gepubliceerd op 18 juli 2007
Wet betreffende de bestraffing van namaak en piraterij van intellectuele eigendomsrechten
15 MEI 2007. - Wet betreffende de bestraffing van namaak en piraterij van intellectuele eigendomsrechten (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : » HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Ongeoorloofde handel van goederen die inbreuk maken op een intellectueel eigendomsrecht in de zin van de Verordening (EG) nr. 1383/2003 Afdeling 1. - Definities
Art. 2.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° de verordening : de Verordening (EG) nr.1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten; 2° het communautair douanewetboek : de Verordening (EG) nr.2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek; 3° de algemene wet inzake douane- en accijnzen : de algemene bepalingen inzake douane en accijnzen gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 18 juli 1977, bekrachtigd door de wet van 6 juli 1978. Afdeling 2. - Optreden van de douaneautoriteiten
Art. 3.De douaneautoriteit die bevoegd is om het verzoek te ontvangen en te behandelen waarvan sprake is in artikel 5, § 1, van de verordening, is de door de Koning aangewezen ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën.
Art. 4.Wanneer toepassing wordt gemaakt van artikel 14, § 1, van de verordening is het bedrag van de door de aangever, de eigenaar, de importeur, de houder of de geadresseerde van de goederen te stellen zekerheid gelijk aan driemaal de douanewaarde of de statistiekwaarde van de betreffende goederen, naargelang het niet-communautaire of communautaire goederen betreft.
De modaliteiten van de zekerheidstelling bedoeld in het eerste lid worden door de Koning vastgesteld. Afdeling 3. - Vervolging van de inbreuken op de douanewetgeving en
strafsancties
Art. 5.§ 1. Inbreuk of poging tot inbreuk op het verbod bepaald in artikel 16 van de verordening, wordt bestraft overeenkomstig artikel 231, § 1, van de algemene wet inzake douane en accijnzen.
De gevangenisstraf bedraagt evenwel van drie maanden tot drie jaar en de boete van 500 tot 500.000 euro. § 2. In geval van herhaling binnen vijf jaar na een in kracht van gewijsde gegane veroordeling wegens dezelfde inbreuk, worden de straffen verdubbeld. § 3. Inbreuk of poging tot inbreuk op het in artikel 16 van de verordening bepaalde verbod, wordt vervolgd volgens de procedure bepaald in de artikelen 226, 249 tot 253 en 263 tot 284 van de algemene wet inzake douane en accijnzen.
Art. 6.§ 1. De rechtbank kan, in alle gevallen, de vernietiging of de verwijdering uit het handelsverkeer van de verbeurd verklaarde goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op een intellectueel eigendomsrecht bevelen, op kosten van de overtreder, van de persoon die de goederen bij de douane heeft aangeboden, van de eigenaar, de bezitter, de houder of de geadresseerde van de goederen of, in voorkomend geval, van de houder van het recht, die overeenkomstig artikel 5, § 1, van de verordening om het optreden van de douaneautoriteiten heeft verzocht. § 2. De Administratie van douane en accijnzen kan, in overeenstemming met de termijnen en voorwaarden als bepaald in artikel 11, § 1, van de verordening, op kosten en onder verantwoordelijkheid van de houder van het recht overgaan tot de vernietiging van de goederen die vermoedelijk inbreuk maken op een intellectueel eigendomsrecht, na het nemen van monsters en met de voorafgaande en schriftelijke instemming van de aangever, de houder of de eigenaar van deze goederen dat de goederen voor vernietiging worden afgestaan. Deze toestemming wordt verondersteld te zijn gegeven wanneer de aangever, de houder of de eigenaar van de goederen zich binnen de termijn bepaald bij voornoemd artikel 11 niet uitdrukkelijk tegen de vernietiging heeft verzet.
Art. 7.De rechtbank kan bevelen dat het vonnis moet worden aangeplakt, voor de duur die zij bepaalt, zowel binnen als buiten de gebouwen van de overtreder en op diens kosten, of dat het vonnis op kosten van de overtreder geheel of gedeeltelijk via de pers of op enige andere wijze moet worden bekendgemaakt.
Zij kan bovendien de verbeurdverklaring bevelen van de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit het misdrijf bepaald in artikel 5, § 1, zijn verkregen, van de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld en van de inkomsten uit de belegde voordelen. HOOFDSTUK III. - Sancties van inbreuken op bepaalde intellectuele eigendomsrechten Afdeling 1. - Strafbepalingen
Art. 8.§ 1. Wordt gestraft met een gevangenisstraf van drie maanden tot drie jaar en een geldboete van 100 tot 100.000 euro of met één van deze straffen alleen, hij die, in het economisch verkeer, met kwaadwillig of bedrieglijk opzet inbreuk maakt op de rechten van de houder van een product- of dienstmerk, van een uitvindingsoctrooi, van een aanvullend beschermingscertificaat, van een kwekersrecht, of van een tekening of model, zoals deze rechten bepaald worden door : 1) inzake merken a) artikel 2.20, eerste lid, a., b. en c., van het Benelux-Verdrag inzake intellectuele eigendom van 25 februari 2005 goedgekeurd bij de wet van 22 maart 2006; b) artikel 9 van de Verordening (EG) nr.40/94 van 20 december 1993 van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake het Gemeenschapmerk; 2) inzake octrooien en aanvullende beschermingscertificaten a) artikel 27 van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien;b) artikel 5 van de Verordening (EEG) nr.1768/92 van 18 juni 1992 van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen; c) artikel 5 van de Verordening (EG) nr.1610/96 van 23 juli 1996 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen; 3) inzake kwekersrecht a) artikel 21 van de wet van 20 mei 1975 tot bescherming van kweekprodukten;b) artikel 13 van de Verordening (EG) nr.2100/94 van 27 juli 1994 van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake het communautair kwekersrecht; 4) inzake tekeningen of modellen a) artikel 3.16 van het Benelux-Verdrag inzake intellectuele eigendom van 25 februari 2005 goedgekeurd bij de wet van 22 maart 2006; b) artikel 19 van de Verordening (EG) nr.6/2002 van 12 december 2001 van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende Gemeenschapsmodellen.
Voor de toepassing van de vorige leden, moet worden geacht dat er inbreuk wordt gepleegd in het economisch verkeer vanaf het moment dat deze inbreuk gepleegd wordt in het kader van een commerciële activiteit waarvan de doelstelling is een economisch voordeel te realiseren. § 2. Paragraaf 1 van dit artikel is met name niet van toepassing op : 1) inzake merken a) de handelingen bepaald in artikel 2.23 van het Benelux-Verdrag inzake intellectuele eigendom van 25 februari 2005 goedgekeurd bij de wet van 22 maart 2006; b) de handelingen bepaald in artikelen 12 en 13 van de Verordening (EG) nr.40/94 van 20 december 1993 van de Raad van Europese gemeenschappen inzake het Gemeenschapmerk; 2) inzake octrooien en aanvullende beschermingscertificaten a) de handelingen bepaald in artikelen 27quater, 27quinquies, 28, § 1, en 30 van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien;b) de handelingen die uitsluitend worden verricht in verband met proeven overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2001/82/EG van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik en artikel 10 van Richtlijn 2001/83/EG van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik en dit met betrekking tot een octrooi voor het referentieproduct in de zin van één van die richtlijnen;3) inzake kwekersrecht a) de handelingen bepaald in artikel 22, eerste lid, van de wet van 20 mei 1975 tot bescherming van kweekprodukten;b) de handelingen bepaald in de artikelen 14, 15 en 16 van de Verordening (EG) nr.2100/94 van 27 juli 1994 van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake het communautair kwekersrecht; 4) inzake tekeningen of modellen a) de handelingen bepaald in de artikelen 3.19 en 3.20 van het Benelux-Verdrag inzake intellectuele eigendom van 25 februari 2005 goedgekeurd door de wet van 22 maart 2006; b) de handelingen bepaald in de artikelen 20 tot 23 van de Verordening (EG) nr.6/2002 van 12 december 2001 van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende Gemeenschapsmodellen.
Art. 9.Wordt gestraft met een geldboete van 100 tot 5.000 euro, diegene die zich met kwaadwillig of bedrieglijk opzet in het economisch verkeer onrechtmatig beroept op de hoedanigheid van houder of aanvrager van een product- of dienstmerk, van een uitvindingsoctrooi, een aanvullend beschermingscertificaat, een kwekersrecht, of een tekening of model.
Art. 10.§ 1. Wordt gestraft met een gevangenisstraf van drie maanden tot twee jaar en een geldboete van 200 tot 10.000 euro of met één van deze straffen alleen, diegene die met kwaadwillig of bedrieglijk opzet, op om het even welke plaats, natuurlijke of rechtspersonen benadert om hen voor te stellen om : - hetzij de inschrijving in niet-officiële registers of publicaties van de in artikel 8, § 1, bedoelde rechten uit te voeren, door hen te laten geloven dat desbetreffende inschrijving nodig is opdat de rechten zouden gevolgen hebben; - hetzij om het even welke titel die zogenaamd uitvindingen of creaties zou beschermen te onderschrijven, maar die geen enkele nationale of internationale erkenning of officiële waarborg geniet, daarbij misbruik makend van het vertrouwen, de onwetendheid of de goedgelovigheid van deze personen.
Art. 11.Met een geldboete van 100 tot 2.000 euro worden gestraft zij die het vervullen van de opdracht van de in artikel 18 genoemde personen voor het opsporen en vaststellen van de inbreuken of het niet-naleven van deze wet, verhinderen of belemmeren.
Art. 12.De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en het artikel 85, zijn van toepassing op de inbreuken bepaald bij de artikelen 8, 9, 10 en 11.
In geval van een veroordeling wegens inbreuk op artikel 8, § 1, en onverminderd artikel 42, 1°, van het Strafwetboek, kan de rechtbank echter de bijzondere verbeurdverklaring uitspreken van de goederen die het voorwerp van de inbreuk zijn en van de goederen die daartoe gediend hebben of die ertoe bestemd waren, zelfs als deze goederen geen eigendom zijn van de veroordeelde, onverminderd de rechten die derden krachtens hun rechtmatig bezit op die zaken kunnen doen gelden.
Art. 13.§ 1. In geval van veroordeling wegens een inbreuk bepaald bij artikel 8, § 1, kan de rechtbank bevelen, op verzoek van de burgerlijke partij en op voorwaarde dat deze maatregel in verhouding staat tot de ernst van de inbreuk op het recht, dat de werktuigen die voornamelijk gediend hebben om het misdrijf te plegen en die verbeurdverklaard werden en de monsters van de goederen die inbreuk maken op het intellectuele eigendomsrecht, aan de houder van het recht worden toegewezen. § 2. De rechtbank kan ook, in geval van veroordeling wegens een inbreuk bepaald bij artikel 8, § 1, en rekening houdend met de ernst van de inbreuk, de vernietiging bevelen van de goederen die inbreuk maken op een intellectueel eigendomsrecht en die het voorwerp hebben uitgemaakt van een bijzondere verbeurdverklaring, op kosten van de veroordeelde, zelfs als deze goederen geen eigendom zijn van de veroordeelde. § 3. De procureur des Konings kan evenwel de vernietiging bevelen, na monsterneming, op kosten van de eigenaar, de houder, de geadresseerde van die goederen, of van de houder van het recht en desgevallend door hun toedoen, van de in beslag genomen goederen wanneer dit in het belang van de openbare veiligheid is vereist of indien de bewaring of de opslag ervan een gevaar kan betekenen voor de openbare orde of problematisch kan zijn door de aard of hoeveelheid ervan of door de manier waarop ze zijn opgeslagen, indien geen derde die beweert recht op deze goederen te hebben, binnen een termijn van twee maanden te rekenen van de datum van het beslag, enige terugvordering heeft geformuleerd. Voor de toepassing van dit lid, geldt een termijn van vijftien dagen voor de vernietiging van de bederfbare goederen of goederen die een beperkte houdbaarheid hebben.
De eigenaar of de houder van de goederen die in beslag werden genomen, de houder van het intellectuele eigendomsrecht waarop een inbreuk wordt aangevoerd of iedere derde die beweert recht op deze goederen te hebben in toepassing van het vorige lid, kunnen op vordering van de procureur des Konings tot gerechtelijke bewaarder van deze goederen worden aangesteld.
De procureur des Konings kan dezelfde maatregel tot vernietiging bevelen indien een minnelijke schikking werd verkregen, voor zover de overtreder de goederen heeft afgestaan aan de Schatkist.
Telkens als vernietiging moet plaats hebben, wordt vooraf een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de te vernietigen voorwerpen opgemaakt, en wordt een monster daarvan genomen.
Tijdens het gerechtelijk onderzoek en voor de toepassing van deze paragraaf, beschikt de onderzoeksrechter over dezelfde bevoegdheden als de procureur des Konings.
Art. 14.§ 1. In het geval dat het merk, het octrooi, het aanvullend beschermingscertificaat, het kwekersrecht, de tekening of het model waarvan de schending wordt ingeroepen, nietig werd verklaard, vervallen is of geschrapt werd door een gerechtelijke beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan of ten gevolge van een administratieve beslissing of de wil of de nalatigheid van de houder ervan, kan geen enkele straf worden uitgesproken voor handelingen die gesteld werden na de datum waarop de nietigheid, het verval of het teniet gaan van het recht van kracht is geworden. § 2. In afwijking van artikel 15 van het Wetboek van Strafvordering, als de beklaagde een uitzondering opwerpt die hij put uit de ongeldigheid, de nietigheid of het verval van het intellectuele eigendomsrecht waarvan de schending wordt ingeroepen en indien de bevoegdheid betreffende het onderzoek van deze vraag door de wet of door een verordening van de Europese gemeenschap uitsluitend is voorbehouden aan een andere autoriteit, stelt de rechtbank haar vonnis hierover uit en kent zij hem een termijn toe om de gepaste vordering voor de bevoegde instantie in te stellen.
De verjaring van de strafvordering wordt geschorst totdat de vordering tot nietigverklaring, en de vordering tot vervallenverklaring zoals bedoeld in het eerste lid, of de vordering tot staking bepaald in artikel 95 en volgende van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument, het voorwerp heeft uitgemaakt van een beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan. Indien de bevoegde instantie de exceptie gegrond verklaart of indien de beslissing over de exceptie bij de zaak zelf wordt gevoegd, wordt de verjaring niet geschorst.
Art. 15.De rechtbank kan bevelen dat het vonnis moet worden aangeplakt, voor de duur die zij bepaalt, zowel binnen als buiten de gebouwen van de overtreder en op diens kosten, of dat het vonnis op kosten van de overtreder geheel of gedeeltelijk via de pers of op enige andere wijze moet worden bekendgemaakt.
Zij kan bovendien, hetzij definitief, hetzij tijdelijk, de gehele of gedeeltelijke sluiting van de door de veroordeelde geëxploiteerde inrichting en een permanent of tijdelijk verbod op de uitoefening van handelsactiviteiten door de veroordeelde bevelen. Afdeling 2. - Waarschuwingsprocedure
Art. 16.Wanneer vastgesteld wordt dat een handeling een inbreuk vormt op artikel 8, 9 of 10, kan de Minister bevoegd voor Economie of de ambtenaar die hij met toepassing van artikel 18 aanwijst, een waarschuwing richten aan de overtreder waarbij die tot beëindiging van deze handeling wordt aangemaand.
De waarschuwing wordt aan de overtreder ter kennis gebracht binnen een termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de vaststelling van de feiten, door middel van een aangetekende zending met ontvangstbericht of door de overhandiging van een afschrift van het proces-verbaal waarin de feiten zijn vastgesteld.
De waarschuwing vermeldt : 1° de ten laste gelegde feiten en de overtreden wetsbepaling of wetsbepalingen;2° de termijn waarbinnen zij dienen te worden stopgezet;3° dat, indien aan de waarschuwing geen gevolg wordt gegeven, de in artikel 18 aangestelde ambtenaren de procureur des Konings kunnen inlichten of de regeling in der minne bepaald in artikel 17, kunnen toepassen. Afdeling 3. - Minnelijke schikking
Art. 17.§ 1. De hiertoe uitdrukkelijk aangewezen ambtenaren, respectievelijk door de minister bevoegd voor Economie of door de minister van Financiën, kunnen, op inzage van de processen-verbaal die een inbreuk op de artikelen 8, 9 en 10 vaststellen en opgemaakt zijn door de in artikel 18, eerste lid, bedoelde ambtenaren, aan de overtreder een som voorstellen waarvan de betaling de strafvordering doet vervallen, voor zover de overtreder de goederen heeft afgestaan aan de Schatkist en dat de benadeelde partij ervan heeft afgezien klacht in te dienen. Het voorstel tot minnelijke schikking wordt aan de overtreder door middel van een aangetekende zending met ontvangstbewijs ter kennis gebracht.
Het in het eerste lid bedoelde bedrag mag niet meer belopen dan het maximum van de bij de artikelen 8, 9 en 10 bepaalde geldboeten, verhoogd met de opdeciemen.
Wanneer de inbreuk kosten van bewaring en vernietiging heeft veroorzaakt, wordt de som verhoogd met het bedrag van die kosten. Het gedeelte van de som dat gestort is om die kosten te dekken, wordt toegewezen aan de instelling of aan de persoon die deze kosten gedragen heeft.
De benadeelde partij wordt binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen vanaf de datum van de aangetekende zending bedoeld in het eerste lid, van het voorstel van schikking verwittigd.
De binnen de in het voorstel bepaalde termijn uitgevoerde betaling doet de strafvordering vervallen behalve indien vooraf klacht ingediend werd bij de procureur des Konings, de onderzoeksrechter verzocht werd een onderzoek in te stellen of de zaak aanhangig werd gemaakt bij de rechtbank. In die gevallen wordt de betaalde geldsom terugbetaald aan de overtreder. § 2. De tarieven alsmede de modaliteiten van de minnelijke schikking, van de betaling en de inning van het bedrag evenals de modaliteiten van de procedure tot afstand en vernietiging van de goederen worden door de Koning vastgesteld. HOOFDSTUK IV. - Opsporing en vaststelling van de inbreuken op de bepalingen van hoofdstuk III
Art. 18.Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie en van de andere politieambtenaren zoals bepaald in artikel 3 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, zijn de hiertoe aangestelde ambtenaren van de Administratie der douane en accijnzen, de hiertoe aangestelde ambtenaren van de Algemene Directie van Controle en Bemiddeling alsmede de hiertoe door de minister bevoegd voor Economie en de minister van Financiën aangestelde ambtenaren, bevoegd om de in de artikelen 8, 9 en 10 bepaalde inbreuken op te sporen en vast te stellen.
De door deze ambtenaren opgemaakte processen-verbaal hebben bewijskracht tot het tegendeel is bewezen. Een afschrift ervan wordt bij een aangetekende zending met ontvangstmelding binnen dertig dagen na de datum van vaststelling, aan de overtreder toegezonden.
De ambtenaren van de Administratie van de ondernemings- en inkomenfiscaliteit, van de Administratie van het kadaster, de registratie en de domeinen, van de Administratie van Sociale Inspectie en van de Administratie van de bijzondere belastingsinspectie zijn gemachtigd om de in het eerst lid genoemde ambtenaren in het raam van hun bezoeken te vergezellen, teneinde de inbreuken op de wetten en reglementen vast te stellen in de materies die tot hun bevoegdheden behoren en, in voorkomend geval, ervan proces-verbaal op te maken.
Art. 19.§ 1. Met het oog op het opsporen en vaststellen van de in de artikelen 8, 9 en 10 bepaalde inbreuken, mogen de in artikel 18, eerste lid, bedoelde ambtenaren, in de uitoefening van hun ambt, in voorkomend geval vergezeld door de gerechtelijke experten of door de experten die door de Minister bevoegd voor Economie erkend werden in toepassing van § 3 : 1° op elk uur van de dag en de nacht, zonder voorafgaande verwittiging toegang hebben tot de werkplaatsen, gebouwen, schepen, entrepots, silo's, vervoermiddelen, bijgebouwen en niet bebouwde zones alsook elke andere plaats waarvan de toegang nodig is tot het vervullen van hun opdracht, wanneer het redelijkerwijze is toegelaten te veronderstellen dat goederen die inbreuk maken op een intellectueel eigendomsrecht zich op deze plaatsen bevinden. Op het eerste verzoek moeten de vervoerders hun voertuig tot stilstand brengen en de nodige bijstand verlenen voor de vaststelling van de aard en de kwantiteit van de vervoerde goederen. In geval het onmogelijk is om ter plaatse tot de voornoemde verificatie over te gaan, moet de vracht, indien de eisende ambtenaar er het bevel toe geeft, naar een plaats worden gebracht waar de verificatie plaats kan vinden, dit alles ten laste van de vervoerder indien een inbreuk wordt waargenomen.
De bezoeken in de bewoonde lokalen dienen evenwel te gebeuren tussen acht en achttien uur en door ten minste twee ambtenaren samen, die echter pas vrij mogen binnenkomen indien zij daartoe voorafgaandelijk door de rechter van de politierechtbank de toestemming kregen.
Bij behoorlijk gemotiveerde hoogdringendheid kan de in het vorig lid bedoelde toestemming per telefax gevraagd en verkregen worden. Zij dient binnen een termijn van acht dagen schriftelijk te worden bevestigd. 2° alle nuttige vaststellingen doen, alle onderzoeken, controles en enquêtes uitvoeren en alle informatie verzamelen die zij noodzakelijk achten voor het verzekeren van een daadwerkelijke naleving van de bepalingen van de voornoemde wetgeving en haar uitvoerings- besluiten, inzonderheid : a) elke persoon ondervragen waarvan zij de ondervraging nodig achten over alle feiten waarvan de kennis nuttig is voor de uitoefening van hun taak;b) de pakken, kisten, tonnen en andere colli openen waarvan zij veronderstellen dat zij goederen die inbreuk maken op een intellectueel eigendomsrecht bevatten, en er de inhoud van onderzoeken;c) in het kader van een onderzoek verricht naar inbreuken op de bepalingen van deze wet en indien er ernstige aanwijzingen van inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht bestaan, alle papieren, stukken, titels of documenten of gegevens die in een informaticasysteem of op iedere andere drager werden opgeslagen, nodig voor het uitoefenen van hun taak, opzoeken of op eerste vordering ter plaatse doen overleggen, er kennis van nemen en er uittreksels, kopieën of fotokopieën van doen nemen;d) tegen ontvangstbewijs beslag leggen op de in punt c) bedoelde documenten, noodzakelijk voor het bewijs van een inbreuk of om de mededaders of medeplichtigen van de overtreders op te sporen;e) gratis monsters nemen op de wijze en onder de voorwaarden door de Koning bepaald van de goederen waarvan wordt vermoed dat zij een inbreuk vormen op een intellectueel eigendomsrecht en van de materialen bestemd tot de vervaardiging van deze goederen, en deze te laten onderzoeken.3° op kosten en risico van de eigenaar, de houder of de geadresseerde van de goederen waarvan wordt vermoed dat zij een inbreuk vormen op een intellectueel eigendomsrecht, overgaan tot het in beslag nemen van deze goederen, alsmede van de vervoermiddelen, werktuigen, gereedschappen en andere voorwerpen die tot het plegen van de inbreuk kunnen hebben gediend. Bij ontstentenis van een bevestiging door het openbaar ministerie binnen de vijftien dagen, is het beslag van rechtswege opgeheven. De persoon bij wie beslag op de goederen wordt gelegd kan als gerechtelijke bewaarder ervan aangesteld worden.
Het beslag wordt van rechtswege opgeheven door het vonnis dat een einde maakt aan de vervolging, zodra dit in kracht van gewijsde is gegaan, of door seponering. § 2. De in § 1, eerste lid, bepaalde aangestelde ambtenaren oefenen de bevoegdheden uit die hun door dit artikel voor de opsporing en de vaststelling van de inbreuken worden verleend onder het toezicht van de procureur-generaal of van de federale procureur, zonder afbreuk te doen aan hun ondergeschiktheid ten opzichte van hun meerderen in de administratie. § 3. De minister bevoegd voor Economie erkent de experten bepaald in § 1, overeenkomstig de voorwaarden en nadere regels bepaald door de Koning.
De Koning stelt de regels vast betreffende de voorwaarden en de modaliteiten van tussenkomst van de op basis van het eerste lid erkende experten. § 4. Wanneer toepassing wordt gemaakt van artikel 16, wordt het in het artikel 18, eerste lid, bedoelde proces-verbaal slechts aan de procureur des Konings toegezonden, wanneer aan de waarschuwing geen gevolg is gegeven.
Wanneer toepassing wordt gemaakt van artikel 17, wordt het proces-verbaal slechts aan de procureur des Konings toegezonden, wanneer de overtreder niet is ingegaan op het voorstel tot minnelijke schikking.
Art. 20.§ 1. De in artikel 18, eerste lid, bedoelde ambtenaren zijn eveneens bevoegd voor het opsporen en het vaststellen van de inbreuken bepaald : a) in artikel 80 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten;b) in artikel 13 van de wet van 31 augustus 1998 houdende omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken;c) in artikel 11 van de wet van 30 juni 1994 houdende omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's. § 2. De processen-verbaal welke daaromtrent worden opgesteld, hebben bewijskracht tot het tegendeel is bewezen. In de uitoefening van hun ambt beschikken de in § 1 bedoelde ambtenaren over de bevoegdheden vermeld in artikel 19, § 1.
Zij kunnen eveneens gebruik maken van de waarschuwingsprocedure en van de procedure tot minnelijke schikking bepaald in de artikelen 16 en 17.
De artikelen 18, tweede en derde lid, en 19, §§ 2 tot 4, zijn van overeenkomstige toepassing voor de opsporing en vaststelling van de inbreuken bepaald in § 1.
Art. 21.Bij de uitoefening van hun ambt kunnen de in artikel 18, eerste lid, bedoelde ambtenaren, de bijstand van de politiediensten vorderen. HOOFDSTUK V. - Coördinatie en opvolging van het optreden tegen namaak en piraterij
Art. 22.De Koning bepaalt de gepaste voorschriften en middelen om een coördinatie en een opvolging van de acties van de strijd tegen namaak en piraterij van intellectuele eigendomsrechten te waarborgen.
Art. 23.Binnen de perken van hun bevoegdheden staan de ambtenaren van de openbare diensten bedoeld in artikel 18, alsook de politieambtenaren elkaar bij, teneinde een doeltreffende en gecoördineerde toepassing van deze wet mogelijk te maken.
Art. 24.§ 1. De bevoegde autoriteiten en openbare diensten delen elkaar, op eigen initiatief of op verzoek, de gepaste inlichtingen mede betreffende de toepassing van deze wet en de activiteiten die in toepassing ervan tot optreden kunnen leiden.
De verleende bijstand omvat inzonderheid het meedelen van : 1° informatie die nuttig is teneinde, door preventieve en repressieve acties, de met deze wet strijdige handelingen en praktijken te bestrijden;2° inlichtingen betreffende nieuwe methodes gebruikt bij de verwezenlijking van met deze wet strijdige operaties of betreffende onwettige activiteiten en activiteitenschema's;3° inlichtingen betreffende de door de bevoegde autoriteiten en openbare diensten verwezenlijkte waarnemingen en de resultaten verkregen ten gevolge van de geslaagde toepassing van nieuwe middelen en technieken van strijd tegen namaak en piraterij van intellectuele eigendomsrechten. § 2. De Koning bepaalt de aard van de inlichtingen en informatie bedoeld in dit artikel, alsook de modaliteiten voor de uitwisseling ervan tussen de bevoegde autoriteiten en de krachtens deze wet bevoegde overheidsdiensten.
Art. 25.Elke inlichting, in welke vorm ook, ontvangen of medegedeeld met toepassing van dit hoofdstuk, is van vertrouwelijke aard en mag niet aan privépersonen, -verenigingen en -vennootschappen worden medegedeeld.
Art. 26.De inlichtingen bepaald in dit hoofdstuk mogen niet voor andere doeleinden dan die van deze wet worden gebruikt. De bevoegde autoriteiten en overheidsdiensten mogen evenwel, in hun processen-verbaal, verslagen en getuigenissen alsmede in de loop van de procedures en vervolgingen voor de hoven en rechtbanken, de overeenkomstig de bepalingen van deze wet ontvangen inlichtingen en geraadpleegde of in beslag genomen documenten aanvoeren als bewijs.
Art. 27.Elk door de hoven en rechtbanken op grond van deze wet gewezen vonnis of arrest wordt, per gewone brief, binnen de maand waarin de beslissing werd uitgesproken aan de Dienst voor de Intellectuele Eigendom van de Federale Overheidsdienst Economie kosteloos medegedeeld, door toedoen van de griffier van de bevoegde rechtsmacht.
De griffier is er eveneens toe gehouden de Dienst voor de Intellectuele Eigendom onverwijld in te lichten over elke voorziening tegen een dergelijke uitspraak. HOOFDSTUK VI. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen Afdeling 1. - Wijzigingen aangebracht aan de wet van 30 juni 1994
betreffende het auteursrecht en de naburige rechten
Art. 28.Artikel 80 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten wordt aangevuld met het volgende lid : « Wanneer de feiten voorgelegd aan de rechtbank, het voorwerp zijn van een vordering tot staking in toepassing van artikel 87, § 1, kan er niet over de strafvordering beslist worden dan nadat een in kracht van gewijsde gegane beslissing is genomen over de vordering tot staking ».
Art. 29.Het artikel 81 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 mei 2005, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De misdrijven bepaald in artikel 80 worden bestraft met een gevangenisstraf van drie maanden tot drie jaar en met een geldboete van 100 tot 100.000 euro of met een van die straffen alleen. In geval van herhaling binnen vijf jaar na een in kracht van gewijsde gegane veroordeling wegens dezelfde inbreuk, worden de opgelopen straffen op het dubbel van het maximum gebracht. » Afdeling 2. - Wijzigingen aangebracht aan de wet van 31 augustus 1998
houdende omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken
Art. 30.Artikel 13 van de wet van 31 augustus 1998 houdende omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken wordt aangevuld met het volgende lid : « Wanneer de feiten voorgelegd aan de rechtbank, het voorwerp zijn van een vordering tot staking in toepassing van artikel 2 van de wet van 10 augustus 1998 houdende omzetting in Belgisch gerechtelijk recht van de Europese richtlijn van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken, kan er niet over de strafvordering beslist worden dan nadat een in kracht van gewijsde gegane beslissing is genomen over de vordering tot staking ».
Art. 31.Het artikel 14 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 mei 2005, wordt vervangen als volgt : « De misdrijven bepaald in artikel 13 worden bestraft met een gevangenisstraf van drie maanden tot drie jaren en met een geldboete van 100 tot 100.000 euro of met een van die straffen alleen.
In geval van herhaling binnen vijf jaar na een in kracht van gewijsde gegane veroordeling wegens dezelfde inbreuk, worden de opgelopen straffen op het dubbel van het maximum gebracht. Bovendien kan de rechtbank, hetzij de definitieve, hetzij de tijdelijke sluiting bevelen van de inrichting uitgebaat door de veroordeelde. » Afdeling 3. - Wijzigingen aangebracht aan de wet van 30 juni 1994
houdende omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's
Art. 32.In artikel 10 van de wet van 30 juni 1994 houdende omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's, wordt het tweede lid opgeheven.
Art. 33.Artikel 11 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « § 1. Met een gevangenisstraf van drie maanden tot drie jaar en met een geldboete van 100 tot 100.000 euro of met een van die straffen alleen worden gestraft degenen die een kopie van een computerprogramma in het verkeer brengen of voor commerciële doeleinden bezitten, terwijl zij weten of redelijkerwijs kunnen vermoeden dat het een onrechtmatige kopie is, dan wel middelen in het verkeer brengen of voor commerciële doeleinden bezitten die uitsluitend bestemd zijn om de ongeoorloofde verwijdering of ontwijking van de technische voorzieningen ter bescherming van het computerprogramma te vergemakkelijken.
In geval van herhaling binnen vijf jaar na een in kracht van gewijsde gegane veroordeling wegens dezelfde inbreuk, worden de opgelopen straffen op het dubbel van het maximum gebracht. § 2. Wanneer de rechter een veroordeling wegens overtreding van § 1 uitspreekt, kan hij de verbeurdverklaring uitspreken van de materiële dragers waarmee de overtreding is gepleegd ». Afdeling 4. - Opheffingsbepalingen
Art. 34.Worden opgeheven : 1° de wet van 1 april 1879 betreffende de fabrieks- en handelsmerken, gewijzigd bij de wetten van 30 juni 1969 en van 8 augustus 1986;2° het koninklijk besluit van 26 november 1996 uitgevaardigd met toepassing van Verordening (EG) nr.3295/94 van de Raad van 22 december 1994 tot vaststelling van maatregelen om het in het vrije verkeer brengen, de uitvoer, de wederuitvoer en de plaatsing onder een schorsingsregeling van nagemaakte of door piraterij verkregen goederen te verbieden; 3° het artikel 4 van de wet van 30 juni 1969 tot goedkeuring van de Benelux-Conventie inzake warenmerken, en bijlage, ondertekend te Brussel op 19 maart 1962. HOOFDSTUK VII. - Inwerkingtreding
Art. 35.Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de derde maand na die waarin zij in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 34, 2°, waarvan de datum van inwerkingtreding door de Koning wordt vastgesteld.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekengemaakt.
Gegeven te Brussel, 15 mei 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie, M. VERWILGHEN Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Gewone zitting 2006-2007. Kamer van volksvertegenwoordigers.
Parlementaire stukken. - Wetsontwerp, nr. 51-2852/1. - Verslag van de Commissie, nr 51-2852/2. - Tekst verbeterd door de Commissie, nr. 51-2852/3. - Tekst aangenomen in de plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 51-2852/4.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 8 en 15 maart 2007.
Senaat.
Parlementaire stukken. - Ontwerp geëvoceerd door de Senaat, nr. 3-2126/1. nr. 3. - Verslag namens de Commissie, nr. 3-2126/2. - Beslissing om niet te amenderen, nr. 3-2126/3.
Handelingen van de Senaat. - 19 april 2007.