veroorzaakt, door : 1° de Dienst voor Opruiming en Vernietiging van Ontploffingstuigen van de krijgsmacht;2° de Directie Hondensteun van de federale politie;3° de speciale eenheden van de federale politie in het kader van de uitvoering van de wet van 6 januari 2003 betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden en in het kader van haar specifieke opdrachten alsook de krijgsmacht in het kader van militaire acties, wanneer de bescherming van de fysieke integriteit van personen dat vereist. In geen geval kan het bezit, het in eigendom hebben, het gebruik door of het commercialiseren ten behoeve van Defensie van voornoemde radioapparatuur, door enige maatregel worden verboden of beperkt indien dat een invloed heeft of kan hebben op de aanwending en de paraatstelling van de Krijgsmacht in het buitenland of op de paraatstelling en gewapende operationele inzet van de Krijgsmacht in het binnenland; 4° de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bedoeld in de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Vóór elk gebruik van de apparatuur bedoeld in het eerste lid, evalueren de diensten bedoeld in het eerste lid de risico's van schadelijke storingen.

Ze gebruiken de apparatuur enkel op voorwaarde dat de baten van haar gebruik groter zijn dan de nadelige gevolgen voor derden die voortvloeien uit deze storingen.

In dat geval beperken ze de duur van het gebruik van de apparatuur, haar impact in de ruimte en de verstoorde frequenties tot wat strikt noodzakelijk is ten behoeve van de interventie.

De diensten bedoeld in het eerste lid melden het gebruik van deze apparatuur aan het Instituut binnen 24 uur na het verzoek van het Instituut. De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, de nadere bepalingen voor deze kennisgeving alsook de informatie die moet worden verstrekt aan het Instituut.

Het Instituut kan het houden of het gebruik van deze apparatuur door de diensten bedoeld in het eerste lid beperken en bepaalde technische voorwaarden opleggen wanneer de voorwaarden van kennisgeving bedoeld in dit artikel niet in acht worden genomen.

Voor specifieke frequentiebanden die gebruikt worden voor spoor- en luchtvaartradiocommunicatiediensten waarvan de storing gevolgen kan hebben op de bescherming van mensenlevens en die door het Instituut bepaald kunnen worden stelt het Instituut de technische en operationele voorwaarden van deze apparatuur vast. Hiertoe worden deze apparatuur en haar technische karakteristieken drie maanden voorafgaand aan de eerste ingebruikname gemeld aan het Instituut.

Indien deze technische en operationele voorwaarden niet nageleefd worden, dan wordt de indienststelling onmiddellijk stopgezet, tenzij de stopzetting een groter risico voor de beveiliging van mensenlevens inhoudt.

In geen geval kan het bezit, het in eigendom hebben, het gebruik door of het commercialiseren ten behoeve van Defensie van voornoemde radioapparatuur, door enige maatregel worden verboden of beperkt indien dat een invloed heeft of kan hebben op de aanwending en de paraatstelling van de Krijgsmacht in het buitenland of op de paraatstelling en gewapende operationele inzet van de Krijgsmacht in het binnenland.

De rechten van operatoren inzake het gebruik van frequenties worden beperkt ingeval van het gebruik van zendtoestellen die voldoen aan de voorwaarden die in deze paragraaf vervat zijn.".

Art. 14.In artikel 39 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 20 juli 2006 en 27 maart 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt opgeheven;2° in paragraaf 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden "van de in § 1 bedoelde vergunningen" worden vervangen door de woorden "van de vergunningen om een zend- of ontvangtoestel voor radiocommunicatie te mogen houden, of een station of een netwerk voor radiocommunicatie dat niet wordt gebruikt voor elektronische-communicatiediensten die aan het publiek worden aangeboden te mogen aanleggen en doen werken"; b) de tweede zin "Hij kan bepalen in welke gevallen die vergunningen niet vereist zijn." wordt vervangen door de zin "Deze vergunningen zijn persoonlijk en kunnen worden ingetrokken."; 3° in paragraaf 4 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden " § 1" worden vervangen door de woorden "paragraaf 2";b) de woorden "die in de militaire banden werken," worden ingevoegd tussen de woorden "stations voor radiocommunicatie" en de woorden "die voor militaire doeleinden"; c) de paragraaf wordt aangevuld met de volgende zin : "De verdeling van de banden tussen civiel en militair wordt vastgesteld door de Gemengde Commissie voor telecommunicatie, bedoeld in artikel 106, § 1."; d) de paragraaf wordt aangevuld met een lid, luidende : "De in paragraaf 2 bedoelde vergunningen zijn niet vereist voor de radiocommunicatiestations die worden besteld, geïnstalleerd en gebruikt door de autoriteiten bedoeld in artikel 33, § 3.".

Art. 15.In artikel 42, § 1, van dezelfde wet, worden de woorden "39, § 1" vervangen door de woorden "39, § 2".

Art. 16.In artikel 107/1, § 5, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 juli 2012, wordt de zin "De Koning bepaalt vooraf bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op objectieve en transparante wijze, de parameters op basis waarvan de kosten worden berekend." opgeheven.

Art. 17.In artikel 108, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 10 juli 2012 en 27 maart 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, e), derde streepje, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden "of verder aanhouden van" worden ingevoegd tussen de woorden "aan het inschrijven op" en de woorden "een abonnement";b) de woorden "van bepaalde duur" worden opgeheven;c) de woorden "van het contract van bepaalde duur" worden vervangen door de woorden "toegepaste afschrijving";2° in paragraaf 2 wordt het tweede lid aangevuld met de woorden ", behalve indien het in artikel 108, § 1, bedoelde contract voorziet in een aan de index van de consumptieprijzen gerelateerde stijging en met uitzondering van wijzigingen aan bedingen ingevolge nieuwe wetgeving of besluiten die operatoren geen keuze op het vlak van implementatie laten".

Art. 18.In artikel 110/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 juli 2012 en gewijzigd bij de wet van 27 maart 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "rekening houdende met het gebruikspatroon van de abonnee berekend over de periode bepaald door het Instituut" worden opgeheven;2° in de Franse tekst worden de woorden "d'information" vervangen door de woorden "de l'abonné";3° het artikel wordt aangevuld met de volgende zin : "Bij het beantwoorden van dit verzoek houdt de operator op zijn minst rekening met : 1° het gebruikspatroon van de abonnee, vastgesteld en ter beschikking gesteld overeenkomstig de nadere regels bepaald door het Instituut overeenkomstig artikel 111, § 3;2° de door de abonnee gewenste internetsnelheid; 3° de door de abonnee gewenste opties inzake televisie in een gecombineerd aanbod met een breedbandinternetdienst en/of een vaste telefoniedienst en/of mobiele diensten.".

Art. 19.In artikel 111/2, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 juli 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden "de nadere regels van toepassing wanneer een abonnee afziet van een elektronische-communicatiedienst bij een operator om een elektronische-communicatiedienst bij een andere operator te verkrijgen, waaronder de methode voor de vaststelling van de kosten voor de overstap, de verdeling van die kosten tussen de betrokken partijen," worden ingevoegd tussen de woorden "na het advies van het Instituut," en de woorden "de technische methodes";b) de woorden "wanneer een eindgebruiker afziet van een elektronische-communicatiedienst bij een operator om een elektronische-communicatiedienst bij een andere operator te verkrijgen" worden opgeheven;2° in het tweede lid worden de woorden "aan de eindgebruikers" vervangen door de woorden "aan de abonnees".

Art. 20.In artikel 111/3, § 3, derde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 juli 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de Franse tekst wordt het woord "anticipée" opgeheven;2° de woorden "of verder aanhouden van" worden ingevoegd tussen de woorden "het inschrijven op" en de woorden "een abonnement";3° de woorden "van bepaalde duur" worden opgeheven;4° het woord "vroegtijdige" wordt opgeheven;5° het woord "laatste" wordt vervangen door het woord "derde".

Art. 21.In artikel 111/4, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 maart 2014, wordt de eerste zin, die aanvangt met de woorden "De consument heeft het recht" en eindigt met de woorden "bij dezelfde operator" aangevuld met de woorden ", met uitzondering van de vergoeding gevraagd aan de consument die, gratis of tegen een lagere prijs, een eindapparaat heeft ontvangen in ruil voor intekening op of het verder aanhouden van een abonnement, vastgelegd conform artikel 108, § 1, e), derde streepje".

Art. 22.In dezelfde wet wordt een artikel 116/1 onder onderafdeling 2 ingevoegd, luidende : "

Art. 116/1.§ 1. De operator die de uitvoering van een schuldvordering vordert voor een dienst van een derde door het factureren of innen van die dienst, hierna "de facturerende operator" genoemd, houdt, behoudens het geval in het volgende lid, het bewijs van de onderliggende verbintenis daarvoor ter beschikking van de klant. De Koning kan, na advies van het Instituut, de nadere regels bepalen omtrent het bewijs.

Ingeval de aanvraag voor het verkrijgen van de dienst niet via het netwerk van de facturerende operator is verlopen, houdt de facturerende operator de unieke transactiecode, de aankoopreferentie, de transactiegegevens of de confirmatie-sms ter beschikking van de klant. De facturerende operator treft de nodige contractuele schikkingen opdat de dienstenaanbieder verplicht is om het bewijs op eerste verzoek en op eenvoudige wijze te verstrekken aan de betrokken klant.

Een derde die een betaalnummer uit het Belgische E.164 nummerplan gebruikt verstrekt met het oog op openbaarmaking de volgende gegevens aan het in het volgende lid bedoelde register, waarna de nummerhoudende operator het mogelijk maakt dit betaalnummer in gebruik te nemen : 1° de naam, het adres en indien van toepassing het KBO-nummer van de dienstenaanbieder;2° het EU MOSS of Belgisch btw-nummer van de partij die verantwoordelijk is voor de afdracht van de btw over de geïnde gelden;3° de omschrijving van de dienst;4° de URL's gebruikt door de dienst;5° de totale prijs van de dienst;6° het contactadres, e-mail en nationaal telefoonnummer waarvan de gesprekskosten per minuut niet hoger zijn dan deze voor een oproep naar een geografisch nummer, voor klachtenbehandeling;7° indien van toepassing, het nummer van de vergunning volgens de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers en haar uitvoeringsbesluiten;8° de startdatum en einddatum van de dienst;9° de hierboven vermelde gegevens die de voorbije 6 maanden van toepassing waren, indien ze verschillen van de actuele gegevens. Het Instituut en de operatoren die een betaalnummer uit het Belgische E.164 nummerplan toekennen, maken de nodige afspraken voor de oprichting van een register dat moet toelaten om de in het vorige lid bedoelde gegevens openbaar te maken.

Wanneer het bedoelde register niet is opgericht binnen de drie maanden na inwerkingtreding van dit artikel, bepaalt de minister na het advies van het Instituut de modaliteiten met betrekking tot het register.

De dienstenaanbieder informeert de faciliterende operator, die het nummer toekent aan de dienstenaanbieder, van de correcte en volledige registratie van zijn gegevens, voorafgaand aan de activatie van het betreffende nummer. § 2. De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, de andere verplichtingen die worden opgelegd aan de dienstenaanbieder, de faciliterende operator, de facturerende operator, de eindgebruiker en eventuele andere betrokken partijen, die Hij aanwijst.

De verplichtingen kunnen onder meer handelen over : 1° de elementen die de faciliterende operator moet onderzoeken vooraleer nummers of andere middelen voor het invorderen van een vergoeding voor de dienst ter beschikking te stellen aan een dienstenaanbieder;2° de identificatie van de betrokken partijen, alsmede de verdeling van de kosten tussen de betrokken partijen in verband met de publicatie ervan;3° de klantendienst;4° het klachtenbehandelingsproces;5° de maatregelen die de operatoren nemen, indien er niet voldaan is aan de plicht tot identificatie of de nadere regels van het klachtenbehandelingsproces;6° de terugbetalingsprocedure;7° de maatregelen die de operatoren treffen, wanneer een overtreding van de wetgeving of van een toepasselijke gedragscode vaststaat; 8° de informatie-uitwisseling over diensten en dienstenaanbieders die in overtreding waren met de wetgeving of met bepalingen uit een toepasselijke gedragscode of over diensten die frauduleus gebruikt worden door eindgebruikers.".

Art. 23.Artikel 117, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 juli 2012, wordt vervangen als volgt : "

Art. 117.Het Instituut kan al de ondernemingen die voor het publiek toegankelijke telefoniediensten of toegang tot openbare communicatienetwerken aanbieden gelasten om middelen te voorzien waarbij de consumenten voor de toegang tot de openbare elektronische-communicatienetwerken en het gebruik van openbare telefoniediensten vooruitbetalen.".

Art. 24.Artikel 118 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 juli 2012, wordt vervangen als volgt : "

Art. 118.Het Instituut kan al de ondernemingen die voor het publiek toegankelijke telefoniediensten of toegang tot openbare communicatienetwerken aanbieden gelasten om aan de consumenten de mogelijkheid te bieden om de toegang tot een openbaar elektronische-communicatienetwerk in termijnen te betalen.

De Koning kan, na advies van het Instituut, de nadere regels bepalen volgens dewelke deze aanbieders een betaling in termijnen moeten toestaan.".

Art. 25.Artikel 119 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 25 april 2007 en 31 mei 2011, wordt vervangen als volgt : "

Art. 119.§ 1. De volledige lijst van maatregelen die de operator kan nemen in geval van een onbetaalde rekening wordt vermeld in het in artikel 108 bedoelde contract.

De regels bepaald in de paragrafen 2 tot en met 8 gelden onverminderd de toepassing van artikel 70, § 1, 2°, d). § 2. Indien de abonnee de factuur niet tijdig betaalt, mag de operator de betrokken abonnee op elk moment schriftelijk herinneren aan het verstrijken van de vervaldatum van de factuur en hem uitnodigen de volgens de operator verschuldigde betaling te verrichten. De aangerekende rentevoet voor eventuele verwijlintresten mag niet hoger liggen dan de wettelijke rentevoet.

De eerste schriftelijke herinnering is gratis. De kosten voor de daaropvolgende schriftelijke herinneringen mogen niet hoger liggen dan 10 euro. De Koning kan, na advies van het Instituut, dat forfaitair bedrag aanpassen en de regels voor herinneringen verder preciseren. § 3. Wanneer de operator zich voorneemt om de eigen dienstverlening aan een abonnee te onderbreken, richt hij een voorafgaand schriftelijk bericht dat waarschuwt voor een aanstaande onderbreking van de dienst (hierna : "het waarschuwingsbericht" ) tot de betrokkene, dat ten minste de volgende elementen bevat : 1° het nog verschuldigde bedrag;2° de termijn waarover de betrokkene beschikt om zijn situatie in orde te brengen;deze termijn mag niet korter zijn dan de tijd die redelijkerwijze nodig is om een betaling uit te voeren en zijn verplichtingen inzake de betalingsvoorwaarden na te komen; 3° indien de abonnee een consument is, informatie over of een verwijzing naar de mogelijkheden en voorwaarden om een bedrag te betwisten, een afbetalingsregeling uit te werken of van tariefformule te veranderen;4° de naam en het telefoonnummer van zijn bevoegde dienst. De kosten voor het aanmaken en verzenden van het schriftelijk waarschuwingsbericht aan consumenten mogen niet hoger liggen dan 10 euro. De Koning kan, na advies van het Instituut, dat forfaitair bedrag aanpassen en de regels voor het waarschuwingsbericht verder preciseren. § 4. Indien de abonnee binnen de gestelde termijn geen gevolg geeft aan het waarschuwingsbericht van de operator, geen geldige betwisting van het openstaande bedrag aan de operator kenbaar maakt en geen afbetalingsplan vraagt, mag de operator zijn dienst beperken tot een minimumdienst. Indien de abonnee een afbetalingsplan vraagt, mag de operator een minimumdienst voorstellen.

Een minimumdienst in de zin van dit artikel is een dienstverlening waarbij de eindgebruiker op zijn minst nog over de mogelijkheid beschikt de nooddiensten op te bellen en toegang te krijgen tot het vast Internet aan een up- en downloadsnelheid, die even hoog is als de snelheid die de abonnee nog krijgt, wanneer zijn in zijn abonnement inbegrepen internetvolume is opgebruikt of, indien een dergelijke voortzetting van internettoegang niet voorzien is in zijn abonnementsformule, aan een upload- en downloadsnelheid gelijk aan of hoger dan 256 kilobit per seconde. § 5. Tijdens de minimumdienst mag de operator enkel de kosten aanrekenen die rechtstreeks verband houden met de ingestelde minimumdienst.

Een mobiele operator kan zijn abonnee ook omzetten naar een formule met een voorafbetaalde kaart in plaats van een minimumdienst in te stellen. § 6. De ingebrekestelling die voorafgaat aan de volledige verbreking van de aansluiting bevat ten minste de volgende elementen : 1° het nog verschuldigde bedrag;2° de termijn waarover de betrokkene beschikt om zijn situatie in orde te brengen;deze termijn mag niet korter zijn dan de tijd die redelijkerwijze nodig is om een betaling uit te voeren en zich in regel te stellen met de betalingsvoorwaarden. De Koning kan, op advies van het Instituut, de precieze termijn bepalen die moet gegeven worden; 3° de naam en het telefoonnummer van zijn bevoegde dienst. § 7. Indien de abonnee in overeenstemming met paragraaf 4 in minimumdienst werd geplaatst, hij binnen de gestelde termijn geen gevolg geeft aan de ingebrekestelling, bedoeld in paragraaf 6, en hij geen geldige betwisting van het openstaande bedrag vermeld in die ingebrekestelling aan de operator kenbaar maakt, kan de operator de dienstverlening onderbreken.

Iedere onderbreking van de eigen dienstverlening die een operator toepast als gevolg van een wanbetaling blijft, voor zover dat technisch mogelijk is, beperkt tot de betrokken dienst. § 8. In geval van een betwisting te goeder trouw van het aan de operator openstaande bedrag wordt de verleende dienst niet onderbroken of beperkt tot minimumdienst wanneer de abonnee het niet-betwiste bedrag correct betaalt aan de operator. Wanneer de klacht van een consument over het betwiste bedrag op de factuur gegrond wordt bevonden, dan betaalt de operator aan de consument integraal het betwiste bedrag terug. § 9. De paragrafen 3 tot en met 7 hoeven niet in acht genomen te worden : 1° in geval van fraude;2° in geval van aanhoudend te laat of niet betaalde facturen, met name wanneer de abonnee binnen een periode van 12 maanden reeds het regime van minimumdienst heeft genoten of wanneer diens aansluiting binnen een periode van 12 maanden al eens werd verbroken;3° in geval van excessief gebruik, indien de reglementering of het in artikel 108 bedoelde contract ter voorkoming ervan alternatieve beschermingsmaatregelen heeft bepaald. § 10. De onderbreking van de dienstverlening of de instelling van de minimumdienst wegens wanbetaling is gratis.

Het bedrag dat eventueel verschuldigd is voor de reactivering van de diensten na een onderbreking wegens wanbetaling mag niet meer bedragen dan 30 euro inclusief btw. § 11. Indien de operator de paragrafen 3 tot en met 10 niet naleeft, vervallen alle aan de abonnee aangerekende kosten en interesten en heeft de abonnee, in voorkomend geval, recht op een kosteloze reactivering van de dienst.".

Art. 26.Artikel 120 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 juli 2012, wordt vervangen als volgt : "

Art. 120.Op verzoek van de abonnee blokkeren de operatoren die een elektronische-communicatiedienst aanbieden kosteloos de berichten, de communicatie of de oproepen, inkomend van of uitgaand naar specifieke nummers of bepaalde categorieën nummers, volgens de regels die door de minister, na advies van het Instituut, worden vastgesteld.".

Art. 27.In artikelen 145, § 2, en 147, tweede lid, van dezelfde wet, worden de woorden "39, § 1" telkens vervangen door de woorden "13/1, § 1". HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van de wet van 15 mei 2007 betreffende de bescherming van de consumenten inzake omroeptransmissie- en omroepdistributiediensten

Art. 28.In artikel 5/2, § 1, eerste lid, van de wet van 15 mei 2007 betreffende de bescherming van de consumenten inzake omroeptransmissie- en omroepdistributiediensten, ingevoegd bij de wet van 10 juli 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "de nadere regels van toepassing wanneer een abonnee afziet van een omroeptransmissie- of omroepdistributiedienst bij een operator om een omroeptransmissie- of omroepdistributiedienst bij een andere operator te verkrijgen, waaronder de methode voor de vaststelling van de kosten voor de overstap, de verdeling van die kosten tussen de betrokken partijen," worden ingevoegd tussen de woorden "na het advies van het Instituut" en de woorden "de technische methodes";2° de woorden "wanneer een abonnee afziet van een omroeptransmissie- of omroepdistributiedienst bij een operator om een elektronische-communicatiedienst bij een andere operator te verkrijgen" worden opgeheven.

Art. 29.In artikel 6 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 juli 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, e), tweede streepje, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden "of verder aanhouden van" worden ingevoegd tussen de woorden "het inschrijven op" en de woorden "en abonnement";b) de woorden "van bepaalde duur" worden opgeheven;c) de woorden "looptijden van het contract van bepaalde duur" worden vervangen door de woorden "toegepaste afschrijvingslooptijd";2° in paragraaf 2, wordt het tweede lid aangevuld met de woorden ", behalve indien het in paragraaf 1 bedoelde contract voorziet in een aan de index van de consumptieprijzen gerelateerde stijging".

Art. 30.In artikel 6/1, § 3, derde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 juli 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "of verder aanhouden van" worden ingevoegd tussen de woorden "het inschrijven op" en de woorden "een abonnement";2° de woorden "van bepaalde duur" worden opgeheven;3° het woord "vroegtijdige" wordt opgeheven;4° het woord "laatste" wordt vervangen door het woord "tweede". HOOFDSTRUK 6. - Slotbepalingen

Art. 31.Instemming wordt betuigd met het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2017 in het kader van de omzetting van richtlijn 2014/61/EU.

Art. 32.Artikelen 2, 2°, 5 en 6 treden in werking op de dag van inwerkingtreding van het koninklijk besluit bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.

Art. 33.Artikel 22 treedt in werking op de eerste dag van de derde maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Art. 34.Artikel 25 treedt in werking op de eerste dag van de tiende maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en is vanaf dat ogenblik onmiddellijk van toepassing op de lopende overeenkomsten.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 31 juli 2017.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post, A. DE CROO Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, K. GEENS _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) : Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 54- 2558.

Integraal Verslag : 13 juli 2017.

Samenwerkingsakkoord van 14 juli 2017 tussen de Federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten in het kader van de omzetting van de Richtlijn 2014/61/EU Gelet op de Grondwet, de artikelen 39, 127, 130 en 134;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, de artikelen 4, 6° ; 6, § 1, VII en X en 92bis, §§ 1 en 5;

Gelet op de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, de artikelen 4, § 1, en 55bis;

Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, de artikelen 4 en 42;

Gelet op Richtlijn 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronische-communicatienetwerken met hoge snelheid;

De Federale Staat vertegenwoordigd door de heer Michel, Eerste Minister, De Croo, Vice-Eerste Minister en Minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post, de heer Reynders, Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, de heer Bellot, Minister van Mobiliteit, belast met Belgocontrol en de Nationale Maatschappij der Belgische spoorwegen en de heer De Backer, Staatssecretaris voor Bestrijding van de sociale fraude, Privacy en Noordzee, toegevoegd aan de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering in de persoon van de heer Bourgeois, Minister-President en Minister van Buitenlands Beleid en Onroerend Erfgoed, Mevr. Homans, Vice-Minister-President en Minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding, de heer Weyts, Minister van Mobiliteit, Openbare Werken, Vlaamse Rand, Toerisme en Dierenwelzijn, Mevr. Schauvliege, Minister van Omgeving, Natuur en Landbouw en de heer Gatz, Minister van Cultuur, Media, Jeugd en Brussel, Het Waalse Gewest vertegenwoordigd door de Waalse Regering in de persoon van de heer Magnette, Minister-President, de heer Prévot, Vice-President en Minister van Openbare Werken, Gezondheid, Sociale Actie en Erfgoed, de heer Marcourt, Vice-President en Minister van Economie, Industrie, Innovatie en Digitale Technologieën en de heer Di Antonio, Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening, Mobiliteit en Vervoer en Dierenwelzijn, Het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest vertegenwoordigd door de Regering van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest in de persoon van de heer Vervoort, Minister-President belast met Plaatselijke Besturen, Territoriale Ontwikkeling, Stedelijk Beleid, Monumenten en Landschappen, Studentenaangelegenheden, Toerisme en Haven van Brussel, de heer Smet, Minister bevoegd voor Mobiliteit en Openbare werken en Mevr. Debaets, Staatssecretaris belast met Ontwikkelingssamenwerking, Verkeersveiligheid, Gewestelijke en gemeentelijke Informatica en Digitalisering, Gelijkekansenbeleid en Dierenwelzijn, De Franse Gemeenschap vertegenwoordigd door de Regering van de Franse Gemeenschap in de persoon van de heer Demotte, Minister-President, en de heer Marcourt, Vice-President en Minister van Hoger Onderwijs, Onderzoek en Media, De Duitstalige Gemeenschap vertegenwoordigd door de Regering van de Duitstalige Gemeenschap in de persoon van de heer Paasch, Minister-President, en Mevr. Weykmans, Vice-Minister-President en Minister van Cultuur, Werkgelegenheid en Toerisme, zijn overeengekomen om de volgende tekst ter goedkeuring voor te leggen aan de federale Kamer van volksvertegenwoordigers en de Parlementen van de Gewesten en van de Gemeenschappen :

Artikel 1.Dit samenwerkingsakkoord stelt, met het oog op de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid, de nadere regels vast inzake samenwerking tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest, het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap.

Art. 2.In het kader van dit samenwerkingsakkoord wordt verstaan onder : 1° "netwerkexploitant": een onderneming die openbare elektronische-communicatienetwerken aanbiedt of waaraan een vergunning is verleend om openbare elektronische-communicatienetwerken aan te bieden, alsook een onderneming die fysieke infrastructuur aanbiedt die tot doel heeft een dienst te leveren: a) zoals de productie, het transport of de distributie van: i) gas; ii) elektriciteit, met inbegrip van straatverlichting; iii) verwarming; iv) water, met inbegrip van de verwijdering of verwerking van afval- en rioolwater, en drainagesystemen; b) vervoerdiensten, met inbegrip van spoorwegen, wegen, havens en luchthavens;2° « elektronische-communicatieoperator » : een onderneming die een openbaar elektronische-communicatienetwerk met hoge snelheid aanbiedt of daartoe gemachtigd is ;3° « civiele werken » : het product van een geheel van bouwkundige of civieltechnische werken dat bestemd is om als zodanig een economische of technische functie te vervullen en dat een of meer elementen van fysieke infrastructuur omvat.4° « fysieke infrastructuur » : elk element van een netwerk dat bedoeld is om er andere elementen van een elektronische-communicatienetwerk met hoge snelheid in onder te brengen zonder dat het zelf een actief element van dat netwerk wordt, zoals buizen, masten, kabelgoten, inspectieputten, mangaten, straatkasten, gebouwen of ingangen in gebouwen, antenne-installaties, torens en palen;kabels, met inbegrip van ongebruikte glasvezels (dark fibre), alsook elementen van netwerken die worden gebruikt voor de voorziening met voor menselijke consumptie bestemd water als vermeld in artikel 2, punt 1, van Richtlijn 98/83/EG, zijn geen fysieke infrastructuur in de zin van dit samenwerkingsakkoord; 5° « elektronische-communicatienetwerk met hoge snelheid » : een elektronische-communicatienetwerk dat breedbandtoegangsdiensten kan leveren met snelheden van minstens 30 Mbps.

Art. 3.De Interministeriële Conferentie "Mobiliteit, Infrastructuur en Telecommunicatie" heeft tot taak om in onderling overleg en met respect voor ieders bevoegdheid, volgens de modaliteiten en procedures die zijn vastgelegd in het Overlegcomité, de wederzijdse raadpleging te organiseren over de respectieve initiatieven inzake het opstellen van een ontwerp van wetgeving of regelgeving die plichten bevatten voor de netwerkexploitanten inzake civiele werken.

Art. 4.Er wordt een instantie voor geschillenbeslechting inzake netwerkinfrastructuren (hierna "de IGB" te noemen) opgericht die bestaat uit : 1° drie leden van de Raad van het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie (hierna "het BIPT" te noemen);2° één lid van de Vlaamse Regulator voor de Media (Vlaamse Gemeenschap);3° één lid van de Conseil Supérieur de l'Audiovisuel (Franse Gemeenschap);4° één lid van de Medienrat (Duitstalige Gemeenschap);5° twee leden aangewezen door de Vlaamse Regering;6° twee leden aangewezen door de Waalse Gewestregering;7° twee leden aangewezen door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, waarvan één Nederlandstalige en één Franstalige. De leden van de IGB mogen geen enkel belang hebben in de ondernemingen die actief zijn op de markten waar de netwerkexploitanten werkzaam zijn, noch direct of indirect, gratis of bezoldigd, voor deze ondernemingen enige functie uitoefenen.

De leden van de IGB wijzen elk jaar op de verjaardag van de inwerkingtreding van dit samenwerkingsakkoord in hun midden een voorzitter aan. Daarbij wordt een beurtrol gerespecteerd tussen de zeven entiteiten.

Het BIPT verzorgt het secretariaat.

Art. 5.§ 1. De IGB heeft rechtspersoonlijkheid en stelt haar huishoudelijk reglement op. Het huishoudelijk reglement van de IGB treedt pas in werking na de goedkeuring door het Overlegcomité op voorstel van de Interministeriële Conferentie "Mobiliteit, Infrastructuur en Telecommunicatie". § 2. De IGB beslist in de gevallen waarin de wetten, decreten en ordonnanties van de bevoegde overheden (gewesten, gemeenschappen, federale overheid) in het kader van de omzetting van Richtlijn 2014/61/EU voorzien, namelijk in geval van : 1° weigering door een netwerkexploitant om toegang te verlenen tot bestaande fysieke infrastructuren met het oog op de aanleg van elementen van elektronische-communicatienetwerken met hoge snelheid of bij onenigheid over specifieke eisen en voorwaarden, met inbegrip van de prijs;2° geschil over de rechten en plichten van de netwerkexploitanten met betrekking tot minimuminformatie over de bestaande fysieke infrastructuren in het gebied waarin de aanleg van elementen van elektronische-communicatienetwerken met hoge snelheid wordt overwogen;3° geschil over de coördinatie van de civiele werken met het oog op de aanleg van elementen van elektronische-communicatienetwerken met hoge snelheid;4° geschil over de rechten en plichten van de netwerkexploitanten met betrekking tot minimuminformatie over de lopende of geplande civiele werken in het gebied waarin de aanleg van elementen van elektronische-communicatienetwerken met hoge snelheid wordt overwogen. De bepalingen onder 1° en 2° van het vorige lid zijn niet van toepassing als alleen elektronische-communicatieoperatoren betrokken zijn in het geschil.

Art. 6.Een college van deskundigen behandelt de verzoeken die worden ingediend bij de IGB. Het BIPT wijst onder de leden van zijn personeel één van de deskundigen aan.

De Gewestregering, of de afgevaardigde ervan, van het gewest op het grondgebied waarvan het geschil waarop het verzoek betrekking heeft, zich voordoet, wijst twee deskundigen aan. Deze deskundigen worden gekozen wegens hun expertise inzake het onderwerp van het geschil.

Als het voorwerp van het geschil waarop het verzoek betrekking heeft, niet kan worden beperkt tot het grondgebied van één gewest, wijst elke Gewestregering of de afgevaardigde ervan, van het gewest op het grondgebied waarvan het geschil zich voordoet, een deskundige aan.

Als het voorwerp van het geschil waarop het verzoek betrekking heeft, uitsluitend federale bevoegdheden betreft, wijst de Federale Regering een bijkomende deskundige aan.

De taak van de deskundigen wordt gratis uitgeoefend of bezoldigd op de wijze voorzien door de entiteit die hen kiest. Zij zijn onafhankelijk van de netwerkexploitanten.

Het huishoudelijk reglement van de IGB stelt de termijn vast waarin het college van deskundigen zijn advies verstrekt.

Art. 7.De voorzitter van de IGB kan, op voorstel van het college van deskundigen, van een van de partijen of op eigen initiatief, een netwerkexploitant aanmanen om alle nuttige informatie te verstrekken.

De voorzitter doet dat in overleg met minstens een van de twee leden die respectievelijk werden aangewezen door de entiteit die net het voorzitterschap heeft waargenomen en met degene die dat het volgende jaar zal doen. De IGB kan de betreffende netwerkexploitant die geen gevolg geeft aan de aanmaning binnen de vastgestelde termijnen, nadat hij is gehoord, een administratieve boete met een maximumbedrag van 25.000€ opleggen ten voordele van het BIPT. Deze beslissing wordt onder dezelfde voorwaarden inzake meerderheid genomen als diegene die bedoeld zijn in artikel 8, § 1, eerste lid en wordt bekendgemaakt op de website van het BIPT met inachtneming van de vertrouwelijkheid en van het zakengeheim.

Art. 8.§ 1. De IGB streeft een consensus na. Bij gebrek aan een consensus in haar midden neemt de IGB met een tweederde meerderheid van de aanwezige leden, zo spoedig mogelijk een beslissing en in elk geval binnen een termijn van twee maanden na de ontvangst van het volledige verzoek.

De beslissing houdt naar behoren rekening met het evenredigheidsbeginsel.

Als het geschil betrekking heeft op de toegang tot bestaande fysieke infrastructuren bedraagt de termijn, vermeld in het vorige lid, vier maanden.

In uitzonderlijke omstandigheden, aanvaard door minstens twee derde van de aanwezige leden van de IGB, kunnen de termijnen bedoeld in de twee vorige leden overschreden worden. § 2. Onverminderd de mogelijkheid om een zaak aanhangig te maken bij een rechtbank, kunnen netwerkexploitanten een verzoekschrift indienen bij de IGB. Daartoe moeten ze een verzoekschrift indienen dat wordt betekend door afgifte in de zetel van het secretariaat van de IGB tegen ontvangstbewijs, via een ter post aangetekende zending of via elektronische weg waarmee de datum van ontvangst kan worden bevestigd.

Op straffe van nietigheid wordt het verzoekschrift ondertekend en vermeldt het : 1° de naam, voornaam, woonplaats van de eiser en, in het geval van een rechtspersoon, de benaming en maatschappelijke zetel, alsook de naam, voornaam, woonplaats en hoedanigheid van de wettelijke vertegenwoordiger;2° de naam en voornaam of benaming van de tegenpartij;3° het exacte voorwerp van het geschil en een toelichting van de middelen. Op straffe van nietigheid worden bij het verzoekschrift de statuten van de eisende partij gevoegd, indien het een rechtspersoon betreft.

Zodra het secretariaat van het IGB het verzoekschrift ontvangt, registreert het dit laatste.

Binnen vijf werkdagen na de datum van registratie van het verzoekschrift neemt de voorzitter van de IGB, met instemming van ten minste een van de twee leden die respectievelijk aangewezen zijn door de entiteit die pas het voorzitterschap heeft uitgeoefend en door diegene die dat het volgende jaar zal uitoefenen, een beslissing over de ontvankelijkheid. Deze beslissing wordt onmiddellijk betekend aan de eisende partij.

Indien het verzoekschrift onontvankelijk wordt verklaard, wordt de procedure definitief stopgezet. § 3. Als het geschil betrekking heeft op de toegang tot bestaande fysieke infrastructuren of op de coördinatie van civiele werken, kan de IGB een beslissing nemen waarin billijke en redelijke eisen en voorwaarden, waaronder de prijs, worden vastgesteld.

Als zij de prijs van de toegang tot een fysieke infrastructuur vaststelt, zorgt de IGB ervoor dat de toegangsaanbieder een eerlijke kans heeft om zijn kosten terug te verdienen. De IGB houdt ook rekening met de gevolgen van de gevraagde toegang voor het bedrijfsplan van de toegangsaanbieder, met inbegrip van de investeringen door de netwerkexploitant aan wie de toegang wordt gevraagd. § 4. Om geldig te beraadslagen en te beslissen, moet twee derde van de leden van de IGB aanwezig zijn, waaronder minstens één lid dat aangewezen is door de Gewestregering van het gewest of van de gewesten waar het geschil zich voordoet.

Bij een onvoldoende aantal leden om geldig te beraadslagen kan de IGB worden bijeengeroepen voor een nieuwe vergadering na een minimumtermijn van drie werkdagen. In dat geval is het eerste lid niet meer van toepassing. § 5. De beslissing van de IGB wordt aan de partijen betekend binnen veertien werkdagen te rekenen vanaf de dag na de dag van de beslissing.

Art. 9.Tegen alle beslissingen van de IGB kan door alle partijen bij het geschil binnen zestig dagen na de aangetekende kennisgeving van de beslissing aan alle betrokken partijen, beroep met volle rechtsmacht worden ingesteld bij het Marktenhof, rechtsprekend zoals in kort geding. Het hof kan de aangevochten beslissing vervangen door een nieuwe beslissing.

Het hoger beroep wordt ingesteld via een verzoekschrift tegen de IGB. Het Marktenhof brengt de partijen die bij de aangevochten beslissing betrokken zijn aangetekend op de hoogte van het beroep.

Het beroep heeft geen opschortende werking tenzij het hof de opschorting van de betreffende beslissing uitspreekt. De opschorting van de tenuitvoerlegging kan slechts bevolen worden wanneer ernstige middelen worden ingeroepen die de vernietiging van de beslissing kunnen rechtvaardigen en op voorwaarde dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de beslissing ernstige en moeilijk te herstellen gevolgen kan hebben voor de betrokkene.

Voor alle aspecten die betrekking hebben op de procedure voor het Marktenhof en die niet worden behandeld in het samenwerkingsakkoord, gelden de bepalingen uit het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot het beroep.

Gedaan te Brussel, op 14 juli 2017.

Voor de federale Staat : De Eerste Minister, Ch. MICHEL De Vice-Eerste Minister en Minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post, A. DE CROO De Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, D. REYNDERS De Minister van Mobiliteit, belast met Belgocontrol en de Nationale Maatschappij der Belgische spoorwegen, Fr. BELLOT De Staatssecretaris voor Bestrijding van de sociale fraude, Privacy en Noordzee, toegevoegd aan de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Ph. DE BACKER

Voor het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap : De Minister-President en Minister van Buitenlands Beleid en Onroerend Erfgoed, G. BOURGEOIS De Vice-Minister-President en Minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding, L. HOMANS De Vlaamse Minister van Mobiliteit, Openbare Werken, Vlaamse Rand, Toerisme en Dierenwelzijn, B. WEYTS De Vlaamse Minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE De Vlaamse Minister van Cultuur, Media, Jeugd en Brussel, S. GATZ

Voor het Waalse Gewest : De Minister-President, P. MAGNETTE De Vice-President en Minister van Openbare Werken, Gezondheid, Sociale Actie en Erfgoed, M. PREVOT De Vice-President en Minister van Economie, Industrie, Innovatie en Digitale Technologieën, J.-Cl. MARCOURT De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening, Mobiliteit en Vervoer en Dierenwelzijn, C. DI ANTONIO

Voor het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest : De Minister-President belast met Plaatselijke Besturen, Territoriale Ontwikkeling, Stedelijk Beleid, Monumenten en Landschappen, Studentenaangelegenheden, Toerisme en Haven van Brussel, R. VERVOORT De Minister bevoegd voor Mobiliteit en Openbare werken, Ph. SMET De Staatssecretaris belast met Ontwikkelingssamenwerking, Verkeersveiligheid, Gewestelijke en gemeentelijke Informatica en Digitalisering, Gelijkekansenbeleid en Dierenwelzijn, B. DEBAETS

Voor de Franse Gemeenschap : De Minister-President, R. DEMOTTE De Vice-President en Minister van Hoger Onderwijs, Onderzoek en Media, J.-Cl. MARCOURT

Voor de Duitstalige Gemeenschap : De Minister-President, O. PAASCH De Vice-Minister-President en Minister van Cultuur, Werkgelegenheid en Toerisme, I. WEYKMANS

Zusammenarbeitsabkommen vom 14. Juli 2017 zwischen dem Föderalstaat, den Gemeinschaften und den Regionen im Rahmen der Umsetzung der Richtlinie 2014/61/EU Aufgrund der Verfassung, der Artikel 39, 127, 130 und 134;

Aufgrund des Sondergesetzes vom 8. August 1980 zur Reform der Institutionen, der Artikel 4 Ziffer 6, 6 § 1, VII und X und 92bis §§ 1 und 5;

Aufgrund des Gesetzes vom 31. Dezember 1983 über institutionelle Reformen für die Deutschsprachige Gemeinschaft, der Artikel 4 § 1 und 55bis;

Aufgrund des Sondergesetzes vom 12. Januar 1989 über die Brüsseler Institutionen, der Artikel 4 und 42;

Aufgrund der Richtlinie 2014/61/EU des Europäischen Parlaments und des Rates vom 15. Mai 2014 über Maßnahmen zur Reduzierung der Kosten des Ausbaus von Hochgeschwindigkeitsnetzen für die elektronische Kommunikation;

Der Föderalstaat vertreten durch Herrn Michel, Premierminister, Herrn De Croo, Vizepremierminister und Minister der Entwicklungszusammenarbeit, der Digitalen Agenda, des Fernmeldewesens und der Post, Herrn Reynders, Vizepremierminister und Minister der Auswärtigen und der Europäischen Angelegenheiten, beauftragt mit Beliris und den Föderalen Kulturellen Institutionen, Herrn Bellot, Minister der Mobilität, beauftragt mit Belgocontrol und der Nationalen Gesellschaft der Belgischen Eisenbahnen und Herrn De Backer, Staatssekretär für die Bekämpfung des Sozialbetrugs, den Schutz des Privatlebens und die Nordsee, der Ministerin der Sozialen Angelegenheiten und der Volksgesundheit beigeordnet, Die Flämische Region und die Flämische Gemeinschaft, vertreten durch die Flämische Regierung in der Person von Herrn Bourgeois, Ministerpräsidenten und Minister für Außenpolitik und unbewegliches Kulturerbe, von Frau Homans, Vize-Ministerpräsidentin und Ministerin für Lokale Verwaltung, Zivilintegration, Wohnungwesen, Chancengleichheit und Armutsbekämpfung, von Herrn Weyts, Minister für Mobilität, Öffentliche Arbeiten, den Vlaamse Rand, Tourismus und Tierschutz, von Frau Schauvliege, Ministerin für Umgebung, Natur und Landswirtschaft und von Herrn Gatz, Minister für Kultur, Medien, Jugend und Brüsseler Angelegenheiten, Die Wallonische Region, vertreten durch die Wallonische Regierung in der Person von Herrn Magnette, Ministerpräsidenten, von Herrn Prévot, Vizepräsidenten und Minister für öffentliche Arbeiten, Gesundheit, soziale Maßnahmen und Kulturerbe, von Herrn Marcourt, Vizepräsidenten und Minister für Wirtschaft, Industrie, Innovation und digitale Technologien und von Herrn Antonio, Minister für Umwelt, Raumordnung, Mobilität und Transportwesen, und Tierschutz, Die Region Brüssel-Hauptstadt, vertreten durch die Regierung der Region Brüssel-Hauptstadt in der Person von Herrn Vervoort, Ministerpräsidenten, beauftragt mit den örtlichen Behörden, Raumentwicklung, Stadtpolitik, Denkmalschutz und Landschaftspflege, studentischen Angelegenheiten, Tourismus und dem Brüsseler Hafen, von Herrn Smet, Minister zuständig für Mobilität und öffentliche Arbeiten und von Frau Debaets, Staatssekretärin, beauftragt mit Entwicklungszusammenarbeit, Straßenverkehrssicherheit, regionaler und kommunaler Informatik und dem digitalen Wandel, Chancengleichheit und Tierschutz, Die Französische Gemeinschaft, vertreten durch die Regierung der Französischen Gemeinschaft in der Person von Herrn Demotte, Ministerpräsidenten, und von Herrn Marcourt, Vizepräsidenten und Minister für Hochschulen, Forschung und Medien, Die Deutschsprachige Gemeinschaft, vertreten durch die Regierung der Deutschsprachigen Gemeinschaft in der Person von Herrn Paasch, Ministerpräsidenten, und von Frau Weykmans, Vize-Ministerpräsidentin und Ministerin für Kultur, Beschäftigung und Tourismus, vereinbaren, dass vorliegendes Zusammenarbeitsabkommen der föderalen Abgeordnetenkammer und den Regional- und Gemeinschaftsparlamenten zur Billigung vorgelegt wird: Artikel 1 - Im Hinblick auf die partielle Umsetzung der Richtlinie 2014/61/EU des Europäischen Parlaments und des Rates vom 15. Mai 2014 über Maßnahmen zur Reduzierung der Kosten des Ausbaus von Hochgeschwindigkeitsnetzen für die elektronische Kommunikation, legt dieses Zusammenarbeitsabkommen die Modalitäten der Zusammenarbeit zwischen dem Föderalstaat, der Flämischen Region, der Wallonischen Region, der Region Brüssel-Hauptstadt, der Flämischen Gemeinschaft, der Französischen Gemeinschaft und der Deutschsprachigen Gemeinschaft fest.

Art. 2 - Im Rahmen des vorliegenden Zusammenarbeitsabkommens gelten folgende Begriffsbestimmungen: 1° "Netzbetreiber" ist ein Unternehmen, das öffentliche elektronische Kommunikationsnetze bereitstellt oder für deren Bereitstellung zugelassen ist, oder ein Unternehmen, das eine physische Infrastruktur betreibt, die dazu bestimmt ist das Folgende bereitzustellen: a) Erzeugungs-, Leitungs- oder Verteilungsdienste für i) Gas, ii) Strom (einschließlich öffentlicher Beleuchtung), iii) Fernwärme, iv) Wasser (einschließlich Abwasserbehandlung und -entsorgung und Kanalisationssysteme);b) Verkehrsdienste (einschließlich Schienen, Straßen, Häfen und Flughäfen);2° "Anbieter elektronischer Kommunikation" ist ein Unternehmen, das ein öffentliches Hochgeschwindigkeitsnetz für die elektronische Kommunikation bereitstellt oder für dessen Bereitstellung zugelassen ist;3° "Bauwerk" ist jedes Ergebnis einer Gesamtheit von Tief- oder Hochbauarbeiten, das als solches ausreicht, um eine wirtschaftliche oder technische Funktion zu erfüllen, und eine oder mehrere Komponenten einer physischen Infrastruktur umfasst;4° "physische Infrastrukturen" sind Komponenten eines Netzes, die andere Komponenten eines Hochgeschwindigkeitsnetzes für die elektronische Kommunikation aufnehmen sollen, selbst jedoch nicht zu aktiven Komponenten dieses Netzes werden, beispielsweise Fernleitungen, Masten, Leitungsrohre, Kontrollkammern, Einstiegsschächte, Verteilerkästen, Gebäude und Gebäudeeingänge, Antennenanlagen, Türme und Pfähle;Kabel, einschließlich unbeschalteter Glasfaserkabel, sowie Komponenten von Netzen, die für die Versorgung mit Wasser für den menschlichen Gebrauch im Sinne des Artikels 2 Nummer 1 der Richtlinie 98/83/EG des Rates genutzt werden, sind keine physischen Infrastrukturen im Sinne dieses Zusammenarbeitsabkommens; 5° "Hochgeschwindigkeitsnetz für die elektronische Kommunikation" ist ein elektronisches Kommunikationsnetz, das die Möglichkeit bietet, Breitbandzugangsdienste mit Geschwindigkeiten von mindestens 30 Mbit/s bereitzustellen. Art. 3 - Die Interministerielle Konferenz "Mobilität, Infrastruktur und Telekommunikation" hat zur Aufgabe, in Konzertierung und unter Beachtung der Zuständigkeit eines jeden, gemäß den im Konzertierungsausschuss festgelegten Modalitäten und Verfahren die gegenseitige Konsultation über die jeweiligen Initiativen in Bezug auf die Ausarbeitung eines Gesetzgebungs- oder Regelungsentwurfs, die für die Netzbetreiber Pflichte mit Bezug auf Bauwerke umfassen, zu organisieren.

Art. 4 - Es wird eine Streitbeilegungsstelle für Netzinfrastrukturen (hiernach "die SBS") geschaffen, die sich zusammensetzt aus: 1° drei Mitgliedern des Rates des Belgischen Instituts für Postdienste und Telekommunikation (hiernach "das BIPT");2° einem Mitglied der Vlaamse Regulator voor de Media (Flämische Gemeinschaft);3° einem Mitglied des Conseil Supérieur de l'Audiovisuel (Französische Gemeinschaft);4° einem Mitglied des Medienrats (Deutschsprachige Gemeinschaft);5° zwei Mitgliedern, die von der Flämischen Regierung benannt werden;6° zwei Mitgliedern, die von der Wallonischen Regionalregierung benannt werden;7° zwei Mitgliedern, wovon einem niederländischsprachigen und einem französischsprachigen Mitglied, die von der Regierung der Region Brüssel-Hauptstadt benannt werden. Die Mitglieder der SBS dürfen in den Unternehmen, die auf den Märkten aktiv sind, wo die Netzbetreiber tätig sind, keine einzige Beteiligung haben, noch direkt oder indirekt, unentgeltlich oder entgeltlich, für diese Unternehmen eine Funktion erfüllen.

Die Mitglieder der SBS wählen jedes Jahr, am Jahrestag des Inkrafttretens des vorliegenden Zusammenarbeitsabkommens, aus ihrer Mitte einen Vorsitzenden. Dabei wird zwischen den sieben Entitäten ein Turnus eingehalten.

Das BIPT nimmt das Sekretariat wahr.

Art. 5 - § 1. Die SBS besitzt Rechtspersönlichkeit und legt ihre Geschäftsordnung fest. Die Geschäftsordnung der SBS tritt erst nach der Billigung durch den Konzertierungsausschuss auf Vorschlag der Interministeriellen Konferenz "Mobilität, Infrastruktur und Telekommunikation" in Kraft. § 2. Die SBS entscheidet in den durch die Gesetze, Dekrete und Ordonnanzen der zuständigen Behörden (Regionen, Gemeinschaften, Föderalbehörde) im Rahmen der Umsetzung der Richtlinie 2014/61/EU festgelegten Fällen, d.h. bei: 1° Verweigerung durch einen Netzbetreiber, Zugang zu bestehenden physischen Infrastrukturen zwecks Ausbaus der Komponenten von Hochgeschwindigkeitsnetzen für elektronische Kommunikation oder bei einer Streitigkeit über spezifische Forderungen und Bedingungen, auch in Bezug auf den Preis, zu gewähren;2° Uneinigkeit über die Rechte und Pflichte der Netzbetreiber mit Bezug auf die Mindestinformation über die bestehenden physischen Infrastrukturen im Gebiet, wo der Ausbau der Komponente von Hochgeschwindigkeitsnetzen für elektronische Kommunikation beabsichtigt ist;3° Uneinigkeit über die Koordinierung der Bauwerke im Hinblick auf den Ausbau von Komponenten von Hochgeschwindigkeitsnetzen für elektronische Kommunikation;4° Uneinigkeit über die Rechte und Pflichte der Netzbetreiber mit Bezug auf die Mindestinformation über die laufenden oder geplanten Bauarbeiten im Gebiet, wo der Ausbau der Komponente von Hochgeschwindigkeitsnetzen für elektronische Kommunikation beabsichtigt ist. Die Bestimmungen von 1° und 2° des vorigen Absatzes treffen nicht zu, wenn nur Anbieter elektronischer Kommunikation an der Streitigkeit beteiligt sind.

Art. 6 - Ein Sachverständigenkollegium behandelt die bei der SBS eingebrachten Anträge.

Das BIPT benennt unter seinen Mitarbeitern einen der Sachverständigen.

Die Regionalregierung oder deren Abgeordneter der Region, auf deren Hoheitsgebiet die Streitigkeit, worauf der Antrag sich bezieht, sich ergibt, benennt zwei Sachverständige. Diese Sachverständigen werden wegen ihres Sachverstands bezüglich des Streitgegenstands gewählt.

Falls der Streitgegenstand, worauf der Antrag sich bezieht, nicht auf das Hoheitsgebiet einer einzigen Region beschränkt werden kann, benennt jede Regionalregierung oder deren Abgeordneter, der Region auf deren Hoheitsgebiet die Streitigkeit sich ergibt, einen Sachverständigen.

Falls der Streitgegenstand, worauf der Antrag sich bezieht, ausschließlich föderale Befugnisse betrifft, benennt die Föderalregierung einen zusätzlichen Sachverständigen.

Die Sachverständigen erfüllen die Aufgabe unentgeltlich oder entgeltlich, auf die von der Entität, die sie wählt, vorgesehene Weise. Sie sind von den Netzbetreibern unabhängig.

Die Geschäftsordnung der SBS legt die Frist, in der das Sachverständigenkollegium sein Gutachten abgeben muss, fest.

Art. 7 - Der Vorsitzende der SBS kann, auf Vorschlag des Sachverständigenkollegiums, einer der Parteien oder aus eigener Initiative, einen Netzbetreiber ermahnen, alle nützliche Information bereitzustellen. Der Vorsitzende macht dies nach Rücksprache mit mindestens einem der zwei Mitglieder, die beziehungsweise von der Entität, die gerade den Vorsitz geführt hat und von derjenige, die das im nächsten Jahr machen wird, benannt wurden. Die SBS kann dem betreffenden Netzbetreiber, der der Ermahnung nicht innerhalb der festgelegten Frist Folge leistet, nachdem letzterer gehört wurde, eine administrative Buße mit einem Höchstbetrag von € 25.000 zugunsten des BIPT auferlegen. Diese Entscheidung wird unter denselben Bedingungen hinsichtlich der Mehrheit, wie die im Artikel 8 § 1 Absatz 1 genannten Bedingungen getroffen und wird auf der Website des BIPT unter Berücksichtigung der Vertraulichkeit und des Geschäftsgeheimnisses veröffentlicht.

Art. 8 - § 1. Die SBS strebt den Konsens an. Bei fehlendem Konsens in ihrer Mitte trifft die SBS schnellstmöglich, auf jeden Fall aber innerhalb von zwei Monaten nach Eingang des vollständigen Antrags mit einer Zweidrittelmehrheit der anwesenden Mitglieder eine Entscheidung.

Die Entscheidung berücksichtigt gebührend den Grundsatz der Verhältnismäßigkeit.

Falls die Streitigkeit sich auf den Zugang zu bestehenden physischen Infrastrukturen bezieht, beträgt die im vorigen Absatz erwähnte Frist vier Monate.

Sofern außergewöhnliche Umstände vorliegen, die von mindestens zwei Dritteln der anwesenden Mitglieder der SBS akzeptiert werden, dürfen die in den zwei vorigen Absätzen erwähnten Fristen überschritten werden. § 2. Unbeschadet der Möglichkeit, ein Gericht mit dem Fall zu befassen, können Netzbetreiber bei der SBS ein Bittgesuch einreichen.

Dazu müssen sie ein Bittgesuch einreichen, das durch Abgabe im Sitz des Sekretariats der SBS gegen Empfangsbestätigung, mittels eines Einschreibens bei der Post oder auf elektronischen Weg, womit das Datum des Empfangs bestätigt werden kann, zugestellt wird.

Zur Vermeidung der Nichtigkeit wird das Bittgesuch unterschrieben und enthält es: 1° den Namen, den Vornamen und den Wohnsitz des Klägers, und im Falle einer Rechtsperson, die Bezeichnung und den Firmensitz, sowie den Namen, den Vornamen, den Wohnsitz und die Eigenschaft des gesetzlichen Vertreters;2° den Namen und den Vornamen oder die Bezeichnung der Gegenseite;3° den genauen Streitgegenstand und eine Erläuterung der Mittel. Zur Vermeidung der Nichtigkeit wird, falls es sich um eine Rechtsperson handelt, dem Bittgesuch die Satzung der Gegenseite beigefügt.

Sobald das Sekretariat der SBS das Bittgesuch empfängt, registriert es letzteres.

Innerhalb von fünf Werktagen nach dem Tag der Registrierung des Bittgesuches trifft der SBS-Vorsitzende, mit Zustimmung von mindestens einem der zwei, beziehungsweise von der Entität, die gerade den Vorsitz geführt hat, und von derjenige, die das im nächsten Jahr machen wird, benannten Mitglieder, eine Entscheidung über die Zulässigkeit. Diese Entscheidung wird unmittelbar dem Kläger zugestellt.

Falls das Bittgesuch unzulässig erklärt wird, wird das Verfahren endgültig eingestellt. § 3. Falls die Streitigkeit sich bezieht auf den Zugang zu bestehenden physischen Infrastrukturen oder auf die Koordination von Bauarbeiten, kann die SBS eine Entscheidung treffen, in der faire und angemessene Forderungen und Bedingungen, einschließlich des Preises, festgelegt werden.

Bei der Festlegung des Preises für den Zugang zu einer physischen Infrastruktur, stellt die SBS sicher, dass der Zugangsanbieter eine faire Möglichkeit hat, seine anfallenden Kosten zu decken. Die SBS berücksichtigt zudem die Folgen des beantragten Zugangs auf den Geschäftsplan des Zugangsanbieters, einschließlich der Investitionen des Netzbetreibers, von dem Zugang begehrt wird. § 4. Um gültig zu beraten und zu beschließen, müssen zwei Drittel der Mitglieder der SBS anwesend sein, wovon mindestens ein Mitglied, das von der Regionalregierung der Region oder Regionen, wo die Streitigkeit sich ergibt, benannt worden ist.

Bei einer für eine gültige Beratung ungenügenden Anzahl Mitglieder kann die SBS innerhalb von mindestens drei Werktagen für eine neue Sammlung einberufen werden. In diesem Fall gilt der erste Absatz nicht mehr. § 5. Die Entscheidung der SBS wird innerhalb von vierzehn Werktagen ab dem Tag nach dem Tag der Entscheidung den Parteien mitgeteilt.

Art. 9 - Gegen alle Entscheidungen der SBS kann von allen streitenden Parteien innerhalb von 60 Tagen ab dem Tag, an dem die Entscheidung den beteiligten Parteien per Einschreiben mitgeteilt wurde, beim Märktehof, der wie im Eilverfahren entscheidet, Berufung mit voller Rechtsgewalt eingelegt werden. Der Hof kann die angefochtene Entscheidung durch eine neue Entscheidung ersetzen.

Die Berufung wird durch einen schriftlichen Antrag gegen die SBS eingelegt. Der Märktehof setzt die bei der angefochtenen Entscheidung beteiligten Parteien per Einschreiben von der eingelegten Berufung in Kenntnis.

Die Berufung hat keine aufschiebende Wirkung, es sei denn, der Hof beschließt den Aufschub der angefochtenen Entscheidung. Der Aufschub der Vollstreckung kann nur angeordnet werden, falls ernsthafte Mittel angerufen werden, welche die Vernichtung der Entscheidung rechtfertigen können und vorausgesetzt, dass die unmittelbare Vollstreckung der Entscheidung ernsthafte und schwer wiederherzustellende Folgen für die beteiligte Person haben kann.

Für alle Aspekte bezüglich des Verfahrens beim Märktehof, die nicht im Zusammenarbeitsabkommen behandelt wurden, gelten die Bestimmungen des Gerichtsgesetzbuchs hinsichtlich der Berufung.

Ausgefertigt in Brüssel, am 14. Juli 2017.

Für den Föderalstaat: Der Premierminister Ch. MICHEL Der Vizepremierminister und Minister der Entwicklungszusammenarbeit, der Digitalen Agenda, des Fernmeldewesens und der Post A. DE CROO Der Vizepremierminister und Minister der Auswärtigen und der Europäischen Angelegenheiten, beauftragt mit Beliris und den Föderalen Kulturellen Institutionen D. REYNDERS Der Minister der Mobilität, beauftragt mit Belgocontrol und der Nationalen Gesellschaft der Belgischen Eisenbahnen Fr. BELLOT Der Staatssekretär für die Bekämpfung des Sozialbetrugs, den Schutz des Privatlebens und die Nordsee, der Ministerin der Sozialen Angelegenheiten und der Volksgesundheit beigeordnet Ph. DE BACKER

Für die Flämische Region und die Flämische Gemeinschaft: Der Ministerpräsident und Minister für Außenpolitik und unbewegliches Kulturerbe G. BOURGEOIS Die Vize-Ministerpräsidentin und Minister für Lokale Verwaltung, Zivilintegration, Wohnungwesen, Chancegleichheit und Armutsbekämpfung L. HOMANS Der Minister für Mobilität, Öffentliche Arbeiten, den Vlaamse Rand, Tourismus und Tierschutz B. WEYTS Die Ministerin für Umgebung, Natur und Landswirtschaft J. SCHAUVLIEGE Der Minister für Kultur, Medien, Jugend und Brüsseler Angelegenheiten S. GATZ

Für die Wallonische Region: Der Ministerpräsident P. MAGNETTE Der Vizepräsident und Minister für öffentliche Arbeiten, Gesundheit, soziale Maßnahmen und Kulturerbe M. PREVOT Der Vizepräsident und Minister für Wirtschaft, Industrie, Innovation und digitale Technologien J.-Cl. MARCOURT Der Minister für Umwelt, Raumordnung, Mobilität und Transportwesen, und Tierschutz C. DI ANTONIO

Für die Region Brüssel-Hauptstadt: Der Ministerpräsident, beauftragt mit den örtlichen Behörden, Raumentwicklung, Stadtpolitik, Denkmalschutz und Landschaftspflege, studentischen Angelegenheiten, Tourismus und dem Brüsseler Hafen R. VERVOORT Der Minister, zuständig für Mobilität und öffentliche Arbeiten Ph. SMET Die Staatssekretärin, beauftragt mit Entwicklungszusammenarbeit, Straßenverkehrssicherheit, regionaler und kommunaler Informatik und dem digitalen Wandel, Chancengleichheit und Tierschutz B. DEBAETS

Für die Französische Gemeinschaft: Der Ministerpräsident R. DEMOTTE Der Vizepräsident und Minister für Hochschulen, Forschung und Medien J.-Cl. MARCOURT

Für die Deutschsprachige Gemeinschaft: Der Ministerpräsident O. PAASCH Die Vize-Ministerpräsidentin und Ministerin für Kultur, Beschäftigung und Tourismus I. WEYKMANS

^