Etaamb.openjustice.be
Wet van 10 januari 2011
gepubliceerd op 25 februari 2011

Wet ter bescherming van kweekproducten

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2011011026
pub.
25/02/2011
prom.
10/01/2011
ELI
eli/wet/2011/01/10/2011011026/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

10 JANUARI 2011. - Wet ter bescherming van kweekproducten (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Beoogde materie

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Deze wet voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen.

Definities

Art. 2.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder : 1° « Dienst » : de bij de Federale overheidsdienst opgerichte dienst, tot wiens bevoegdheid de bescherming van kweekproducten behoort, die belast is met het verlenen van kwekerscertificaten;2° « minister » : de minister tot wiens bevoegdheid de bescherming van kweekproducten behoort;3° « Verdragsluitende partij » : een Staat of een intergouvernementele organisatie die lid is van de Internationale Unie tot bescherming van kweekproducten;4° « Dienst van een verdragsluitende partij » : de met de verlening van kwekersrechten belaste dienst van die partij;5° « ras » : een plantengroep van een botanische taxon van de laagst bekende rang die, ongeacht of volledig wordt voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van een kwekersrecht, kan worden : - gedefinieerd aan de hand van de expressie van de eigenschappen die het resultaat is van een bepaald genotype of van een bepaalde combinatie van genotypen, - onderscheiden van elke andere plantengroep op grond van de expressie van ten minste één van die eigenschappen, en - beschouwd als een eenheid, gezien zijn geschiktheid om onveranderd te worden vermeerderd;6° « rascomponenten » : de volledige planten of plantendelen, voor zover die delen volledige planten kunnen voortbrengen;7° « geschrift » : opeenvolging van duidelijk gehandtekende en toegankelijke tekens die nadien geraadpleegd kunnen worden ongeacht hun drager en hun wijze van overdracht. HOOFDSTUK 2. - Materieel recht Afdeling 1. - Voorwaarden inzake de verlening van het kwekersrecht

Voorwerp van de bescherming

Art. 3.Rassen van alle botanische geslachten en soorten, met inbegrip van onder meer hun hybriden, kunnen het voorwerp uitmaken van een kwekersrecht.

Voor bescherming in aanmerking komende rassen

Art. 4.Het kwekersrecht wordt verleend wanneer het ras onderscheidbaar, homogeen, bestendig en nieuw is.

Bovendien moet het ras worden aangeduid met een benaming in overeenstemming met hetgeen bepaald is in artikel 42.

Onderscheidbaarheid

Art. 5.§ 1. Een ras wordt als onderscheidbaar beschouwd indien het door de expressie van de eigenschappen die voortvloeit uit een bepaald genotype of combinatie van genotypen, duidelijk te onderscheiden is van elk ander ras waarvan het bestaan op de datum van indiening van de aanvraag zoals bepaald in artikel 32, of in voorkomend geval, op de voorrangsdatum zoals bepaald in artikel 33, algemeen bekend is. § 2. Het bestaan van een ander ras wordt met name als algemeen bekend beschouwd, indien op de datum van indiening van de aanvraag zoals bepaald in artikel 32, of in voorkomend geval, op de voorrangsdatum zoals bepaald in artikel 33 : 1° dat andere ras al het voorwerp van een kwekersrecht uitmaakt, of het ras in een officieel rassenregister is opgenomen in enige Staat of in een intergouvernementele organisatie die op dit gebied bevoegd is;2° voor dat andere ras al een aanvraag voor het verlenen van een kwekersrecht of tot opneming ervan in een officieel rassenregister is ingediend, mits de aanvraag intussen heeft geleid tot de verlening van de bescherming of tot de inschrijving in het register;3° de teelt of de verhandeling van dat andere ras reeds begonnen is;4° dat andere ras in een referentiecollectie komt, of in een publicatie nauwkeurig beschreven wordt. Homogeniteit

Art. 6.Een ras wordt als homogeen beschouwd indien het voldoende homogeen is in de expressie van de eigenschappen die in aanmerking worden genomen bij het onderzoek van de onderscheidbaarheid, alsmede van elke andere eigenschap die voor de rasbeschrijving wordt gebruikt, behoudens de variatie die mag worden verwacht in verband met de bijzonderheden die eigen zijn aan de vermeerdering ervan.

Bestendigheid

Art. 7.Een ras wordt als bestendig beschouwd indien de expressie van de eigenschappen die in aanmerking worden genomen bij het onderzoek van de onderscheidbaarheid, alsmede van elke andere eigenschap die voor de rasbeschrijving wordt gebruikt, onveranderd blijft na achtereenvolgende vermeerderingen of, in het geval van een bijzondere vermeerderingscyclus, aan het eind van elke cyclus.

Nieuwheid

Art. 8.§ 1. Een ras wordt als nieuw beschouwd als op de datum van indiening van de aanvraag zoals bepaald in artikel 32, of in voorkomend geval, op de voorrangsdatum zoals bepaald in artikel 33, geen rascomponenten of oogstmateriaal van het ras door of met toestemming van de kweker aan derden zijn verkocht of anderszins afgestaan, met het oog op exploitatie van het ras : 1° op het grondgebied van België eerder dan één jaar vóór de bovengenoemde datum;2° buiten het grondgebied van België, eerder dan vier jaar of, in het geval van bomen of wijnstokken, eerder dan zes jaar vóór de bovengenoemde datum. § 2. Het afstaan van rascomponenten aan een officiële instantie voor wettelijke doeleinden, of aan derden uit hoofde van een overeenkomst of een andere rechtsverhouding uitsluitend met het oog op voortbrenging, vermeerdering, vermenigvuldiging, conditionering of opslag, wordt niet beschouwd als afstand aan derden in de zin van § 1, voor zover de kweker het uitsluitende beschikkingsrecht over deze en andere rascomponenten behoudt en geen verdere afstand plaatsvindt.

Deze afstand van rascomponenten wordt echter als afstand in de zin van § 1 beschouwd indien deze componenten herhaaldelijk worden gebruikt bij de voortbrenging van hybriden en indien er afstand plaatsvindt van rascomponenten of oogstmateriaal van hybriden.

Deze afstand van rascomponenten door een vennootschap of onderneming in de zin van artikel 54, § 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan een andere dergelijke vennootschap of onderneming wordt niet als afstand aan derden beschouwd indien een van hen geheel deel uitmaakt van de andere, of indien beiden geheel deel uitmaken van een derde dergelijke vennootschap of onderneming, voor zover geen verdere afstand plaatsvindt. Deze bepaling geldt niet voor coöperatieve vennootschappen. § 3. De afstand van rascomponenten of oogstmateriaal van het ras die zijn voortgebracht uit planten die worden gekweekt voor de in artikel 15, 2° en 3°, genoemde doeleinden en die niet voor verdere vermeerdering worden gebruikt, wordt niet als exploitatie van het ras beschouwd, tenzij met het oog op die afstand wordt verwezen naar het ras.

Ook wordt geen rekening gehouden met afstand aan derden indien deze hetzij gebeurt in verband met, hetzij als gevolg van het feit dat de kweker het ras heeft gepresenteerd op een officiële of officieel erkende tentoonstelling in de zin van het Verdrag betreffende internationale tentoonstellingen, of op een tentoonstelling in een lidstaat van de Europese Unie en die door die lidstaat officieel als gelijkwaardig is erkend.

Benaming

Art. 9.De aanvrager duidt het ras aan door een benaming overeenkomstig artikel 42. Afdeling 2. - Rechthebbenden en rechtverkrijgenden

Recht op bescherming

Art. 10.§ 1. Het recht op een kwekersrecht komt toe aan de persoon die het ras heeft gekweekt, of het heeft ontdekt en ontwikkeld, of aan zijn rechthebbende of rechtverkrijgende, die hierna « de kweker » wordt genoemd. § 2. Indien het nieuwe ras door twee of meer personen werd gekweekt, of werd ontdekt en ontwikkeld, komt het recht gezamenlijk toe aan deze personen of hun respectievelijke rechthebbenden of rechtverkrijgenden, tenzij anders is overeengekomen. § 3. Indien het nieuwe ras door een werknemer in de uitoefening van zijn arbeidscontract werd gekweekt, of werd ontdekt en ontwikkeld, komt dit recht toe aan de werkgever, tenzij anders is overeengekomen.

Recht op het indienen van een aanvraag voor een kwekersrecht

Art. 11.§ 1. Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon of elke instelling, die ingevolge het recht dat op haar van toepassing is met een rechtspersoon gelijk wordt gesteld, kan een aanvraag voor een kwekersrecht indienen. § 2. Een aanvraag kan ook door twee of meer aanvragers gezamenlijk worden ingediend. Afdeling 3. - Rechtsgevolgen van het kwekersrecht

Omvang van het kwekersrecht - Handelingen

Art. 12.§ 1. Het kwekersrecht heeft als rechtsgevolg dat aan de houder of houders ervan, hierna « de houder » genoemd, het recht wordt voorbehouden om de in § 2 genoemde handelingen te verrichten. § 2. Onverminderd de artikelen 14 en 15, is de toestemming van de houder vereist voor de volgende handelingen uitgevoerd met betrekking tot rascomponenten, het oogstmateriaal of de producten die rechtstreeks zijn verkregen uit oogstmateriaal van het beschermde ras : 1° het voortbrengen of de vermeerdering;2° het conditioneren ten behoeve van de vermeerdering;3° het te koop aanbieden;4° het verkopen of op een andere wijze commercialiseren;5° de invoer;6° de uitvoer;7° de opslag voor een van de hierboven genoemde doeleinden. De houder kan aan zijn toestemming voorwaarden en beperkingen verbinden. § 3. Paragraaf 2 is voor oogstmateriaal slechts van toepassing indien dit werd verkregen door het niet-toegestane gebruik van rascomponenten van het beschermde ras, en tenzij de houder een redelijke mogelijkheid gehad heeft om zijn recht met betrekking tot genoemde rascomponenten uit te oefenen. § 4. Paragraaf 2 is van toepassing op producten die rechtstreeks zijn verkregen uit oogstmateriaal van het beschermde ras, indien deze producten werden verkregen door het niet-toegestane gebruik van dit oogstmateriaal, en tenzij de houder een redelijke mogelijkheid gehad heeft om zijn recht met betrekking tot genoemd oogstmateriaal uit te oefenen.

Omvang van het kwekersrecht - Rassen

Art. 13.§ 1. De bepalingen van artikel 12 zijn ook van toepassing : 1° op rassen die in wezen afgeleid zijn van het beschermde ras als het beschermde ras zelf niet een in wezen afgeleid ras is, 2° op rassen die, overeenkomstig artikel 5, niet duidelijk te onderscheiden zijn van het beschermde ras, en 3° op rassen waarvan de voortbrenging het herhaalde gebruik van het beschermde ras vereist. § 2. Voor de toepassing van § 1, 1°, wordt een ras geacht in wezen van een ander ras, hierna « het oorspronkelijke ras », afgeleid te zijn, als 1° het hoofdzakelijk is afgeleid van het oorspronkelijke ras of van een ras dat zelf hoofdzakelijk is afgeleid van het oorspronkelijke ras, 2° het duidelijk te onderscheiden is van het oorspronkelijke ras, overeenkomstig artikel 5, en 3° afgezien van de afwijkingen die voortvloeien uit de afleiding, het overeenkomt met het oorspronkelijke ras in de expressie van de wezenlijke eigenschappen die het resultaat is van het genotype of van de combinatie van genotypen van het oorspronkelijke ras. § 3. In wezen afgeleide rassen kunnen bijvoorbeeld zijn verkregen door middel van de selectie van een natuurlijke of teweeggebrachte mutant of van een somaclonale variant, door de selectie van een individu dat afwijkt van planten van het oorspronkelijke ras, door terugkruisingen of door transformatie door middel van genetische modificatie.

Afwijking van het kwekersrecht

Art. 14.§ 1. Onverminderd artikel 12, § 2, worden landbouwers gemachtigd om voor vermeerderingsdoeleinden op hun eigen bedrijf, het product te gebruiken van de oogst die zij hebben verkregen door aanplanting op hun eigen bedrijf van teeltmateriaal van een beschermd ras of een ras dat valt onder artikel 13. § 2. De voorwaarden die uitvoering geven aan de in § 1 bedoelde afwijking, en die de rechtmatige belangen van de kweker en van de landbouwer beschermen, worden door de Koning vastgesteld.

Beperking van de gevolgen van het kwekersrecht

Art. 15.Het kwekersrecht strekt zich niet uit tot : 1° handelingen die in de particuliere sfeer en voor niet commerciële doeleinden zijn verricht;2° handelingen die voor experimentele doeleinden zijn verricht;3° handelingen die zijn verricht ten behoeve van het kweken, of van het ontdekken en ontwikkelen van andere rassen;4° handelingen als bedoeld in artikel 12, §§ 2, 3 en 4, met betrekking tot die andere rassen, behalve wanneer artikel 13 van toepassing is;5° handelingen waarvan het verbod inbreuk zou maken op de bepalingen van artikel 14 of artikel 25. Uitputting van het kwekersrecht

Art. 16.§ 1. Het kwekersrecht strekt zich niet uit tot handelingen betreffende materiaal van het beschermde ras, of van een ras bedoeld in artikel 13, dat op het grondgebied van de Europese Unie door de houder, of met diens toestemming, werd gecommercialiseerd, of betreffende materiaal afgeleid van dit materiaal, tenzij die handelingen : 1° een verdere vermeerdering van het betrokken ras inhouden, tenzij het materiaal juist met het oog op die vermeerdering is afgestaan, of 2° een uitvoer van materiaal van het ras inhouden waardoor de vermeerdering van het ras mogelijk wordt gemaakt naar een land dat geen bescherming kent van rassen van het plantengeslacht of van de plantensoort waartoe het ras behoort, behalve wanneer het uitvoer voor verbruiksdoeleinden betreft. § 2. Voor de toepassing van § 1 wordt met betrekking tot een ras verstaan onder « materiaal » : 1° de rascomponenten, in welke vorm ook;2° het geoogste product, met inbegrip van volledige planten en van plantendelen;3° elk product dat rechtstreeks uit het geoogste product is vervaardigd. Gebruik van de rasbenamingen

Art. 17.§ 1. Eenieder die op het grondgebied van België rascomponenten van een beschermd ras of van een ras dat onder de bepalingen van artikel 13, valt, voor commerciële doeleinden aanbiedt of aan derden afstaat, is gehouden de rasbenaming te gebruiken die overeenkomstig artikel 42 werd goedgekeurd. Bij een schriftelijke vermelding moet de rasbenaming gemakkelijk herkenbaar en duidelijk leesbaar zijn. Als een merk, een handelsnaam of een soortgelijke aanduiding met de vastgestelde rasbenaming verbonden is, moet deze benaming gemakkelijk als zodanig herkenbaar zijn. § 2. Paragraaf 1 blijft ook na de beëindiging van het kwekersrecht van toepassing.

Beperking van het gebruik van de rasbenamingen

Art. 18.§ 1. De houder mag een recht dat is verleend met betrekking tot een aanduiding die gelijk is aan de rasbenaming, niet gebruiken om te verhinderen dat die benaming voor dat ras vrij wordt gebruikt, ook niet na beëindiging van het kwekersrecht. § 2. Derden mogen een recht dat is verleend met betrekking tot een aanduiding die gelijk is aan de rasbenaming, slechts gebruiken om te verhinderen dat die benaming vrij wordt gebruikt, indien dat recht is verleend voordat de rasbenaming overeenkomstig artikel 42 werd vastgesteld. § 3. Wanneer een ras onder een kwekersrecht valt, mag op het Grondgebied van de Europese Unie noch de voor dat ras vastgestelde benaming, noch een aanduiding die met die benaming kan worden verward, gebruikt worden in samenhang met een ander ras van dezelfde botanische soort of van een verwante soort, dan wel voor materiaal van dit andere ras.

De Koning bepaalt de als verwant te beschouwen soorten. Afdeling 4. - Duur en beëindiging van het kwekersrecht

Duur van het kwekersrecht

Art. 19.Het kwekersrecht duurt tot het einde van het vijfentwintigste kalenderjaar dat volgt op het jaar van verlening van het kwekersrecht; voor de rassen van wijnstokken, bomen en aardappelen duurt het tot het einde van het dertigste kalenderjaar.

Afstand van het kwekersrecht

Art. 20.§ 1. De houder kan afstand doen van het kwekersrecht door een ondertekende en geschreven verklaring te sturen aan de Dienst. § 2. De afstand heeft het eind van het kwekersrecht tot gevolg op de datum van ontvangst door de Dienst van de in § 1 bedoelde verklaring en behoudens zijn inschrijving in het in artikel 51 bedoelde register, hierna « het Register » genoemd. Indien echter op die dag de jaartaks voor het instandhouden van het kwekersrecht nog niet betaald is, dan heeft het verval van het kwekersrecht uitwerking op het einde van de periode waarvoor de laatste jaartaks betaald werd. § 3. De afstand kan niet ingeschreven worden wanneer uit inschrijvingen in het Register blijkt dat er personen zijn die, met betrekking tot het kwekersrecht rechten of licenties hebben verkregen, of die een vordering hebben ingesteld tot opeising van het kwekersrecht, tenzij die personen met de afstand instemmen. § 4. De bepalingen van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvraag voor een kwekersrecht.

Nietigheid van het kwekersrecht

Art. 21.§ 1. Het kwekersrecht wordt door de rechtbank nietig verklaard als : 1° op het tijdstip van de verlening van het kwekersrecht de in artikel 5 of 8 bepaalde voorwaarden niet waren vervuld, of 2° indien de verlening van het kwekersrecht voornamelijk was gebaseerd op door de aanvrager verstrekte inlichtingen en documenten, op het tijdstip van de verlening ervan de in de artikelen 6 en 7 vastgestelde voorwaarden niet daadwerkelijk waren vervuld, of 3° het kwekersrecht werd verleend aan een persoon die daartoe niet gerechtigd was, tenzij het wordt overgedragen aan degene die daartoe recht heeft. § 2. Indien het kwekersrecht nietig is verklaard, wordt het geacht van de aanvang af niet de in deze wet omschreven rechtsgevolgen te hebben gehad.

Verval van het kwekersrecht

Art. 22.§ 1. Indien de in artikel 50 voorziene jaartaks niet betaald wordt binnen de gestelde termijn is de houder van rechtswege vervallen verklaard van zijn rechten. Het verval heeft uitwerking op de vervaldatum van de niet betaalde jaartaks. § 2. De rechtbank verklaart de houder voor de toekomst van zijn rechten vervallen, indien wordt vastgesteld dat niet langer aan de voorwaarden van artikel 6 of 7 wordt voldaan.

Indien wordt vastgesteld dat reeds op een datum vóór de vervallenverklaring niet meer aan deze voorwaarden was voldaan, kan de vervallenverklaring uitwerking hebben vanaf die datum. § 3. De Dienst kan de houder voor de toekomst van zijn rechten vervallen verklaren, na hem in gebreke te hebben gesteld en binnen een redelijke termijn die hem betekend wordt : 1° indien de houder de in artikel 43, § 1, bedoelde verplichting niet nagekomen is, of 2° indien de houder een volgens artikel 44, § 3, gedaan verzoek van de Dienst met het oog op de controle van de instandhouding van het ras, niet beantwoordt, of 3° indien de Dienst overweegt om de rasbenaming te schrappen en de houder geen andere passende benaming voorstelt. § 4. Behalve in de in §§ 1 en 2 bedoelde gevallen heeft het verval uitwerking op de datum van de in § 3 bedoelde betekening, behoudens zijn inschrijving in het Register. Afdeling 5. - Het kwekersrecht als deel van het vermogen

Overdracht van eigendom

Art. 23.§ 1. De aanvraag voor een kwekersrecht en het kwekersrecht kunnen worden overgedragen aan één of meer rechthebbenden of rechtverkrijgenden. § 2. De overdracht onder levenden van een aanvraag of van een kwekersrecht moet op straffe van nietigheid schriftelijk gebeuren. § 3. Behoudens andersluidende bepalingen van artikel 62, doet de overdracht geen afbreuk aan de rechten door derden verworven vóór de datum van de overdracht. § 4. Alle overdrachten moeten, in de door de Koning vastgestelde vormen en termijnen, aan de Dienst worden bekendgemaakt. § 5. De overdracht heeft alleen uitwerking jegens de Dienst en kan alleen tegengeworpen worden aan derden vanaf de datum van ontvangst door de Dienst van de bewijsstukken zoals die door de Koning vereist zijn en behoudens de inschrijving ervan in het Register. Voordat een overdracht in het Register is ingeschreven, kan zij evenwel tegengeworpen worden aan derden die na de datum van de overdracht rechten hebben verworven maar die daarvan kennis hadden toen zij deze rechten verwierven.

Contractuele licenties

Art. 24.§ 1. Een aanvraag voor een kwekersrecht of een kwekersrecht kan geheel of gedeeltelijk het voorwerp van contractuele licenties uitmaken. Deze licenties kunnen uitsluitend of niet-uitsluitend zijn. § 2. De licenties moeten op straffe van nietigheid schriftelijk worden verleend. § 3. De aanvrager of de houder stelt de Dienst onverwijld op de hoogte van de licenties die hij in België verleent, op de door de Koning vastgestelde wijze. § 4. De licenties kunnen ten opzichte van de Dienst slechts uitwerking hebben, en aan derden worden tegengesteld, na de ontvangst van de in § 3 bedoelde kennisgeving en onder voorbehoud van zijn inschrijving in het Register. De licentie kan evenwel vóór haar inschrijving in het Register tegenstelbaar zijn aan derden die na de datum van afgifte van de licentie rechten hebben verkregen, maar die daarvan kennis hadden toen zij deze rechten verwierven. § 5. De aanvrager of de houder kan de uit de aanvraag of uit het kwekersrecht voortvloeiende rechten inroepen tegen een licentiehouder die een van de aan zijn licentie verbonden voorwaarden of beperkingen schendt.

Gedwongen licenties

Art. 25.§ 1. De minister kan gedwongen licenties verlenen voor de niet-uitsluitende exploitatie van een door kwekersrecht beschermd plantenras : 1° aan de persoon/personen die daartoe een aanvraag hebben ingediend, op de door de Koning bepaalde wijze, maar slechts uitsluitend om redenen van algemeen belang en onder redelijke voorwaarden.De Koning kan enkele gevallen als voorbeeld van het algemeen belang vermelden; 2° aan de houder van het kwekersrecht van een in wezen afgeleid ras indien aan de criteria van punt 1° is voldaan;3° aan de houder van een octrooi voor een biotechnologische uitvinding wanneer hij deze niet kan exploiteren zonder afbreuk te doen aan een kwekersrecht van eerdere datum, voor zover dat de biotechnologische uitvinding een belangrijke technische vooruitgang van een aanmerkelijke economische betekenis vertegenwoordigt ten opzichte van het beschermde plantenras, en op voorwaarde dat deze licentie voornamelijk wordt verleend voor de voorziening van de binnenlandse markt;4° aan de houder van een octrooi voor een biotechnologische uitvinding, wanneer de houder van een kwekersrecht, overeenkomstig de wettelijke bepalingen inzake uitvindingsoctrooien, een gedwongen licentie heeft verkregen voor de niet-uitsluitende exploitatie van de uitvinding van dit octrooi, omdat hij het kwekersrecht niet kan exploiteren zonder op het octrooi van eerdere datum inbreuk te maken, en op voorwaarde dat deze licentie voornamelijk wordt verleend voor de voorziening van de binnenlandse markt. § 2. De in § 1 bedoelde licentieaanvragers moeten aantonen dat ze zich tevergeefs tot de houder van het kwekersrecht gewend hebben om een licentie in der minne te bekomen. § 3. De aanvraag wordt door de minister overgemaakt aan de Commissie voor de gedwongen licenties bedoeld in artikel 27, om de betrokkenen te horen, ze zo mogelijk te verzoenen en indien dit niet mogelijk is, de minister een met redenen omkleed advies te verstrekken over de gegrondheid van de aanvraag. De Commissie voegt het dossier van de zaak bij haar advies.

De minister beslist over het gevolg dat aan de aanvraag zal gegeven worden en maakt zijn beslissing aan de betrokkenen bekend op de door de Koning bepaalde wijze. § 4. In het geval bedoeld bij § 1, 3°, wordt de aanvraag voor een gedwongen licentie gegrond verklaard indien de houder van het heersende kwekersrecht noch de afhankelijkheid van het octrooi van de aanvrager van de licentie betwist, noch zijn geldigheid, noch het feit dat de uitvinding een belangrijke technische vooruitgang van aanmerkelijke economische betekenis vertegenwoordigt ten opzichte van het beschermde plantenras.

Het feit dat de houder van het oudere kwekersrecht de afhankelijkheid ontkent van het octrooi van de aanvrager van de licentie, geeft aan deze laatste van rechtswege de toelating de uitvinding te exploiteren die in zijn eigen octrooi is beschreven evenals het heersende plantenras zonder daarvoor wegens namaak vervolgd te kunnen worden door de houder van het oudere kwekersrecht.

De betwisting over de geldigheid van het afhankelijke octrooi schorst de administratieve procedure met betrekking tot de erkenning van de gegrondheid van de aanvraag voor een licentie op voorwaarde dat, hetzij een vordering tot nietigverklaring van dit octrooi reeds ingesteld is voor de bevoegde instantie door de houder van het heersend kwekersrecht, hetzij deze een vordering voor de rechtbank instelt tegen de aanvrager van de licentie binnen twee maanden nadat hem kennis gegeven werd van het indienen van een aanvraag voor een licentie.

De betwisting over de belangrijke technische vooruitgang van aanmerkelijke economische betekenis van het afhankelijk octrooi vergeleken met het in het heersende kwekersrecht beschreven plantenras schorst de administratieve procedure met betrekking tot de erkenning van de gegrondheid van de aanvraag voor een licentie, op voorwaarde dat de houder van het heersend kwekersrecht, binnen twee maanden nadat hem van het indienen van een aanvraag voor een licentie kennis werd gegeven, een verzoekschrift indient bij de rechtbank zetelend zoals in kortgeding. De gerechtelijke beslissing is niet vatbaar voor hoger beroep of verzet.

Het niet in acht nemen van de termijn voorzien in de twee voorgaande leden sluit het recht uit van de houder van het heersende kwekersrecht om zijn betwisting te doen gelden voor de rechtbank. § 5. Binnen vier maanden na de mededeling van de beslissing wordt door de houder van het kwekersrecht en de licentiehouder een schriftelijke overeenkomst aangaande de wederzijdse rechten en verplichtingen afgesloten. De minister wordt hiervan in kennis gesteld.

Bij ontstentenis van een overeenkomst binnen de voormelde termijn worden de wederzijdse rechten en verplichtingen vastgesteld door de rechtbank, zetelend zoals in kort geding, op dagvaarding van de meest gerede partij.

De griffier zendt kosteloos binnen de maand na de uitspraak een afschrift van het definitieve vonnis naar de minister.

De wederzijdse rechten en verplichtingen bepalen de aard van de handelingen en houden rekening met de belangen van iedere houder van een kwekersrecht die zou worden benadeeld door het verlenen van de gedwongen licentie. Ze omvatten een tijdslimiet, voorzien de betaling van een toereikende vergoeding aan de houder, en kunnen de houder bepaalde verplichtingen opleggen om het gebruik van de gedwongen licentie mogelijk te maken.

De persoon aan wie de gedwongen licentie wordt verleend moet over de nodige financiële en technische middelen beschikken om deze licentie te kunnen exploiteren.

In zover nieuwe elementen zich zouden hebben voorgedaan, kan er, op verzoek van de houder van het kwekersrecht of van de licentiehouder, overgegaan worden tot de herziening van de genomen beslissing voor wat hun wederzijdse verplichtingen betreft en desgevallend ook voor wat de exploitatievoorwaarden betreft. De bevoegdheid om de beslissing te herzien, komt toe aan de autoriteit van wie de beslissing uitging en de te volgen procedure is dezelfde als die welke voorzien is om de beslissing te nemen die het voorwerp is van de herziening. § 6. Wanneer een opeisingprocedure die krachtens artikel 61, § 1, tegen de houder is ingesteld, in het Register is ingeschreven, kan de minister de procedure van verlening van de gedwongen licentie schorsen. Hij kan de procedure slechts hervatten na de inschrijving in het Register van de in kracht van gewijsde gegane rechtelijke beslissing of van de beslissing die vaststelt dat de opeisingsprocedure op elke andere wijze is beëindigd.

Wanneer de overdracht van het kwekersrecht ten opzichte van de Dienst uitwerking heeft, wordt de nieuwe houder, op vraag van de aanvrager, partij in het geding, indien de licentieaanvraag die hij aan de nieuwe houder richtte binnen de twee maanden vanaf de mededeling waarin de Dienst hem in kennis stelt van de inschrijving in het Register van de nieuwe houder, niet tot het sluiten van een licentie heeft geleid. De aanvrager van licentie moet bij zijn verzoek voldoende bewijsstukken voegen die het niet-slagen van zijn inspanningen aantonen en, in voorkomend geval, de ten opzichte van de nieuwe houder ondernomen stappen. § 7. De minister verleent de gedwongen licentie bij besluit volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten. Het besluit wordt in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. § 8. Op verzoek van de houder van het kwekersrecht en na kennis hebben gekregen van het advies van de Commissie, kan de minister de gedwongen licentie intrekken, indien uit een in kracht van gewijsde gegaan vonnis blijkt dat de licentiehouder zich ten aanzien van de houder van het kwekersrecht aan een ongeoorloofde handeling schuldig heeft gemaakt dan wel aan zijn verplichtingen tekort is gekomen.

De beslissing tot intrekking vermeldt in voorkomend geval de reden waarom het advies van de Commissie niet werd gevolgd.

Het besluit tot intrekking wordt per uittreksel in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. § 9. Zodra de gedwongen licentie is toegekend, worden de betrekkingen tussen de houder en de licentiehouder, behoudens afwijkingen in het toekenningsbesluit, gelijkgesteld met deze die bestaan bij contractuele licentiegeving-licentieneming. HOOFDSTUK 3. - De Raad en de Commissie Raad voor het kwekersrecht

Art. 26.§ 1. Bij de Federale Overheidsdienst die de bescherming van kweekproducten onder zijn bevoegdheid heeft, wordt een Raad voor het kwekersrecht, hierna « de Raad » genoemd, ingesteld die samengesteld is uit personen die buitengewoon gekwalificeerd zijn op het gebied van de rechtsgeleerdheid, de genetica, de plantkunde of de fytotechnie. § 2. De taak, de samenstelling en de werking van de Raad en van de afdelingen ervan worden door de Koning geregeld. De leden van de Raad worden door de minister benoemd en ontslagen. § 3. De werkingskosten van de Raad komen ten laste van de begroting van de in § 1 bedoelde Federale Overheidsdienst.

Commissie voor de gedwongen licenties

Art. 27.§ 1. Bij de in artikel 26, § 1, bedoelde Federale Overheidsdienst wordt een Commissie voor de gedwongen licenties ingesteld, hierna de Commissie genoemd, die belast is met het uitvoeren van de taken die haar krachtens artikel 25 werden toebedeeld.

De Commissie bestaat uit tien leden benoemd door de minister.

Acht leden worden in gelijk aantal aangewezen op voorstel van de representatieve organisaties : - van de nijverheid en de handel, - van de landbouw, - van de kleine en middelgrote ondernemingen, en - van de consumenten.

De in vorige alinea bedoelde organisaties worden door de minister aangewezen.

Twee leden worden onder de leden van de in artikel 26 bedoelde Raad aangewezen. Zij blijven lid van de Commissie voor de duur van hun mandaat in de Commissie, onafhankelijk van hun hoedanigheid van lid van de Raad.

Het mandaat van lid van de Commissie heeft een duur van zes jaar. Het is hernieuwbaar.

De Commissie wordt voorgezeten door één van zijn leden, door de minister aangewezen voor een hernieuwbare termijn van drie jaar.

De adviezen worden bij consensus aangenomen. Bij gebrek aan consensus herneemt het advies de verschillende standpunten.

De Koning bepaalt de modaliteiten van werking en organisatie van de Commissie.

De Commissie stelt zijn huishoudelijk reglement op. Het treedt in werking na goedkeuring door de minister. § 2. Zodra de minister een verzoek tot verlening van een gedwongen licentie ontvangt, wijst hij bij de Commissie één of meer gekwalificeerde beambten aan, die werden gekozen uit de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst die economie onder zijn bevoegdheid heeft.

De Commissie bepaalt de opdracht van de beambten bedoeld in het eerste lid en stelt de modaliteiten vast volgens de welke deze beambten haar rekenschap van hun opdracht zullen afleggen. De Commissie verduidelijkt de voorwaarden van verzending voor de documenten bedoeld in het vierde lid, met het oog op de bescherming van vertrouwelijke gegevens.

Deze door de minister daartoe aangestelde beambten zijn bevoegd om alle inlichtingen te verzamelen, en om alle schriftelijke of mondelinge deposities of getuigenverklaringen die zij noodzakelijk achten voor het vervullen van hun opdracht, te ontvangen.

In de uitoefening van hun ambt mogen deze beambten : 1° middels een verwittiging van ten minste vijf werkdagen of zonder voorafgaande verwittiging indien zij redenen hebben te geloven dat de stukken die nuttig zijn voor het onderzoek van het verzoek tot dwanglicentie, het risico lopen vernietigd te worden, tijdens de gewone openings- of werkuren binnentreden in de bureaus, lokalen, werkplaatsen, gebouwen, belendende binnenplaatsen en besloten ruimten waar zij voor het vervullen van hun opdracht toegang moeten hebben;2° alle dienstige vaststellingen doen, zich op eerste vordering ter plaatse de documenten, stukken of boeken die zij voor hun opsporingen en vaststellingen nodig hebben, doen voorleggen en daarvan afschrift nemen;3° monsters nemen op de wijze en onder de door de Koning bepaalde voorwaarden;4° tegen ontvangstbewijs, beslag leggen op de onder punt 2 bedoelde documenten, die noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun opdrachten;5° deskundigen belasten met door hen bepaalde opdracht, onder de door de Koning bepaalde voorwaarden. Bij ontstentenis van een bevestiging door de voorzitter van de Commissie binnen de vijftien dagen, is het beslag van rechtswege opgeheven. De persoon bij wie beslag op de goederen wordt gelegd kan als gerechtelijke bewaarder ervan aangesteld worden.

De voorzitter van de Commissie kan het beslag dat hij bevestigd heeft, opheffen in voorkomend geval op verzoek van de eigenaar van de in beslag genomen goederen gericht aan de Commissie.

Middels een verwittiging van ten minste vijf werkdagen of zonder voorafgaande verwittiging indien zij redenen hebben te geloven in het bestaan van een risico op vernietiging van stukken die nuttig zijn voor het onderzoek van de aanvraag voor een gedwongen licentie, kunnen de aangestelde beambten in bewoonde lokalen binnentreden met voorafgaande machtiging van de voorzitter van de rechtbank van koophandel. De bezoeken in bewoonde lokalen moeten tussen acht en achttien uur en door minstens twee beambten gezamenlijk plaatsvinden.

In de uitoefening van hun opdracht kunnen zij de bijstand van diensten van de politie opvorderen.

De aangestelde beambten oefenen de hun door dit artikel verleende bevoegdheden uit onder het toezicht van de procureur-generaal, onverminderd hun ondergeschiktheid aan hun meerderen in het bestuur. § 3. De daartoe aangestelde beambten leggen hun verslag voor aan de Commissie. De Commissie brengt slechts advies uit na de houder van het kwekersrecht en de persoon die de gedwongen licentie aanvraagt of heeft verkregen, te hebben gehoord. Deze personen kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat of door een persoon die de Commissie voor elke zaak speciaal aanvaardt. De Commissie hoort eveneens de deskundigen en de personen waarvan zij de ondervraging nuttig acht. Zij kan de aangestelde beambten gelasten een aanvullend onderzoek te doen en een bijkomend verslag voor te leggen.

Ten minste één maand vóór de datum van haar vergadering verwittigt de Commissie bij aangetekende zending de personen die tijdens deze vergadering moeten worden gehoord. In dringende gevallen wordt deze termijn gehalveerd. § 4. Hij die de aangestelde beambten opzettelijk belet hun door deze wet toevertrouwde opdracht te vervullen of hen daarin belemmert, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met een geldboete van 500 tot 20.000 euro of met een van deze straffen alleen.

Op valse aangifte staan dezelfde straffen.

Worden onder meer geacht het vervullen van de opdracht vrijwillig te beletten of te belemmeren, zij die : 1° weigeren de gevraagde inlichtingen of bescheiden mede te delen;2° wetens en willens onjuiste inlichtingen of bescheiden bezorgen. De bepalingen van eerste boek van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn toepasselijk op de in deze paragraaf bedoelde inbreuken. § 5. De werkingskosten van de Commissie komen ten laste van de begroting van de in artikel 26, § 1, bedoelde Federale Overheidsdienst. HOOFDSTUK 4. - De procedure voor de Dienst Afdeling 1. - Partijen in de procedure en gemachtigden

Partijen in de procedure

Art. 28.§ 1. De volgende personen kunnen partij zijn in een procedure voor de Dienst : 1° de aanvrager van een kwekersrecht;2° degene die bezwaar maakt als bedoeld in artikel 38, § 1;3° de houder;4° eenieder wiens aanvraag of verzoek een voorafgaande voorwaarde is voor een beslissing van de Dienst. § 2. De Dienst kan elke andere persoon, niet bedoeld in § 1, maar met een rechtstreeks en individueel belang, op zijn schriftelijk verzoek, toestaan om als partij aan de procedure deel te nemen. § 3. Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon en elke instelling die ingevolge het recht dat op haar van toepassing is met een rechtspersoon gelijk wordt gesteld wordt als een persoon in de zin van het bepaalde in de §§ 1 en 2 beschouwd.

Gemachtigden

Art. 29.De Koning bepaalt de modaliteiten waarbij een gemachtigde wordt aangewezen. Afdeling 2. - De aanvraag

Indiening van de aanvraag

Art. 30.De indiening van de aanvraag voor een kwekersrecht wordt hetzij in persoon, hetzij per post of op enige andere door de Koning bepaalde wijze, bij de Dienst gedaan.

Vereisten waaraan de aanvraag moet voldoen

Art. 31.§ 1. De aanvraag voor een kwekersrecht moet tenminste bevatten : 1° een verzoek tot verlening van een kwekersrecht;2° de identificatie van de botanische taxon;3° gegevens betreffende de identiteit van de aanvrager, of van de gezamelijke aanvragers;4° de naam van de kweker alsook een verklaring dat voor zover de aanvrager weet, geen andere personen bij het kweken, of bij het ontdekken en het ontwikkelen van het ras betrokken zijn.Indien de aanvrager niet de kweker is, of indien hij niet de enige kweker is, dient hij de nodige bewijsstukken voor te leggen waarin hij aangeeft op welke grond hij het recht op het kwekersrecht heeft verkregen; 5° een voorlopige aanduiding van het ras;6° een technische beschrijving van het ras;7° bijzonderheden over elke eerdere commercialisatie van het ras;8° bijzonderheden over elke andere aanvraag die werd ingediend voor het ras. § 2. De aanvraag moet voldoen aan de voorwaarden en vormen vastgelegd in deze wet. § 3. De Koning kan de elementen, vermeld in § 1, verduidelijken en aanvullen met andere gegevens. § 4. De aanvrager dient een benaming van het ras voor te stellen, die bij de aanvraag kan worden gevoegd.

Datum van indiening

Art. 32.De datum van indiening van de aanvraag voor een kwekersrecht is de datum waarop een aanvraag overeenkomstig artikel 30 door de Dienst ontvangen is, mits de voorwaarden van artikel 31, § 1, vervuld zijn, en de krachtens artikel 49, § 1, eerste lid, voor de indiening verschuldigde vergoeding betaald is.

Recht van voorrang

Art. 33.§ 1. Het recht van voorrang van een aanvraag wordt bepaald op grond van de datum van ontvangst van de aanvraag. Wanneer de aanvragen dezelfde datum van indiening hebben, wordt de voorrang bepaald op grond van de volgorde van ontvangst indien deze kan worden vastgesteld. Zo niet, hebben zij dezelfde voorrang. § 2. Indien de aanvrager of zijn rechtsvoorganger in een andere verdragsluitende partij dan België, voor het ras een kwekersrecht heeft aangevraagd, en de datum van de aanvraag binnen twaalf maanden na de dag van indiening van de eerste aanvraag is gelegen, heeft de aanvrager, voor zijn aanvraag voor een Belgisch kwekersrecht, recht op voorrang voor de eerste aanvraag, mits deze op de datum van indiening nog geldig is. § 3. Het recht van voorrang heeft tot gevolg dat voor de toepassing van de artikelen 5, 8 en 10, de datum van indiening van de eerste aanvraag zal worden beschouwd als datum van indiening voor het Belgische kwekersrecht. § 4. Elk beroep op een recht van voorrang vervalt indien de aanvrager niet binnen de drie maanden na de datum van indiening een afschrift van de eerste aanvraag aan de Dienst voorlegt. Als de eerste aanvraag niet in het Frans, in het Nederlands of in het Duits is opgesteld, kan de Dienst bovendien een vertaling van die eerste aanvraag in een van die talen eisen. Afdeling 3. - Het onderzoek

Formeel onderzoek van de aanvraag

Art. 34.§ 1. De Dienst onderzoekt : 1° of de aanvraag aan de in artikel 31 bedoelde voorwaarden voldoet;2° of, in voorkomend geval, het beroep op voorrang voldoet aan artikel 33, §§ 2 en 4; en 3° of de op grond van artikel 49, § 1, eerste lid, verschuldigde vergoeding voor indiening is betaald binnen de gestelde termijn. § 2. Indien de aanvraag aan de voorwaarden van artikel 32, maar niet aan de andere voorwaarden van artikel 31, § 2, voldoet, geeft de Dienst de aanvrager de gelegenheid de eventuele vastgestelde gebreken binnen de gestelde termijn te regulariseren. § 3. Indien de aanvraag niet aan de voorwaarden van artikel 32 voldoet, stelt de Dienst de aanvrager ervan op de hoogte dat zijn aanvraag onvolledig is. § 4. In geval van een onvolledige aanvraag is de aanvrager verantwoordelijk voor de eventuele bewaring en terugzending van materiaal en documenten.

Onderzoek van de aanvraag ten gronde

Art. 35.§ 1. De Dienst onderzoekt, op basis van de in de aanvraag verstrekte gegevens, of het ras overeenkomstig artikel 3 het voorwerp van een kwekersrecht kan zijn, of het ras nieuw is overeenkomstig artikel 8, en of de aanvrager op grond van artikel 11 gerechtigd is tot het indienen van een aanvraag. § 2. De Dienst onderzoekt eveneens, volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten, of de voorgestelde rasbenaming overeenkomstig artikel 42 geschikt is. § 3. De eerste aanvrager wordt geacht rechthebbende van het kwekersrecht te zijn. Deze bepaling is niet van toepassing wanneer, alvorens een besluit over de aanvraag wordt genomen, uit een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing met betrekking tot een opeising van het recht krachtens artikel 61, § 3, blijkt dat de eerste aanvrager geen aanspraak op het recht heeft, of er niet alleen aanspraak op heeft. Wanneer vastgesteld is wie rechthebbende of mederechthebbende is, mogen deze persoon of deze personen een procedure als aanvragers openen.

Technisch onderzoek van het ras

Art. 36.§ 1. Indien de Dienst bij het onderzoek overeenkomstig de artikelen 34 en 35 geen enkel beletsel voor het verlenen van het kwekersrecht vaststelt, neemt hij de nodige maatregelen opdat het technische onderzoek wordt uitgevoerd. § 2. Het technische onderzoek heeft de bedoeling te controleren of de in de artikelen 5, 6 en 7 bedoelde voorwaarden vervuld zijn. Dat onderzoek stelt de Dienst in staat de officiële beschrijving van het ras vast te stellen en een officieel monster ervan te verkrijgen. § 3. Het technische onderzoek gebeurt onder de leiding van de Dienst, die zich kan laten bijstaan door de Raad. Het onderzoek dient uitgevoerd te worden in overeenstemming met de door de Dienst en, in voorkomend geval, door de Raad erkende beleidslijnen en in overeenstemming met de door de Dienst gegeven instructies. § 4. De Dienst heeft de bevoegdheid om samenwerkingsakkoorden af te sluiten in verband met het technische onderzoek van de rassen en de daartoe vereiste uitvoeringsmaatregelen te nemen. § 5. Wanneer krachtens § 4 teeltproeven en andere noodzakelijke proeven werden uitgevoerd door de dienst van een verdragsluitende partij of door die dienst nog worden uitgevoerd en de resultaten door de Dienst kunnen worden bekomen en van toepassing zijn op de bodem- en klimaatvoorwaarden van België, mag het in artikel 37 bedoelde onderzoeksverslag op die resultaten gesteund zijn. § 6. Wanneer het vermelde onderzoeksverslag niet gesteund is op de met toepassing van § 5 bekomen resultaten, wordt het onderzoek gesteund op teeltproeven en andere noodzakelijke proeven uitgevoerd hetzij door de Dienst of door een derde instelling onder contract, hetzij door de aanvrager, op verzoek van de Dienst. § 7. De aanvrager dient alle door de Dienst met het oog op het technisch onderzoek gevraagde inlichtingen, documenten of materiaal te verstrekken. § 8. Indien de aanvrager zich op grond van artikel 33, § 2, op een recht van voorrang beroept, dient hij overeenkomstig artikel 32, binnen een termijn van twee jaar na de datum van indiening van de aanvraag het vereiste materiaal en elk ander vereist stuk over te leggen. Indien de eerste aanvraag vóór het verstrijken van de termijn van twee jaar wordt ingetrokken of afgewezen, kan de Dienst eisen dat de aanvrager binnen een bepaalde termijn het materiaal of elk ander vereist stuk overlegt.

Onderzoeksverslag

Art. 37.§ 1. Wanneer het krachtens artikel 36, § 1, uitgevoerde technisch onderzoek beëindigd is, maakt het voorwerp uit van een onderzoeksverslag dat aan de Dienst wordt overgemaakt. Indien uit het verslag blijkt dat aan de voorwaarden van de artikelen 5, 6 en 7 is voldaan, wordt een beschrijving van het ras bijgevoegd. § 2. Het onderzoeksverslag en de bevindingen van de Dienst betreffende dit onderzoeksverslag en, in voorkomend geval, de bevindingen van de Raad, worden medegedeeld aan de aanvrager. § 3. De aanvrager kan inzage nemen van het dossier en opmerkingen indienen. § 4. Indien de Dienst van oordeel is dat het onderzoeksverslag niet volstaat om een besluit te nemen met kennis van zaken, kan hij op eigen initiatief, na raadpleging van de aanvrager, of op verzoek van de aanvrager, bepalen dat een aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd.

Voor de beoordeling van de resultaten wordt elk aanvullend onderzoek voordat een beslissing uit hoofde van de artikelen 40 en 41 definitief wordt, beschouwd als deel uitmakend van het in artikel 34, bedoelde onderzoek.

Bezwaren tegen het verlenen van het kwekersrecht

Art. 38.§ 1. Eenieder kan tegen de verlening van het kwekersrecht schriftelijk bezwaar maken bij de Dienst. § 2. Onverminderd artikel 52, hebben degenen die bezwaren maken toegang tot de documenten, met inbegrip van de resultaten van het technische onderzoek en, in voorkomend geval, de beschrijving van het ras. § 3. Bezwaren kunnen alleen worden gemaakt op grond van het feit dat : 1° niet aan de in de artikelen 5, 6, 7, 8 en 10 vermelde voorwaarden is voldaan;2° de rasbenaming niet voldoet aan de bepalingen van artikel 42. § 4. De Koning bepaalt de informatie die de bezwaren moeten bevatten en stelt de termijn vast waarbinnen bezwaren moeten worden gemaakt en de wijze van onderzoek ervan.

Voorrang van een nieuwe aanvraag in geval van bezwaar

Art. 39.Wanneer een bezwaar op grond van het feit dat niet aan de voorwaarden van artikel 10, §§ 1, 2 en 3, is voldaan, leidt tot intrekking of afwijzing van de aanvraag voor een kwekersrecht, kan degene die bezwaar heeft gemaakt, indien hij voor hetzelfde ras een aanvraag voor een kwekersrecht heeft ingediend binnen een termijn van een maand na de intrekking of nadat de beslissing tot afwijzing definitief is geworden, eisen dat de datum van indiening van de ingetrokken of afgewezen aanvraag als datum van aanvraag geldt. Afdeling 4. - Beslissingen

Afwijzing van de aanvraag

Art. 40.§ 1. De Dienst wijst de aanvraag voor een kwekersrecht af, zodra hij vaststelt dat de aanvrager : 1° nadat hem de gelegenheid is gegeven gebreken als bedoeld in artikel 34, § 2, te regulariseren, dit niet binnen de hem toegestane termijn heeft gedaan; of 2° niet heeft voldaan aan het in artikel 36, § 7 of 8, bedoelde verzoek van de Dienst, binnen de bepaalde termijn, tenzij de Dienst heeft ingestemd met het niet-overleggen van inlichtingen, documenten of materiaal; of 3° geen geschikte rasbenaming heeft voorgesteld overeenkomstig artikel 42 binnen de door de Dienst bepaalde termijn. § 2. De Dienst wijst de aanvraag voor een kwekersrecht eveneens af : 1° indien hij vaststelt dat niet aan de voorwaarden die hij op grond van artikel 35 moet onderzoeken, is voldaan; of 2° indien hij op grond van het in artikel 37 bedoelde onderzoeksverslag van oordeel is dat niet aan de voorwaarden van de artikelen 5, 6 en 7 is voldaan. Verlening van het kwekersrecht

Art. 41.Indien de Dienst van oordeel is dat de resultaten van het technische onderzoek volstaan om een beslissing over de aanvraag te nemen, verleent hij het kwekersrecht en levert hij een kwekerscertificaat af, voor zover geen beletsel als bedoeld in artikelen 38 en 40 deze verlening in de weg staat. De beslissing bevat de officiële beschrijving van het ras.

Rasbenaming

Art. 42.§ 1. Wanneer een kwekersrecht wordt verleend, keurt de Dienst voor het betrokken ras de door de aanvrager overeenkomstig artikel 31, § 3, voorgestelde rasbenaming goed, indien hij, op basis van het overeenkomstig artikel 35, § 2, verrichte onderzoek, van oordeel is dat de benaming geschikt is. § 2. De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de rasbenaming moet voldoen om geschikt te zijn en de aan het gebruik ervan verbonden voorwaarden. § 3. De benaming is bestemd om de generische aanduiding van het ras te worden. § 4. De Dienst schrijft de benaming in op hetzelfde tijdstip waarop het kwekersrecht verleend wordt. Afdeling 5. - Instandhouding van het kwekersrecht

Instandhouding van het ras

Art. 43.§ 1. De houder dient het beschermde ras of, in voorkomend geval, de erfelijke bestanddelen ervan, in stand te houden gedurende de hele geldigheidsduur van het recht. § 2. Van de houder kan geëist worden dat hij zelf instaat voor het voortbestaan van het officiële monster.

Controle op de instandhouding van het ras

Art. 44.§ 1. De Dienst kan controleren of het ras, en in voorkomend geval de erfelijke bestanddelen ervan, gedurende de hele duur van de bescherming worden in stand gehouden. § 2. De Dienst is bevoegd om samenwerkingsakkoorden af te sluiten in verband met de controle op de instandhouding van de rassen en kan de daartoe vereiste uitvoeringsmaatregelen nemen. § 3. Als de Dienst erom verzoekt, moet de houder aan de Dienst of enige door de Dienst aangewezen partij, binnen de gestelde termijn, de voor de controle op de instandhouding van het ras noodzakelijk geachte inlichtingen, documenten of materiaal voorleggen en mag hij het onderzoek van de met het oog op de instandhouding getroffen maatregelen niet beletten. § 4. Wanneer er aanwijzingen zijn om te veronderstellen dat het ras niet wordt in stand gehouden en, in voorkomend geval, dat het vermoeden niet wordt tegengesproken door de door de houder in uitvoering van § 3 verstrekte inlichtingen en documenten, beveelt de Dienst een controle op de instandhouding van het ras en stelt de wijze vast waarop die moet gebeuren.

De houder moet toestaan dat materiaal van het betrokken ras en de plaats waar het ras in stand wordt gehouden, worden geïnspecteerd, zodat de nodige informatie kan worden verkregen ter beoordeling of het ras in stand gehouden wordt.

De houder moet de noodzakelijke documentatie bijhouden, zodat kan worden gecontroleerd of de noodzakelijke maatregelen zijn genomen. § 5. De controle omvat teeltproeven of andere proeven waarbij het door de houder verstrekte materiaal wordt vergeleken met de officiële beschrijving of met het officiële monster van het ras. § 6. Wanneer bij de controle blijkt dat de houder het ras niet in stand heeft gehouden, wordt de houder gehoord, op verzoek van de Dienst of op zijn verzoek, voordat een beslissing houdende verval wordt genomen overeenkomstig artikel 22.

Verstrekking van monsters

Art. 45.De houder dient, op verzoek van de Dienst, aan de Dienst of aan enige door de Dienst aangewezen partij, binnen de gestelde termijn, geschikte monsters van het beschermde ras of, in voorkomend geval, van de erfelijke bestanddelen ervan te verstrekken met het oog op : 1° de samenstelling of vernieuwing van het officiële monster van het ras, of 2° de uitvoering van vergelijkende rassenonderzoeken ten behoeve van de bescherming. Wijziging van de rasbenaming

Art. 46.§ 1. De Dienst wijzigt, volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten, een overeenkomstig artikel 42 vastgestelde rasbenaming indien hij vaststelt dat deze benaming niet of niet meer aan de voorwaarden van dit artikel voldoet en, indien de houder, rekening houdend met een vroeger recht van een derde, met de wijziging instemt, of indien een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing het gebruik van de rasbenaming verbiedt aan de houder of aan elke andere persoon die tot gebruik van de rasbenaming verplicht is. § 2. De Dienst geeft de houder de gelegenheid een gewijzigde rasbenaming voor te stellen, en zet de procedure voort overeenkomstig artikel 42. § 3. Tegen de voorgestelde gewijzigde rasbenaming kan overeenkomstig artikel 38, § 3, 2°, bezwaar ingeroepen worden. Afdeling 6. - Overige procedurevoorschriften

Herstel in de rechten

Art. 47.§ 1. Wanneer ondanks de in bijzondere omstandigheden betrachte zorg, de aanvrager van een kwekersrecht, de houder of iedere andere partij in een procedure voor de Dienst, niet in staat is geweest tegenover de Dienst een termijn in acht te nemen, kan hij op verzoek in zijn rechten hersteld worden indien de verhindering ingevolge deze wet rechtstreeks het verlies van een recht of van een rechtsmiddel tot gevolg gehad heeft. § 2. Het verzoek moet schriftelijk worden ingediend binnen een termijn van twee maanden nadat de verhindering is geëindigd. De niet-gestelde handeling moet gesteld worden binnen deze termijn. Het verzoek is slechts ontvankelijk binnen een termijn van een jaar te rekenen vanaf het verstrijken van de niet in acht genomen termijn. § 3. Het verzoek moet met redenen omkleed zijn en de feiten en de rechtvaardigingen aanvoeren waarop het gegrond is. Het verzoek wordt slechts geacht te zijn ingediend nadat de vergoeding tot herstel in de rechten binnen de termijn voorzien in § 2, werd betaald. De Dienst beslist over het verzoek. § 4. Dit artikel is niet van toepassing op de termijnen bedoeld in § 2, alsmede in artikel 33. § 5. Wie te goeder trouw materiaal van een ras waarvoor een aanvraag tot verlening van een kwekersrecht is bekendgemaakt of waarvoor een kwekersrecht is verleend, heeft gebruikt of daartoe daadwerkelijke en wezenlijke voorbereidingen heeft getroffen nadat ten aanzien van de aanvraag of van het verleende kwekersrecht een verlies van een recht als bedoeld in § 1, is ingetreden en voordat herstel in de rechten heeft plaatsgevonden, mag dat gebruik in of ten behoeve van zijn bedrijf voortzetten zonder dat hij enige vergoeding is verschuldigd.

Recht op een kwekersrecht tijdens de procedure

Art. 48.§ 1. Wanneer een vordering tot opeising krachtens artikel 61, § 3, tegen de aanvrager is ingesteld en deze in het Register is ingeschreven, kan de Dienst de procedure schorsen. De Dienst kan de datum vaststellen waarop hij voornemens is de procedure te hervatten. § 2. Wanneer de in § 1 bedoelde vordering tot opeising tot een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing heeft geleid, of wanneer er een beslissing die de beëindiging van de vordering op een andere wijze vaststelt, in het Register is ingeschreven, hervat de Dienst de procedure. Hij kan de procedure eerder hervatten, maar niet vóór de overeenkomstig § 1 vastgestelde datum. § 3. Wanneer het recht op een kwekersrecht op een derde is overgegaan, en deze overdracht uitwerking heeft ten opzichte van de Dienst, kan de betrokken derde zich in de plaats van de eerste aanvrager stellen, mits hij de Dienst hiervan in kennis stelt binnen een maand nadat de desbetreffende in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing in het Register is ingeschreven. Wanneer de oorspronkelijke aanvrager reeds vergoedingen uit hoofde van artikel 49 heeft betaald, worden deze geacht te zijn betaald door de tweede aanvrager. Afdeling 7. - Vergoedingen en taksen

Vergoedingen

Art. 49.§ 1. De Koning bepaalt het bedrag van de vergoedingen die de aanvrager moet betalen voor de indiening en het onderzoek van zijn aanvraag.

De Koning bepaalt eveneens : 1° het bedrag van de vergoedingen verschuldigd voor de inschrijvingen die door de Dienst worden verricht met toepassing van de artikelen 23, 24 en 25, 2° het bedrag van de vergoedingen verschuldigd voor de door de Dienst afgegeven attesten en afschriften, 3° het bedrag van de vergoedingen voor de controle op de instandhouding van het ras, 4° het bedrag van de vergoeding tot herstel in de oorspronkelijke toestand. § 2. Indien de vergoedingen die verschuldigd zijn krachtens § 1, eerste lid, niet worden betaald, wordt de aanvrager geacht aan zijn aanvraag te verzaken. § 3. De Koning bepaalt de modaliteiten van inning van de vergoedingen. § 4. De vergoedingen zijn niet terugbetaalbaar.

Jaartaks

Art. 50.§ 1. Met het oog op de instandhouding van het kwekersrecht, rekent de Dienst jaartaksen aan gedurende de duur van het recht. § 2. De jaartaks is vooraf te betalen. De betaling vervalt op de laatste dag van de maand van de verjaardag van de verlening van het kwekersrecht.

De jaartaks voor het eerste jaar wordt betaald vóór het einde van de maand volgend op de maand waarin het kwekersrecht wordt verleend.

Wanneer de betaling van de jaartaks niet op de vervaldatum werd gekweten, kan deze taks alsnog betaald worden vermeerderd met een toeslag, binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de vervaldag van de jaartaks. § 3. De Koning bepaalt het bedrag en de modaliteiten van inning van de jaartaks en de toeslag. § 4. De jaartaks is niet terugbetaalbaar. Afdeling 8. - Bijhouden van het register

Register

Art. 51.§ 1. De Dienst houdt een register bij van de aanvragen voor kwekersrecht en van de verleende kwekersrechten. § 2. Het Register bevat de volgende inschrijvingen : 1° aanvragen tot verlening van een kwekersrecht, met vermelding van het taxon en de voorlopige aanduiding van het ras, de datum van indiening en de naam en het adres van de aanvrager, de kweker en eventuele betrokken gemachtigden;2° alle gevallen van beëindigingen van procedures betreffende aanvragen voor een kwekersrecht, met vermelding van de onder 1° bedoelde informatie;3° voorstellen voor rasbenamingen;4° wijzigingen van de identiteit van een aanvrager of diens gemachtigde;5° alle betekende overdrachten van een aanvraag, met vermelding van de naam en het adres van de rechthebbenden of rechtverkrijgenden;6° alle betekende contractuele licenties, vergezeld van de naam en het adres van de licentiehouders;7° alle geschillen over burgerlijke rechten, evenals de in kracht van gewijsde gegane beslissing over deze vordering of elke andere beëindiging van de vordering. § 3. Nadat een kwekersrecht is verleend worden bovendien de volgende gegevens in het register ingeschreven : 1° de soort waartoe het ras behoort en de rasbenaming;2° de officiële beschrijving van het ras;3° indien een ras, voor de productie van materiaal, het voortdurend gebruik van materiaal van bepaalde componenten vereist, een verwijzing naar die componenten;4° de naam en het adres van de houder, van de kweker en van de betrokken gemachtigden;5° de datum waarop het kwekersrecht aanvangt en waarop het eindigt, het laatste met vermelding van de reden;6° alle betekende overdrachten van een kwekersrecht, met vermelding van de naam en het adres van de rechthebbenden of rechtverkrijgenden;7° alle betekende contractuele licenties, met vermelding van de naam en het adres van de licentiehouders;8° de gedwongen licenties en de daarop betrekking hebbende beslissingen, met vermelding van de naam en het adres van de licentiehouders;9° alle wijzigingen in een kwekersrecht;10° indien de houder van een oorspronkelijk ras en de kweker van een ras dat in wezen van het oorspronkelijke is afgeleid, beiden hierom verzoeken, de identificatie van de rassen als zijnde oorspronkelijk en in wezen afgeleid, met inbegrip van de rasbenamingen en de namen van de betrokken partijen.Een verzoek van een van de betrokken partijen is slechts toereikend, indien de partij in kwestie een onbetwistbare erkenning van de andere partij heeft verkregen overeenkomstig artikel 63, dan wel indien hij een in een kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing heeft verkregen waarin de betrokken rassen als zijnde oorspronkelijk en in wezen afgeleid, worden geïdentificeerd; 11° alle geschillen over burgerlijke rechten, evenals de in kracht van gewijsde gegane beslissing over deze vordering of elke andere beëindiging van de vordering. § 4. De Koning kan elke verdere bijzonderheid en elke andere voorwaarde betreffende de inschrijving in het register bepalen. § 5. De in §§ 2, 7°, en 3, 11°, bedoelde inschrijvingen worden uitgevoerd door de griffier van de rechterlijke instantie die over het betrokken geschil uitspraak heeft gedaan, op verzoek van de persoon die de vordering ingediend heeft of van elke belanghebbende. § 6. De Dienst kan de officiële beschrijving van het ras wat betreft aantal en aard van de eigenschappen of de vastgestelde expressies van die eigenschappen, ambtshalve en na raadpleging van de houder, aan de voor de beschrijving van rassen van het betrokken taxon geldende beginselen aanpassen, teneinde de beschrijving van het ras met de beschrijvingen van andere rassen van het betrokken taxon te kunnen vergelijken.

Openbare inzage

Art. 52.§ 1. Het in artikel 51 genoemde register ligt ter inzage van het publiek, in de kantoren van de Dienst. § 2. Elke belanghebbende die daarom verzoekt, kan uittreksels uit het register verkrijgen. § 3. Iedereen die een gewettigd belang heeft, kan, volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten : 1° de stukken inkijken die op een aanvraag voor een kwekersrecht betrekking hebben, 2° de stukken inkijken die op een reeds verleend kwekersrecht betrekking hebben, 3° de teeltproeven bezoeken met het oog op het technisch onderzoek van een ras, en 4° de teeltproeven bezoeken met het oog op de technische controle op de instandhouding van een ras. § 4. Indien voor de voortbrenging van materiaal van het ras materiaal van bepaalde componenten herhaaldelijk moet worden gebruikt, wordt op verzoek van de aanvrager van het kwekersrecht geen publieke inzage gegeven in gegevens betreffende de componenten, noch van de teelt daarvan. Een dergelijk verzoek is niet meer ontvankelijk wanneer er reeds een beslissing is gevallen over de aanvraag van het kwekersrecht.

Publicatie

Art. 53.De inschrijvingen in het register die zijn opgelegd in het artikel 51, § 2, en § 3, 1°, 4°, 5°, 6°, 7°, 8°, 9°, 10° en 11°, worden door de Dienst gepubliceerd op de door de Koning vastgestelde wijze. HOOFDSTUK 5. - Handhaving van de rechten Afdeling 1. - Bevoegdheid

Bevoegdheid

Art. 54.De rechtbanken van koophandel nemen, zelfs wanneer de partijen geen kooplieden zijn, kennis van alle vorderingen aangaande de toepassing van deze wet, ongeacht het bedrag van de vordering.

Is het geschil ontstaan in de loop van het administratieve onderzoek van de aanvraag voor de verlening van het kwekersrecht, dan kan de Dienst op vordering van een partij in het rechtsgeding, de verlening van het recht opschorten tot de rechtbank uitspraak heeft gedaan. Afdeling 2. - Namaak en handhaving van de rechten

Namaak

Art. 55.Wordt beschouwd als namaak : 1° het verrichten van een handeling bedoeld in artikel 12, § 2, met betrekking tot een beschermd ras, zonder daartoe gerechtigd te zijn, of 2° het gebruiken van de rasbenaming in strijd met de voorwaarden van artikel 17, § 1, of 3° het gebruik maken van de rasbenaming van een beschermd ras of van een benaming die met die benaming kan worden verward, in strijd met artikel 18, § 3. Vordering inzake namaak

Art. 56.§ 1. De vordering inzake namaak kan ingesteld worden vanaf de dag van de publicatie van de verlening van het kwekersrecht en alleen voor inbreuken gepleegd vanaf deze datum. § 2. De houder of de vruchtgebruiker van een octrooi kan een vordering inzake namaak instellen.

Nochtans mag de houder van een gedwongen licentie toegekend bij toepassing van artikel 25, § 1, een vordering inzake namaak instellen indien, na ingebreke gesteld te zijn, de houder of de vruchtgebruiker van het kwekersrecht dergelijke vordering niet instelt.

De houder van een exclusieve licentie kan een vordering wegens namaak instellen, behoudens andersluidende bepaling in de licentieovereenkomst.

Elke licentiehouder mag tussenbeide komen in een vordering inzake namaak ingediend door de houder of de vruchtgebruiker, teneinde vergoeding van de door hem geleden schade te verkrijgen.

Vergoeding van de schade

Art. 57.§ 1. Onverminderd § 3, heeft de benadeelde partij recht op de vergoeding van elke schade die hij door de namaak lijdt. § 2. Wanneer de omvang van de schade op geen andere wijze kan bepaald worden, kan de rechter de schadevergoeding in redelijkheid en billijkheid vaststellen op een forfaitair bedrag.

De rechter kan, bij wijze van schadevergoeding, de afgifte bevelen aan de eiser van de inbreukmakende goederen, alsmede, in passende gevallen, van de materialen en werktuigen die voornamelijk bij de schepping of vervaardiging van die goederen zijn gebruikt, en die nog in het bezit van de verweerder zijn. Indien de waarde van die goederen, materialen en werktuigen de omvang van de werkelijke schade overschrijdt, bepaalt de rechter de door de eiser te betalen opleg.

In geval van kwade trouw kan de rechter, bij wijze van schadevergoeding, de afdracht bevelen van het geheel of een deel van de ten gevolge van de inbreuk genoten winst alsmede tot het afleggen van rekening en verantwoording dienaangaande. Bij het bepalen van de af te dragen winst worden enkel de kosten in mindering gebracht die rechtstreeks verbonden zijn aan de betrokken namaakactiviteiten. § 3. In geval van kwade trouw kan de rechter de verbeurdverklaring uitspreken ten voordele van de eiser van de inbreukmakende goederen, alsmede, in passende gevallen, van de materialen en werktuigen die voornamelijk bij de schepping of vervaardiging van die goederen zijn gebruikt, en die nog in het bezit van de verweerder zijn. Indien de goederen, materialen en werktuigen niet meer in het bezit van de verweerder zijn, kan de rechter een vergoeding toekennen waarvan het bedrag gelijk is aan de voor de verkochte goederen, materialen en werktuigen ontvangen prijs. De aldus uitgesproken verbeurdverklaring slorpt de schadevergoeding op ten belope van de waarde van het verbeurdverklaarde.

Staking van de inbreuk en andere maatregelen

Art. 58.§ 1. Wanneer de rechter een daad van namaak zoals bepaald in artikel 55 heeft vastgesteld, spreekt deze tegenover elke inbreukmaker de staking ervan uit.

De rechter kan eveneens een bevel tot staking uitvaardigen tegenover tussenpersonen wier diensten door derden worden gebruikt om een daad van namaak zoals bepaald in artikel 55 te plegen. § 2. Onverminderd de aan de benadeelde wegens de inbreuk verschuldigde schadevergoeding en zonder schadeloosstelling van welke aard ook, kan de rechter op vordering van de partij die een vordering inzake namaak kan instellen de terugroeping uit het handelsverkeer, de definitieve verwijdering uit het handelsverkeer of de vernietiging gelasten van de inbreukmakende goederen, alsmede, in passende gevallen, van de materialen en werktuigen die voornamelijk bij de schepping of vervaardiging van die goederen zijn gebruikt.

Deze maatregelen worden uitgevoerd op kosten van de inbreukmaker, tenzij bijzondere redenen dit beletten.

Bij de beoordeling van een vordering als bedoeld in het eerste lid, wordt rekening gehouden met de evenredigheid tussen de ernst van de inbreuk en de gelaste corrigerende maatregelen, alsmede met de belangen van derden. § 3. Wanneer de rechter in de loop van een procedure een inbreuk vaststelt, kan hij, op verzoek van de partij die een vordering inzake namaak kan instellen, de inbreukmaker bevelen al hetgeen hem bekend is omtrent de herkomst en de distributiekanalen van de inbreukmakende goederen of diensten aan de partij die de vordering instelt mee te delen en haar alle daarop betrekking hebbende gegevens te verstrekken, voor zover die maatregel gerechtvaardigd en redelijk voorkomt.

Eenzelfde bevel kan worden opgelegd aan de persoon die de inbreukmakende goederen op commerciële schaal in zijn bezit heeft, de diensten waardoor een inbreuk wordt gemaakt op commerciële schaal heeft gebruikt, of op commerciële schaal diensten die bij inbreukmakende handelingen worden gebruikt, heeft verleend. § 4. De rechter kan bevelen dat zijn beslissing of de samenvatting die hij opstelt wordt aangeplakt tijdens de door hem bepaalde termijn, zowel buiten als binnen de inrichtingen van de inbreukmaker en dat zijn vonnis of de samenvatting ervan in kranten of op enige andere wijze wordt bekendgemaakt, dit alles op kosten van de inbreukmaker.

Vóór de verlening van het kwekersrecht verrichte handelingen

Art. 59.De houder kan een redelijke vergoeding eisen van eenieder die, in de periode tussen de publicatie van de aanvraag voor het kwekersrecht en de verlening daarvan, een handeling heeft verricht die hem na die periode uit hoofde van het kwekersrecht verboden zou zijn.

Sancties ingeval van namaak op communautaire kwekersrechten

Art. 60.De bepalingen van burgerlijk recht die namaak op Belgische kwekersrechten bestraffen, zijn eveneens van toepassing op inbreuken op de communautaire kwekersrechten verleend op grond van de Verordening nr. 2100/94/EG van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht. Afdeling 3. - Opeising van het kwekersrecht en identificatie van een

ras Opeising van de aanvraag voor het kwekersrecht of van het kwekersrecht

Art. 61.§ 1. Indien een kwekersrecht is verleend aan een persoon die op grond van artikel 10 niet gemachtigd is, kan de rechthebbende, onverminderd alle andere rechten of vorderingen, eisen dat het kwekersrecht aan hem wordt overgedragen. § 2. Indien de benadeelde slechts aanspraak kan maken op een deel van het kwekersrecht, kan hij, in overeenstemming met § 1, eisen dat hem het medehouderschap van het kwekersrecht wordt verleend. § 3. Indien een aanvraag tot verlening van een kwekersrecht is ingediend door een persoon die er geen aanspraak op heeft, of die er niet alleen aanspraak op heeft, kan de gemachtigde persoon met betrekking tot die aanvraag op overeenkomstige wijze de in §§ 1 en 2 bedoelde vorderingen instellen.

Gevolgen van verandering van aanvrager of van houder van het kwekersrecht

Art. 62.§ 1. In geval van volledige verandering van aanvrager of van houder ingevolge een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing naar aanleiding van een vordering tot opeising, vervallen de licenties bij de inschrijving van de rechthebbende in het register. § 2. Indien de aanvrager, de houder of een licentiehouder vóór de inleiding van de opeisingprocedure één van de in artikel 12, § 2, genoemde handelingen heeft verricht of daartoe daadwerkelijke en wezenlijke voorbereidingen heeft getroffen, mag hij die handelingen voortzetten of verrichten, mits hij de in het register ingeschreven nieuwe aanvrager of houder om verlening van een niet-exclusieve licentie verzoekt. § 3. Paragraaf 2 is niet van toepassing indien de aanvrager, de houder of de licentiehouder op het tijdstip waarop hij de handelingen verrichtte of de voorbereidingen daartoe trof, te kwader trouw was.

Verwerving van de identificatie van een ras

Art. 63.De houder van een oorspronkelijk ras en de kweker van een ras dat in wezen van een oorspronkelijk ras is afgeleid, kunnen de erkenning eisen van de identificatie van de betrokken rassen als zijnde oorspronkelijk en in wezen afgeleid. Afdeling 4. - Verjaring

Verjaring

Art. 64.§ 1. Vorderingen op grond van artikelen 56 en 59 verjaren drie jaar na de datum waarop het kwekersrecht uiteindelijk is verleend en waarop de houder kennis heeft gekregen van de betrokken handeling en van de identiteit van de overtreder, of, bij het ontbreken van dergelijke kennis, dertig jaar na de voltrekking van de handeling. § 2. Vorderingen op grond van artikel 61, §§ 1 en 2, verjaren vijf jaar na de datum van publicatie van de verlening van het kwekersrecht.

Deze bepaling geldt niet indien de houder op het tijdstip van verlening of verkrijging van het kwekersrecht wist dat hij er geen recht op had of dat hij er niet alleen recht op had. § 3. Vorderingen op grond van artikel 61, § 3, verjaren vijf jaar na de datum van publicatie van de aanvraag voor het kwekersrecht. Deze bepaling geldt niet indien de aanvrager op het tijdstip van de aanvraag of verkrijging van de aanvraag wist dat hij er geen recht op had of dat hij er niet alleen recht op had. HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen Overgangsbepalingen

Art. 65.§ 1. De aanvragen voor kwekersrechten die voor de inwerkingtreding van deze wet zijn ingediend worden afgehandeld volgens de bepalingen die ten tijde van de indiening van toepassing waren. § 2. Deze wet is onmiddellijk van toepassing op de kwekersrechten die vóór haar inwerkingtreding zijn verleend, evenwel met behoud van de rechten die bij de inwerkingtreding van deze wet zijn verworven. § 3. De bepalingen van de artikelen 49 en 50 zijn van toepassing op de kwekersrechten die vóór de inwerkingtreding van deze wet zijn aangevraagd of verleend.

Afwijking betreffende de nieuwe rassen

Art. 66.Niettegenstaande artikel 8, § 1, 1°, en onverminderd artikel 8, §§ 2 en 3, wordt een ras ook als nieuw beschouwd indien nog geen rascomponenten van het ras dan wel oogstmateriaal zijn verkocht of aan derden overgedragen door, of met toestemming van, de kweker met het oog op exploitatie van het ras op het grondgebied van België eerder dan vier jaar, of, voor rassen van wijnstokken en bomen, eerder dan zes jaar, vóór de inwerkingtreding van deze wet. Deze bepaling geldt indien de datum van aanvraag uiterlijk één jaar na die datum van inwerkingtreding valt en voor zover het ras behoort tot een andere plantensoort dan degene die opgesomd zijn in het koninklijk besluit van 1 oktober 1993 tot aanwijzing van de plantensoorten voor dewelke een kwekerscertificaat kan worden verleend en tot bepaling van de duur van de bescherming voor die soorten.

Afwijking betreffende de in wezen afgeleide rassen

Art. 67.Artikel 13, § 1, 1°, is niet van toepassing op in wezen afgeleide rassen waarvan de kweker daadwerkelijke en wezenlijke voorbereidingen heeft getroffen vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet ten behoeven van hun exploitatie, of die de kweker gebruikt zal hebben vóór deze datum.

Mededeling van de rechterlijke beslissingen

Art. 68.De griffiers der hoven of rechtbanken delen aan de Dienst binnen de maand na de uitspraak kosteloos een afschrift mede van de rechterlijke beslissingen over in artikel 54 bedoelde geschillen.

Wijziging van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 69.In artikel 574, 16°, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 mei 2007, worden de woorden « artikel 38 van de wet van 20 mei 1975 » vervangen door de woorden « artikel 54 van de wet van... ».

Wijziging van de wet van 15 mei 2007

Art. 70.In artikel 8 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de bestraffing van namaak en piraterij van intellectuele eigendomsrechten worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, 3), a), wordt vervangen als volgt : « a) de artikelen 12, 13, 17, § 1, en 18, § 3, van de wet van 10 januari 2011 tot bescherming van kweekproducten »;2° § 2, 3), a), wordt vervangen als volgt : « a) de handelingen bepaald in de artikelen 14, § 1, 15 en 16 van de wet van 10 januari 2011 tot bescherming van kweekproducten ». Opheffingsbepaling

Art. 71.De wet van 20 mei 1975 tot bescherming van kweekproducten, gewijzigd bij de wetten van 17 maart 1993, 9 mei 2007 en 10 mei 2007, wordt opgeheven.

Inwerkingtreding

Art. 72.Uitgezonderd voor dit artikel bepaalt de Koning voor elk artikel van deze wet de datum waarop het in werking treedt.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 10 januari 2011.

De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK _______ Nota (1) Zitting 2010/2011 : Kamer van volksvertegenwoordigers. Stukken. - Wetsontwerp, 53-404 - nr. 1. - Erratum, 53-404 - nr. 2. - Verslag, 53-404 - nr. 3. - Tekst verbeterd door de commissie, 53-404 - nr. 4. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 404 - nr. 5.

Integraal verslag : 16 december 2010.

Senaat.

Stukken. - Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat, 5-611, nr. 1.

^