gepubliceerd op 05 juli 2004
Wet betreffende de bescherming tegen valsemunterij
12 MEI 2004. - Wet betreffende de bescherming tegen valsemunterij (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2.Deze wet heeft betrekking op de eurobiljetten en muntstukken.
Art. 3.De bepalingen van deze wet zijn van toepassing op de volgende instellingen : a) De kredietinstellingen naar Belgisch recht die zijn ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 13 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;b) de kredietinstellingen waarvan de Staat van herkomst een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte is en die in België beleggingsdiensten mogen verstrekken overeenkomstig artikel 65 of 66 van dezelfde wet;c) de kredietinstellingen waarvan de Staat van herkomst een derde Staat is en die in België beleggingsdiensten mogen verstrekken overeenkomstig artikel 79 van dezelfde wet;d) de beleggingsondernemingen naar Belgisch recht die over een vergunning als beursvennootschap beschikken krachtens artikel 47, § 1, 1°, van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs;e) de beleggingsondernemingen waarvan de Staat van herkomst een andere lid-Staat van de Europese Economische Ruimte is en die in België beleggingsdiensten mogen verstrekken krachtens artikel 110 van dezelfde wet;f) de beleggingsondernemingen waarvan de Staat van herkomst een derde Staat is en die in België beleggingsdiensten mogen verstrekken krachtens artikel 111 van dezelfde wet;g) de wisselkantoren die zijn ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 7 van het koninklijk besluit van 27 december 1994 betreffende de wisselkantoren en de valutahandel;h) De Post;i) de ondernemingen bedoeld in artikel 1, § 1, 3°, van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten;j) alle andere instellingen die beroepshalve biljetten en muntstukken verwerken en aan het publiek verstrekken, en waarvan de lijst wordt opgesteld door de Koning.
Art. 4.Onverminderd de toepassing van de artikelen 170 en 178 van het Strafwetboek, moeten de instellingen bedoeld in artikel 3 onverwijld de biljetten en muntstukken bedoeld in artikel 2 waarvan zij weten of ten aanzien waarvan zij voldoende redenen hebben om te vermoeden dat deze vals zijn, inleveren bij de dienst van de federale politie die, binnen de algemene directie van de gerechtelijke politie, belast is met de opdrachten van de nationale centrale dienst bedoeld in artikel 12 van het Verdrag van Genève van 20 april 1929 ter bestrijding van de valsemunterij, en die gegevens betreffende valsemunterij moet verzamelen en analyseren.
De in het vorige lid bedoelde dienst van de federale politie legt de eurobiljetten over aan het bij de Nationale Bank van België opgerichte Nationaal Analysecentrum (NAC) en de euromuntstukken aan het bij de Koninklijke Munt van België opgerichte Nationaal Analysecentrum voor Munten (NACM) met het oog op de technische analyse ervan.
De Koning bepaalt de regels voor deze overlegging.
Art. 5.Op basis van de gegevens die, onverminderd het geheim van het onderzoek, worden meegedeeld door de in artikel 4 bedoelde dienst van de federale politie, en op voorstel van de Nationale Bank van België of de Koninklijke Munt van België, kan de Minister van Financiën de instelling, na haar te hebben gehoord of minstens toch behoorlijk te hebben opgeroepen, een administratieve geldboete opleggen wanneer zij de verplichting om valse eurobiljetten en -muntstukken onverwijld in te leveren, niet naleeft.
Art. 6.Het bedrag van de geldboete mag niet minder bedragen dan 250 euro en niet meer dan 25.000 euro.
De geldboete wordt geïnd ten gunste van de Schatkist door de administratie van de BTW, Registratie en Domeinen.
Art. 7.Alle sancties worden door de Minister van Financiën meegedeeld aan de autoriteit die toezicht houdt op de instelling waaraan sancties zijn opgelegd.
Art. 8.Op voorstel van de Nationale Bank van België voor de eurobiljetten, of van de Koninklijke Munt van België voor de euromuntstukken, en op advies van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen voor de instellingen bedoeld in artikel 3, a) tot g), bepaalt de Koning de maatregelen die de instellingen bedoeld in artikel 3 moeten nemen met het oog op de opsporing van valse eurobiljetten en -muntstukken.
Art. 9.De Nationale Bank van België en de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, handelend op vraag van de Bank, kunnen onderzoeken ter plaatse uitvoeren om na te gaan of de bepalingen van het koninklijk besluit bedoeld in artikel 8 worden nageleefd door respectievelijk de instellingen en ondernemingen bedoeld in artikel 3, h) tot j), of, wat de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen betreft, door de instellingen en ondernemingen bedoeld in artikel 3, a) tot g), en om kennis te nemen van elk boekhoudkundig of ander document in het bezit van die instellingen en ondernemingen. In voorkomend geval kan de Koninklijke Munt van België worden verzocht deel te nemen aan die onderzoeken.
De Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen brengt de resultaten van voornoemde onderzoeken ter kennis van de Nationale Bank van België en, in voorkomend geval, de Koninklijke Munt van België, die de kosten daarvan dragen.
Art. 10.Op basis van de gegevens die door de Nationale Bank van België worden meegedeeld, kan de Minister van Financiën de instelling, na haar te hebben gehoord of minstens toch behoorlijk te hebben opgeroepen, een administratieve geldboete opleggen wanneer zij de bepalingen van het in artikel 8 bedoelde koninklijk besluit niet naleeft.
Art. 11.De bepalingen van de artikelen 6 en 7 zijn ook van toepassing op de geldboetes bedoeld in artikel 10.
Art. 12.Deze wet treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 12 mei 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Financiën, D. REYNDERS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX Nota (1) Parlementaire verwijzingen : Stukken van volksvertegenwoordigers : 51-369-2003/2004. Nr. 1 : Wetsontwerp.
Nr. 2 : Verslag.
Nr. 3 :Tekst aangenomen in de commissie (art. 77).
Nr. 4 : Tekst aangenomen in de commissie (art. 78).
Nr. 5 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat (art. 77). 51-610-2003/2004.
Nr. 1 : Tekst aangenomen in de commissie (art. 78).
Nr. 2 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat (art. 78).
Nr. 3 : Tekst geamendeerd door de Senaat.
Nr. 4 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd.
Integraal verslag : 8 januari en 18 maart 2004.
Stukken van de Senaat : 3-446-2003/2004.
Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat.
Nr. 2 : Amendementen.
Nr. 3 : Verslag.
Nr. 4 : Tekst geamendeerd door de commissie.
Nr. 5 : Tekst geamendeerd door de Senaat en teruggezonden naar de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Handelingen van de Senaat : 19 februari 2004.