gepubliceerd op 10 mei 2006
Koninklijk besluit houdende uitvoering van de wet van 12 mei 2004 betreffende de bescherming tegen valsemunterij
5 APRIL 2006. - Koninklijk besluit houdende uitvoering van de wet van 12 mei 2004 betreffende de bescherming tegen valsemunterij
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 12 mei 2004 betreffende de bescherming tegen valsemunterij, inzonderheid op de artikelen 4 en 8;
Gelet op het voorstel van de Nationale Bank van België, gegeven op 30 augustus 2004;
Gelet op het voorstel van de Koninklijke Munt van België, gegeven op 31 januari 2005;
Gelet op het advies van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, gegeven op 3 september 2004;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 10 november 2004;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 24 maart 2005;
Gelet op het advies 39.089/2 van de Raad van State, gegeven op 10 oktober 2005;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "de wet" : de wet van 12 mei 2004 betreffende de bescherming tegen valsemunterij;2° "de instellingen" : de instellingen bedoeld in artikel 3 van de wet;3° "de centrale dienst ter beteugeling van de valsemunterij" : de dienst van de algemene directie Gerechtelijke politie van de federale politie, bedoeld in artikel 9, 3°, d), van het koninklijk besluit van 3 september 2000 met betrekking tot de commissaris-generaal en de algemene directies van de federale politie die, overeenkomstig artikel 4 van de wet, belast is met de opdrachten van de nationale centrale dienst bedoeld in artikel 12 van het Verdrag van Genève van 20 april 1929 ter bestrijding van de valsemunterij, en die belast is met de verzameling en analyse van gegevens betreffende valsemunterij;4° "valse biljetten" en "valse muntstukken" : de biljetten en muntstukken in euro die de instellingen hebben ontvangen en waarvan zij weten of ten aanzien waarvan zij voldoende redenen hebben om te vermoeden dat deze vals zijn;
Art. 2.§ 1. Krachtens artikel 4 van de wet zijn de instellingen verplicht, met inachtneming van de hierna omschreven procedure, onverwijld de valse biljetten en valse muntstukken in te leveren bij de centrale dienst ter beteugeling van de valsemunterij : 1° de valse biljetten en valse muntstukken worden uit de omloop gehaald zodra zij worden aangetroffen;2° zodra zij uit de omloop zijn gehaald, vult de betrokken instelling het neerleggingsformulier, waarvan het model bij dit besluit is gevoegd, zo volledig mogelijk in.Het neerleggingsformulier wordt samen met de valse biljetten en valse muntstukken overgemaakt aan de centrale dienst ter beteugeling van de valsemunterij. De Minister van Justitie en de Minister van Financiën kunnen gezamenlijk het neerleggingsformulier wijzigen; 3° wanneer de valse biljetten of de valse muntstukken worden aangetroffen op het ogenblik van een verrichting in speciën met het publiek, zorgt de instelling er voor dat de identiteit van de deponent wordt opgetekend of kan worden nagegaan. § 2. Het beslag op valse biljetten of valse muntstukken door een lid van de locale of federale politie op de plaats zelf waar die valse biljetten of valse muntstukken zijn aangetroffen, wordt gelijkgesteld met een inlevering bij de centrale dienst ter beteugeling van de valsemunterij.
Art. 3.De instellingen waken erover dat de valse biljetten en valse muntstukken op generlei wijze worden beschadigd. De instellingen waken er eveneens over dat aanrakingen van de aangetroffen valse biljetten en valse muntstukken worden beperkt, teneinde desgevallend het onderzoek van de biologische sporen mogelijk te maken.
Art. 4.Elke instelling stelt een persoon of dienst aan als contactpunt inzake valsemunterij en deelt diens contactgegevens mee aan de centrale dienst ter beteugeling van de valsemunterij. Deze contactpunten staan onder meer in voor het ontvangen en verstrekken van informatie over aangemelde gevallen van valsemunterij en voor het ontvangen van berichten aangaande de technische kenmerken van bepaalde vervalsingen of aangaande de wijze waarop vervalsingen in omloop worden gebracht.
Art. 5.Elke instelling neemt voldoende maatregelen teneinde zo snel mogelijk valse biljetten en valse muntstukken op te sporen die ze behandelen of opnieuw in omloop brengen. Deze maatregelen omvatten minstens : 1° de concretisering in een nota van een beleid inzake de opsporing van valse biljetten en valse muntstukken;2° de opstelling van instructies aan de medewerkers die de biljetten en muntstukken behandelen;3° de opstelling van geschikte procedures om het beleid en de instructies in werking te stellen, indien nodig door aan de medewerkers die de biljetten en muntstukken behandelen technische middelen ter beschikking te stellen die de opsporing van valse biljetten en valse muntstukken vergemakkelijken;4° de sensibilisering en regelmatige opleiding van de medewerkers die de biljetten en muntstukken behandelen;5° de inwerkingstelling van maatregelen die de naleving van het opsporingsbeleid door lasthebbers van de instelling en door derden aan wie de behandeling van de biljetten en muntstukken is uitbesteed, verzekeren;6° de inwerkingstelling van geschikte interne controlemaatregelen, met inbegrip van interne audit, met het oog op de inachtneming van de hierboven omschreven maatregelen en procedures;7° voor het bestuursorgaan belast met het dagelijks bestuur over de instelling, het periodiek beraadslagen over de naleving van het opsporingsbeleid.
Art. 6.Met het oog op de opsporing van valse muntstukken vergewissen de instellingen er zich van dat de euromuntstukken die zij in omloop brengen het voorwerp hebben uitgemaakt van een telling en sortering op toestellen die getest zijn bij de Koninklijke Munt van België.
Art. 7.§ 1. Ten laatste zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit, deelt elke instelling aan de Nationale Bank van België een overzicht mee van de in artikel 5 bedoelde maatregelen betreffende de biljetten. De instellingen delen vervolgens elke wijziging mee die wordt aangebracht aan deze maatregelen. § 2. Ten laatste zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit, deelt elke instelling aan de Koninklijke Munt van België een overzicht mee van de in artikel 5 bedoelde maatregelen betreffende de muntstukken. De instellingen delen vervolgens elke wijziging mee die wordt aangebracht aan deze maatregelen. § 3. Als de Nationale Bank van België aan de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen vraagt een in artikel 9 van de wet bedoelde onderzoek uit te voeren, delen de Nationale Bank van België en, op vraag van de Bank, de Koninklijke Munt van België aan de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen de informatie mee waarover ze beschikken ten aanzien van de beoogde instelling, met name de door dit artikel bedoelde informatie. § 4. Als de Nationale Bank van België een in artikel 9 van de wet bedoeld onderzoek uitvoert, deelt de Koninklijke Munt van België, op vraag van de Bank, haar de informatie mee waarover ze beschikt betreffende de beoogde instelling, met name de door dit artikel beoogde informatie.
Art. 8.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 9.Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van onderhavig besluit.
Gegeven te Brussel, 5 april 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 5 april 2006 houdende uitvoering van de wet van 12 mei 2004 betreffende de bescherming tegen valsemunterij, inzonderheid op de artikelen 4 en 8.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS