gepubliceerd op 01 januari 1999
Wet tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de rechtspleging inzake huur van goederen en van de wet van 30 december 1975 betreffende de goederen, buiten particuliere eigendommen gevonden of op de openbare weg geplaatst ter uitvoering van vonnissen van uitzetting
30 NOVEMBER 1998. - Wet tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de rechtspleging inzake huur van goederen en van de wet van 30 december 1975 betreffende de goederen, buiten particuliere eigendommen gevonden of op de openbare weg geplaatst ter uitvoering van vonnissen van uitzetting (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2.Het opschrift van hoofdstuk XVbis van boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 29 december 1983, wordt vervangen als volgt : « Rechtspleging inzake huur van goederen en inzake uithuiszetting ».
Art. 3.In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 1344ter ingevoegd, luidend als volgt : «
Art. 1344ter.§ 1. Dit artikel is van toepassing op elke vordering ingeleid bij verzoekschrift, bij dagvaarding of bij vrijwillige verschijning waarbij de uithuiszetting wordt gevorderd van een natuurlijk persoon die een huurovereenkomst heeft gesloten als bedoeld in afdeling II of afdeling IIbis van boek III, titel VIII, hoofdstuk II van het Burgerlijk Wetboek, uit een goed dat blijkens de inleidende akte de huurder tot woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, tot verblijfplaats dient. § 2. Wanneer de vordering aanhangig wordt gemaakt bij verzoekschrift of bij vrijwillige verschijning, zendt de griffier, behoudens verzet van de huurder zoals bepaald in § 4, na een termijn van vier dagen na de inschrijving op de algemene rol van de vordering tot uithuiszetting, via enige vorm van telecommunicatie, te bevestigen bij gewone brief, een afschrift van het verzoekschrift naar het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, van de verblijfplaats van de huurder. § 3. Wanneer de vordering aanhangig wordt gemaakt bij dagvaarding, zendt de gerechtsdeurwaarder, behoudens verzet van de huurder zoals bepaald in § 4, na een termijn van vier dagen na de betekening van het exploot, via enige vorm van telecommunicatie, te bevestigen bij gewone brief, een afschrift van de dagvaarding naar het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van de woonplaats of, bij gebreke van een woonpaats, van de verblijfplaats van de huurder. § 4. De huurder kan in het proces-verbaal van vrijwillige verschijning of bij de griffie binnen een termijn van twee dagen na de oproeping bij gerechtsbrief, of bij de gerechtsdeurwaarder binnen een termijn van twee dagen na de betekening, zijn verzet kenbaar maken tegen de mededeling aan het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van het afschrift van de inleidende akte.
Het verzoekschrift of de dagvaarding vermeldt de tekst van het vorige lid. § 5. Het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn biedt, op de meest aangewezen wijze, aan om, binnen zijn wettelijke opdracht, hulp te bieden ».
Art. 4.In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 1344quater ingevoegd, luidend als volgt : «
Art. 1344quater.De uithuiszetting, bedoeld in artikel 1344ter, § 1, kan in ieder geval niet ten uitvoer worden gelegd dan na verloop van een termijn van één maand na de betekening van het vonnis, tenzij de verhuurder het bewijs levert dat het goed verlaten is, tenzij partijen een andere termijn overeenkwamen en dit akkoord in het vonnis werd opgenomen of tenzij de rechter op verzoek van de huurder of de verhuurder die het bewijs levert van uitzonderlijk ernstige omstandigheden, onder meer de mogelijkheden van de huurder om opnieuw gehuisvest te worden in dusdanige omstandigheden dat geen afbreuk wordt gedaan aan de eenheid, de financiële middelen en de behoeften van het gezin en dit in het bijzonder gedurende de winterperiode, deze termijn verlengt of inkort. In dit laatste geval stelt de rechter, rekening houdend met de belangen van de twee partijen en onder de voorwaarden die hij bepaalt, de termijn vast gedurende welke de uithuiszetting niet kan worden uitgevoerd.
De gerechtsdeurwaarder moet de huurder of de bewoners van het goed in ieder geval ten minste vijf werkdagen van tevoren op de hoogte brengen van de werkelijke datum van de uithuiszetting ».
Art. 5.In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 1344quinquies ingevoegd, luidend als volgt : «
Art. 1344quinquies.Bij de betekening van een vonnis tot uithuiszetting, als bedoeld in artikel 1344ter, § 1, deelt de gerechtsdeurwaarder aan de persoon mee dat de goederen, die zich na verloop van de wettelijke of van de door de rechter bepaalde termijn nog in de woning zouden bevinden, op zijn kosten op de openbare weg zuilen worden gezet en, wanneer zij de openbare weg belemmeren en de eigenaar van de goederen of zijn rechtverkrijgenden die daar achterlaat, door het gemeentebestuur eveneens op zijn kosten zullen worden weggehaald en gedurende een termijn van zes maanden zullen worden bewaard tenzij het gaat om goederen die aan snel bederf onderhevig zijn of schadelijk zijn voor de openbare hygiëne, gezondheid of veiligheid. De gerechtsdeurwaarder bevestigt deze mededeling in het exploot van betekening ».
Art. 6.In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 1344sexies ingevoegd, luidend als volgt : «
Art. 1344sexies.§ 1. Bij de betekening van elk ander vonnis tot uithuiszetting dan bedoeld in artikel 1344quinquies, zendt de gerechtsdeurwaarder, behoudens verzet zoals bepaald in § 2, na een termijn van vier dagen na de betekening van het vonnis, bij gewone brief, een afschrift van het vonnis naar het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van de plaats waar het goed gelegen is. § 2. De persoon wiens uithuiszetting is bevolen kan, binnen een termijn van twee dagen vanaf de betekening van het vonnis, bij de gerechtsdeurwaarder zijn verzet kenbaar maken tegen de mededeling van het vonnis aan het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn.
Het exploot vermeldt de tekst van het vorige lid. § 3. Het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn biedt, op de meest aangewezen wijze, aan om, binnen zijn wettelijke opdracht, hulp te bieden ».
Art. 7.In artikel 2 van de wet van 30 december 1975 betreffende de goederen, buiten particuliere eigendommen gevonden of op de openbare weg geplaatst ter uitvoering van vonnissen tot uitzetting, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid wordt aangevuld als volgt : « De eigenaar van de in het vorige lid bedoelde weggenomen goederen kan op zijn verzoek kosteloos van het gemeentebestuur een uittreksel uit dat register verkrijgen met vermelding van zijn weggenomen goederen »;2° een vijfde lid wordt ingevoegd, luidende : « De gemeenten zijn aansprakelijk voor de bewaring van de goederen die zij hebben ontvangen of weggehaald overeenkomstig de bepalingen van de bewaargeving uit noodzaak ».
Art. 8.Artikel 5 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 5.De gemeentebesturen mogen de kosten die zij gemaakt hebben voor het weghalen en bewaren van de goederen aanrekenen aan de eigenaar of zijn rechtverkrijgenden. Ze kunnen de teruggave van de goederen, met uitzondering van die waarvan sprake is in artikel 1408, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek, of de teruggave van de opbrengst van de verkoop daarvan, vóór het verstrijken van de in artikel 2 gestelde termijnen, afhankelijk stellen van de voorafgaande betaling van die kosten ».
Art. 9.De artikelen 2 tot 6 van deze wet zijn van toepassing op elke vordering tot uithuiszetting, bedoeld in artikel 1344ter, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek, ingeleid na de inwerkingtreding ervan.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 30 november 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS _______ Nota (1) Parlementaire verwijzingen : Kamer van volksvertegenwoordigers. Parlementaire Stukken. - Wetsontwerp 1157-96/97, nr. 1. - Amendementen, 1157-96/97, nrs. 2 tot 7. - Verslag, 1157-96/97, nr. 8. - Tekst aangenomen door de commissie, 1157-96/97, nr. 9. - Amendement, 1157-96/97, nr. 10. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 1157-96/97, nr. 11.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 25 en 26 maart 1998.
Senaat.
Parlementaire Stukken. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, 1-1023-1997/1998, nr. 1. - Evocatie op 23 april 1998. - Amendementen, 1-1023-1997/1998, nrs. 2 en 3. - Verslag, 1-1023-1997/1998, nr. 4. - Tekst aangenomen door de commissie, 1-1023-1997/1998, nr. 5. - Tekst geamendeerd door de Senaat en teruggezonden naar de Kamer van volksvertegenwoordigers, 1-1023-1997/1998, nr. 6. - {dt}Beslissing{edt} van de parlementaire overlegcommissie, 1-82/32.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 15 en 16 juli 1998.
Kamer van volksvertegenwoordigers.
Parlementaire Stukken. - Ontwerp geamendeerd door de Senaat, 1157-96/97, nr. 12. - Amendementen, 1157-96/97, nrs. 13 tot 15. - Verslag, 1157-96/97, nr. 16. - Tekst aangenomen door de commissie, 1157-96/97, nr. 17. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 1157-96/97, nr. 18.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 28 en 29 oktober 1998.
Senaat.
Parlementaire Stukken. - Ontwerp opnieuw geamendeerd door de Kamer van volksvertegenwoordigers, 1-1023-1997/1998, nr. 7. - Verslag, 1-1023-1997/1998, nr. 8. - Tekst aangenomen door de commissie, 1-1023-1997/1998, nr. 9. - {dt}Beslissing{edt} om in te stemmen met het door de Kamer van volksvertegenwoordigers opnieuw geamendeerde ontwerp, 1-1023-1997/1998, nr. 10.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 19 november 1998.