gepubliceerd op 20 december 2001
Wet betreffende de definitieve omschakeling op de euro
10 DECEMBER 2001. - Wet betreffende de definitieve omschakeling op de euro (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid zoals bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Intrekking als wettig betaalmiddel van de biljetten uitgedrukt in Belgische frank
Art. 2.De biljetten uitgedrukt in Belgische frank zijn geen wettig betaalmiddel meer met ingang van 1 maart 2002.
De inwisseling van de biljetten uitgedrukt in Belgische frank tegen euro wordt kosteloos en onbeperkt in de tijd en in bedrag, uitgevoerd aan de loketten van de Nationale Bank van België.
Indien biljetten uitgedrukt in Belgische frank door de Nationale Bank van België worden ingewisseld na de storting aan de Schatkist van de tegenwaarde van de niet ter inwisseling aangeboden biljetten, geschiedt deze inwisseling voor rekening van de Schatkist. HOOFDSTUK III. - Intrekking als wettig betaalmiddel van de door de Schatkist uitgegeven muntstukken uitgedrukt in Belgische frank of centiem
Art. 3.De door de Schatkist uitgegeven muntstukken uitgedrukt in Belgische frank of centiem zijn geen wettig betaalmiddel meer met ingang van 1 maart 2002.
De inwisseling van de muntstukken uitgedrukt in Belgische frank of centiem tegen euro wordt tot 31 december 2004 kosteloos en onbeperkt in bedrag uitgevoerd aan de loketten van de Nationale Bank van België en DE POST voor rekening van de Schatkist.
Na deze datum worden deze muntstukken niet meer ingewisseld.
De in het tweede lid bedoelde inwisseling betreft enkel de muntstukken die werden uitgegeven krachtens artikel 1, eerste lid, van de wet van 12 juni 1930 tot oprichting van een Muntfonds en die op 1 januari 2002 wettig betaalmiddel zijn. HOOFDSTUK IV. - Onbeperkte aanvaarding van de muntstukken uitgedrukt in euro of in cent
Art. 4.De Nationale Bank van België en DE POST zijn verplicht de muntstukken luidend in euro of in cent, die wettig betaalmiddel zijn, zonder beperking in bedrag aan te nemen. HOOFDSTUK V. - Bepalingen inzake het organiek statuut en de activiteiten van de Nationale Bank van België
Art. 5.In afwijking van artikel 30, eerste lid, eerste zin, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België wordt de meerwaarde van 177.114.565,58 EUR, die is gerealiseerd naar aanleiding van de overdracht van activa in goud naar de Europese Centrale Bank, aan de Staat gestort, die dit bedrag bestemt voor de financiering van het Zilverfonds.
Art. 6.De Bank waakt over de kwaliteit van de omloop van de biljetten.
Deze taak maakt een opdracht van algemeen belang uit, bedoeld in artikel 10 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België. HOOFDSTUK VI. - Wijziging van de wet van 12 juni 1930 tot oprichting van een Muntfonds en de wet van 4 april 1995 houdende fiscale en financiële bepalingen
Art. 7.In de wet van 12 juni 1930 tot oprichting van een Muntfonds wordt het opschrift « Hoofdstuk I. Kleinmunt » opgeheven.
Art. 8.Artikel 1 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 30 oktober en 22 december 1998 en bij koninklijk besluit van 26 maart 2001, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 1.- De Koning geeft in euro of in cent luidende muntstukken uit die bestemd zijn voor de circulatie.
Hij bepaalt de niet door de Raad van de Europese Unie geharmoniseerde technische specificaties van de muntstukken.
De minister van Financiën bepaalt, volgens de vastgestelde behoeften, de hoeveelheid van elke categorie van muntstukken, zonder dat de uitgifte voor het geheel van de muntstukken de door de Europese Centrale Bank goedgekeurde omvang van uitgifte mag overschrijden. »
Art. 9.Artikel 2 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 23 december 1988 en 30 oktober 1998, wordt vervangen als volgt : «
Art. 2.De Koning mag muntstukken in edel metaal, waarvan de intrinsieke waarde de nominale waarde aanzienlijk overtreft, en muntstukken die worden verkocht tegen een uitgifteprijs die aanzienlijk hoger ligt dan hun nominale waarde, uitgeven zonder dat de uitgifte voor het geheel van de muntstukken de door de Europese Centrale Bank goedgekeurde omvang van uitgifte mag overschrijden.
De minister van Financiën bepaalt de uitgifteprijs van de muntstukken bedoeld in het eerste lid. »
Art. 10.In artikel 3, tweede lid, van dezelfde wet, hersteld bij de wet van 4 april 1995, wordt het woord « deelmunten » vervangen door het woord "muntstukken".
Art. 11.In artikel 4 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 4 april 1995, 30 oktober 1998 en 4 februari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 1° en 2°, en in het tweede lid, 2° en 3°, wordt het woord « deelmunten » telkens vervangen door het woord « muntstukken »;2° in het tweede lid, 1°, worden de woorden « nationale deelmunten » vervangen door de woorden « de in artikel 1 bedoelde muntstukken »;3° het derde lid, 1°, wordt vervangen als volgt : « 1° de portefeuille van obligaties bedoeld in artikel 6;»; 4° in het derde lid, 3°, wordt het woord « deelmunten » vervangen door het woord « muntstukken ».
Art. 12.In artikel 6 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 4 april 1995, wordt het woord « deelmunten » vervangen door het woord « muntstukken ».
Art. 13.In dezelfde wet wordt het opschrift « Hoofdstuk III. In Ecu uitgedrukte munten », ingevoegd bij koninklijk besluit nr. 509 van 5 februari 1987, opgeheven.
Art. 14.Artikel 50, 1°, van de wet van 4 april 1995 houdende fiscale en financiële bepalingen wordt vervangen als volgt : « 1° « fabricage van muntstukken voor rekening van het Muntfonds » : de fabricage van muntstukken waarvan de uitgifte wordt bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet van 12 juni 1930 tot oprichting van een Muntfonds; ».
Art. 15.In artikel 51 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid, 1°, wordt vervangen als volgt : « 1° de fabricage van muntstukken voor rekening van het Muntfonds;»; 2° in het eerste lid, 3°, wordt het woord « deelmunten » vervangen door het woord « muntstukken »;3° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « De fabricage van muntstukken voor rekening van het Muntfonds geniet steeds voorrang op de andere opdrachten.»
Art. 16.In artikel 55, tweede lid, 2°, van dezelfde wet wordt het cijfer « 48 » vervangen door het cijfer « 51 ».
Art. 17.Artikel 57, 1°, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « 1° de ontvangsten van de fabricage van muntstukken voor rekening van het Muntfonds; ».
Art. 18.Artikel 58 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Art. 58.Indien er ter gelegenheid van nationale of internationale evenementen gedenkpenningen, medailles of muntstukken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet van 12 juni 1930 tot oprichting van een Muntfonds, worden uitgegeven, kan de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad beslissen dat de netto-opbrengst van deze uitgiftes geheel of gedeeltelijk wordt overgedragen aan de door Hem aangewezen openbare instellingen, verenigingen zonder winstoogmerk of instellingen van openbaar nut die rechtstreeks bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen die met die evenementen worden nagestreefd. Bij de berekening van de netto-opbrengst wordt rekening gehouden met de marktwaarde, op de dag van de aankoop, van de gebruikte metalen, alsmede met de kosten van aanmaak en distributie. » HOOFDSTUK VII. - Strafbepalingen voor de bescherming van de geldtekens die wettig betaalmiddel zijn
Art. 19.In Boek II, Titel III, van het Strafwetboek wordt een Hoofdstuk IIbis bestaande uit de artikelen 178bis en 178ter, ingevoegd, luidende : « Hoofdstuk IIbis. - Bescherming van de geldtekens die wettig betaalmiddel zijn »
Art. 20.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 178bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 178bis.Hij die een geldteken uitgeeft bestemd om in het publiek te circuleren als betaalmiddel zonder hiertoe gemachtigd te zijn door de bevoegde overheid, wordt gestraft met gevangenisstraf van één maand tot één jaar en met geldboete van 50 tot 10.000 EUR of met één van die straffen alleen. » .
Art. 21.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 178ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 178ter.Hij die, wetens en willens, een geldteken, dat in België of in het buitenland wettig betaalmiddel is, aanwendt als drager van een boodschap van publicitaire of andere aard, of hij die, wetens en willens, het gebruik ervan als betaalmiddel bemoeilijkt door het te beschadigen, bekladden, overschrijven, of ongeschikt te maken, op welke wijze ook, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van 26 tot 1.000 EUR of met één van die straffen alleen. » HOOFDSTUK VIII. - Bepalingen betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument
Art. 22.§ 1. In artikel 4 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, gewijzigd door de wet van 30 oktober 1998 betreffende de euro, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « in Belgische frank » vervangen door de woorden « in euro »;2° het tweede lid wordt opgeheven. § 2. Hetzelfde artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van het eerste lid kan de Koning, voor de producten en diensten, categorieën van producten en diensten die Hij aanwijst, de aanduiding van prijzen of tarieven in euro toelaten vóór 1 januari 2002, volgens de voorwaarden en nadere regels door Hem vastgesteld. »
Art. 23.In afwijking van artikel 52, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, mogen de in artikel 49 bedoelde tekoopaanbiedingen en verkopen voor de winter 2002 slechts plaatsvinden gedurende de periode van 19 januari 2002 tot en met 16 februari 2002.
Art. 24.In afwijking van artikel 53, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, wordt als sperperiode die voorafgaat aan de wintersolden 2002 vastgesteld het tijdvak van 10 december 2001 tot en met 18 januari 2002. HOOFDSTUK IX. - De merking van bepaalde biljetten luidend in Belgische frank
Art. 25.De Koning kan, na advies van de Nationale Bank van België, bepaalde categorieën van economische agenten, die Hij aanwijst, toelaten om vanaf 1 januari 2002 de biljetten van 500, 1.000, 2.000 en 10.000 Belgische frank die bestemd zijn om uit de omloop te worden genomen, te merken door middel van een teken waarvan Hij de kenmerken vaststelt. De op die wijze gemerkte biljetten zullen enkel nog betaalbaar zijn aan de loketten van de Nationale Bank van België. HOOFDSTUK X. - Wijziging van de wet van 1 maart 1961 betreffende de invoering in de nationale wetgeving van de eenvormige wet op de cheque en de inwerkingtreding van deze wet
Art. 26.Artikel 36bis van de wet van 1 maart 1961 betreffende de invoering in de nationale wetgeving van de eenvormige wet op de cheque en de inwerkingtreding van deze wet, ingevoegd bij de wet van 30 oktober 1998 betreffende de euro, wordt vervangen als volgt : «
Art. 36bis.Bij ontstentenis van enige vermelding van de munteenheid op een in België uitgegeven en betaalbare cheque, wordt verondersteld dat het bedrag van een vanaf 1 januari 2002 uitgeschreven cheque uitgedrukt is in euro. » HOOFDSTUK XI. - Fiscale bepalingen
Art. 27.Artikel 125 van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen, vervangen bij de wet van 13 augustus 1947, wordt vervangen als volgt : «
Art. 125.§ 1. De taks is betaalbaar uiterlijk de laatste werkdag van de maand die volgt op die waarin de verrichting werd uitgevoerd.
De taks wordt betaald door storting of overschrijving op de bankrekening van het bevoegde kantoor.
Op de dag van de betaling wordt door de belastingschuldige op dat kantoor een opgave ingediend die de maatstaf van heffing opgeeft alsmede alle elementen noodzakelijk ter bepaling ervan. § 2. Wanneer de taks niet binnen de in § 1 bepaalde termijn werd betaald, is de interest van rechtswege verschuldigd te rekenen van de dag waarop de betaling had moeten geschieden.
Indien de opgave niet binnen de bepaalde termijn werd ingediend, wordt een boete verbeurd van 12,50 EUR per week vertraging. Iedere begonnen week wordt voor een gehele week aangerekend.
Iedere onjuistheid of onvolledigheid in de opgave bedoeld in § 1 evenals de afwezigheid van het borderel bepaald bij artikel 127, wordt gestraft met een boete gelijk aan vijf maal de ontdoken taks zonder dat ze minder dan 250 EUR kan bedragen. § 3. De elementen die in de § 1 vermelde opgave moeten worden meegedeeld evenals het bevoegde kantoor worden door de Koning bepaald. »
Art. 28.Artikel 127 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 127.Uiterlijk de werkdag die volgt op die waarop de verrichting werd uitgevoerd, is de tussenpersoon ertoe gehouden aan elke persoon die hem een beursorder geeft een borderel af te geven vermeldende de namen van de lastgever en van de tussenpersoon, het soort van verrichtingen, het bedrag of de waarde van de verrichtingen en het bedrag van de verschuldigde taks. »
Art. 29.Artikel 128 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 128.Het borderel bepaald bij artikel 127 wordt genummerd volgens één of meerdere series van doorlopende nummerreeksen en opgemaakt in tweevoud.
Het duplicaat van het borderel kan evenwel worden vervangen door een van dag tot dag opgestelde listing, genummerd volgens een doorlopende nummerreeks, waarin het volgende wordt vermeld : a) de datum van het borderel;b) het nummer van het borderel;c) de naam van de ordergever en de tussenpersoon;d) de gedetailleerde opgave van de verrichtingen;e) het bedrag of de waarde van de verrichtingen;f) het bedrag van de taks op de beursverrichtingen of de reporten dat werd geheven;g) in geval van vernietiging van het borderel, de referentie van het vernietigde borderel naast de aanduiding van het vernietigde borderel. »
Art. 30.Artikel 1291 van hetzelfde Wetboek, vernummerd bij de wet van 13 augustus 1947, wordt opgeheven.
Art. 31.Artikel 1292 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 13 augustus 1947 en gewijzigd bij de wet van 22 juli 1993, wordt artikel 129, met dien verstande dat in dat artikel de woorden « artikelen 127, 128 en 1291 » worden vervangen door de woorden « artikelen 127 en 128 ».
Art. 32.Artikel 1301 van hetzelfde Wetboek, vernummerd en gewijzigd bij de wet van 13 augustus 1947, wordt vervangen als volgt : «
Art. 1301.De duplicaten van de borderellen of van de listings die ze vervangen evenals de borderellen betreffende de verrichtingen welke de tussenpersonen voor hun eigen rekening doen, moeten worden bewaard gedurende zes jaar te rekenen vanaf hun datum.
Bij beëindiging van de zaken, mogen die stukken worden vernield, mits voorafgaande machtiging door de gewestelijke directeur van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen uit het ressort. »
Art. 33.Artikel 1302 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 13 augustus 1947 en gewijzigd bij de wetten van 22 maart 1965, 22 december 1989 en 22 juli 1993, wordt vervangen als volgt : «
Art. 1302.Op straf van een boete van 250 tot 2.500 EUR per overtreding, zijn de tussenpersonen gehouden op elke vordering der aangestelden van de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen die ten minste de graad van verificateur hebben, zonder verplaatsing inzage te verlenen van de duplicaten van de borderellen of van de listings die hen vervangen, van de borderellen betreffende de verrichtingen gedaan voor hun eigen rekening, van hun boeken, contracten en van alle andere bescheiden in verband met hun verrichtingen die over openbare fondsen gaan. ».
Art. 34.Artikel 131 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 264 van 27 maart 1936 en bij de wet van 22 juli 1993, wordt vervangen als volgt : «
Art. 131.Wordt gestraft met een boete van 250 tot 2.500 EUR, iedere overtreding van de verplichting de duplicaten van de borderellen of de listings die hen vervangen bepaald bij artikel 128 te houden en te bewaren.
Al de overtreders zijn, bovendien, ieder hoofdelijk gehouden tot het betalen van de ontdoken rechten, behoudens beroep zo daartoe redenen zijn. ».
Art. 35.Artikel 136, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 2 juli 1930, wordt vervangen als volgt : « De taks wordt terugbetaald : 1° wanneer de betaalde taks de belasting overtreft waartoe de verrichting aanleiding geeft;2° wanneer de intrekking, wijziging of verbetering van de beurskoersen de nietigverklaring of wijziging van het oorspronkelijk verstrekte borderel tot gevolg heeft.».
Art. 36.In artikel 143 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij artikel 54 van de wet van 13 augustus 1947 en gewijzigd bij artikel 60 van dezelfde wet, worden de woorden « Artikelen 124, 125, 1262, 127, 128, 1291, 1292, 1301, 1302, 131 en 136 » vervangen door de woorden « Artikelen 124, 125, 1262, 127, 128, 129, 1301, 1302, 131 en 136 ». HOOFDSTUK XII. - Overgangs-, opheffings- en diverse bepalingen
Art. 37.Hij die, vóór 1 januari 2002, wetens en willens bankbiljetten of muntstukken uitgedrukt in euro of in cent gebruikt of aanvaardt als betaalmiddel wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met een geldboete van 26 tot 1 000 Belgische frank of met één van die straffen alleen.
De bankbiljetten of muntstukken die gediend hebben of bestemd waren om het onderhavige misdrijf te plegen, worden verbeurd verklaard.
Boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, is van toepassing op het in het eerste lid omschreven misdrijf.
Art. 38.In artikel 5, tweede lid, van de wet van 23 december 1988 houdende bepalingen met betrekking tot het monetair statuut, de Nationale Bank van België, het monetair beleid en het Muntfonds, vervangen bij de wet van 30 oktober 1998, wordt het woord "munten" vervangen door de woorden "muntstukken in franken of in centiemen".
Art. 39.Opgeheven worden : 1° artikel 2 van de wet van 30 december 1885 houdende goedkeuring van de akte van 12 december 1885, waarbij België bijtreedt tot de overeenkomst rakende het muntwezen, op 6 november 1885 te Parijs gesloten tussen Frankrijk, Griekenland, Italië en Zwitserland, alsmede tot de er aangehechte schikking en verklaring;2° de wet van 20 augustus 1891 tot schorsing van het aanmunten en affineren;3° de wet van 28 juli 1893 waarbij de invoer van vreemde pasmunt wordt verboden;4° de wet van 19 juli 1895 betrekkelijk het verbod der vreemde pasmunt en het recht tot verwisseling der nationale pasmunt;5° artikel 3 van de wet van 8 mei 1924 betreffende de handel in en het smelten van geldstukken, gewijzigd bij de wet van 6 juli 1978;6° de wet van 3 juli 1956 betreffende de afschaffing van de frankgedeelten in de openbare comptabiliteit;7° de artikelen 4 en 6 van de wet van 23 december 1988 houdende bepalingen met betrekking tot het monetair statuut, de Nationale Bank van België, het monetair beleid en het Muntfonds;8° hoofdstuk I van dezelfde wet;9° artikel 76 van de programmawet van 2 januari 2001.
Art. 40.De artikelen 2, 3, 4, 7 tot en met 15, 17, 19 tot en met 21, 22, § 1, 26 tot en met 36 en 39, 1° tot en met 7° treden in werking met ingang van 1 januari 2002.
De artikelen 22, § 2, 24, 25 en 37 treden in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Artikel 22, § 2, treedt buiten werking op 1 januari 2002.
Artikel 39, 8°, treedt in werking op 1 maart 2002.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 10 december 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, J. VANDE LANOTTE De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu Mevr. M. AELVOET De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, R. DAEMS De Minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, C. PICQUE _______ Nota (1) Parlementaire verwijzingen : Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 1460 - 2001/2002 : Nr.1. Wetsontwerp.
Nr. 2. Verslag.
Nr. 3. Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.
Integraal verslag : 28 en 29 november 2001.
Stukken van de Senaat : 2-969 - 2001/2002 : Nr. 1. Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat.