Etaamb.openjustice.be
Wet van 19 december 2002
gepubliceerd op 14 februari 2003

Wet tot uitbreiding van de mogelijkheden tot inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2003009088
pub.
14/02/2003
prom.
19/12/2002
ELI
eli/wet/2002/12/19/2003009088/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

19 DECEMBER 2002. - Wet tot uitbreiding van de mogelijkheden tot inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.Artikel 43bis , eerste lid, van het Strafwetboek wordt vervangen als volgt : « Artikel 43bis . Bijzondere verbeurdverklaring toepasselijk op de zaken bedoeld in artikel 42, 3°, kan door de rechter in elk geval worden uitgesproken, maar slechts voorzover zij door de procureur des Konings schriftelijk wordt gevorderd. »

Art. 3.In artikel 43ter van hetzelfde Wetboek worden de woorden « in artikel 42 » vervangen door de woorden « in de artikelen 42, 43bis en 43quater ».

Art. 4.In dezelfde Wetboek wordt een artikel 43quater ingevoegd, luidend als volgt : « Artikel 43quater . § 1. Onverminderd artikel 43bis , derde en vierde lid, kunnen op vordering van de procureur des Konings de in § 2 bedoelde vermogensvoordelen, de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld en de inkomsten uit de belegde voordelen, die worden gevonden in het vermogen of in het bezit van een persoon, verbeurd verklaard worden of kan zulke persoon veroordeeld worden tot betaling van een bedrag dat door de rechter wordt geraamd als zijnde overeenstemmend met de waarde van deze zaken, indien deze persoon schuldig werd bevonden : a) hetzij aan één of meer van de strafbare feiten bedoeld in : 1° de artikelen 246 tot 251, en artikel 323;2° de artikelen 504bis en 504ter , en artikel 323;3° artikel 2bis , § 1, van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica, in zoverre de feiten betrekking hebben op de invoer, de uitvoer, de vervaardiging, de verkoop of het te koop stellen van de in dat artikel bedoelde middelen en stoffen, of § 3, b) , of § 4, b) , van dezelfde wet;4° artikel 77bis , § 2 of § 3, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;5° artikel 10, § 1, 2°, van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productie-stimulerende werking;6° de artikelen 2 tot 4 van de wet van 16 juni 1993 betreffende de bestraffing van de ernstige inbreuken op de Internationale Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en op de Aanvullende Protocollen I en II bij die Verdragen van 8 juni 1977;b) hetzij aan de strafbare feiten omschreven in artikel 324ter of van een of meer van de hierna bedoelde strafbare feiten wanneer ze gepleegd zijn in het raam van een criminele organisatie, zoals bepaald in artikel 324bis : 1° de artikelen 379 of 380;2° de artikelen 468, 469, 470, 471 of 472;3° artikel 475;4° de artikelen 477, 477bis , 477ter , 477quater , 477quinquies , 477sexies of 488bis ;5° artikel 505, met uitzondering van de zaken die gedekt zijn door artikel 42, 1°;6° artikel 10 van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materieel en daaraan verbonden technologie;7° artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 april 1974 betreffende sommige verrichtingen in verband met stoffen met hormonale, anti- hormonale, anabole, anti-infectieuze, anti-parasitaire en anti-inflammatoire werking, welk artikel betrekking heeft op strafbare feiten waarop overeenkomstig de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica straffen worden gesteld;8° de artikelen 3 en 5 van het koninklijk besluit van 5 februari 1990 betreffende sommige stoffen met beta-adrenergische werking, welke artikelen betrekking hebben op strafbare feiten waarop overeenkomstig de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen straffen worden gesteld.c) hetzij aan meerdere strafbare feiten die gezamenlijk worden vervolgd, en waarvan de ernst, de finaliteit en de onderlinge afstemming, de rechtbank toelaat zeker en noodzakelijk te besluiten dat deze feiten werden gepleegd in het kader van ernstige en georganiseerde fiscale fraude waarbij bijzonder ingewikkelde mechanismen of procédés van internationale omvang werden aangewend. § 2. De verbeurdverklaring zoals bedoeld in § 1 kan worden uitgesproken tegen de daders, mededaders en medeplichtigen die werden veroordeeld wegens één of meerdere van de in dit artikel opgesomde misdrijven en onder de in § 1 bepaalde voorwaarden, wanneer de veroordeelde over een relevante periode verdere vermogensvoordelen heeft ontvangen terwijl er ernstige en concrete aanwijzigingen zijn dat deze voordelen voortspruiten, uit het misdrijf waarvoor hij werd veroordeeld, of uit identieke feiten, en de veroordeelde het tegendeel niet geloofwaardig maakt.

Dit tegendeel kan tevens geloofwaardig gemaakt worden door elke derde die beweert recht te hebben op deze voordelen. § 3. Als relevante periode in de zin van dit artikel wordt aanzien de periode van vijf jaar voorafgaand aan de inverdenkingstelling van de persoon tot de datum van de uitspraak.

De ernstige en concrete aanwijzingen bedoeld in § 2 kunnen worden geput uit alle geloofwaardige elementen die op regelmatige wijze aan de rechtbank worden overlegd, en die wijzen op een onevenwicht van enig belang tussen enerzijds de tijdelijke of blijvende aangroei van het vermogen en de bestedingen van de veroordeelde in de relevante periode die door het openbaar ministerie wordt aangetoond, en anderzijds de tijdelijke of blijvende aangroei van het vermogen en de bestedingen van de veroordeelde in deze periode, waarvan hij kan geloofwaardig maken dat ze niet voortspruiten uit de feiten waarvoor hij werd veroordeeld of uit identieke feiten.

Onder identieke feiten worden verstaan de feiten die behoren tot de misdrijfomschrijvingen die zijn bepaald in § 1 en die vallen onder : a) ofwel dezelfde omschrijving als het misdrijf dat het voorwerp uitmaakt van de veroordeling : b) ofwel een aanverwante omschrijving, op voorwaarde dat deze is opgenomen onder dezelfde rubriek van § 1, a) , als het misdrijf dat het voorwerp uitmaakt van de veroordeling. Wanneer de rechtbank de bijzondere verbeurdverklaring in de zin van dit artikel oplegt, kan zijn beslissen geen rekening te houden met een door haar te bepalen deel van de relevante periode of met door haar te bepalen inkomsten, goederen en waarden, indien zij zulks gepast acht om de veroordeelde niet te onderwerpen aan een onredelijk zware straf. § 4. Het vermogen dat ter beschikking staat van een criminele organisatie moet verbeurd verklaard worden, onder voorbehoud van de rechten van derden te goeder trouw. »

Art. 5.In de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering wordt een nieuw artikel 5ter ingevoegd luidend als volgt : « Artikel 5ter . Elke belanghebbende derde die volgens de door de rechtspleging verschafte aanwijzingen krachtens zijn rechtmatig bezit rechten kan doen gelden op de vermogensvoordelen bedoeld in de artikelen 42, 3°, 43bis en 43quater , van het Strafwetboek of die rechten kan doen gelden op de zaken bedoeld in artikel 505 van het Strafwetboek, wordt op de hoogte gebracht van de rechtsdag voor het gerecht dat zal vonnissen over de grond van de zaak. »

Art. 6.In artikel 28bis , § 3, van het Wetboek van strafvordering worden de woorden « artikel 35 » vervangen door de woorden « de artikelen 35 en 35ter ».

Art. 7.In artikel 28sexies van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 6 wordt vernummerd tot § 7.2° Een nieuwe § 6, luidend als volgt, wordt in het artikel ingevoegd : « § 6.Vanaf de aanhangigmaking bij een rechtbank of een hof, kan een verzoekschrift in de zin van § 2 worden ingediend op de griffie van deze rechtbank of dit hof. Over het verzoekschrift wordt beslist in raadkamer binnen vijftien dagen. De rechtbank of het hof kan het verzoek afwijzen om één van de redenen vermeld in § 3. Wanneer een hoger beroep bestaat of in geval de rechtbank geen uitspraak doet binnen vijftien dagen na de indiening van het verzoekschrift, kan de verzoeker een hoger beroep instellen bij de kamer van inbeschuldigingstelling overeenkomstig § 4. Ingeval de rechtbank het verzoek toestaat, kan de procureur des Konings op dezelfde wijze en binnen dezelfde termijn hoger beroep instellen. »

Art. 8.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 35ter ingevoegd, luidend : « Artikel 35ter . § 1. Ingeval er ernstige en concrete aanwijzingen bestaan dat de verdachte een vermogensvoordeel in de zin van de artikelen 42, 3°, 43bis of artikel 43quater , van het Strafwetboek heeft verkregen en de zaken die dit vermogensvoordeel vertegenwoordigen als zodanig niet of niet meer in het vermogen van de verdachte kunnen aangetroffen worden, kan de procureur des Konings beslag leggen op andere zaken die zich in het vermogen van de verdachte bevinden ten belope van het bedrag van de vermoedelijke opbrengst van het misdrijf. In zijn kantschrift motiveert de procureur des Konings de raming van dit bedrag en geeft hij aan welke de ernstige en concrete aanwijzingen zijn die de inbeslagneming rechtvaardigen. Deze gegevens worden hernomen in het proces-verbaal dat wordt opgemaakt naar aanleiding van de inbeslagneming. § 2. Zaken die ingevolge de artikelen 1408 tot 1412bis van het Gerechtelijk Wetboek of ingevolge bijzondere wetten niet vatbaar zijn voor beslag, kunnen in geen geval in beslag worden genomen. § 3. In geval van beslag op een onroerend goed, wordt gehandeld overeenkomstig de vormvoorschriften van artikel 35bis . »

Art. 9.Artikel 37 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : « § 1. Indien er in de woning van de verdachte papieren of zaken worden gevonden, die tot overtuiging of tot ontlasting kunnen dienen, neemt de procureur des Konings deze papieren of zaken in beslag.

In geval wordt overgegaan tot inbeslagneming op basis van de artikelen 35 en 35ter , of op basis van het eerste lid, wordt door de procureur des Konings of door de officier van gerechtelijke politie een proces-verbaal opgemaakt waarin de in beslag genomen zaken worden vermeld alsmede de door andere wetsbepalingen voorgeschreven vermeldingen. Voorzover mogelijk worden de zaken geïndividualiseerd in het proces-verbaal. § 2. In geval van beslag op vorderingen, met uitzondering van beslag op rechten aan order of aan toonder, gebeurt het beslag door schriftelijke kennisgeving aan de schuldenaar.

In geval deze kennisgeving niet gebeurt overeenkomstig het bepaalde in § 3, wordt ze aan de schuldenaar verzonden bij ter post aangetekende brief alsmede bij gewone brief.

Deze brieven bevatten de referenties eigen aan de zaak, alsmede een letterlijke weergave van de tekst van § 4, van artikel 1452 van het Gerechtelijk Wetboek en van artikel 28sexies of van artikel 61quater , naargelang het beslag uitgaat van de procureur des Konings of van de onderzoeksrechter. § 3. Het proces-verbaal wordt ter ondertekening aan de beslagene aangeboden, die kosteloos kopie van dit proces-verbaal kan ontvangen.

In geval van beslag onder derden, hebben zowel de derde-beslagene als de beslagene zelf het recht op een kosteloze kopie van dit proces-verbaal. Deze kopie wordt onmiddellijk overhandigd of binnen de achtenveertig uur verstuurd. Binnen dezelfde termijn wordt aan de derde-beslagene een document overhandigd, bevattende de vermeldingen als bepaald in § 2, derde lid. § 4. Vanaf de ontvangst van de kennisgeving of het proces-verbaal, mag de schuldenaar de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag, niet meer uit handen geven. Binnen vijftien dagen na het beslag, is de schuldenaar gehouden om bij ter post aangetekende brief verklaring te doen van de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1452 van het Gerechtelijk Wetboek.

De schuldenaar heeft recht op vergoeding van de kosten van de verklaring. Deze kosten, voorzien van de goedkeuring vanwege de procureur des Konings of de onderzoeksrechter van wie het beslag uitgaat, worden als gerechtskosten beschouwd.

Art. 10.In artikel 61quater van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 7 wordt vernummerd tot § 8.2° Een nieuwe § 7, luidend als volgt, wordt in het artikel ingevoegd : « § 7.Vanaf de aanhangigmaking bij een rechtbank of een hof, kan een verzoekschrift in de zin van § 2 worden ingediend op de griffie van deze rechtbank of dit hof. Over het verzoekschrift wordt beslist in raadkamer binnen vijftien dagen. De rechtbank of het hof kan het verzoek afwijzen om één van de redenen vermeld in § 3. Wanneer hoger beroep bestaat, of in geval de rechtbank geen uitspraak doet binnen de vijftien dagen na de indiening van het verzoekschrift, kan de verzoeker hoger beroep instellen bij de kamer van inbeschuldigingstelling overeenkomstig § 5. Ingeval de rechtbank het verzoek toestaat, kan de procureur des Konings op dezelfde wijze en binnen dezelfde termijn hoger beroep instellen. »

Art. 11.In artikel 89 van hetzelfde Wetboek wordt de verwijzing « 35ter , » ingevoegd tussen de verwijzingen « 35bis, » en « 36 ».

Art. 12.Artikel 90novies van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : « Artikel 90novies . Uiterlijk vijftien dagen nadat de beslissing over de regeling van de rechtspleging definitief is geworden of nadat de dagvaarding bedoeld in artikel 524bis , § 6, ter griffie van de rechtbank of het hof werd neergelegd, stelt de griffier, op vordering van de procureur des Konings of in voorkomend geval van de procureur-generaal, iedere persoon ten aanzien van wie een maatregel bedoeld in artikel 90ter is genomen, schriftelijk in kennis van de aard van die maatregel en van de dagen waarop deze is uitgevoerd. »

Art. 13.Artikel 416, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : « Het vorige lid is niet van toepassing op arresten of vonnissen inzake bevoegdheid of met toepassing van de artikelen 135 en 235bis , noch op arresten of vonnissen inzake de burgerlijke rechtsvordering die uitspraak doen over het beginsel van aansprakelijkheid, noch op arresten waarbij overeenkomstig artikel 524bis , § 1, uitspraak wordt gedaan over de strafvordering en een bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen wordt bevolen. »

Art. 14.In Boek II, Titel IV van hetzelfde Wetboek wordt een Hoofdstuk VIII ingevoerd, met als opschrift « Bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen », houdende de artikelen 524bis en 524ter , luidend als volgt : « Artikel 524bis . § 1. De rechter die de beklaagde schuldig verklaart aan het ten laste gelegde feit kan, op vordering van het openbaar ministerie, beslissen dat een bijzonder onderzoek naar de in artikel 42, 3°, artikel 43bis en 43quater , van het Strafwetboek bedoelde vermogensvoordelen zal worden gevoerd met het oog op het bepalen van deze vermogensvoordelen.

Het voeren van dit bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen is evenwel enkel mogelijk indien het openbaar ministerie door middel van ernstige en concrete aanwijzingen aantoont dat de veroordeelde uit het misdrijf of uit identieke feiten in de zin van artikel 43quater van het Strafwetboek, vermogensvoordelen van enig belang heeft behaald.

De vordering van het openbaar ministerie tot het instellen van een bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen kan nooit voor het eerst in tweede aanleg worden gesteld. § 2. Het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen wordt gevoerd onder de leiding en het gezag van de bevoegde procureur des Konings, die hiervoor de verantwoordelijkheid draagt. Hij waakt over de wettigheid van de bewijsmiddelen en de loyaliteit waarmee ze worden verzameld.

Het instellen van een rechtsmiddel verhindert niet dat het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen reeds wordt aangevat. § 3. Behoudens de wettelijke uitzonderingen is het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen geheim. Eenieder die beroepshalve zijn medewerking dient te verlenen aan het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen is tot geheimhouding verplicht. Hij die dit geheim schendt, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek. § 4. De handelingen die in het kader van het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen worden verricht, mogen geen enkele dwangmaatregel inhouden noch schending inhouden van individuele rechten en vrijheden. Deze handelingen kunnen evenwel de inbeslagneming van de zaken vermeld in de artikelen 35 en 35ter inhouden. In geval van beslag op een onroerend goed, wordt gehandeld overeenkomstig de vormvoorschriften van artikel 35bis .

In geval van beslag overeenkomstig het eerste lid, is artikel 28sexies van toepassing. § 5. De procureur des Konings, of in voorkomend geval de procureur-generaal kan de rechtbank of het hof dat het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen heeft gelast, schriftelijk verzoeken over te gaan tot het aanstellen van een deskundige, het bevelen van de bewakingsmaatregel bedoeld in artikel 90ter of het bevelen van een huiszoeking.

Over dit verzoek wordt uitspraak gedaan binnen vijftien dagen. De beschikking wordt door de griffier medegedeeld aan het openbaar ministerie. Tegen een weigering om de gevraagde dwangmaatregel te bevelen staat geen rechtsmiddel open.

Indien het verzoek strekt tot het bevelen van een bewakingsmaatregel bedoeld in artikel 90ter , neemt de rechtbank of het hof een beschikking overeenkomstig artikel 90quater , § 1, en gelast de rechtbank of het hof een onderzoeksrechter met de uitvoering van de maatregel overeenkomstig de artikelen 90quater , §§ 2 en 3, tot 90octies . § 6. Wanneer de procureur des Konings, of in voorkomend geval de procureur-generaal oordeelt dat het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen voltooid is, maakt hij de vordering tot verbeurdverklaring aanhangig bij de rechtbank of het hof dat het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen heeft gelast. Dit gebeurt door een dagvaarding rechtstreeks gericht aan de veroordeelde, en in voorkomend geval aan de burgerlijke partij.

Een termijn van tien dagen, die in voorkomend geval verlengd wordt wegens de afstand, moet tussen de dagvaarding en de verschijning gelaten worden, op straffe van nietigheid van de veroordeling tot verbeurdverklaring die bij verstek tegen de gedaagde mocht worden uitgesproken. Deze nietigheid kan echter niet worden ingeroepen dan op de eerste terechtzitting en vóór alle exceptie of verweer. § 7. De aanhangigmaking van de vordering tot verbeurdverklaring zoals bedoeld in § 6, dient op straffe van verval van de vordering tot verbeurdverklaring te geschieden vóór het verstrijken van een termijn van twee jaar vanaf de dag waarop het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen door de rechter werd gelast, voor zover de uitspraak over de schuld reeds in kracht van gewijsde is gegaan.

Indien de uitspraak over de schuld na het verstrijken van deze termijn nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, wordt de termijn verlengd tot één maand vanaf de dag waarop de uitspraak waarbij het misdrijf voor bewezen werd verklaard in kracht van gewijsde is gegaan.

Indien de appelrechter in de bodemprocedure feiten bewezen verklaart waarvoor de beklaagde in eerste aanleg werd vrijgesproken, kan hij op vordering van het openbaar ministerie de in het eerste lid bedoelde termijn met een termijn van maximum zes maanden verlengen.

Artikel 524ter . § 1. Indien de rechter de vordering tot verbeurdverklaring, bedoeld in artikel 524bis , § 6, ontvankelijk en gegrond verklaart, wordt de verbeurdverklaring uitgesproken van het door hem bepaalde wederrechtelijk verkregen vermogensvoordeel. § 2. Tegen de beslissing over de vordering tot verbeurdverklaring staan alle in dit Wetboek opgenomen gewone en buitengewone rechtsmiddelen open. »

Art. 15.In artikel 6, tweede lid van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie wordt de zin « De bijzondere verbeurdverklaring wordt uitgesproken. » vervangen door de zin « De bijzondere verbeurdverklaring kan op schriftelijke vordering van het openbaar ministerie worden uitgesproken. » Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 19 december 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota's (1) Zitting 2002-2003. Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire stukken. - Wetsontwerp nr. 50-1601/1. - Amendementen nr. 50-1601/2-5. - Verslag nr. 50-1601/6. - Tekst aangenomen door de Commissie nr. 50-1601/7. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden naar de Senaat nr. 50-1601/8.

Parlementaire bescheiden. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 20 juli 2002.

Senaat : Parlementaire bescheiden. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van Volksvertegenwoordigers nr. 2-1197/1. - Amendementen nr. 2-1997/2. - Verslag nr. 2-1197/3. - Amendementen nr. 2-1197/4. Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachting voorgelegd nr. 2-1197/5.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 12 december 2002.

^