gepubliceerd op 01 augustus 2019
Wet tot invoering van het Belgisch Scheepvaartwetboek
8 MEI 2019. - Wet tot invoering van het Belgisch Scheepvaartwetboek
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - ALGEMENE BEPALING
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet. HOOFDSTUK 2. - HET BELGISCH SCHEEPVAARTWETBOEK
Art. 2.De hiernavolgende bepalingen vormen het Belgisch Scheepvaartwetboek : Belgisch Scheepvaartwetboek BOEK 1. - ALGEMENE BEPALINGEN TITEL 1. - ALGEMENE BEPALINGEN HOOFDSTUK 1. - Begrippen Art. 1.1.1.1. Bronnen van scheepvaartrecht § 1. In dit wetboek en, behoudens uitdrukkelijke afwijking, in de op grond ervan genomen uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder : 1° "Aanvaringsbevoegdheidsverdrag (Burgerlijke Zaken) 1952" : het Internationaal Verdrag tot het brengen van eenheid in sommige bepalingen betreffende de bevoegdheid in burgerlijke zaken op het stuk van aanvaring, opgemaakt te Brussel op 10 mei 1952 en goedgekeurd bij de wet van 24 maart 1961;2° "Aanvaringsbevoegdheidsverdrag (Strafzaken) 1952" : het Internationaal Verdrag tot het brengen van eenheid in sommige bepalingen betreffende de bevoegdheid in strafzaken op het stuk van aanvaring en andere scheepvaartvoorvallen, opgemaakt te Brussel op 10 mei 1952 en goedgekeurd bij de wet van 24 maart 1961;3° "Aanvaringsverdrag 1910" : het Internationaal Verdrag tot vaststelling van enige éénvormige regelen inzake aanvaring, opgemaakt te Brussel op 23 september 1910 en goedgekeurd bij de wet van 14 september 1911;4° "Aanvaringsverdrag 1960" : het Verdrag tot vaststelling van enige eenvormige regelen inzake aanvaring in de binnenvaart, opgemaakt te Genève op 15 maart 1960;5° "ADN-Verdrag" : het Europees Verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren, opgemaakt te Genève op 26 mei 2000 en waarmee ingestemd bij de wet van 25 februari 2013;6° "AFS-Verdrag" : het Internationaal Verdrag van 2001 betreffende de controle op schadelijke aangroeiwerende systemen op schepen, opgemaakt te Londen op 5 oktober 2001 en waarmee ingestemd bij de wet van 16 februari 2009; 7° "Avarij-Grosse Regels IVR" : de aldus genoemde bepalingen vastgesteld door de Koning op grond van artikel 7.1.4, § 3; 8° "Bergingsverdrag 1989" : het Internationaal Verdrag inzake de hulpverlening, opgemaakt te Londen op 28 april 1989 en waarmee ingestemd bij de wet van 13 mei 2003;9° "BUNKER-Verdrag" : het Internationaal Verdrag van 2001 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie, opgemaakt te Londen op 23 maart 2001 en waarmee ingestemd bij de wet van 12 juli 2009;10° "BWM-Verdrag" : het Internationaal Verdrag voor de controle en het beheer van ballastwater en sedimenten van schepen, opgemaakt te Londen op 13 februari 2004 en waarmee ingestemd bij de wet van 14 april 2013;11° "CDNI-Verdrag" : het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart, met de Bijlagen 1 en 2, en met de Aanhangsels, I, II, III, IV en V, opgemaakt te Straatsburg op 9 september 1996 en waarmee ingestemd bij de wet van 19 juni 2008;12° "CLC-Verdrag 1992" : het Internationaal Verdrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor olieverontreinigingsschade, en de Bijlage, opgemaakt te Brussel op 29 november 1969, goedgekeurd bij de wet van 20 juli 1976 en gewijzigd door het Protocol van Londen van 27 november 1992, waarmee ingestemd bij de wet van wet van 10 augustus 1998;13° "CLNI-Verdrag 2012" : het Verdrag van Straatsburg van 2012 inzake de beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart (CLNI 2012), opgemaakt te Straatsburg op 27 september 2012;14° "CMNI-Verdrag " : het Verdrag van Boedapest inzake de overeenkomst voor het vervoer van goederen over de binnenwateren (CMNI), opgemaakt te Boedapest op 22 juni 2001 en waarmee ingestemd bij de wet van 29 juni 2008;15° "COLREG-Verdrag" : het Verdrag inzake de internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, 1972, bijgevoegd Reglement, en zijn Bijlagen, opgemaakt te Londen op 20 oktober 1972 en goedgekeurd bij de wet van 24 november 1975;16° "CSC-Verdrag" : de Internationale Overeenkomst voor veilige containers en de Bijlagen, opgemaakt te Genève op 2 december 1972 en goedgekeurd bij de wet van 20 augustus 1981;17° "EMSA-Verordening" : de Verordening (EG) Nr.1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid; 18° "FUND-Verdrag 1992" : het Internationaal Verdrag van Brussel van 1971 tot oprichting van een Internationaal Fonds voor vergoeding van olieverontreinigingsschade, zoals gewijzigd door het Protocol van Londen van 1992, opgemaakt te Londen op 27 november 1992 en waarmee ingestemd bij de wet van 10 augustus 1998;19° "FUND-Protocol 2003" : het Protocol van Londen van 2003 bij het FUND-Verdrag 1992, opgemaakt te Londen op 16 mei 2003 en waarmee ingestemd bij de wet van 6 oktober 2005;20° "HNS-Verdrag 2010" : het Internationaal Verdrag van 1996 inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in samenhang met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen, met Bijlagen, opgemaakt te Londen op 3 mei 1996 en gewijzigd door het Protocol van Londen van 2010, opgemaakt te Londen op 30 april 2010; 21° "IMO-Code voor onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee" : de Code voor onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee, goedgekeurd door de IMO bij Resolutie A.849(20) van 27 november 1997; 22° "IMO-Code voor internationale standaarden en aanbevolen praktijken voor een veiligheidsonderzoek naar ongevallen en incidenten op zee" : de Code van internationale standaarden en aanbevolen praktijken voor een veiligheidsonderzoek naar ongevallen en incidenten op zee, goedgekeurd door de IMO bij Resolutie MSC.255(84) van 16 mei 2008; 23° "IMO-Richtsnoeren betreffende de billijke behandeling van zeelieden bij ongevallen op zee" : de Richtsnoeren betreffende de billijke behandeling van zeelieden bij ongevallen op zee, goedgekeurd door de IMO bij Resolutie LEG.3(91) van 27 april 2006; 24° "IMO-Verdrag" : het Verdrag nopens de oprichting van een Internationale Maritieme Consultatieve Organisatie, en de Bijlagen, opgemaakt te Genève op 6 maart 1948 en goedgekeurd bij de wet van 26 juni 1951;25° "INTERVENTION-Verdrag" : het Internationaal Verdrag inzake optreden in volle zee bij ongevallen die verontreiniging door olie kunnen veroorzaken, opgemaakt te Brussel op 29 november 1969 en goedgekeurd bij de wet van 29 juli 1971;26° "INTERVENTION-Protocol" : het Protocol inzake betreffende de maatregelen in volle zee in geval van verontreiniging door stoffen andere dan oliën, opgemaakt te Londen op 2 november 1973 en goedgekeurd bij de wet van 6 augustus 1982; 27° "ISM-Code" : de Internationale Beheerscode voor de veilige exploitatie van schepen en ter voorkoming van verontreiniging (ISM-Code), bedoeld in hoofdstuk IX van de Bijlage bij het SOLAS-Verdrag en goedgekeurd door de IMO bij Resolutie A.741(18) van 4 november 1993; 28° "ISPS-Code" : de Internationale Code voor de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten bedoeld in hoofdstuk XI-2 van de Bijlage bij het SOLAS-Verdrag;29° "ISPS-Richtlijn" : Richtlijn 2005/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende het verhogen van de veiligheid van havens;30° "ISPS-Verordening" : de Verordening (EG) Nr.725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten; 31° "LC-Verdrag" : het Verdrag ter voorkoming van verontreiniging van de zeeën ten gevolge van het storten van afvalstoffen, opgemaakt te Londen op 13 november 1972 en goedgekeurd bij de wet van 20 december 1984;32° "LC-Protocol" : het Protocol van 1996 bij het LC-Verdrag, opgemaakt te Londen op 7 november 1996 en goedgekeurd bij de wet van 21 juni 2004;33° "LL-Verdrag" : het Internationaal Verdrag van 1966 betreffende de uitwatering van schepen, opgemaakt te Londen op 5 april 1966 en goedgekeurd bij de wet van 27 december 1968;34° "LL-Protocol 1988" : het Protocol van 1988 aangaande het LL-Verdrag, opgemaakt te Londen op 11 november 1988 en goedgekeurd bij de wet van 15 februari 2007;35° "LLMC-Verdrag" : het Verdrag van Londen van 19 november 1976 betreffende de beperking van de aansprakelijkheid inzake zeevorderingen, opgemaakt te Londen op 19 november 1976, goedgekeurd bij de wet van 11 april 1989 en gewijzigd door het Protocol van Londen van 2 mei 1996 tot wijziging van het Verdrag van 1976 inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, waarmee ingestemd bij de wet van 10 september 2009;36° "MARPOL-Verdrag" : het Internationaal Verdrag van 1973 ter voorkoming van verontreiniging door schepen, opgemaakt te Londen op 2 november 1973 en goedgekeurd bij de wet van 17 januari 1984;37° "MARPOL-Protocol 1978" : het Protocol van 1978 bij het MARPOL-Verdrag, opgemaakt te Londen op 17 februari 1978 en goedgekeurd bij de wet van 17 januari 1984;38° "MARPOL-Protocol 1997" : het Protocol van 1997 bij het MARPOL-Verdrag zoals gewijzigd door het MARPOL-Protocol 1978, opgemaakt te Londen op 26 september 1997 en goedgekeurd bij de wet van 15 juni 2004; 39° "MAS-Richtsnoeren" : de Richtsnoeren betreffende maritieme hulpdiensten, goedgekeurd door de IMO bij Resolutie A.950(23) van 26 februari 2004; 40° "MLC-Verdrag" : het Verdrag betreffende maritieme arbeid 2006, aangenomen te Genève op 23 februari 2006 door de Internationale Arbeidsconferentie tijdens haar 94ste zitting en waarmee ingestemd bij de wet van 17 augustus 2013;41° "NUCLEAR-Overeenkomst" : de Overeenkomst inzake de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van het zeevervoer van nucleaire stoffen, opgemaakt te Brussel op 17 december 1971 en goedgekeurd bij de wet van 11 april 1989;42° "PAL-Verdrag" : het Verdrag van Athene van 2002 betreffende het vervoer van passagiers en hun bagage over zee, opgemaakt te Londen op 1 november 2002 en waarmee ingestemd bij de wet van 26 november 2012;43° "PAL-Protocol" : het Protocol van 2002 bij het PAL-Verdrag, opgemaakt te Londen op 1 november 2002 en waarmee ingestemd bij de wet van 26 november 2012;44° "PAL-Richtsnoeren" : de Richtsnoeren van de IMO voor de uitvoering van het PAL-Verdrag, gevoegd bij IMO-Omzendbrief nr.2758 van 20 november 2006; 45° "PAL-Verordening" : de Verordening (EG) Nr.392/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de aansprakelijkheid van vervoerders van passagiers over zee bij ongevallen; 46° "Passagiersrechtenverordening" : de Verordening (EU) Nr.1177/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende de rechten van passagiers die over zee of binnenwateren reizen en houdende wijziging van verordening (EG) Nr. 2006/2004; 47° "PoR-Richtsnoeren" : de Richtsnoeren betreffende toevluchtsoorden voor hulpbehoevende schepen, goedgekeurd door de IMO bij Resolutie A.949(23) van 5 maart 2004; 48° "Regels van Den Haag en Visby" : het Internationaal Verdrag tot het vaststellen van enige eenvormige regelen inzake cognossementen en het Protocol van ondertekening, opgemaakt te Brussel op 25 augustus 1924 en goedgekeurd bij de wet van 20 november 1928, en gewijzigd door het Protocol opgemaakt te Brussel op 23 februari 1968 en goedgekeurd bij de wet van 28 augustus 1978, en door het Protocol ondertekend te Brussel op 21 december 1979 en goedgekeurd bij de wet van 17 augustus 1983; 49° "Regels van York en Antwerpen" : de aldus genoemde bepalingen vastgesteld door de Koning op grond van artikel 7.1.4, § 3; 50° "Samenwerkingsakkoord Kustwacht" : het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en het Vlaamse Gewest van 8 juli 2005 betreffende de oprichting van en de samenwerking in een structuur Kustwacht en waarmee ingestemd bij de wet van 4 april 2006;51° "SAR-Verdrag" : het Internationaal Verdrag inzake opsporing en redding op zee en de Bijlage, opgemaakt te Hamburg op 27 april 1979 en goedgekeurd bij de wet van 20 december 1984;52° "Scheepsbeslagverdrag 1952" : het Internationaal Verdrag tot het brengen van eenheid in sommige bepalingen inzake conservatoir beslag op zeeschepen, opgemaakt te Brussel op 10 mei 1952 en goedgekeurd bij de wet van 24 maart 1961;53° "SFV-Verdrag" : het Internationaal Verdrag van Torremolinos voor de beveiliging van vissersvaartuigen en de Bijlage, opgemaakt te Torremolinos op 2 april 1977 en goedgekeurd bij de wet van 16 augustus 1982 en gewijzigd door het Protocol opgemaakt te Torremolinos op 2 april 1993 en de Overeenkomst opgemaakt te Kaapstad op 11 oktober 2012 en waarmee ingestemd bij de wet van 21 december 2017;54° "SOLAS-Verdrag" : het Internationaal Verdrag van 1974 voor de beveiliging van mensenlevens op zee, opgemaakt te Londen op 1 november 1974 en goedgekeurd bij de wet van 10 augustus 1979;55° "SOLAS-Protocol 1978" : het Protocol van 1978 bij het SOLAS-Verdrag, opgemaakt te Londen op 17 februari 1978 en goedgekeurd bij de wet van 10 augustus 1979;56° "SOLAS-Protocol 1988" : het Protocol van 1988 bij het SOLAS-Verdrag zoals gewijzigd door het SOLAS-Protocol 1978, opgemaakt te Londen op 11 november 1988 en goedgekeurd bij de wet van 15 februari 2007;57° "SRC-Verdrag" : het Internationaal Verdrag van Hongkong voor het veilig en milieuvriendelijk recyclen van schepen, opgemaakt te Hongkong op 15 mei 2009 en waarmee ingestemd bij de wet van 2 juli 2013;58° "SRC-Verordening" : de Verordening (EU) nr.1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake scheepsrecycling, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1013/2006 en van Richtlijn 2009/16/EG; 59° "Staatsschepenverdrag 1926" : het Internationaal Verdrag tot het vaststellen van enige eenvormige regelen betreffende de immuniteiten van Staatsschepen, opgemaakt te Brussel op 10 april 1926 en goedgekeurd bij de wet van 20 november 1928;60° "Staatsschepenprotocol 1934" : het Additioneel Protocol bij het Staatsschepenverdrag 1926, opgemaakt te Brussel op 24 mei 1934;61° "STCW-Verdrag" : het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, brevettering en wachtdienst, opgemaakt te Londen op 7 juli 1978 en goedgekeurd bij de wet van 16 augustus 1982;62° "STCW-F-Verdrag" : het Internationaal Verdrag van 1995 betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersvaartuigen, opgemaakt te Londen op 7 juli 1995 en waarmee ingestemd bij de wet van 21 december 2017;63° "TMC-Verdrag" : het Internationaal Verdrag van 1969 betreffende de meting van schepen, en de Bijlagen, opgemaakt te Londen op 23 juni 1969 en goedgekeurd bij de wet van 7 april 1975;64° "VN-Zeerechtverdrag" : het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, opgemaakt te Montego Bay op 10 december 1982 en waarmee ingestemd bij de wet van 18 juni 1998;65° "WRC-Verdrag" : het Internationaal Verdrag van Nairobi inzake de verwijdering van wrakken, opgemaakt te Nairobi op 18 mei 2007 en waarmee ingestemd bij de wet van 8 januari 2017. De verwijzingen in dit wetboek naar de in het eerste lid bedoelde internationale akten hebben mede betrekking op de latere wijzigingen ervan die voor België bindend zijn en in werking zijn getreden. § 2. In dit wetboek wordt verstaan onder : 1° "gebruik" : een regel die in de betrokken bedrijfstak of op de betrokken plaats algemene of nagenoeg algemene toepassing heeft gevonden;2° "algemene scheepvaartrechtelijke beginselen" : op internationaal gebied weerspiegelde beginselen die ten grondslag liggen aan de scheepvaartrechtelijke ordening. Art. 1.1.1.2. Overheden In dit wetboek wordt verstaan onder : 1° "IMO" : de Internationale Maritieme Organisatie, opgericht krachtens het IMO-Verdrag;2° "de bevoegde overheid" : het onderdeel van de federale overheid dat bevoegd is voor de door of krachtens dit wetboek geregelde aangelegenheden en dat daartoe door de Koning wordt aangeduid;3° "het Belgisch Scheepsregister" : de centrale dienst van het directoraat-generaal Scheepvaart van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer die in het bijzonder belast is met de registratie van zeeschepen en de teboekstelling van binnenschepen en met de openbaarmaking van rechten op schepen;4° "de Scheepvaartcontrole" : het onderdeel van de federale overheid dat in het bijzonder belast is met de in dit wetboek vastgestelde uitvoerings- en handhavingsopdrachten en dat daartoe door de Koning wordt aangeduid;5° "de scheepvaartcontroleurs" : de personeelsleden van de Scheepvaartcontrole;6° "de Scheepvaartpolitie" : de met de politie te water belaste overheid van de federale politie;7° MIK : het Maritiem Informatiekruispunt bedoeld in artikel 3, 7°, van het Samenwerkingsakkoord Kustwacht. Art. 1.1.1.3. Schepen § 1. In dit wetboek wordt verstaan onder : 1° "schip" : elk tuig, met of zonder eigen beweegkracht, met of zonder waterverplaatsing, dat drijft of heeft gedreven en dat wordt gebruikt of geschikt is om te worden gebruikt als middel van verkeer te water, met inbegrip van luchtkussenvaartuigen doch met uitsluiting van vaste tuigen, watervliegtuigen en amfibievoertuigen;2° "verkeer te water" : elke, zelfs stationaire vorm van deelname aan het verkeer in, onder of over openbare wateren;3° "luchtkussenvaartuigen" : elk schip dat wordt gebruikt of geschikt is om te worden gebruikt als middel van verkeer te water met behulp van een luchtkussen dat in stand wordt gehouden tussen het toestel en het oppervlak van het water of de aarde;4° "vast tuig" : elk tuig dat zijn geschiktheid als middel van verkeer te water heeft verloren doordat het blijvend met het land of de bodem is verbonden;5° "watervliegtuig" : elk tuig dat in de dampkring kan worden gehouden ten gevolge van krachten die de lucht erop uitoefent en slechts gebruikt wordt of geschikt is om te worden gebruikt als middel van verkeer te water in verband met het opstijgen, landen, taxiën of stationeren, met uitzondering van luchtkussenvaartuigen;6° "amfibievoertuig" : elk tuig dat gebruikt wordt of geschikt is om te worden gebruikt als middel van verkeer te water en ook deelneemt of geschikt is om deel te nemen aan het wegverkeer;7° "zeeschip" : elk schip dat beschikt of dient te beschikken over een certificaat van registratie, een veiligheidscertificaat of enige andere officiële akte waaruit blijkt dat het schip geschikt is om te worden gebruikt op de zeewateren, alsook elk schip dat blijkens zijn constructie bestemd is om op de zeewateren te worden gebruikt, met uitzondering van binnenschepen;de inschrijving van het schip in een register van zeeschepen geldt als een vermoeden dat het schip een zeeschip is; 8° "zeewateren", voor de toepassing van het bepaalde onder 7° : alle wateren aan de zeezijde van de basislijn van waar de breedte van de territoriale zee wordt gemeten;9° "binnenschip" : een schip dat uitsluitend of overwegend bestemd is voor de vaart op de binnenwateren, met inbegrip van een estuair schip; de teboekstelling van het schip in een register van binnenschepen geldt als vermoeden dat het schip een binnenschip is; 10° "estuair schip" : een binnenschip dat overeenkomstig een Belgische reglementering beschikt over een certificaat waaruit blijkt dat het voldoet aan de specifieke veiligheidseisen om te varen op de binnenwateren en daarenboven gerechtigd is om te varen in een beperkt vaargebied tussen de Zeeschelde en de havens van de Belgische kust, of tussen deze laatste havens;11° "pleziervaartuig" : elk schip dat, al dan niet voor bedrijfs- of beroepsmatige doeleinden, aan pleziervaart doet of ervoor bestemd is, met uitsluiting van de schepen gebruikt voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers;12° "scheepsbestanddeel" : al hetgeen onderdeel van een schip uitmaakt, in het bijzonder : a) de romp, de opbouw, de masten, het roer en de overige stuurinrichting;b) de bijzaken die zodanig met een schip worden verbonden dat zij daarvan niet kunnen worden afgescheiden zonder dat aan hen of aan het schip beschadiging van betekenis wordt toegebracht;c) de blijvend ingebouwde voortbewegingswerktuigen, ladingbehandelingstuigen en -inrichtingen en andere werktuigen;13° "scheepstoebehoren" : de zich aan boord bevindende, voor het normale gebruik van het schip nodige of nuttige verbruiksgoederen, alsook de zaken, met uitsluiting van scheepsbestanddelen, die aan boord zijn gebracht om het schip duurzaam te dienen, in het bijzonder wanneer : a) hun aanwezigheid aan boord is opgelegd door of krachtens de wet;of b) zij door hun vorm als zodanig zijn te herkennen;of c) zij nodig of nuttig zijn voor het normale gebruik van het schip;14° "aan boord" : op of in het schip of zijn vaste of niet vaste middelen tot verbinding met de wal;15° "Belgisch schip" en "Belgisch zeeschip" : een schip respectievelijk zeeschip dat gerechtigd is de Belgische vlag te voeren;16° "vreemd schip" en "vreemd zeeschip" : een schip respectievelijk zeeschip dat gerechtigd is een andere dan de Belgische vlag te voeren;17° "Belgisch overheidsschip" : een schip waarvan de scheepseigenaar, de reder of de scheepsgebruiker een Belgische publiekrechtelijke rechtspersoon is;18° "Belgisch gezagsschip" : een schip dat door een Belgische publiekrechtelijke rechtspersoon uitsluitend wordt gebruikt voor staatshoofdelijke, militaire, justitiële of politionele activiteiten, brandweer, beveiliging, de redding van mensenlevens of de voorkoming of de bestrijding van milieuverontreiniging;19° "vreemd overheidsschip" : een schip dat toebehoort aan of wordt geëxploiteerd of bevracht door een vreemde Staat;20° "vreemd gezagsschip" : een oorlogsschip, staatsjacht, toezichtschip, hospitaalschip, hulpschip, bevoorradingsschip en elk ander schip dat eigendom is van of geëxploiteerd of bevracht wordt door een vreemde Staat en dat ten tijde van het ontstaan van de schuldvordering of het beslag uitsluitend wordt gebruikt voor een regeringsdienst zonder handelsdoeleinden;21° "scheepszekerheidsrechten" : de in hoofdstuk 5 van titel 2 van boek 2 en de in hoofdstuk 3 van titel 2 van boek 3 geregelde scheepsvoorrangsrechten, scheepsvoorrechten, scheepsretentierechten en scheepshypotheken;22° « Belgisch oorlogsschip » : een Belgisch gezagsschip dat beantwoordt aan de definitie van artikel 29 van het VN-Zeerechtverdrag. § 2. De begripsomschrijvingen bedoeld in paragraaf 1, 12° en 13° gelden eveneens ten aanzien van schepen in aanbouw. § 3. De Koning kan : 1° zaken die overeenkomstig paragraaf 1 niet zijn te beschouwen als schepen, voor de toepassing van bepalingen van dit wetboek of zijn uitvoeringsbesluiten als schepen aanmerken;2° schepen die overeenkomstig paragraaf 1 niet zijn te beschouwen als zeeschepen, voor de toepassing van bepalingen van dit wetboek of zijn uitvoeringsbesluiten als zeeschepen aanmerken;3° schepen die overeenkomstig paragraaf 1 niet zijn te beschouwen als binnenschepen, voor de toepassing van bepalingen van dit wetboek of zijn uitvoeringsbesluiten als binnenschepen aanmerken;4° bepalingen van dit wetboek of zijn uitvoeringsbesluiten voor bepaalde schepen, zeeschepen of binnenschepen buiten toepassing verklaren;5° de scheepsbestanddelen en scheepstoebehoren van alle of bepaalde schepen, zeeschepen, binnenschepen of schepen in aanbouw met het oog op de toepassing van bijzondere bepalingen nader of, waar noodzakelijk afwijkend omschrijven. Art. 1.1.1.4. Wateren In dit wetboek wordt verstaan onder : 1° "openbare wateren" : alle wateren die overeenkomstig de toepasselijke reglementen voor het openbaar verkeer openstaan, ongeacht of zij behoren tot een maritiem rechtsgebied of tot de binnenwateren;2° "Belgische wateren" : de Belgische maritieme zones en de Belgische binnenwateren;3° " Belgische maritieme zones" : a) de territoriale zee zoals zeewaarts afgebakend bij de wet van 6 oktober 1987 tot bepaling van de breedte van de territoriale zee van België en zoals zijwaarts afgebakend door : - de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van de Franse Republiek inzake de afbakening van de territoriale zee, ondertekend te Brussel op 8 oktober 1990, goedgekeurd bij de wet van 17 februari 1993; - het Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de zijwaartse afbakening van de territoriale zee, ondertekend te Brussel op 18 december 1996, goedgekeurd bij de wet van 10 augustus 1998; b) de exclusieve economische zone zoals ingesteld en afgebakend bij de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee;en c) het continentaal plat zoals ingesteld en afgebakend bij de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en de exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat;4° "Belgische binnenwateren van maritieme aard" : de van het Belgisch grondgebied deel uitmakende openbare wateren die ook voor zeeschepen toegankelijk zijn;5° "Belgische binnenwateren" : de van het Belgisch grondgebied deel uitmakende openbare wateren die voor de scheepvaart bestemd zijn of gebruikt worden. Art. 1.1.1.5. Averij In dit wetboek wordt verstaan onder : 1° "averij" : alle buitengewone kosten ten dienste van het schip en de goederen, gezamenlijk of afzonderlijk gemaakt, en alle schade aan het schip of aan de goederen overkomen;2° "averij-grosse" : de schade en kosten die als averij-grosse worden beschouwd overeenkomstig, naargelang het geval, de Regels van York en Antwerpen, de Avarij-Grosse Regels IVR of de bepalingen die deze regels vervangen;3° "bijzondere averij" : alle averij die geen averij-grosse is. Art. 1.1.1.6. Registratie § 1. In dit wetboek wordt verstaan onder : 1° "scheepsregisters" : het zeeschepenregister, het rompbevrachtingsregister, het binnenschepenregister, het repertorium van de niet-geregistreerde en niet-teboekgestelde schepen en het register van neerlegging;2° "registratie" en "registreren" : de inschrijving respectievelijk het inschrijven van een zeeschip onder een speciaal nummer in het zeeschepenregister;3° "certificaat van registratie" : het document waaruit blijkt dat het erin vermelde zeeschip het recht heeft de Belgische vlag te voeren;4° "register van oorsprong" : het register van de Staat waar het zeeschip als voorwerp van eigendom, alsook zijn eigenaar in zijn hoedanigheid van eigenaar, werden ingeschreven.5° "rompbevrachtingsregister" : het register van de Staat waar het zeeschip als voorwerp van een rompbevrachtingsovereenkomst staat ingeschreven op naam van de rompbevrachter of zijn gemachtigde;6° "registratie van de rompbevrachting" en "registreren van de rompbevrachting" : de inschrijving respectievelijk het inschrijven van een zeeschip op naam van zijn rompbevrachter of zijn lasthebber in het rompbevrachtingsregister van een andere Staat dan die van het register van oorsprong;7° "teboekstelling" en "teboekstellen" : de inschrijving respectievelijk het inschrijven van een binnenschip onder een speciaal nummer in het binnenschepenregister. § 2. In alle wetten en besluiten waarin de woorden "teboekstelling" en "register van teboekstelling" of "scheepsregister" worden gebruikt in verband met zeeschepen, moeten die woorden begrepen worden in de betekenis van "registratie" respectievelijk "zeeschepenregister" zoals bepaald in dit boek. HOOFDSTUK 2. - Bronnen Art. 1.1.2.1. Bekendmaking van akten van de IMO § 1. In afwijking van artikel 8 van de wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen, worden de technische codes, richtsnoeren en standaarden die door de IMO zijn aangenomen en waarnaar de maritieme verdragen van de IMO verwijzen, bekendgemaakt door middel van een bericht in het Belgisch Staatsblad in het Nederlands en het Frans dat melding maakt van de aanneming door de IMO van de betrokken akte, zonder dat de tekst ervan wordt weergegeven.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder "maritieme verdragen van de IMO" verstaan : het AFS-Verdrag, het BWM-Verdrag, het CSC-Verdrag, het LL-Verdrag, het LL-Protocol 1988, het MARPOL-Verdrag, het MARPOL-Protocol 1978, het MARPOL-Protocol 1997, het PAL-Verdrag, het SFV-Verdrag, het SOLAS-Verdrag, het SOLAS-Protocol 1978, het SOLAS-Protocol 1988, het SRC-Verdrag, het STCW-Verdrag, het STCW-F-Verdrag en het TMC-Verdrag. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde technische codes, richtsnoeren en standaarden worden terbeschikking gesteld op de website van het Belgisch Scheepsregister. De berichten in het Belgisch Staatsblad vermelden het webadres waar de integrale tekst beschikbaar is.
Art. 1.1.2.2. Bekendmaking van wijzigingen van internationale verdragen en akten § 1. In afwijking van artikel 8 van de wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen, worden de volgende wijzigingen van verdragen en van de technische codes, richtsnoeren en standaarden waarnaar die verdragen verwijzen, bekendgemaakt door middel van een bericht in het Belgisch Staatsblad in het Nederlands en het Frans dat melding maakt van de aanneming van de wijziging en de inwerkingtreding van de wijziging ten aanzien van België, zonder dat de tekst van de betrokken wijziging wordt weergegeven : 1° de wijzigingen aangenomen op grond van artikel 20 van het ADN-Verdrag;2° de wijzigingen aangenomen op grond van artikel 16 van AFS-Verdrag;3° de wijzigingen aan de bijlage van het BWM-Verdrag aangenomen op grond van artikel 19 van dat verdrag;4° de wijzigingen aangenomen op grond van artikel 19 van het CDNI-Verdrag;5° de wijzigingen aangenomen op grond van artikel 9 en artikel 10 van het CSC-Verdrag;6° de wijzigingen aangenomen op grond van artikel 29 van het LL-Verdrag;7° de wijzigingen aangenomen op grond van artikel VI van het LL-Protocol 1988;8° de wijzigingen aangenomen op grond van artikel 16 van het MARPOL-Verdrag, het MARPOL-Protocol 1978 en het MARPOL-Protocol 1997, die naar dat artikel verwijzen;9° de wijzigingen aangenomen op grond van artikel 23 van het PAL-Verdrag;10° de wijzingen aan de bijlage bij het SFV-Verdrag aangenomen op grond van artikel 11 van het Protocol van 1993 bij dat verdrag;11° de wijzigingen aangenomen op grond van artikel VIII van het SOLAS-Verdrag, het SOLAS-Protocol 1978 en het SOLAS-Protocol 1988, die naar dat artikel verwijzen;12° de wijzingen aan de bijlage van het SRC-Verdrag aangenomen op grond van artikel 18 van dat verdrag;13° de wijzigingen aangenomen op grond van artikel XII van het STCW-Verdrag;14° de wijzingen aangenomen op grond van het artikel 10 van STCW-F-Verdrag;15° de wijzigingen aangenomen op grond van artikel 18 van het TMC-Verdrag. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde wijzigingen worden terbeschikking gesteld op de website van het Belgisch Scheepsregister. De berichten in het Belgisch Staatsblad vermelden het webadres waar de integrale tekst beschikbaar is.
Art. 1.1.2.3. Uitvoering van internationale verdragen en akten § 1. De Koning kan, bij in Ministerraad overlegd besluit, inzake vervoer over zee of de waterweg, alle maatregelen treffen welke vereist zijn ter uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit de internationale verdragen en uit de krachtens de verdragen vastgestelde internationale akten. § 2. De ter uitvoering van paragraaf 1 genomen koninklijke besluiten kunnen de wijziging en de opheffing van wetsbepalingen inhouden. § 3. Paragraaf 1 is niet van toepassing op de verplichtingen die voortvloeien uit de verordeningen en de richtlijnen die uitgevaardigd zijn in toepassing van artikel 103 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Art. 1.1.2.4. Gebruiken en algemene scheepvaartrechtelijke beginselen § 1. De gebruiken en de algemene scheepvaartrechtelijke beginselen zijn bijzondere bronnen van scheepvaartrecht. § 2. De gebruiken vullen de overeenkomst aan en dragen bij tot haar uitlegging. Zij kunnen afwijken van de wet, tenzij deze van dwingend recht of openbare orde is. HOOFDSTUK 3. - Bekendmakingen Art. 1.1.3.1 Website van het Belgisch Scheepsregister § 1. Telkens dit wetboek een bekendmaking op de website van het Belgisch Scheepsregister voorschrijft, vermeldt die website de datum van de betrokken bekendmaking. § 2. Het Belgisch Scheepsregister houdt een bijzonder register van de op grond van dit wetboek verrichte bekendmakingen bij, dat ter inzage is van alle belanghebbenden.
Art. 1.1.3.2. Uitvoeringsbesluiten De Koning kan de bekendmakingen op de website van het Belgisch Scheepsregister en de andere door dit wetboek bedoelde bekendmakingen nader regelen.
Art. 1.1.3.3. Andere bekendmakingsvormen De door of krachtens dit wetboek bepaalde bekendmakingsvereisten staan niet in de weg aan bijkomende bekendmakingen in binnen- of buitenland, welke evenwel geen nadere rechtsgevolgen teweegbrengen.
Art. 1.1.3.4. Retributies Voor de bekendmakingen op de website van het Belgisch Scheepsregister kan een retributie worden geheven welke door de scheepseigenaar of zijn lasthebber, de aanvrager of de begunstigde verschuldigd is aan de Staat.
De Koning bepaalt het tarief van de retributies en de nadere regels voor de toepassing en inning ervan.
Titel 2. - Het Belgisch Scheepsregister Art. 1.2.1.1. Taken van het Belgisch Scheepsregister Het Belgisch Scheepsregister heeft als taken : 1° de registratie van zeeschepen, de registratie van rompbevrachtingen, de teboekstelling van binnenschepen en het met een en ander verband houdende beheer van de scheepsregisters overeenkomstig deze titel;2° de openbaarmaking van akten, vonnissen, eisen en andere stukken betreffende schepen en het desbetreffende beheer, overeenkomstig afdeling 2 van hoofdstuk 1 van titel 2 van boek 2 en afdeling 2 van hoofdstuk 1 van titel 2 van boek 3. De Koning kan het beheer van de scheepsregisters en de inrichting en de werking van het Belgisch Scheepsregister nader regelen.
Art. 1.2.1.2. Register van neerlegging In het register van neerlegging worden, op de dag van hun aanbieding en in de volgorde van de uit een doorlopende nummering blijkende aanbiedingen, vastgesteld : 1° de neerlegging van stukken aangeboden ter registratie of wijziging van de registratie van zeeschepen dan wel ter teboekstelling of wijziging van de teboekstelling van binnenschepen;2° de neerlegging van akten, vonnissen, eisen en exploten overeenkomstig de hoofdstukken 1, 5 en 6 van titel 2 van boek 2 en de hoofdstukken 1, 3 en 4 van titel 2 van boek 3. Het register wordt elke dag afgesloten.
De buiten de openingsuren van het Belgisch Scheepsregister aangeboden akten, vonnissen, borderellen en andere stukken worden geacht aangeboden te zijn aan het begin van het eerst daaropvolgende openingsuur van het Belgisch Scheepsregister.
Voor zover het werkelijke tijdstip van aanbieding kan worden vastgesteld, bepaalt dit de onderlinge volgorde van de neerlegging.
Art. 1.2.1.3. Getuigschriften Op grond van de scheepsregisters en de stukken die het bewaart, verstrekt het Belgisch Scheepsregister op aanvraag getuigschriften, afschriften en gegevens betreffende de aangelegenheden die aan zijn zorg zijn toevertrouwd. Het Belgisch Scheepsregister houdt van die getuigschriften, afschriften en gegevens een register bij.
Art. 1.2.1.4. Elektronische procedures De Koning kan : 1° de toegang via elektronische weg tot de scheepsregisters regelen;2° de elektronische indiening en neerlegging van akten en andere stukken bij het Belgisch Scheepsregister regelen; 3° de elektronische aflevering door het Belgisch Scheepsregister van de in artikel 1.2.1.3 bedoelde getuigschriften, afschriften en gegevens regelen.
Art. 1.2.1.5. Retributies Voor de vervulling van formaliteiten, de aflevering van getuigschriften, afschriften en gegevens en andere door het Belgisch Scheepsregister verstrekte diensten kan een retributie worden geheven welke door de scheepseigenaar of zijn lasthebber, de aanvrager of de begunstigde verschuldigd is aan de Staat.
De Koning bepaalt het tarief van de retributies en de nadere regels voor de toepassing en inning ervan.
BOEK 2. - ZEEVAART Titel 1. - Algemene Bepalingen Art. 2.1.1.1. Toepassingsgebied De bepalingen van dit boek zijn van toepassing op zeeschepen en het vervoer via zeeschepen.
Art. 2.1.1.2. Reders In dit boek, in de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 en, behoudens uitdrukkelijke afwijking, in de desbetreffende uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder : 1° "scheepseigenaar" : de persoon of de personen die eigenaar zijn van het schip;2° "reder" : de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die het rederschap uitoefent;3° "rederschap" : het bezit van het schip dat gepaard gaat met de overwegende zeggenschap over het beheer, het gebruik en de exploitatie ervan;4° "scheepsgebruiker" : elke houder van een zakelijk of persoonlijk recht dat gedurende een bepaalde tijd recht geeft op het gebruik van een schip of een deel van een schip, met uitzondering van reders, reisbevrachters en partijen bij en rechthebbenden onder een vervoerovereenkomst;5° "scheepsmede-eigendom" : de eigendom van een schip dat onverdeeld toebehoort aan verscheidene personen die elk één of meer scheepsaandelen bezitten;6° "scheepsmede-eigenaar" : elke eigenaar van een schip in scheepsmede-eigendom;7° "scheepsaandeel" : elk kleinste deel van de scheepsmede-eigendom dat een scheepsmede-eigenaar toebehoort;8° "scheepsagent" : de natuurlijke persoon of rechtspersoon gemandateerd om in België de reder te vertegenwoordigen. Art. 2.1.1.3. Opvarenden In dit boek, in de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 en, behoudens uitdrukkelijke afwijking, in de desbetreffende uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder : 1° "gezagvoerder" : elke persoon aan wie het bevel over het zeeschip is toevertrouwd of die dit bevel feitelijk en rechtmatig voert;2° "kapitein" : de gezagvoerder van een zeeschip, met uitzondering van een zeeschip bestemd of gewoonlijk gebruikt voor visserij of niet bedrijfs- of beroepsmatige pleziervaart;3° "schepeling" : elke persoon die, hetzij ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst, hetzij als zelfstandige, hetzij in enige andere hoedanigheid, werkzaamheden verricht aan boord van een zeeschip;4° "bemanningslid" : elke schepeling verbonden door een arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst;5° "arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst" : de arbeidsovereenkomst waarbij een werknemer zich ertoe verbindt om arbeid te verrichten aan boord en in dienst van een scheepseigenaar of reder;6° "bemanning" : alle bemanningsleden;7° "verstekeling" : elke persoon die zich zonder toelating van de gezagvoerder aan boord van een zeeschip bevindt;8° "passagier" : elke persoon die zich aan boord van een zeeschip bevindt zonder schepeling of verstekeling te zijn;9° "opvarende" : elke schepeling, elke passagier en elke verstekeling. § 2. De Koning kan, bij in Ministerraad overlegd besluit : 1° bepalingen van dit boek of zijn uitvoeringsbesluiten voor aangeduide bijzondere gezagvoerders, kapiteins, schepelingen, bemanningsleden, arbeidsovereenkomsten wegens scheepsdienst, verstekelingen, passagiers of opvarenden buiten toepassing verklaren;2° de begrippen gezagvoerder, kapitein, schepeling, bemanningslid, bemanning, arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst, verstekeling, passagier of opvarende nader of, waar noodzakelijk met het oog op de toepassing van aangeduide bepalingen, afwijkend omschrijven. Art. 2.1.1.4. Bevrachtingen In dit boek, in de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 en, behoudens uitdrukkelijke afwijking, in de desbetreffende uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder : 1° "bevrachtingsovereenkomst" : de overeenkomst waarbij een partij, vervrachter genoemd, een zeeschip of een deel ervan tegen vergoeding ter beschikking stelt van een bevrachter;2° "rompbevrachtingsovereenkomst" : de bevrachtingsovereenkomst waarbij de vervrachter het gehele zeeschip zonder bemanning ter beschikking stelt van de bevrachter, en aan deze het rederschap overdraagt;3° "tijdbevrachtingsovereenkomst" : de bevrachtingsovereenkomst waarbij de vervrachter het gehele zeeschip met bemanning gedurende een bepaalde tijd ter beschikking van de bevrachter stelt;4° "reisbevrachtingsovereenkomst" : de bevrachtingsovereenkomst waarbij de vervrachter zich ertoe verbindt om met het zeeschip een bepaalde reis uit te voeren. Titel 2. - ZEESCHEPEN HOOFDSTUK 1. - Registratie en openbaarheid Afdeling 1. - Registratie van zeeschepen
Art. 2.2.1.1. Begrippen Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt een amfibievoertuig, in afwijking van artikel 1.1.1.3, § 1, beschouwd als een schip.
Met het oog op de toepassing van dit hoofdstuk wordt een schip in aanbouw of in verbouwing als schip beschouwd zodra de bouwovereenkomst respectievelijk de verbouwingsovereenkomst is ondertekend.
Art. 2.2.1.2. Belgische vlag § 1. Geen schip mag de Belgische vlag voeren tenzij het in het Belgisch zeeschepenregister geregistreerd is.
De doorhaling van de registratie brengt van rechtswege het verval van het recht de Belgische vlag te voeren met zich. § 2. Behoudens de uitzonderingen door of krachtens deze titel bepaald, zijn in het Belgisch zeeschepenregister geregistreerde zeeschepen verplicht de Belgische vlag te voeren.
Art. 2.2.1.3. Certificaat van registratie § 1. De gezagvoerder van een zeeschip dat verplicht is de Belgische vlag te voeren, moet te allen tijde het recht op deze vlag kunnen bewijzen door het voorleggen van een certificaat van registratie. § 2. Het certificaat van registratie wordt uitgereikt door het Belgisch Scheepsregister.
Het is onbeperkt geldig en kan enkel worden ingetrokken in de gevallen voorzien in paragraaf 4, 1°. § 3. Het is verboden de Belgische vlag te voeren zonder in het bezit te zijn van een certificaat van registratie. Een schip dat een certificaat van registratie heeft is verplicht de Belgische vlag te voeren. Het certificaat van registratie moet aan boord worden gehouden en op elk verzoek van de bevoegde overheden worden vertoond. § 4. De Koning bepaalt : 1° de gevallen waarin het certificaat van registratie vervalt of ambtshalve kan worden ingetrokken;2° de verplichtingen verbonden aan het bezit van het certificaat van registratie;3° de retributie verschuldigd voor het afleveren van het certificaat van registratie;4° de vorm en de afgifte van het certificaat van registratie. Art. 2.2.1.4. Registratie De Koning : 1° bepaalt welke zeeschepen moeten of mogen geregistreerd worden alsook de voorwaarden waaraan het zeeschip, zijn eigenaar, zijn reder of zijn exploitant daartoe vooraf moeten voldoen waarbij in het bijzonder vereisten inzake de nationaliteit, de woon- of verblijfplaats of de vestiging van de hoofdinrichting, alsook inzake de samenstelling van het maatschappelijk kapitaal of van de organen van verenigingen of vennootschappen kunnen worden opgelegd;2° stelt de vorm en de inhoud vast van de aanvraag die bij het Belgisch Scheepsregister met het oog op de registratie moet worden gedaan;3° duidt aan welke documenten bij de aanvraag moeten worden gevoegd of waarvan de voorlegging bij het onderzoek daarvan kan worden geëist;4° wijst de personen aan die gehouden zijn of gemachtigd worden om de aanvraag in te dienen;5° bepaalt de termijn waarbinnen de aanvraag moet gebeuren;6° bepaalt welke documenten in het register moeten worden ingeschreven en welke doorhalingen moeten worden verricht. Art. 2.2.1.5. Wijzigingen De Koning bepaalt de wijzigingen die bij het Belgisch Scheepsregister moeten worden aangemeld alsook de modaliteiten en de termijn van indiening van de betreffende wijzigende aanmelding.
Art. 2.2.1.6. Doorhaling § 1. De registratie wordt doorgehaald : 1° op verzoek van degene die in het register als eigenaar vermeld staat;2° op aangifte van de eigenaar of ambtshalve : a) ingeval het zeeschip is vergaan, is gesloopt of blijvend ongeschikt is om te drijven;b) ingeval van het zeeschip geen tijding werd ontvangen gedurende zes maanden te rekenen van de dag van het laatste uitvaren of van de dag waarop de laatste berichten werden ontvangen, zonder dat dit aan een algemene storing in de berichtgeving kan worden geweten;c) ingeval het zeeschip of de eigenaar, de reder of de exploitant ervan niet meer voldoet aan de door de Koning bepaalde voorwaarden om geregistreerd te kunnen worden. § 2. Het Belgisch Scheepsregister gaat slechts tot doorhaling over na te hebben onderzocht of aan de wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan. § 3. Niettegenstaande de doorhaling blijven de inschrijvingen betreffende de zakelijke rechten waarmee het zeeschip is bezwaard bestaan en kunnen zij naderhand worden doorgehaald, verminderd of hernieuwd. § 4. Geen registratie mag worden doorgehaald dan dertig dagen na de dag waarop alle bij het Belgisch Scheepsregister ingeschreven schuldeisers en alle derden die er een exploot van beslag lieten inschrijven, door het Belgisch Scheepsregister op de hoogte zijn gebracht op de wijze door de Koning bepaald.
Deze termijn geldt niet voor de doorhaling op verzoek of aangifte van de eigenaar, als deze daarbij de schriftelijke toestemming van de voormelde schuldeisers en derden voegt. § 5. Het Belgisch Scheepsregister vermeldt de doorhaling op de meetbrief.
Art. 2.2.1.7. Thuishaven § 1. De keuze van de naam van een zeeschip in de registratieaanvraag en elke wijziging daarvan, moeten aan het Belgisch Scheepsregister ter goedkeuring worden voorgelegd. De thuishaven moet in België gelegen zijn. § 2. De gezagvoerder moet erover waken dat de naam en de thuishaven altijd met duidelijke en goed zichtbare letters op het achterschip vermeld staan.
Art. 2.2.1.8. Nationaliteit van de gezagvoerder Het bevel over een geregistreerd zeeschip mag alleen worden opgedragen aan een persoon met de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte. De Koning wijst de overheid aan die van deze verplichting kan ontslaan en bepaalt de voorwaarden die ter zake moeten worden vervuld.
Art. 2.2.1.9. Inschrijving in een buitenlands rompbevrachtingsregister § 1. Een geregistreerd zeeschip mag slechts in een buitenlands rompbevrachtingsregister worden ingeschreven als het Belgisch Scheepsregister daarin heeft toegestemd overeenkomstig paragraaf 5.
Op verzoek van degene die de toestemming verkrijgt, schrijft het Belgisch Scheepsregister zulks in het register der zeeschepen in en maakt het van die inschrijving melding op het document waarbij de toestemming werd verleend.
Door de vervulling van voornoemde formaliteiten wordt het recht de Belgische vlag te voeren geschorst voor de duur van de rompbevrachting die tot toestemming aanleiding heeft gegeven. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde toestemming kan door het Belgisch Scheepsregister worden ingetrokken zodra een internationaal conflict dreigt of is uitgebroken. § 3. Door de ontbinding van de rompbevrachtingsovereenkomst, wat daar ook de oorzaak van is, herleeft de verplichting de Belgische vlag te voeren. § 4. Na de inschrijving van de in paragraaf 1 bedoelde toestemming blijven de inschrijvingen bedoeld in de artikelen 2.2.1.12 en 2.2.1.13 bestaan. Nieuwe inschrijvingen dienen te geschieden in het zeeschepenregister. § 5. De toestemming bedoeld in paragraaf 1 wordt niet verleend tenzij de volgende voorwaarden zijn vervuld : 1° de rompbevrachtingsovereenkomst vermeldt dat : a) de rompbevrachter de huur van het betrokken zeeschip niet mag overdragen en het schip niet door middel van een nieuwe rompbevrachting mag ondervervrachten, dan nadat het Belgisch Scheepsregister en de hypothecaire schuldeisers daarin uitdrukkelijk en voorafgaand hebben toegestemd;b) het zeeschip niet mag worden geregistreerd in een andere Staat dan die van het betrokken buitenlands rompbevrachtingsregister;c) de rompbevrachter de naam van het zeeschip niet mag wijzigen en het ook niet onder een andere naam in het rompbevrachtingsregister mag laten registreren;2° de aanvraag tot toestemming gaat vergezeld van een schriftelijke verklaring van elke ingeschreven hypothecaire schuldeiser waarbij hij uitdrukkelijk met de rompbevrachting die het voorwerp uitmaakt van de bevrachtingsovereenkomst instemt;3° de wetgeving van de Staat waar de rompbevrachting wordt geregistreerd, voldoet aan de volgende voorwaarden : a) de eigendom van het zeeschip en de hypotheken die het bezwaren, alsook hun rangregeling en de uitvoeringsmaatregelen, blijven uitsluitend beheerst door de wet van het register van oorsprong;b) de eigendom en de eigenaar van het betrokken zeeschip zijn en blijven geregistreerd in het register van oorsprong;c) inschrijvingen die het zeeschip bezwaren kunnen enkel worden genomen in het register van oorsprong;d) het register waar de rompbevrachting wordt geregistreerd, verwijst naar het register van oorsprong;e) tijdens de rompbevrachting moet het zeeschip de vlag voeren van de Staat waar de rompbevrachting is geregistreerd en moet het een document aan boord hebben dat het recht op die vlag bewijst en dat werd afgeleverd door of namens de overheid van die Staat;f) de ontbinding van de rompbevrachtingsovereenkomst, welke ook de oorzaak daarvan zij, stelt van rechtswege een einde aan de registratie van de rompbevrachting;4° de bewijslast met betrekking tot het vervullen van de onder 3° vermelde voorwaarden rust op de aanvrager van de toestemming.Het Belgisch Scheepsregister kan de aanvrager geheel of gedeeltelijk van deze bewijslast ontslaan.
Art. 2.2.1.10. Inschrijving in het Belgisch rompbevrachtingsregister § 1. Een zeeschip dat in een buitenlands register van oorsprong is ingeschreven, kan op naam van de rompbevrachter worden ingeschreven in het Belgische rompbevrachtingsregister.
De Koning stelt de voorwaarden vast waaraan deze inschrijving is onderworpen. De bewijslast met betrekking tot de vervulling van deze voorwaarden rust op de aanvrager van de toestemming. § 2. Enkel door de inschrijving in het rompbevrachtingsregister verwerft het betrokken zeeschip voor de duur van de rompbevrachting het recht de Belgische vlag te voeren. Dit recht vervalt door de ontbinding of door het verstrijken van de termijn van de rompbevrachting. De artikelen 2.2.1.2, § 2, 2.2.1.3, 2.2.1.7 en 2.2.1.8 zijn tijdens de rompbevrachting op het betrokken zeeschip van overeenkomstige toepassing. § 3. In het rompbevrachtingsregister kunnen geen lasten worden ingeschreven die het zeeschip bezwaren. De eigendom van het zeeschip en de lasten die deze bezwaren, blijven geregeld door de wet van de Staat van het register van oorsprong. Het Belgisch rompbevrachtingsregister verwijst desbetreffend naar het register van oorsprong. Afdeling 2. - Openbaarheid van rechten
Art. 2.2.1.11. Afwijkende bedingen Bedingen die afwijken van deze afdeling zijn nietig.
Art. 2.2.1.12. Inschrijving van akten en vonnissen § 1. Akten en vonnissen die bewijs opleveren van de vestiging, overdracht, aanwijzing of tenietdoening van zakelijke rechten op een schip, een schip in aanbouw, een schip in verbouwing of scheepstoebehoren, van scheepshypotheken of van de benoeming of het ontslag van een quiratair scheepsbeheerder worden ingeschreven in het zeeschepenregister. § 2. Vóór hun inschrijving kunnen de in paragraaf 1 bedoelde akten en vonnissen niet aan derden worden tegengesteld.
Het vorige lid geldt onder voorbehoud van artikel 69 van titel XVII van boek III van het Burgerlijk Wetboek.
Art. 2.2.1.13. Inschrijving van eisen De eisen tot het doen vaststellen van het bestaan van in artikel 2.2.1.12 bedoelde rechten of tot ontbinding, herroeping of nietigverklaring van een rechtshandeling vervat in een in dat artikel bedoelde akte, en de op dergelijke eisen gewezen vonnissen, worden eveneens in het zeeschepenregister ingeschreven.
De in het eerste lid bedoelde eisen zijn slechts ontvankelijk nadat zij ingeschreven zijn. De onontvankelijkheid moet door de rechter ambtshalve worden opgeworpen en kan in elke stand van het geding worden voorgedragen.
Op straffe van schadevergoeding mag de griffier geen expeditie van het vonnis afgeven voordat is gebleken dat het vonnis ingeschreven is.
Art. 2.2.1.14. Voor inschrijving vatbare akten Zowel onderhandse als authentieke akten worden tot inschrijving toegelaten, op voorwaarde dat : 1° zij voldoen aan de voorschriften vastgesteld overeenkomstig artikel 2.2.1.15; 2° zij werden geregistreerd overeenkomstig het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten;3° het desbetreffende zeeschip in België is geregistreerd. Art. 2.2.1.15. In akten verplichte vermeldingen De Koning kan voorschrijven welke vermeldingen betreffende het schip, de partijen en andere gegevens in de akten moeten worden opgenomen en op welke wijze dat moet gebeuren, opdat zij voor inschrijving in aanmerking komen.
Het Belgisch Scheepsregister kan de inschrijving weigeren van akten die niet aan die voorschriften voldoen.
Art. 2.2.1.16. Notariële akten betreffende erfopvolging De overgang van de in artikel 2.2.1.12 bedoelde rechten ingevolge erfopvolging wordt in het zeeschepenregister ingeschreven op zicht van een notariële akte waaruit blijkt wie de erfopvolgers zijn.
De in het eerste lid bedoelde inschrijving heeft geen gevolg betreffende de tegenstelbaarheid aan derden.
Art. 2.2.1.17. Overlegging van akten met het oog op inschrijving § 1. Met het oog op de inschrijving bedoeld in artikel 2.2.1.12 wordt aan het Belgisch Scheepsregister de akte zelf overgelegd indien het een onderhandse akte is, of een expeditie indien het een authentieke akte is. § 2. Van een onderhandse akte worden twee originelen overgelegd.
Indien slechts één origineel beschikbaar is, kan naast dit origineel een afschrift ervan worden overgelegd dat door het Belgisch scheepsregister wordt nagekeken op zijn echtheid. § 3. Van een authentieke akte worden een expeditie en een door de instrumenterende ambtenaar ondertekend afschrift overhandigd. § 4. De Koning kan bepalen dat akten kunnen of moeten worden overgelegd in elektronische vorm. Hij bepaalt de desbetreffende vorm- en procedurevoorschriften.
Art. 2.2.1.18. Ontvangstbewijzen en tijdstip van inschrijving Het Belgisch Scheepsregister verstrekt aan wie de inschrijving van een akte, vonnis, borderel of ander document aanvraagt, op diens verzoek een ontvangstbewijs van de aanbieding van die akte, dat vonnis, dat borderel of dat document. Dit ontvangstbewijs vermeldt het volgnummer waaronder de akte, het vonnis, het borderel of het document werd neergelegd in het register van neerlegging.
Het Belgisch Scheepsregister mag de inschrijvingen in het daartoe bestemde scheepsregister niet doen dan op de dag en in de volgorde van de aanbiedingen, zoals bepaald overeenkomstig artikel 1.2.1.2.
Art. 2.2.1.19. Vermeldingen bij de inschrijving Het Belgisch Scheepsregister vermeldt bij de inschrijving : 1° de datum van de akte;2° de vorm van de akte en, indien het een authentieke akte is, de vermelding van welke openbare ambtenaar of rechtbank zij uitgaat;3° de naam en de voornamen van de partijen alsook;a) wat betreft natuurlijke personen van Belgische nationaliteit, hun rijksregisternummer;b) wat betreft natuurlijke personen van vreemde nationaliteit, hun woonplaats;c) wat betreft rechtspersonen naar Belgisch recht, het ondernemingsnummer;d) wat betreft rechtspersonen naar vreemd recht, het adres van hun zetel;4° de aard en hoofdbestanddelen van de verrichting. Art. 2.2.1.20. Teruggave van akten na inschrijving Na de inschrijving geeft het Belgisch Scheepsregister aan de aanvrager de expeditie van de authentieke akte of een origineel van de onderhandse akte terug, naargelang het geval. Onderaan op het stuk bevestigt het de inschrijving te hebben verricht en vermeldt het datum en nummer ervan.
Het ondertekend afschrift van de authentieke akte, hetzij, naargelang het geval, een origineel van de onderhandse akte of het afschrift ervan bedoeld in artikel 2.2.1.17, § 2, blijft bij het Belgisch Scheepsregister berusten.
Art. 2.2.1.21. Overlegging van processtukken met het oog op inschrijving Met het oog op de inschrijving bedoeld in artikel 2.2.1.13 worden aan het Belgisch Scheepsregister overgelegd : 1° indien het een eis in rechte betreft, het gerechtsdeurwaardersexploot en een door de gerechtsdeurwaarder ondertekend afschrift;2° indien het een vonnis betreft, twee door de griffier afgeleverde afschriften. De Koning kan bepalen dat documenten kunnen of moeten worden overgelegd in elektronische vorm. Hij bepaalt de desbetreffende vorm- en procedurevoorschriften.
Art. 2.2.1.22. Neerlegging van processtukken betreffende niet geregistreerde of teboekgestelde schepen Ingeval het schip waarop de eis tot ontbinding, tot herroeping of tot vernietiging betrekking heeft niet in België geregistreerd is, beperkt het Belgisch Scheepsregister zich tot de neerlegging van het exploot of het afschrift van het vonnis in het register van neerlegging. Het Belgisch Scheepsregister gaat alsnog tot de inschrijving over zodra het schip is geregistreerd.
Art. 2.2.1.23. Teruggave van processtukken na inschrijving Het Belgisch Scheepsregister geeft aan de verzoeker het exploot respectievelijk een afschrift van het vonnis, waarop hij de verklaring aanbrengt dat de inschrijving gedaan is, terug.
Art. 2.2.1.24. Onderlinge rang van op dezelfde dag aanboden titels Indien op dezelfde dag verscheidene aan openbaarmaking onderworpen titels op het Belgisch Scheepsregister ter inschrijving worden aangeboden, wordt hun onderlinge rang bepaald door het volgnummer waaronder het Belgisch Scheepsregister de overhandiging heeft vermeld in het register van neerlegging.
Art. 2.2.1.25. Nietigheid van inschrijvingen Verzuim van een of meer van de in deze titel voorgeschreven formaliteiten, heeft alleen dan nietigheid van de inschrijving tot gevolg, wanneer daaruit nadeel voor derden ontstaat.
Art. 2.2.1.26. Aansprakelijkheid § 1. De Belgische Staat is aansprakelijk voor de schade die wordt veroorzaakt door : 1° de weigering of het verzuim van het Belgisch Scheepsregister tot een gevorderde inschrijving of neerlegging over te gaan, en de daarbij opgelopen vertraging;2° het niet vermelden door het Belgisch Scheepsregister in een getuigschrift van een of meer inschrijvingen betreffende rechten op schepen;3° de weigering van het Belgisch Scheepsregister een getuigschrift af te geven, en de daarbij opgelopen vertraging. De Belgische Staat is van de in het vorige lid bedoelde aansprakelijkheid ontheven ingeval de weigering, het verzuim, de vertraging of het ontbreken van de vermelding te wijten is aan de ontoereikendheid van de aan het Scheepsregister overlegde of aangeboden akten of stukken. § 2. Op aanvraag van de verzoeker wordt door een gerechtsdeurwaarder dadelijk proces-verbaal van de in paragraaf 1, 1° en 3° bedoelde weigering of vertraging opgemaakt.
Art. 2.2.1.27. Niet in getuigschriften vermelde schuldeisers In geval van zuivering blijft het schip, waarvoor het Belgisch Scheepsregister in zijn getuigschriften een of meer ingeschreven rechten van scheepshypotheek onvermeld mocht hebben gelaten, hiervan ontheven in de handen van de nieuwe bezitter, mits de aanvraag van het getuigschrift duidelijk het schip aanwijst waarop de inschrijvingen zijn genomen.
Deze bepaling geldt onverminderd het recht van de niet in het getuigschrift vermelde schuldeisers om te bekwamer tijd de veiling te vorderen en om zich te doen plaatsen in de rang die hun toekomt, zolang de prijs door de verkrijger niet is betaald of zolang de onder de schuldeisers geopende rangregeling niet is gesloten. HOOFDSTUK 2. - Meting Art. 2.2.2.1. Begrippen § 1. In deze titel, in de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 en, behoudens uitdrukkelijke afwijking, in de desbetreffende uitvoeringsbesluiten, wordt verstaan onder : 1° "Verdragsluitende Staat" : een Staat die gebonden is door het TMC-Verdrag;2° "internationale meetbrief " : de meetbrief bedoeld in de artikelen 7 en 9 van het TMC-Verdrag;3° "nationale meetbrief" : de meetbrief uitgereikt uitsluitend op grond van deze titel;4° "lengte" : 96 procent van de totale lengte van de lastlijn op 85 procent van de kleinste holte naar de mal gemeten vanaf de bovenzijde van de kielplaat, dan wel de lengte van de voorzijde van de voorsteven tot aan de hartlijn van de roerkoning op deze lastlijn gemeten, indien deze laatste lengte groter is;bij zeeschepen die met stuurlast zijn ontworpen moet de lastlijn waarop deze lengte wordt gemeten, evenwijdig aan de constructiewaterlijn worden genomen; 5° "brutotonnenmaat" : de maat van de totale inhoud van een zeeschip;6° "nettotonnenmaat" : de maat van de nuttige capaciteit van een zeeschip;7° "internationale reis" : een zeereis van een land waarop het TMC-Verdrag van toepassing is, naar een buiten dat land gelegen haven of omgekeerd;te dien einde wordt elk gebied voor welk internationale betrekkingen een Verdragsluitende Staat verantwoordelijk is of waarover de Organisatie van de Verenigde Naties als gezagsorgaan het beheer uitoefent, als een afzonderlijk land beschouwd. § 2. In alle wetten en besluiten waarin zonder nadere bepaling de woorden "ton", "tonnenmaat" of "tonnage" worden gebruikt in verband met zeeschepen, moeten die woorden begrepen worden in de betekenis van brutoton, brutotonnenmaat respectievelijk brutotonnage.
Art. 2.2.2.2. Materiële toepassing § 1. Deze titel en de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 zijn van toepassing op zeeschepen die worden ingezet of bestemd zijn voor bedrijfs- of beroepsmatige doeleinden. § 2. De Koning kan dit hoofdstuk en de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 geheel of gedeeltelijk van toepassing verklaren op andere schepen dan de in paragraaf 1 bedoelde zeeschepen.
Art. 2.2.2.3. Verplichting een meetbrief aan boord te hebben Een Belgisch zeeschip moet voorzien zijn van : 1° een internationale meetbrief, ingeval het een lengte heeft van 24 meter of meer, en internationale reizen maakt;hetzij 2° een nationale meetbrief, ingeval het een lengte heeft van minder dan 24 meter of ingeval het geen internationale reizen maakt. Art. 2.2.2.4. Uitreiking van meetbrieven Een meetbrief wordt op schriftelijke aanvraag van de scheepseigenaar of zijn lasthebber uitgereikt door de Scheepvaartcontrole tegen betaling van een retributie.
De Scheepvaartcontrole kan evenwel de bevoegde overheid van een andere Verdragsluitende Staat verzoeken de bruto- en nettotonnenmaat van het zeeschip vast te stellen overeenkomstig het TMC-Verdrag en ten behoeve van dat zeeschip een internationale meetbrief af te geven. De daaraan verbonden kosten zijn ten laste van de scheepseigenaar of zijn lasthebber.
Art. 2.2.2.5. Kennisgeving van wijzigingen De scheepseigenaar of zijn lasthebber moet de Scheepvaartcontrole schriftelijk kennis geven van elke wijziging van de inrichting, de bouw of de kenmerken van het zeeschip waardoor de brutotonnenmaat of de nettotonnenmaat kan veranderen.
Art. 2.2.2.6. Einde van de geldigheid van meetbrieven § 1. Een internationale meetbrief verliest zijn geldigheid en wordt door de Scheepvaartcontrole ingetrokken wanneer zodanige wijzigingen hebben plaatsgevonden in de inrichting, de bouw, de capaciteit, het benutten van de ruimten, het totale aantal passagiers dat het zeeschip volgens zijn certificaat van deugdelijkheid voor passagiersschepen mag vervoeren, het vastgestelde vrijboord of de toegestane diepgang, dat daaruit noodzakelijkerwijze een vermeerdering van de bruto- of nettotonnenmaat voortvloeit. § 2. Een door de Scheepvaartcontrole ten behoeve van een Belgisch zeeschip uitgereikte internationale meetbrief verliest zijn geldigheid ingeval het zeeschip onder de vlag van een andere Staat wordt gebracht.
Ingeval het zeeschip onder de vlag van een andere Verdragsluitende Staat wordt gebracht, blijft de internationale meetbrief evenwel van kracht voor een periode van ten hoogste drie maanden ofwel tot het tijdstip waarop die andere Staat een andere internationale meetbrief ter vervanging uitreikt, naargelang welke tijdstip eerder valt.
De Scheepvaartcontrole doet zo spoedig mogelijk nadat het zeeschip de vlag van de andere Staat is gaan voeren, aan die andere Staat een afschrift toekomen van de op het tijdstip van de verandering van de vlag door het zeeschip gevoerde meetbrief, alsook een afschrift van de hierop betrekking hebbende berekening van de tonnenmaten. § 3. Een nationale meetbrief verliest zijn geldigheid en wordt door de Scheepvaartcontrole ingetrokken ingeval zodanige wijzigingen hebben plaatsgevonden aan het zeeschip dat daaruit noodzakelijkerwijze een vermeerdering van de brutotonnenmaat of de nettotonnenmaat voortvloeit of ingeval het zeeschip onder de vlag van een andere Staat wordt gebracht. § 4. De paragrafen 2 en 3 zijn niet van toepassing op de zeeschepen waarvoor het recht de Belgische vlag te voeren werd geschorst overeenkomstig artikel 2.2.1.9, § 1.
Art. 2.2.2.7. Meetbrief van ingevlagde schepen § 1. De internationale meetbrief van een zeeschip dat onder Belgische vlag wordt gebracht blijft van kracht voor een periode van ten hoogste drie maanden ofwel tot op het tijdstip waarop de Scheepvaartcontrole een internationale meetbrief ter vervanging uitreikt, naargelang welk tijdstip eerder valt. § 2. Een zeeschip waarvoor geen internationale meetbrief is uitgereikt en dat onder Belgische vlag wordt gebracht, wordt door de Scheepvaartcontrole opnieuw gemeten teneinde de bruto- en nettotonnenmaat vast te stellen.
De Scheepvaartcontrole reikt naargelang het in artikel 2.2.2.4 vermelde onderscheid een internationale meetbrief dan wel een nationale meetbrief uit. § 3. De paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing op de in een andere Staat geregistreerde zeeschepen die in het rompbevrachtingsregister werden ingeschreven overeenkomstig artikel 2.2.1.9.
Art. 2.2.2.8. Uitreiking van een meetbrief op verzoek van een buitenlandse overheid De Scheepvaartcontrole mag ingaan op het verzoek van een bevoegde overheid van een andere Verdragsluitende Staat om een internationale meetbrief uit te reiken ten behoeve van een zeeschip dat de vlag van die Staat voert of zal voeren, en daartoe tegen betaling van de kosten de bruto- en nettotonnenmaat van het zeeschip vast te stellen.
Art. 2.2.2.9. Vertoning van de meetbrief Op het eerste verzoek van de bevoegde Belgische overheid moet de gezagvoerder van een Belgisch of vreemd zeeschip, of zijn lasthebber, gelijk waar in Belgische wateren, een geldige meetbrief vertonen.
Als geldige meetbrief wordt beschouwd : 1° de internationale meetbrief;2° de nationale meetbrief;3° elke andere door de Scheepvaartcontrole aanvaarde meetbrief. Art. 2.2.2.10. Vaststelling van de tonnenmaat bij gebrek aan een meetbrief Op vordering van de Scheepvaartcontrole wordt de bruto- en nettotonnenmaat vastgesteld van elk Belgisch of vreemd zeeschip dat niet is voorzien van een geldige meetbrief als bedoeld in artikel 2.2.2.9, tweede lid. De daaraan verbonden kosten zijn ten laste van de scheepseigenaar of zijn lasthebber.
Art. 2.2.2.11. Suez- en Panamameetbrieven § 1. Op verzoek van de scheepseigenaar of zijn lasthebber kan de Scheepvaartcontrole tegen betaling van een retributie een bijzondere meetbrief uitreiken voor de vaart door het Suez- of Panamakanaal.
Met het oog op de uitreiking van de in het eerste lid bedoelde bijzondere meetbrief worden de tonnenmaten door de Scheepvaartcontrole vastgesteld overeenkomstig de metingsvoorschriften voor het betrokken kanaal.
De meetbrief moet vermelden overeenkomstig welke bepalingen de tonnenmaten van het zeeschip waarvoor de meetbrief is uitgereikt, zijn vastgesteld. § 2. Artikel 2.2.2.5 is van toepassing ingeval het zeeschip van een in paragraaf 1 bedoelde bijzondere meetbrief is voorzien.
Art. 2.2.2.12. Verzoek om een corrigerende meting Ingeval de aanvrager van een meetbrief meent dat de daarin vermelde bruto- of nettotonnenmaat niet juist is, kan hij de Scheepvaartcontrole binnen de veertien dagen na uitreiking van de meetbrief schriftelijk om een nieuwe meting verzoeken.
Voor die tweede meting wijst de Scheepvaartcontrole een personeelslid aan dat niet aan de eerste meting heeft deelgenomen.
Ingeval de metingen van elkaar verschillen is voor de nieuwe meting geen retributie verschuldigd.
Art. 2.2.2.13. Retributies § 1. Voor de vaststelling van de bruto- en nettotonnenmaat, de uitreiking van een meetbrief, de vervulling van formaliteiten en andere door de Scheepvaartcontrole in verband met de scheepsmeting verstrekte diensten kan : 1° een retributie worden geheven welke door de scheepseigenaar of zijn lasthebber, de aanvrager of de begunstigde verschuldigd is aan de Staat;2° de scheepseigenaar of zijn lasthebber, de aanvrager of de begunstigde worden verplicht aan de Staat de gemaakte onkosten terug te betalen. De Koning bepaalt het tarief van de retributies en de nadere regels voor de toepassing en inning ervan, alsook de nadere regels voor de terugbetaling van de gemaakte onkosten. § 2. Behalve in het geval van een nieuwe meting als bedoeld in artikel 2.2.2.12, derde lid, wordt geen meetbrief uitgereikt dan op overlegging van het bewijs van betaling van de retributie of van terugbetaling van de kosten.
Art. 2.2.2.14. Uitvoeringsbesluiten De Koning bepaalt : 1° de nadere regels voor het vaststellen van de bruto- en nettotonnenmaat met het oog op de uitreiking van de internationale meetbrief en van de nationale meetbrief;2° de inhoud, het model en de geldigheidsduur van de internationale meetbrief en de nationale meetbrief;3° de nadere regels in verband met de aanvraag, de uitreiking en de intrekking van de meetbrieven;4° welke bepalingen van deze titel niet van toepassing zijn op bepaalde types van schepen. HOOFDSTUK 3. - Veiligheid Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 2.2.3.1. Begrippen § 1. In dit hoofdstuk, in de daarop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 en, behoudens uitdrukkelijke afwijking, in de desbetreffende uitvoeringsbesluiten, wordt onder "erkende organisatie" verstaan, een organisatie die is erkend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties. § 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 worden de reder, de scheepsgebruiker, de scheepshuurder, de scheepsexploitant en hij die het schip in bezit heeft met de scheepseigenaar gelijkgesteld. § 3. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop betrekking hebbende bepalingen van deel 4 wordt een amfibievoertuig, in afwijking van artikel 1.1.1.3, § 1, beschouwd als een schip.
Art. 2.2.3.2. Materiële toepassing Dit hoofdstuk en de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 zijn van toepassing op zeeschepen die worden ingezet of bestemd zijn voor bedrijfs- of beroepsmatige doeleinden.
Art. 2.2.3.3. Andere regelgeving Dit hoofdstuk titel geldt onverminderd van de wet van 20 augustus 1981 houdende goedkeuring van de Internationale Overeenkomst voor veilige containers, en van de Bijlagen, opgemaakt te Genève op 2 december 1972.
Art. 2.2.3.4. Behandeling van schepen van niet-Verdragstaten Ingeval een zeeschip de vlag van een Staat voert die geen partij is bijhet CSC-Verdrag, het LL-Verdrag, het LL-Protocol 1988, het MLC-Verdrag, het SFV-Verdrag, het SOLAS-Verdrag, het SOLAS-Protocol 1978 of het SOLAS-Protocol 1988, ziet de Scheepvaartcontrole erop toe dat het geen gunstiger behandeling krijgt dan een schip dat vaart onder de vlag van een Staat die wel partij is bij het betrokken verdrag.
Art. 2.2.3.5. Retributies Voor de schouwing van een schip, de uitreiking van een certificaat of een toelating tot afvaart, de vervulling van formaliteiten en andere door de Scheepvaartcontrole in verband met de scheepsveiligheid verstrekte diensten, kan een retributie worden geheven welke door de scheepseigenaar of zijn lasthebber, de aanvrager of de begunstigde verschuldigd is aan de Staat.
De Koning bepaalt het tarief van de retributies en de nadere regels voor de toepassing en inning ervan. Afdeling 2. - Zeeschepen
Onderafdeling 1. - Veiligheidseisen Art. 2.2.3.6. Algemene veiligheids- en certificaatplicht § 1. Geen Belgisch of vreemd zeeschip mag vanuit een Belgische haven zee kiezen of in de Belgische wateren varen en geen zeeschip mag in het buitenland onder Belgische vlag zee kiezen, als het niet in staat van veiligheid is. § 2. Onder voorbehoud van de artikelen 2.2.3.7 en 2.2.3.8 mag geen zeeschip onder Belgische vlag varen indien het niet voorzien is van een in artikel 2.2.3.10 of 2.2.3.11 bedoeld geldig certificaat en van de in artikel 2.2.3.14, 1° bedoelde geldige certificaten.
Art. 2.2.3.7. Bijzondere regeling voor bepaalde kustvaarders Belgische zeeschepen die uitsluitend in een beperkt vaargebied langs een kust varen moeten voorzien zijn van een certificaat van deugdelijkheid voor beperkte vaart langs de kust, dat alleen voor het daarop vermeld gebied geldig is.
Het certificaat wordt uitgereikt door de scheepvaartcontroleurs en de geldigheidsduur ervan wordt desgevallend door hen verlengd overeenkomstig artikel 2.2.3.10, § 3.
Onverminderd artikel 2.2.3.9, stelt de Koning de voorwaarden vast waaronder de scheepvaartcontroleurs de grenzen van een beperkt vaargebied bepalen.
Art. 2.2.3.8. Bijzondere regeling voor bijzondere reizen Zeeschepen die een bijzondere reis ondernemen moeten voorzien zijn van een toelating tot afvaart die wordt verstrekt voor de duur en onder de voorwaarden bepaald door de scheepvaartcontroleurs.
De toelating tot afvaart wordt alleen verstrekt als de bijzondere reis geen gevaar oplevert voor de veiligheid van de bemanning, de passagiers, de lading of het marien milieu.
In het buitenland wordt de toelating tot afvaart alleen verleend op gunstig verslag van door de scheepvaartcontroleurs aangeduide deskundigen van een erkende organisatie.
De schepen welke de toelating tot afvaart aan boord hebben, moeten niet van een certificaat van deugdelijkheid voorzien zijn.
Art. 2.2.3.9. Uitvoeringsbesluiten De Koning bepaalt : 1° met inachtneming van de dienst en de vaart waartoe het zeeschip is bestemd, de voorwaarden waaraan het zeeschip moet voldoen om in staat van veiligheid te zijn, in het bijzonder de voorschriften betreffende : a) de bouw en de staat van onderhoud;b) de reddingsmiddelen;c) zeil en treil, de uitrustingsvoorwerpen en de reserveonderdelen, met inbegrip van de middelen tegen brand en de wisselstukken;d) de zeevaartinstrumenten, de seintoestellen en de telecommunicatiemiddelen;e) de voortstuwingsmachines, waaronder de motoren en de noodaggregaten, alsook de mechanische en de elektrische toestellen en de stoomketels;f) de lichamelijke geschiktheid, de brevetten, vergunningen en andere soortgelijke attesten, welke kunnen vereist worden van de kapitein en van de bemanning, het aantal bemanningsleden, alsook de samenstelling van de bemanning;g) het aantal passagiers die vervoerd mogen worden;h) de bewoonbaarheid van de inrichtingen, de hygiëne en de gezondheidsvoorwaarden;i) de diepgangschalen en de vrijboordmerken;j) de stabiliteit, het stuwen, het ballasten en de belasting van de scheepsstructuur;k) het laad- en losgerei;2° de voorwaarden waaronder de scheepvaartcontroleurs, in bijzondere gevallen, ontheffing kunnen verlenen van de toepassing van een of meer bepalingen van de uitvoeringsbesluiten;3° de mate waarin de zeeschepen moeten voldoen aan de krachtens het 1° vastgestelde voorschriften, alsook de bevoegdheden welke de scheepvaartcontroleurs ter zake hebben;4° de verplichtingen van de gezagvoerders en andere opvarenden alsook van de scheepseigenaars in verband met de veiligheid van zeeschepen;5° de voorwaarden waaronder de organisaties kunnen worden erkend en gemachtigd tot het uitvoeren van gehele of gedeeltelijke inspecties en controles van Belgische zeeschepen in verband met certificaten met betrekking tot de veiligheid van de scheepvaart en het voorkomen van verontreiniging door zeeschepen en, in voorkomend geval, tot het uitreiken en vernieuwen van die certificaten;6° bijzondere regels voor onbemande schepen. Onderafdeling 2. - Certificaten Art. 2.2.3.10. Certificaat van deugdelijkheid § 1. Het certificaat van deugdelijkheid wordt uitgereikt door de Scheepvaartcontrole.
Het certificaat stelt vast, tot het tegenbewijs is geleverd, dat het zeeschip in al zijn delen beantwoordt aan de voorschriften van deze titel en van de besluiten genomen ter uitvoering ervan. § 2. De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder het certificaat van deugdelijkheid wordt aangevraagd en uitgereikt, alsook de inhoud en de geldigheidsduur ervan. § 3. De geldigheid van het certificaat van deugdelijkheid mag door de scheepvaartcontroleurs eenmaal voor ten hoogste een maand worden verlengd. Deze verlenging mag niet worden hernieuwd.
De scheepvaartcontroleur maakt van de verlenging melding op het certificaat. § 4. Het certificaat van deugdelijkheid verliest van rechtswege zijn geldigheid ingeval een of meer overeenkomstig artikel 2.2.3.14 vereiste internationale certificaten, om welke reden ook, niet meer geldig is of zijn.
Art. 2.2.3.11. Voorlopig certificaat van deugdelijkheid § 1. Wanneer een zeeschip in het buitenland onder Belgische vlag wordt gebracht en de Scheepvaartcontrole niet voor een certificaat van deugdelijkheid kan zorgen, moet het zeeschip voorzien zijn van een voorlopig certificaat van deugdelijkheid.
Dit certificaat wordt door de Scheepvaartcontrole uitgereikt op gunstig verslag van een erkende organisatie.
Het voorlopig certificaat kan evenwel zonder de tussenkomst van een erkende organisatie worden uitgereikt indien de gezagvoerder of een andere vertegenwoordiger van de scheepseigenaar geldige vreemde nationale of internationale certificaten overlegt waaruit blijkt dat voldaan is aan alle punten welke door het certificaat van deugdelijkheid zijn gedekt. § 2. Wanneer een Belgisch zeeschip zich in het buitenland bevindt en zijn certificaat van deugdelijkheid vóór de vervaldatum, welke in voorkomend geval overeenkomstig artikel 2.2.3.10, § 3 is uitgesteld, niet kan worden vernieuwd, moet het worden voorzien van een voorlopig certificaat van deugdelijkheid dat door de Scheepvaartcontrole wordt uitgereikt op gunstig verslag van een erkende organisatie. § 3. De geldigheid van het voorlopig certificaat van deugdelijkheid verstrijkt in elk geval bij aankomst van het zeeschip in een Belgische haven of, voor de zeeschepen bedoeld in artikel 2.2.3.12, bij aankomst van het zeeschip in de haven welke het meestal aanloopt, ingeval het daar aankomt voordat het een Belgische haven bereikt.
Art. 2.2.3.12. Belgische schepen die nooit of uitzonderlijk een Belgische haven aanlopen § 1. Het certificaat van deugdelijkheid van een Belgisch zeeschip dat nooit of alleen bij uitzondering een Belgische haven aanloopt, kan door de Scheepvaartcontrole worden uitgereikt overeenkomstig artikel 2.2.3.11, § 1, tweede lid.
Ingeval het zeeschip zich niet in een Belgische haven bevindt en het in de onmogelijkheid verkeert zijn certificaat van deugdelijkheid binnen de voorgeschreven termijn te vernieuwen, is artikel 2.2.3.11, § 2 van overeenkomstige toepassing. § 2. Ingeval een Belgisch zeeschip dat nooit of alleen bij uitzondering een Belgische haven aanloopt, niet aan de in paragraaf 1 bedoelde voorwaarden kan voldoen, wordt de procedure voor het bekomen van het certificaat van deugdelijkheid geregeld door de scheepvaartcontroleurs. De scheepvaartcontroleurs kunnen hiertoe zich naar het schip begeven. Onverminderd de retributie verschuldigd overeenkomstig artikel 2.2.3.5 worden de onkosten waaronder verblijfs- en reiskosten vergoed door de scheepseigenaar of zijn lasthebber, de aanvrager of de begunstigde. § 3. Artikel 2.2.3.11, § 3 is op de uitreiking van in dit artikel bedoelde certificaten van overeenkomstige toepassing.
Art. 2.2.3.13. Gevolgen van schadegevallen en veranderingen § 1. Ingeval een Belgisch zeeschip zware schade heeft opgelopen of zijn bouw aanzienlijke veranderingen heeft ondergaan, is het certificaat van deugdelijkheid van rechtswege geschorst en kan het niet opnieuw geldig gemaakt worden dan door de scheepvaartcontroleurs.
Ingeval het zeeschip zich in het buitenland bevindt, wijst de gezagvoerder of een andere vertegenwoordiger van de scheepseigenaar een erkende organisatie aan. § 2. Buiten de gevallen bedoeld in paragraaf 1, ingeval een Belgisch zeeschip schade heeft opgelopen, bij een voorval waardoor het vermoeden rijst dat schade aan het zeeschip ontstaan is en dit zeeschip daarna een haven aanloopt, of ingeval schade is ontstaan of het vermoeden daarvan rijst tijdens het verblijf in een haven, mag de reis niet worden voortgezet, voordat de gezagvoerder met de scheepvaartcontroleurs in verbinding is getreden om over de schade verslag uit te brengen en hun richtlijnen te ontvangen. Ingeval de scheepvaartcontroleurs oordelen dat de schade niet onmiddellijk behoeft te worden hersteld, geven ze aan de gezagvoerder een schriftelijke verklaring af naar luid waarvan de reis zonder bezwaar kan worden voortgezet onder de daarin vastgestelde voorwaarden.
In het buitenland treedt de gezagvoerder in verbinding met de Scheepvaartcontrole of, zo dit onmogelijk is, met een vertegenwoordiger van een erkende organisatie. De scheepvaartcontroleurs dan wel de vertegenwoordiger van de erkende organisatie geeft een schriftelijke verklaring af, inhoudende dat de herstelling naar behoren is geschied of dat de reis zonder bezwaar kan worden voortgezet onder de daarin vastgestelde voorwaarden. De scheepvaartcontroleurs kunnen zich hiervoor naar het schip begeven.
Onverminderd de retributie verschuldigd overeenkomstig artikel 2.2.3.5 worden de onkosten waaronder verblijfs- en reiskosten vergoed door de scheepseigenaar of zijn lasthebber, de aanvrager of de begunstigde.
Ingeval de in het vorige lid bedoelde personen in het buitenland niet beschikbaar zijn, mag de gezagvoerder onder zijn verantwoordelijkheid de reis voortzetten, onder verplichting de feiten te vermelden in het scheepsdagboek. § 3. Een afschrift van de verslagen en verklaringen van de deskundigen moet onmiddellijk worden gezonden aan de scheepvaartcontroleurs.
Art. 2.2.3.14. Uitvoeringsbesluiten De Koning bepaalt : 1° de internationale certificaten waarvan elk Belgisch zeeschip moet voorzien zijn naargelang van de categorie waarin het bij het betrokken besluit is gerangschikt en overeenkomstig de daarin gestelde regels en voorwaarden;2° de voorwaarden waaronder internationale certificaten aan vreemde zeeschepen worden uitgereikt overeenkomstig de internationale verdragen waarbij België partij is;3° de inhoud en de geldigheidsduur van de onder 1° en 2° bedoelde certificaten. Art. 2.2.3.15. Deskundigen en classificatie § 1. Elk zeeschip dat is ingeschreven in een register van een erkende organisatie en dat er in de hoogste klasse van zijn categorie is ondergebracht, is ontslagen van de door de Scheepvaartcontrole of door de deskundige of deskundigen te verrichten vaststellingen betreffende de punten waarover door die organisatie toezicht is uitgeoefend.
Dezelfde vrijstelling kan worden verleend wanneer certificaten worden uitgereikt door een bevoegde vreemde openbare dienst.
De scheepvaartcontroleurs kunnen evenwel nazien of de voorwaarden bepaald voor het bekomen van het classificatiecertificaat of van andere certificaten zijn vervuld en, zo nodig, nadere vaststellingen gelasten. § 2. De Koning machtigt de erkende organisatie om de taken in dit hoofdstuk uit te voeren en duidt de bevoegde buitenlandse openbare diensten aan waarvan de certificaten kunnen worden aanvaard, en bepaalt onder welke voorwaarden dit zal geschieden. HOOFDSTUK 4. - Zaakstatuut Art. 2.2.4.1. Internationale toepassing § 1. De rechten op een zeeschip worden beheerst door : 1° het recht van de Staat van het register van oorsprong van het in een rompbevrachtingsregister ingeschreven schip;2° bij gebreke van rompbevrachtingsregistratie, het recht van de Staat waar het zeeschip geregistreerd of teboekgesteld is;3° bij gebreke van registratie of teboekstelling, het recht van de Staat waar de thuishaven van het zeeschip gelegen is;4° bij gebreke van een thuishaven, het recht van de Staat waar het zeeschip gewoonlijk wordt gebruikt of, indien die Staat niet kan worden vastgesteld, het recht van de Staat waar het zeeschip zich bevindt. § 2. De rechten op een zeeschip in aanbouw of in verbouwing worden beheerst door het recht van de Staat waar het zeeschip is geregistreerd of teboekgesteld en, bij gebreke van registratie of teboekstelling, door het recht van de Staat waar het schip wordt gebouwd of verbouwd.
Met het oog op de toepassing van dit artikel wordt een zeeschip in aanbouw of in verbouwing als zeeschip beschouwd zodra de bouwovereenkomst respectievelijk de verbouwingsovereenkomst is ondertekend. § 3. Het in het vorige paragrafen bedoelde recht is het recht dat geldt op het ogenblik waarop de rechten op het schip wordt ingeroepen.
De verwerving en het verlies van rechten op een schip worden evenwel beheerst door het recht dat geldt op het ogenblik waarop de handelingen of feiten die worden ingeroepen als grond van verwerving of verlies van die rechten zich voordoen. § 4. Het in de vorige paragrafen bedoelde recht bepaalt in het bijzonder : 1° of het zeeschip roerend of onroerend is;2° wat een bestanddeel en een toebehoren van het zeeschip is;3° welke rechten op een zeeschip kunnen rusten en welke de aard en de inhoud van die rechten zijn;4° op welke wijze die rechten ontstaan, wijzigen, overgaan en tenietgaan en welke hun onderlinge verhouding is;5° de titularissen van die rechten;6° de beschikbaarheid van die rechten;7° de openbaarmaking en de tegenstelbaarheid van die rechten. § 5. De paragrafen 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing op rechten op zeeschepen in aanbouw of in verbouwing.
Art. 2.2.4.2. Andere regelgeving Zijn niet van toepassing op schepen : 1° artikel 531 van het Burgerlijk Wetboek;2° artikel 87 en 89 van het Wetboek van internationaal privaatrecht. Art. 2.2.4.3. Afwijkende bedingen Bedingen die afwijken van deze titel zijn nietig.
Art. 2.2.4.4. Roerend goed Zeeschepen zijn roerende goederen.
Zij worden alleen onroerend door incorporatie wanneer zij daardoor een vast tuig worden.
Zij worden niet onroerend door bestemming.
Art. 2.2.4.5. Verkrijging van eigendom § 1. De eigendom van een zeeschip wordt verkregen : 1° behoudens de afwijkingen bepaald in de paragrafen 2 en 3, overeenkomstig het landrecht;2° door abandonnement, prijsmaking, verbeurdverklaring en op andere wijzen, overeenkomstig bijzondere wetten. § 2. Een geregistreerd schip kan niet het voorwerp uitmaken van een handgift. § 3. Met betrekking tot een geregistreerd zeeschip geldt het bezit niet als titel.
De bezitter van een niet geregistreerd zeeschip verkrijgt slechts rechten op dat schip door dertigjarige verjaring overeenkomstig artikel 2262 van het Burgerlijk Wetboek.
Art. 2.2.4.6. Bewijs van eigendom Onverminderd andere bepalingen betreffende het bewijs en betreffende de tegenstelbaarheid van in een scheepsregister ingeschreven akten en vonnissen, kan de rechter uit de ter uitvoering van de bepalingen betreffende de registratie van zeeschepen in een scheepsregister opgenomen vermeldingen en uit door een overheid uitgereikte documenten betreffende een zeeschip in alle gevallen feitelijke vermoedens omtrent de eigendom van dat zeeschip afleiden.
Art. 2.2.4.7. Andere rechten op schepen § 1. Op zeeschepen kunnen alle beperkte zakelijke rechten worden gevestigd die naar landrecht kunnen worden gevestigd op roerende goederen.
Bovendien kan op schepen een recht van bewoning worden gevestigd. § 2. Artikel 2.2.4.6 is op de bewijsvoering met betrekking tot beperkte zakelijke rechten op schepen, persoonlijke rechten op schepen en het rederschap van overeenkomstige toepassing.
Art. 2.2.4.8. Rechten op scheepsbestanddelen en scheepstoebehoren De rechten op een zeeschip strekken zich uit tot de scheepsbestanddelen en, behoudens afwijkend beding, tot het scheepstoebehoren. HOOFDSTUK 5. - Scheepszekerheidsrechten Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 2.2.5.1. Internationale toepassing § 1. Voorrangsrechten, voorrechten, hypotheken, scheepsverbanden en inschrijfbare of anderszins registreerbare lasten van dezelfde aard op een zeeschip of een zeeschip in aanbouw worden beheerst door het recht van de Staat waar het zeeschip respectievelijk het zeeschip in aanbouw is geregistreerd.
In geval van inschrijving in een rompbevrachtingsregister, blijft het recht van de Staat van het register van oorsprong gelden.
Het in de vorige leden bedoelde recht is het recht dat geldt op het ogenblik waarop de rechten op het zeeschip wordt ingeroepen. De verwerving en het verlies van rechten op een zeeschip worden evenwel beheerst door het recht dat geldt op het ogenblik waarop de handelingen of feiten die worden ingeroepen als grond van verwerving of verlies van die rechten zich voordoen.
Het in de vorige leden bedoelde recht regelt in het bijzonder : 1° welke van de in het eerste lid bedoelde zekerheidsrechten op een zeeschip of een zeeschip in aanbouw of in verbouwing kunnen rusten en welke de aard en de inhoud van die rechten zijn;2° op welke wijze die zekerheidsrechten ontstaan, wijzigen, overgaan en tenietgaan en welke hun onderlinge verhouding is;3° de titularissen van die zekerheidsrechten;4° de openbaarmaking en de tegenstelbaarheid van die zekerheidsrechten;5° onverminderd van paragraaf 2, hun onderlinge rang. § 2. De tegenstelbaarheid aan derden van scheepsretentierechten wordt beheerst door het recht van de Staat op het grondgebied waarvan het zeeschip of het zeeschip in aanbouw of in verbouwing zich bevindt op het ogenblik waarop dat recht wordt uitgeoefend. § 3. De rechtspleging ter zake van de uitoefening van scheepszekerheidsrechten wordt beheerst door het recht van de Staat voor de rechtbank waarvan zij wordt gevoerd. § 4. Met het oog op de toepassing van dit artikel wordt een zeeschip in aanbouw of in verbouwing als zeeschip beschouwd zodra de bouwovereenkomst respectievelijk de verbouwingsovereenkomst is ondertekend.
Art. 2.2.5.2. Uitlegging De scheepsvoorrangsrechten, scheepsvoorrechten en scheepsretentierechten worden uitgelegd in beperkende zin.
Art. 2.2.5.3. Andere regelgeving § 1. Dit hoofdstuk geldt onverminderd : 1° Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures (herschikking);2° artikel 119 van het Wetboek van internationaal privaatrecht. § 2. Behoudens uitdrukkelijke afwijking is de Hypotheekwet niet van toepassing op scheepszekerheidsrechten.
Art. 2.2.5.4. Afwijkende bedingen Behoudens uitdrukkelijke uitzondering, zijn bedingen die van dit hoofdstuk afwijken nietig.
Art. 2.2.5.5. Soorten zekerheden op schepen § 1. Onverminderd een beding van eigendomsvoorbehoud, vloeit voorrang tussen de schuldeisers van een zeeschip of een zeeschip in aanbouw of in verbouwing uitsluitend voort uit scheepszekerheidsrechten of uit een pandrecht bedoeld in paragraaf 2.
Met het oog op de toepassing van dit artikel wordt een zeeschip in aanbouw of in verbouwing als zeeschip beschouwd zodra de bouwovereenkomst respectievelijk de verbouwingsovereenkomst is ondertekend. § 2. Uitsluitend een niet-geregistreerd zeeschip kan het voorwerp zijn van een pandrecht in de zin van titel XVII van boek III van het Burgerlijk Wetboek.
Art. 2.2.5.6. Ontstaan en bewijs van scheepsvoorrangsrechten en scheepsvoorrechten Scheepsvoorrangsrechten en scheepsvoorrechten ontstaan uit de wet en zijn verbonden aan de aard van de schuldvordering. Zij zijn aan geen formaliteit en aan geen bijzonder bewijsvoorschrift onderworpen.
Art. 2.2.5.7. Hoedanigheid van de schuldenaar Scheepsvoorrangsrechten en scheepsvoorrechten ontstaan wanneer de schuldenaar hetzij eigenaar, hetzij mede-eigenaar, hetzij reder van het zeeschip of het zeeschip in aanbouw of in verbouwing, hetzij werkgever van het betrokken bemanningslid is.
Indien de schuldenaar evenwel buiten het bezit van het zeeschip is gesteld door een onrechtmatige daad en de schuldeiser of zijn rechtsopvolger niet te goeder trouw is, kan geen scheepsvoorrangsrecht of scheepsvoorrecht worden uitgeoefend.
Met het oog op de toepassing van dit artikel wordt een zeeschip in aanbouw of in verbouwing als zeeschip beschouwd zodra de bouwovereenkomst respectievelijk de verbouwingsovereenkomst is ondertekend.
Art. 2.2.5.8. Overdracht en subrogatie De overdracht van een schuldvordering waaraan een scheepsvoorrangsrecht of een scheepsvoorrecht is verbonden of de subrogatie in de rechten van de houder van een dergelijke vordering heeft de overdracht van het scheepsvoorrangsrecht respectievelijk het scheepsvoorrecht tot gevolg.
Art. 2.2.5.9. Volgrecht § 1. De scheepszekerheidsrechten volgen het zeeschip, ook in geval van verandering van eigendom, registratie of vlag. § 2. Indien de derde-bezitter de bevoorrechte en hypothecaire schulden niet betaalt binnen de betalings- en uitsteltermijnen aan de schuldenaar verleend of de hierna te bepalen formaliteiten om zijn eigendom te zuiveren niet vervult, heeft elke schuldeiser het recht om het bezwaarde zeeschip te doen verkopen.
Art. 2.2.5.10. Oorzaken van tenietgaan van scheepsvoorrechten en scheepshypotheken De scheepsvoorrechten en de scheepshypotheken gaan teniet : 1° door het tenietgaan van de hoofdverbintenis;2° door afstand door de schuldeiser;3° door de gedwongen verkoop van het zeeschip; 4° door de vrijwillige vervreemding van het zeeschip, gevolgd door de vervulling van de formaliteiten en voorwaarden bedoeld in de artikelen 2.2.5.19 respectievelijk 2.2.5.44. Afdeling 2. - Scheepsvoorrangsrechten
Art. 2.2.5.11. Kosten waarvoor een scheepsvoorrangsrecht geldt § 1. In geval van uitvoerend beslag op een zeeschip worden de aan de overheid verschuldigde gerechtskosten en de in de laatste haven gemaakte kosten van bewaking en behoud, evenals de desgevallend door de bevoegde gewestelijke of gemeenschapsregelgever aangewezen aan de overheid verschuldigde kosten, uit de opbrengst van de verkoop voldaan boven alle andere vorderingen, op voorwaarde dat deze gerechtskosten en kosten : 1° werden gemaakt vanaf het bevel tot betaling, tenzij in geval van omzetting van een bewarend beslag, in welk geval de kosten vanaf dat laatste beslag in aanmerking komen;2° betrekking hadden op het in beslag genomen zeeschip;3° werden gemaakt in het gemeenschappelijk belang van de schuldeisers; en 4° noodzakelijk waren met het oog op de verkoop, de rangregeling en de verdeling van de opbrengst. § 2. Onder de in de eerste paragraaf bedoelde kosten kunnen onder meer vallen : 1° de kosten van het eerste bewarend beslag op het betrokken zeeschip;2° de kosten van een gerechtelijk sekwester;3° de kosten van berging, onderhoud en herstelling van het betrokken zeeschip;4° de kosten van de levering van verbruiksgoederen met het oog op het verblijf in de haven;5° de bedragen die aan de gezagvoerder en de bemanningsleden verschuldigd zijn in verband met hun werkzaamheden aan boord van het betrokken zeeschip in de haven, met inbegrip van de aan deze personen verschuldigde terugbetalingen van in deze paragraaf bedoelde kosten en van repatriëringskosten;6° de kosten van het in de haven aan boord plaatsen van personen ter vervanging van de kapitein of de bemanning en teneinde het zeeschip te bewaken of manoeuvres uit te voeren;7° de verzekeringspremies voor de periode van het verblijf in de haven tot aan de gedwongen verkoop. § 3. Onder de in de eerste paragraaf bedoelde kosten vallen in geen geval : 1° de kosten van een opgeheven bewarend beslag;2° de kosten van een bewarend beslag gelegd na het eerste bewarend beslag;3° de kosten om een uitvoerbare titel te bekomen;4° de kosten in verband met scheepstoebehoren dat zich niet meer aan boord bevindt, tenzij wanneer deze werden gemaakt in het raam van onderhoud of herstelling van het zeeschip;5° de kosten gemaakt met het oog op het gebruik van het zeeschip na de gedwongen verkoop;6° de verzekeringspremies voor de periode na de gedwongen verkoop. Art. 2.2.5.12. Onderlinge rang De vorderingen waarvoor een scheepsvoorrangsrecht geldt staan in rang gelijk en worden pondspondsgewijs betaald. Afdeling 3. - Scheepsvoorrechten
Art. 2.2.5.13. Begrip In deze afdeling wordt onder "reis" verstaan elke verplaatsing van een schip tussen twee havens.
Art. 2.2.5.14. Vorderingen waarvoor een scheepsvoorrecht geldt § 1. Onder voorbehoud van de door de bevoegde gewestelijke of gemeenschapsregelgever ingestelde scheepsvoorrechten, zijn uitsluitend de volgende vorderingen bevoorrecht op het zeeschip en, behoudens afwijkend beding als bedoeld in artikel 2.2.4.8, op het scheepstoebehoren : 1° de vorderingen van de gezagvoerder en de bemanningsleden die voortspruiten uit een arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst en die verband houden met arbeid aan boord van het betrokken zeeschip, inbegrepen deze ter vergoeding van overlijden of letselschade, voor de terugbetaling van kosten en voor repatriëringskosten;2° de tijdens de laatste reis ontstane vorderingen tot betaling van : a) bergloon;en b) de bijdrage van het zeeschip in averij-grosse;3° de vorderingen tot vergoeding van : a) schade veroorzaakt door aanvaring of andere scheepvaartongevallen;b) overlijden of letselschade van de passagiers;c) verlies of beschadiging van lading of bagage;4° de onkosten gemaakt door de federale overheid met betrekking tot de inspecties van het zeeschip en de administratieve geldboetes opgelegd overeenkomstig dit wetboek verschuldigd voor met het zeeschip gepleegde inbreuken;5° de sociale zekerheidsbijdragen op grond van een tewerkstelling van een zeevarende op een zeeschip verschuldigd aan de inningsinstelling van deze bijdragen, alsmede de bijdragen waarvan deze laatste de inning verzekert. § 2. De in de eerste paragraaf bedoelde vorderingen zijn alleen bevoorrecht in hoofdsom.
Art. 2.2.5.15. Uitsluiting van voorrechten voor bepaalde soorten schade In afwijking van artikel 2.2.5.14 is geen scheepsvoorrecht verbonden aan de vorderingen die betrekking hebben op : 1° schade in verband met het vervoer over zee van olie, bunkerolie of andere gevaarlijke of schadelijke stoffen waarvoor aan de schuldeiser een vergoeding verschuldigd is op grond van een internationaal verdrag of een nationale wet waardoor een objectieve aansprakelijkheid wordt ingevoerd alsmede een verplichte verzekering of een andere zekerheid;2° schade als gevolg van de radioactieve eigenschappen of een combinatie van radioactieve eigenschappen met toxische, explosieve of andere gevaarlijke eigenschappen van hetzij nucleaire brandstof, hetzij radioactieve producten of afval. Art. 2.2.5.16. Rang boven scheepshypotheken De scheepsvoorrechten gaan altijd boven scheepshypotheken, erkende scheepsverbanden en inschrijfbare of anderszins registreerbare lasten van dezelfde aard en een pandrecht bedoeld in artikel 2.2.5.5, § 2.
Art. 2.2.5.17. Onderlinge rang § 1. De bevoorrechte schuldeisers worden gerangschikt en betaald volgens de door de volgende paragrafen bepaalde rang van hun schuldvordering. § 2. Bevoorrechte schuldvorderingen van de laatste reis hebben voorrang boven die van de voorgaande reizen.
Schuldvorderingen uit een arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst aangegaan voor verscheidene reizen, staan met de schuldvorderingen van de laatste reis evenwel in rang gelijk. § 3. Schuldvorderingen die overeenkomstig paragraaf 2 dezelfde rang genieten, nemen onderling rang in naar de volgorde waarin zij in artikel 2.2.5.14 zijn vermeld.
De schuldvorderingen vermeld onder eenzelfde nummer staan in rang gelijk.
In afwijking van het vorige lid, worden schuldvorderingen bedoeld in artikel 2.2.5.14, § 1, 2° in die categorie bij voorrang betaald in omgekeerde volgorde van de tijdstippen waarop zij ontstaan zijn.
Schuldvorderingen die betrekking hebben op eenzelfde voorval, worden geacht gelijktijdig te zijn ontstaan.
Voor de toepassing van deze paragraaf, en behoudens andersluidende regeling door de bevoegde gewestelijke of gemeenschapsregelgever : 1° gaan de vorderingen met betrekking tot belastingen, sociaal zekerheidsbijdragen, retributies of soortgelijke door de overheid of de Europese Unie opgelegde heffingen of vergoedingen waaraan de wet of de bevoegde gewestelijke of gemeenschapsregelgever desgevallend een scheepsvoorrecht heeft verbonden maar waaraan geen scheepsvoorrangsrecht is verbonden, voor op alle andere scheepsvoorrechten;en 2° worden de vorderingen tot vergoeding van schade waaraan de wet of de bevoegde gewestelijke of gemeenschapsregelgever desgevallend een scheepsvoorrecht heeft verbonden, gelijkgesteld met de in artikel 2.2.5.14, § 1, 3° bedoelde vorderingen. § 4. Indien de opbrengst ontoereikend is, worden de in rang gelijkstaande vorderingen betaald naar evenredigheid.
Art. 2.2.5.18. Oorzaken van tenietgaan Behalve in de gevallen bedoeld in artikel 2.2.5.10, gaan de scheepsvoorrechten teniet : 1° door het verloop van een vervaltermijn van één jaar; 2° ten aanzien van de betrokken schuldeisers en de betrokken, daadwerkelijk voor beperking van aansprakelijkheid vatbare vorderingen, door de vorming van een beperkingsfonds als bedoeld in de artikelen 2.3.2.47.
Art. 2.2.5.19. Tenietgaan door vrijwillige vervreemding De scheepsvoorrechten gaan teniet door vrijwillige vervreemding, mits : 1° de akte van vervreemding wordt ingeschreven overeenkomstig artikel 2.2.1.12; 2° de vervreemding tweemaal en met een tussentijd van ten minste acht dagen wordt bekendgemaakt : a) in het Belgisch Staatsblad;b) op de website van het Belgisch Scheepsregister;c) op de desgevallend bijkomend door de Koning voorgeschreven elektronische wijze;3° de schuldeiser binnen een maand na de inschrijving of na de laatste bekendmaking geen verzet betekent aan de vroegere of aan de nieuwe eigenaar. Het recht van voorrang van de schuldeiser blijft echter bestaan op de koopprijs, zolang deze niet is betaald of verdeeld.
Art. 2.2.5.20. Tenietgaan door verval § 1. De in artikel 2.2.5.18, 1°, bedoelde vervaltermijn loopt : 1° met betrekking tot het scheepsvoorrecht bedoeld in artikel 2.2.5.14, eerste lid, 1°, van de dag waarop de arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst is beëindigd of, in het geval van overlijden of letselschade, van de dag van het overlijden respectievelijk van het ontstaan van het letsel; 2° met betrekking tot het scheepsvoorrecht bedoeld in artikel 2.2.5.14, § 1, 2°, a), van de dag waarop de verrichtingen beëindigd zijn; 3° met betrekking tot het scheepsvoorrecht bedoeld in artikel 2.2.5.14, § 1, 2°, b), van de dag waarop de bijdrage opeisbaar is; 4° met betrekking tot het scheepsvoorrecht bedoeld in artikel 2.2.5.14, § 1, 3°, a), van de dag waarop de schade veroorzaakt is; 5° met betrekking tot het scheepsvoorrecht bedoeld in artikel 2.2.5.14, § 1, 3°, b), van de dag van het overlijden respectievelijk van het ontstaan van het letsel; 6° met betrekking tot het scheepsvoorrecht bedoeld in artikel 2.2.5.14, § 1, 3°, c), van de dag waarop de lading of de bagage is of moest worden afgeleverd; 7° met betrekking tot het scheepsvoorrecht bedoeld in artikel 2.2.5.14, § 1, 4°, van de dag waarop de bevoorrechte schuldvordering is ontstaan of, met betrekking tot een administratieve boete, van de dag waarop tegen de beslissing van de sanctionerende overheid geen beroep meer kan worden aangetekend of van de dag waarop de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan; 8° met betrekking tot het scheepsvoorrecht bedoeld in artikel 2.2.5.14, § 1, 5°, van de dag waarop bijdragen verschuldigd werden aan de inningsinstelling van deze bijdragen; 9° met betrekking tot de door de bevoegde gewestelijke of gemeenschapsregelgever ingestelde scheepsvoorrechten, behoudens andersluidende regeling, van de dag waarop de bevoorrechte schuldvordering is ontstaan. § 2. Het verloop van de in artikel 2.2.5.18, 1° bedoelde vervaltermijn doet het scheepsvoorrecht niet teniet indien : 1° door een bevoorrechte schuldeiser voor de afloop ervan een bewarend beslag op het schip wordt gelegd dat wordt gehandhaafd en leidt tot de gedwongen verkoop;of 2° voor de afloop ervan op het schip uitvoerend beslag wordt gelegd; of 3° bewarend of uitvoerend beslag op het schip wordt verhinderd door de wet, in welk geval de vervaltermijn gedurende de verhindering niet loopt. Afdeling 4. - Scheepsretentierechten
Art. 2.2.5.21. Andere regelgeving HOOFDSTUK III van titel XVII van boek III van het Burgerlijk Wetboek is niet op het in artikel 2.2.5.22 bedoelde scheepsretentierecht van toepassing.
Art. 2.2.5.22. Scheepsretentierecht van de scheepswerf § 1. Behoudens afwijkend beding beschikt de met de bouw, uitrusting, ombouw of herstelling van een schip belaste scheepswerf over een scheepsretentierecht. § 2. Het scheepsretentierecht geeft de scheepswerf het recht om de afgifte van het zeeschip dat hij in zijn bezit heeft en waarop zijn schuldvordering betrekking heeft op te schorten totdat deze vordering is voldaan. § 3. In geval van gedwongen verkoop van het zeeschip na beslag, moet de scheepswerf het zeeschip aan de koper afgeven.
De scheepswerf die zijn scheepsretentierecht liet inschrijven, heeft evenwel recht op betaling van zijn vordering uit de opbrengst van de verkoop, nadat de schuldeisers met een scheepsvoorrangsrecht, een scheepsvoorrecht en de scheepshypotheekhouders zijn betaald.
Is het zeeschip waarop het scheepsretentierecht betrekking heeft, niet in België geregistreerd, dan beperkt het Belgisch Scheepsregister zich tot de neerlegging van de betrokken akte in het register van neerlegging. Het Belgisch Scheepsregister gaat alsnog tot de inschrijving van het scheepsretentierecht over zodra het zeeschip is geregistreerd. In afwachting daarvan heeft de neerlegging het in het tweede lid bedoelde gevolg. Vanaf de neerlegging heeft de scheepswerf bovendien voorrang op de nadien geregistreerde pandhouders in de zin van titel XVII van boek III van het Burgerlijk Wetboek. § 4. Het scheepsretentierecht gaat teniet wanneer het zeeschip, anders dan ten gevolge van gedwongen verkoop, ophoudt zich in het bezit van de scheepswerf te bevinden.
Art. 2.2.5.23. Andere retentierechten Andere retentierechten dan dit bedoeld in artikel 2.2.5.22 kunnen niet aan derden worden tegengesteld. Afdeling 5. - Scheepshypotheken
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen Art. 2.2.5.24. Andere regelgeving Deze afdeling geldt onverminderd : 1° afdeling 5 van hoofdstuk 3 van de Hypotheekwet;2° het koninklijk besluit nr.225 van 7 januari 1936 tot reglementering van de hypothecaire leningen en tot inrichting van de controle op de ondernemingen van hypothecaire leningen; 3° hoofdstuk 2 van titel 4 van boek VII van het Wetboek van economisch recht, voor zover zij op door een scheepshypotheek gewaarborgde kredieten van toepassing zijn. Art. 2.2.5.25. Voor scheepshypotheek vatbare goederen Schepen, schepen in aanbouw en schepen in verbouwing kunnen worden bezwaard met een scheepshypotheek.
Art. 2.2.5.26. Vestigen van de scheepshypotheek Een scheepshypotheek kan worden gevestigd bij overeenkomst tussen de partijen en in de andere gevallen door de wet bepaald.
Art. 2.2.5.27. Bekwaamheid van de scheepshypotheekgever § 1. Op straffe van volstrekte nietigheid kan een scheepshypotheek alleen worden gevestigd door degene die bekwaam is om het schip, het schip in aanbouw of het schip in verbouwing te vervreemden. § 2. Schepen van minderjarigen en van onbekwaamverklaarden kunnen niet anders met scheepshypotheek bezwaard worden dan wegens de oorzaken en met inachtneming van de vormen die bij de wet bepaald zijn.
Art. 2.2.5.28. Vestiging door de gezagvoerder of een lasthebber Een scheepshypotheek kan slechts worden gevestigd door de gezagvoerder of een lasthebber wanneer deze daartoe over een uitdrukkelijke lastgeving beschikt.
Art. 2.2.5.29. Vorm De scheepshypotheek kan worden gevestigd bij authentieke of bij onderhandse akte.
Art. 2.2.5.30. Woonstkeuze De akte van scheepshypotheekvestiging bevat keuze van woonplaats door de schuldeiser op een adres in België.
Bij gebreke van keuze van woonplaats mogen alle betekeningen en kennisgevingen betreffende de inschrijving gedaan worden aan het in de akte vermelde adres van de schuldeiser of, bij gebrek aan adres in België, aan de procureur des Konings te Brussel.
De schuldeiser of zijn vertegenwoordigers kunnen de gekozen woonplaats wijzigen of schrappen door een verklaring in onderhandse of authentieke vorm, die zij in het zeeschepenregister of het binnenschepenregister kunnen laten inschrijven.
Art. 2.2.5.31. Scheepshypotheek op schepen in aanbouw Een scheepshypotheek kan worden gevestigd op een schip in aanbouw zodra de scheepsbouwovereenkomst ondertekend is en, ingeval de scheepsbouwer voor eigen rekening bouwt, zodra het schip geregistreerd of teboekgesteld is.
Art. 2.2.5.32. Voorwaardelijke of vernietigbare scheepshypotheek § 1. Wanneer het recht van de scheepshypotheekgever op het schip onderworpen is aan een opschortende of ontbindende voorwaarde, of wanneer dit recht vatbaar is voor vernietiging, is de scheepshypotheek onderworpen aan dezelfde voorwaarde of vatbaar voor dezelfde vernietiging, naargelang het geval. § 2. In afwijking van artikel 2.2.5.27, § 1, kan de opdrachtgever bij een scheepsbouwovereenkomst die nog geen eigendomsrecht op het schip heeft verworven, een hypotheek vestigen onder opschortende voorwaarde dat hij dit recht verwerft.
Art. 2.2.5.33. Afbakening van de scheepshypotheek Op straffe van volstrekte nietigheid, moet de scheepshypotheek worden verleend op één of meer duidelijk aangewezen schepen en voor een bepaald bedrag.
Onverminderd artikel 2.2.1.27 kan de aanwijzing van het schip of de schepen gebeuren aan de hand van alle nuttige gegevens, waaronder deze betreffende de registratie of de teboekstelling.
Art. 2.2.5.34. Ondeelbaarheid van de scheepshypotheek Een scheepshypotheek kan worden gevestigd op meer dan één schip.
Behoudens afwijkend beding is de scheepshypotheek ondeelbaar en blijft zij voor het geheel bestaan op al de bezwaarde schepen en op ieder gedeelte ervan.
Art. 2.2.5.35. Scheepsbestanddelen, scheepstoebehoren en vracht De op een schip, een schip in aanbouw of een schip in verbouwing gevestigde scheepshypotheek strekt zich uit tot : 1° de scheepsbestanddelen; 2° behoudens afwijkend beding als bedoeld in artikel 2.2.4.8, het scheepstoebehoren en de vracht.
Art. 2.2.5.36. Individualisering van scheepsbouwmaterialen Behoudens afwijkend beding, strekt de scheepshypotheek op een schip in aanbouw of in verbouwing zich uit tot op de werf aanwezige en met het oog op de verwerking, inbouw in of plaatsing aan boord van het betrokken schip geïdentificeerde materialen, scheepsbestanddelen, scheepstoebehoren en andere zaken die eigendom zijn van de scheepseigenaar.
Art. 2.2.5.37. Zaakvervanging § 1. Wanneer het schip averij heeft opgelopen doch de vergoeding niet wordt aangewend voor de herstelling ervan en de zekerheid dientengevolge ontoereikend is geworden, wordt de vordering van de hypothecaire schuldeiser eisbaar, en kan hij zijn rechten eveneens op die vergoeding uitoefenen. § 2. Wanneer het schip verloren is gegaan of onzeewaardig is geworden, wordt de vordering van de hypothecaire schuldeiser eisbaar, en kan hij zijn rechten eveneens op de geredde voorwerpen of op de opbrengst ervan uitoefenen. § 3. Indien hij bewijst dat de averij, het verlies of de onzeewaardigheid is ontstaan buiten zijn persoonlijke schuld, heeft de schuldenaar het recht om, in plaats van betaling van de vordering, een gelijkwaardige scheepshypotheek te doen vestigen op een ander schip of een andere gelijkwaardige zekerheid te verschaffen. § 4. De voorgaande paragrafen gelden behoudens afwijkend beding en onder voorbehoud van de bepalingen betreffende het ruimen van wrakken.
Art. 2.2.5.38. Scheepshypotheek tot zekerheid van een kredietopening § 1. De scheepshypotheek verleend tot zekerheid van een geopend krediet is geldig. Haar rang wordt bepaald naar de dagtekening van haar inschrijving, ongeacht de tijdstippen waarop de door de kredietgever aangegane verbintenissen worden uitgevoerd, welke uitvoering kan worden bewezen door alle wettelijke middelen. § 2. De kredietgever behoudt tegenover derden het recht om over de scheepshypotheek te beschikken, zelfs indien verbintenissen op het krediet toe te rekenen, vertegenwoordigd zijn door verhandelbare titels. Nochtans kan de houder van deze titels door een verzet de gevolgen schorsen van akten van opheffing of andere, die aan zijn recht nadeel zouden toebrengen.
Het verzet moet betekend worden aan het Belgisch Scheepsregister en aan de kredietgever en het moet keuze van woonplaats bevatten binnen België.
Het verzet wordt door het Belgisch Scheepsregister ingeschreven en van deze inschrijving wordt melding gemaakt onderaan op het origineel van het exploot. Het verzet heeft slechts gevolg gedurende twee jaar, indien het niet vernieuwd wordt kan de opheffing ervan worden verleend bij een eenvoudig exploot.
Art. 2.2.5.39. Scheepshypotheek tot zekerheid van toekomstige schuldvorderingen Een scheepshypotheek mag worden verleend tot zekerheid van toekomstige schuldvorderingen indien deze op het ogenblik van de vestiging ervan bepaald of bepaalbaar zijn. Haar rang wordt bepaald naar de dagtekening van haar inschrijving, ongeacht de tijdstippen waarop de gewaarborgde schuldvorderingen ontstaan.
Art. 2.2.5.40. Opzegbaarheid van bepaalde scheepshypotheken Indien een scheepshypotheek wordt gevestigd tot zekerheid van toekomstige schuldvorderingen die over een onbepaalde duur kunnen ontstaan of tot zekerheid van schuldvorderingen uit hoofde van een overeenkomst van onbepaalde duur, kan de persoon tegen wie de scheepshypotheek wordt ingeschreven of de derde-bezitter van het schip de scheepshypotheek steeds opzeggen met een opzegging van minstens drie maanden en maximum zes maanden, welke aan de schuldeiser wordt gericht bij aangetekende zending met ontvangstmelding. De opzeggingstermijn gaat in op de dag van de ontvangstmelding.
Inzake toekomstige schuldvorderingen heeft de opzegging tot gevolg dat de scheepshypotheek enkel nog strekt tot zekerheid van gewaarborgde schuldvorderingen die bestaan bij het verstrijken van de opzeggingstermijn. Inzake overeenkomsten van onbepaalde duur, blijven slechts die schuldvorderingen door de scheepshypotheek gewaarborgd welke bij het verstrijken van de opzeggingstermijn tengevolge van de uitvoering van de overeenkomst bestaan.
Wie de scheepshypotheek opzegt, kan eisen dat de schuldeiser hem schriftelijk de inventaris meedeelt van de schuldvorderingen die nog gewaarborgd zijn op het einde van de opzeggingstermijn.
Art. 2.2.5.41. Gewaarborgde interest De scheepshypotheek die is ingeschreven voor een kapitaal dat interesten opbrengt, waarborgt ten hoogste drie jaar interest in dezelfde rang als de hoofdsom.
Art. 2.2.5.42. Onderlinge rang Tussen de hypothecaire schuldeisers onderling wordt de rang bepaald door de dag van de inschrijving en, indien de scheepshypotheken op dezelfde dag zijn ingeschreven, door het volgnummer van de inschrijving.
Art. 2.2.5.43. Inbezitstelling van het schip § 1. In de hypotheekakte kan worden bedongen dat, bij niet-nakoming van de jegens hem aangegane verbintenissen, de hypothecaire schuldeiser gerechtigd is zich het bezit van het schip te doen toewijzen indien hij de eerste ingeschrevene is en indien dit recht door de inschrijving openbaar is gemaakt. § 2. De schuldeiser wordt in het bezit van het schip gesteld bij beschikking, op verzoekschrift overeenkomstig artikel 1025 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek verleend door de ondernemingsrechtbank die rechtsmacht heeft over het arrondissement waarin de thuishaven van het schip is gelegen.
De inbezitstelling wordt steeds, binnen een termijn van tien dagen, voorafgegaan door een bevel tot betaling.
Dit bevel bevat : 1° de opgave van de titel krachtens welke het gedaan wordt en een volledig afschrift van die titel, tenzij de betekening ervan aan de schuldeiser reeds is gedaan in de loop van de drie jaar die aan de beschikking voorafgaan of wanneer het een authentieke of een onderhandse akte betreft waarbij een scheepshypotheek wordt gevestigd;2° de opgave van dag, maand en jaar;3° de naam, het beroep en de woonplaats van de vervolgende partij;4° de keuze van woonplaats in België, waaraan elke betekening, zelfs van een aanbod van gerede betaling, vervolgens geldig wordt gedaan;5° de naam en de woonplaats van de gerechtsdeurwaarder en de opgave van het adres van zijn kantoor;6° de naam en de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, de verblijfplaats van de schuldenaar;7° de opgave van het verschuldigd bedrag en de vermelding dat, bij gebreke van betaling, zal worden overgegaan tot de inbezitstelling van het schip, waarvan tevens de naam, de soort, de tonnenmaat en de aard van zijn beweegkracht wordt opgegeven;8° de vermelding van de persoon aan wie afschrift van het exploot wordt afgegeven. Over het verzoekschrift kan eerst uitspraak worden gedaan vijftien dagen na de betekening ervan aan de eigenaar, met aanmaning om zijn bezwaren, zo er bestaan, binnen die tijd aan de rechtbank mede te delen.
De beschikking is slechts voor tenuitvoerlegging vatbaar nadat zij aan de eigenaar is betekend. § 3. Tegen de beschikking bedoeld in paragraaf 2, eerste lid, kan voor de ondernemingsrechtbank verzet worden gedaan.
Het verzet wordt aan de vervolgende partij betekend.
Tegen het op dat verzet gewezen vonnis kan binnen vijftien dagen na de betekening beroep worden ingesteld. § 4. De beschikking bedoeld in paragraaf 2, eerste lid en het vonnis bedoeld in paragraaf 3, derde lid, zijn uitvoerbaar niettegenstaande verzet.
De rechtbank kan de uitvoering van het vonnis afhankelijk maken van de stelling van een zekerheid die hij bepaalt en waarvan hij, zo daartoe grond bestaat, de modaliteiten vaststelt. § 5. Heeft de eigenaar zijn woonplaats niet binnen België, of heeft hij er zijn woonplaats niet gekozen, dan worden de andere dan de in paragraaf 2 vermelde betekeningen gedaan aan de griffie van de ondernemingsrechtbank.
De in dit artikel gestelde termijnen worden niet verlengd naargelang van de afstanden. § 6. De uitoefening door de schuldeiser van de door de vorige paragrafen toegekende rechten wordt niet geschorst door het overlijden of het faillissement van de schuldenaar of van de scheepshypotheekgever of door een hem betreffende gerechtelijke reorganisatie. § 7. De beschikking, het vonnis of het arrest wordt betekend aan al de ingeschreven schuldeisers, ter woonplaats door hen in de inschrijving gekozen, alsmede tweemaal en met een tussentijd van ten minste acht dagen bij uittreksel bekendgemaakt : 1° in het Belgisch Staatsblad;2° op de website van het Belgisch Scheepsregister;3° op de desgevallend bijkomend door de Koning voorgeschreven elektronische wijze. § 8. Het beschikkend gedeelte van de beschikking, het vonnis of het arrest wordt betekend aan de gekende gezagvoerder.
Bevindt het schip zich in een vreemd land, dan mag van dat beschikkend gedeelte aan de gezagvoerder kennis worden gegeven via het MIK. § 9. De schuldeiser die in het bezit van het schip is gesteld moet de door de kapitein als vertegenwoordiger van de scheepseigenaar of de reder zonder bedrog aangegane verbintenissen eerbiedigen.
Hij is aansprakelijk voor zijn beheer. § 10. Gedurende een jaar te rekenen van de aan de ingeschreven schuldeisers gedane betekening of van de laatste bekendmaking, mogen de schuldenaar, de eigenaar en elke ingeschreven of van een uitvoerbare titel voorziene schuldeiser de in bezit van het schip gestelde schuldeiser verzoeken tot de verkoop van het schip over te gaan op de wijze voorgeschreven bij de artikelen 2.2.6.38, 2.2.6.39 en 2.2.6.40.
Op aanvraag van elke belanghebbende, de schuldenaar, de eigenaar, de ingeschreven schuldeisers en, in voorkomend geval, de van een uitvoerbare titel voorziene schuldeisers, die de verkoop hebben gevorderd, behoorlijk opgeroepen, kan de beslagrechter evenwel gelasten dat, zelfs in het buitenland, tot de verkoop zal worden overgegaan door een scheepsmakelaar.
In dat geval bepaalt hij de voorwaarden waaronder de verkoop zal geschieden.
Art. 2.2.5.44. Zuivering na vrijwillige vervreemding § 1. De scheepshypotheek gaat teniet door vrijwillige vervreemding van het schip, het schip in aanbouw of het schip in verbouwing, mits de nieuwe eigenaar, binnen zes maanden na de inschrijving van zijn titel of, in geval van vervolging in de loop van die zes maanden, binnen vijftien dagen na de betekening van het bevel dat aan de beslaglegging voorafgaat, aan alle ingeschreven schuldeisers, aan de door hen bij de inschrijving gekozen woonplaats, betekent : 1° een uittreksel uit zijn titel bevattende de dagtekening en de aard van de akten, de aanwijzing van de partijen, de naam, de soort en de tonnenmaat van het schip, de prijs en de lasten die van de prijs deel uitmaken, dan wel de waardering van de zaak, indien deze geschonken is of overgedragen anders dan door verkoop;2° de opgave van de datum van inschrijving van zijn titel;3° een tabel in drie kolommen, waarvan de eerste de dagtekening van de inschrijvingen bevat, de tweede de naam van de schuldeisers en de derde het bedrag van de ingeschreven schuldvorderingen. Ingeval de titel van de nieuwe eigenaar naast een met hypotheek bezwaard schip andere onroerende of roerende goederen, desgevallend schepen omvat, dan zal, indien daartoe reden bestaat, de prijs van ieder schip waarop bijzondere en afzonderlijke inschrijvingen zijn genomen, in de kennisgeving worden opgegeven bij vergelijkende waardering naar evenredigheid van de totale in de titel vermelde prijs. § 2. De nieuwe eigenaar verklaart in de akte van kennisgeving dat hij de hypothecaire schulden en lasten zal voldoen ten belope van de prijs of van de opgegeven waarde, zonder enige aftrek ten voordele van de verkoper of van wie ook.
Behoudens afwijkend beding in de titels van schuldvordering, heeft hij het genot van elke tijdsbepaling en van elk uitstel van betaling, aan de oorspronkelijke schuldenaar verleend, en hij neemt de termijnen in acht die tegen de laatstgenoemde zijn bedongen.
De niet vervallen schuldvorderingen die slechts voor een gedeelte batig zijn gerangschikt, zijn onmiddellijk opeisbaar, ten belope van dit gedeelte ten aanzien van de nieuwe eigenaar, en voor het geheel ten aanzien van de schuldenaar. § 3. Indien een van de ingeschreven schuldeisers een rechtsvordering tot ontbinding bezit en ze wil instellen, moet hij zulks op straffe van verval verklaren ter griffie van de rechtbank voor welke de rangregeling moet worden vervolgd.
De verklaring moet binnen vijftien dagen na de kennisgeving worden gedaan en binnen tien dagen worden gevolgd door het instellen van de eis tot ontbinding.
Te rekenen van de dag waarop de schuldeiser verklaart dat hij de rechtsvordering tot ontbinding wil instellen, is de zuivering geschorst; zij kan pas worden hervat nadat de schuldeiser afstand heeft gedaan van de rechtsvordering tot ontbinding, of nadat deze vordering is afgewezen. § 4. Binnen vijftien dagen na de kennisgeving, gedaan op verzoek van de nieuwe eigenaar, kan iedere ingeschreven schuldeiser vorderen dat het schip in openbare veiling verkocht wordt, op voorwaarde : 1° dat deze vordering door een gerechtsdeurwaarder aan de nieuwe eigenaar wordt betekend, uiterlijk binnen veertig dagen na de kennisgeving gedaan ten verzoeke van de laatstgenoemde;2° dat zij een bod bevat waarbij de verzoeker of een door hem aangewezen persoon de prijs verhoogt met vijf procent boven de prijs die in de overeenkomst was bedongen of door de nieuwe eigenaar was opgegeven;dit bod slaat op de hoofdprijs en de lasten, zonder enige aftrek ten nadele van de ingeschreven schuldeisers; de kosten van de eerste overeenkomst moeten niet in aanmerking worden genomen; 3° dat dezelfde betekening binnen dezelfde termijn gedaan wordt aan de vorige eigenaar en aan de hoofdschuldenaar;4° dat het origineel en de afschriften van deze exploten worden ondertekend door de verzoekende schuldeiser of door zijn gemachtigde, voorzien van een uitdrukkelijke volmacht, die in dit geval verplicht is afschrift van zijn volmacht te geven;zij moeten in voorkomend geval ook ondertekend worden door de opbieder; 5° dat de verzoeker aanbiedt persoonlijke of hypothecaire borg te stellen ten belope van vijfentwintig procent van de prijs en van de lasten, ofwel, wanneer hij een gelijk bedrag in consignatie gegeven heeft, dat hij afschrift betekent van het bewijs van consignatie;6° dat de betekening dagvaarding inhoudt om met het oog op de aanneming van die borg binnen drie dagen te verschijnen voor de rechter van de plaats waar het schip ligt en, wanneer het in de vaart is, vóór de rechter van de thuishaven. De opbieder kan in geen geval worden verplicht om in zijn hoger bod andere goederen te begrijpen dan het schip dat voor zijn schuldvordering met hypotheek bezwaard is. Behoudens het verhaal van de nieuwe eigenaar op zijn rechtsvoorgangers, tot vergoeding van de schade die hij ingevolge de verdeling van door hem verkregen goederen of door de splitsing van bedrijven mocht lijden. § 5. In de rechtspleging tot aanneming van de borg wordt geen vonnis tot voeging gewezen en worden de niet-verschenen partijen niet opnieuw gedagvaard.
Wordt de borg verworpen, dan wordt het opbod van onwaarde verklaard en blijft de koper verbonden, ten ware andere schuldeisers een opbod hadden gedaan.
Wordt de borg aangenomen, dan wijst het vonnis de ministeriële ambtenaar aan die belast is met de verkoop, en bepaalt het de dag waarop deze zal geschieden. Daartoe wordt overgegaan volgens de eerste voorwaarden of volgens een nieuw lastenkohier, in gemeen overleg opgemaakt door de opbieder en de belanghebbende partijen. § 6. Wanneer overeenkomstig de voorgaande paragrafen een hoger bod is betekend, heeft iedere ingeschreven schuldeiser het recht zich in de plaats van de vervolgende partij te doen stellen, overeenkomstig artikel 1609 van het Gerechtelijk Wetboek, ingeval de opbieder of de nieuwe eigenaar geen gevolg aan de rechtspleging geeft binnen een maand nadat het hoger bod is gedaan.
De artikelen 1610 en 1611 van het voornoemde wetboek zijn mede op het hoger bod van toepassing. § 7. Ten minste tien dagen vóór de toewijzing wordt een aankondiging van de herveiling bekendgemaakt : 1° in het Belgisch Staatsblad;2° op de website van het Belgisch Scheepsregister;3° op de desgevallend bijkomend door de Koning voorgeschreven elektronische wijze. De in het vorige lid bedoelde aankondiging vermeldt : 1° de datum en de aard van de akte van vervreemding waarop het hoger bod is gedaan, en, in voorkomend geval, de naam van de notaris voor wie ze werd verleden;2° de in de akte vermelde prijs of de waardering;3° het bedrag van het hoger bod;4° de namen, het beroep, de woonplaats van de vorige eigenaar en van de opbieder;5° de naam van het schip alsmede de aard van de voortstuwing ervan en in voorkomend geval het vermogen van de voortstuwingsmiddelen, de materialen van de romp, het bouwjaar, de afmetingen en de tonnenmaat;6° de ligplaats;7° de dag, het uur en de plaats van de toewijzing. Een aankondiging met dezelfde gegevens kan worden aangeplakt op de meest in het oog vallende of andere geschikte plaatsen aan boord of aan wal. § 8. De door de paragrafen 4 en 7 voorgeschreven formaliteiten moeten in acht worden genomen op straffe van nietigheid.
Op straffe van verval moeten de middelen van nietigheid worden voorgedragen overeenkomstig artikel 1331, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 1331, vijfde lid, is van toepassing. § 9. De opbieder wordt, zelfs in geval van indeplaatsstelling bij de vervolging, koper verklaard, indien zich geen andere bieder aanmeldt op de dag voor de toewijzing bepaald.
Artikel 2.2.6.46 van dit wetboek en de artikelen 1585, 1586, 1589, 1590, 1591 en 1595 van het Gerechtelijk Wetboek zijn op het hoger bod van toepassing. § 10. Diegene aan wie het schip wordt toegewezen, is gehouden de toewijzingsprijs te voldoen en bovendien de verkrijger of de begiftigde die het bezit verloren heeft, te vergoeden voor de wettig gemaakte kosten van zijn overeenkomst, voor die van de inschrijving in het betrokken scheepsregister, voor die van de kennisgeving en voor die welke door hem zijn gemaakt om de herverkoop te bekomen. § 11. De schuldeiser die de veiling heeft gevorderd en van zijn vordering afstand doet, kan, zelfs indien hij het bedrag van het bod betaalt, de openbare veiling niet beletten, tenzij al de overige hypothecaire schuldeisers daarin uitdrukkelijk toestemmen, of tenzij dezen, na door een deurwaarder te zijn aangemaand om binnen vijftien dagen de veiling te vervolgen, aan die aanmaning geen gevolg geven. In dit geval behoort het bedrag van het bod aan de schuldeisers, volgens de rang van hun schuldvorderingen. § 12. Indien het schip na herveiling wordt toegewezen aan de in paragraaf 1 bedoelde nieuwe eigenaar, kan deze het bedrag dat de bij zijn titel bedongen prijs te boven gaat, en de interest van dat bedrag te rekenen van de dag van elke betaling, op de verkoper verhalen als naar recht. § 13. Onder voorbehoud van artikel 2.2.6.46 is toewijzing ten gevolge van een hoger bod bij vrijwillige vervreemding niet vatbaar voor enig ander hoger bod.
De eisen tot nietigverklaring moeten, op straffe van verval, worden ingesteld binnen vijftien dagen na de verkoop. § 14. Indien de schuldeisers geen veiling hebben gevorderd overeenkomstig paragraaf 4, blijft de waarde van het schip onherroepelijk bepaald op de prijs die in de overeenkomst was bedongen of door de nieuwe eigenaar was opgegeven.
De inschrijvingen die niet in batige rang komen ten opzichte van de prijs, worden doorgehaald voor het gedeelte dat de prijs te boven gaat, ingevolge de minnelijke of gerechtelijke rangregeling, opgemaakt overeenkomstig de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. Artikel 2.2.5.51 is op die inschrijvingen van toepassing.
De nieuwe eigenaar bevrijdt zich van de scheepsvoorrechten en scheepshypotheken, hetzij door aan de batig gerangschikte schuldeisers het bedrag te betalen van de opeisbare schuldvorderingen of van de schuldvorderingen die hij vrij is te voldoen, hetzij door de prijs ten belope van de schuldvorderingen in consignatie te geven.
De nieuwe eigenaar blijft onderworpen aan de batig gerangschikte scheepsvoorrechten en scheepshypotheken, voor de niet opeisbare schuldvorderingen waarvan geen bevrijding is ingetreden.
Art. 2.2.5.45. Erkenning van vreemde hypotheken en gelijkgestelde rechten Naar vreemd recht gevestigde hypotheken, scheepsverbanden en inschrijfbare of anderszins registreerbare lasten van dezelfde aard op schepen worden erkend en zijn uitvoerbaar op voorwaarde dat : 1° dergelijke hypotheken, scheepsverbanden en lasten werden gevestigd en openbaar gemaakt in overeenstemming met het recht van het land waarin het schip geregistreerd of teboekgesteld is;2° het register en alle in overeenstemming met het onder 1° bedoelde recht verplicht neer te leggen stukken door het publiek kunnen worden geraadpleegd, en dat uittreksels uit het register en afschriften van de stukken kunnen worden verkregen;3° hetzij het register, hetzij de stukken bedoeld onder 2°, ten minste vermelden : a) de naam en het adres van de persoon ten gunste van wie de hypotheek, het scheepsverband of de andere last werd gevestigd dan wel de vestiging ervan aan drager;b) het maximaal gewaarborgde bedrag, indien zulks wordt voorgeschreven door het recht bedoeld onder 1° of indien dit bedrag is vermeld in het stuk waardoor de hypotheek, het scheepsverband of de andere last werd gevestigd;c) de datum en de andere gegevens die, overeenkomstig het recht bedoeld onder 1°, de rang bepalen ten opzichte van andere hypotheken, scheepsverbanden en lasten. Onderafdeling 2. - Openbaarheid Art. 2.2.5.46. Tijdstip van inschrijving De scheepshypotheek kan worden ingeschreven zolang zij bestaat.
Zij kan echter niet meer worden ingeschreven : 1° bij overlijden van de schuldenaar, later dan drie maanden na het openvallen van de erfenis;2° na inschrijving van de akte van vervreemding;3° na faillissement van de schuldenaar;4° na doorhaling van de registratie of de teboekstelling. Het gevolg van de inschrijvingen genomen vóór de opening van een faillissement wordt geregeld door de bijzondere wetten op het faillissement.
Art. 2.2.5.47. Vermeldingen bij de inschrijving Behalve hetgeen in artikel 2.2.1.19 is voorgeschreven, vermeldt het Belgisch Scheepsregister, in voorkomend geval : 1° de voet en de vervaldag van de interest, alsook de termijn van terugbetaling van de hoofdsom;2° de voorwaarden waaraan de schuldvordering is onderworpen;3° het beding van inbezitstelling van het schip;4° de keuze van woonplaats. Art. 2.2.5.48. Geldigheidsduur van de inschrijving De inschrijving van de scheepshypotheek houdt op van kracht te zijn indien zij niet is hernieuwd voor het verloop van vijftien jaar te rekenen van de dag waarop zij is geschied.
De inschrijving wordt hernieuwd na indiening bij het Belgisch Scheepsregister van twee door de schuldeiser ondertekende borderellen waarin de te hernieuwen inschrijving nauwkeurig wordt aangewezen; anders geldt zij enkel als eerste inschrijving.
Een hernieuwing van de inschrijving na het verstrijken van de in het eerste lid bepaalde termijn geldt eveneens als eerste inschrijving.
Art. 2.2.5.49. Overdracht van scheepshypotheekrechten Wanneer een scheepshypotheekrecht wordt overgedragen bij een onderhandse akte, moet de titel van scheepshypotheekvestiging, voorzien van de vermelding van de inschrijving, aan het Belgisch Scheepsregister worden voorgelegd. Het Belgisch Scheepsregister maakt op de onderhandse akte melding van de overdracht.
Hetzelfde geldt voor overdracht bij een authentieke akte, verleden krachtens een onderhandse lastgeving of in het buitenland opgemaakt in de vorm bij de buitenlandse wet voorgeschreven.
Art. 2.2.5.50. Doorhaling en vermindering van de inschrijvingen De inschrijvingen worden doorgehaald of verminderd krachtens een akte waarbij de begunstigde van de hypotheek opheffing verleent en toestemt in de doorhaling of vermindering, krachtens een vonnis dat in laatste aanleg is gewezen of in kracht van gewijsde is gegaan, of krachtens een vonnis dat uitvoerbaar is verklaard niettegenstaande verzet.
De doorhaling of de vermindering door het Belgisch Scheepsregister gebeurt op overlegging, hetzij van een expeditie van de authentieke akte van opheffing, hetzij van de akte in brevet en van een ondertekend afschrift, hetzij van twee originelen van de onderhandse akte, hetzij van een door de griffier afgeleverd afschrift van het vonnis, naargelang het geval.
Een woordelijk uittreksel uit de authentieke akte is voldoende, wanneer de notaris daarin verklaart dat de akte geen voorwaarde of voorbehoud bevat.
Is de akte van opheffing onderhands, dan wordt alleen tot gehele of gedeeltelijke doorhaling overgegaan op voorlegging van de akte van hypotheekvestiging, die is voorzien van de vermelding van de inschrijving. Het Belgisch Scheepsregister maakt er melding op van de gehele of gedeeltelijke doorhaling van de inschrijving.
De akte van hypotheekvestiging moet eveneens worden voorgelegd wanneer het een authentieke akte van opheffing betreft, die werd verleden krachtens een onderhandse lastgeving of die in het buitenland werd opgemaakt in de door de toepasselijke vreemde wet voorgeschreven vorm.
De akte van opheffing of het vonnis wordt ingeschreven in het betrokken scheepsregister.
Art. 2.2.5.51. Ambtshalve doorhaling na gedwongen verkoop In geval van gedwongen verkoop van een schip, kunnen alle bezwarende inschrijvingen betreffende het schip ambtshalve door het Belgisch Scheepsregister worden doorgehaald op voorlegging van een getuigschrift van de Belgische gerechtsdeurwaarder die tot de gedwongen verkoop van het schip is overgegaan.
In dit getuigschrift bevestigt de gerechtsdeurwaarder dat het schip gedwongen werd verkocht voor vrij en onbelast en dat de koper de prijs heeft betaald aan de schuldeisers of, bij gebreke van dergelijke betaling, dat hij een betaling heeft verricht die hem bevrijdt voor het geheel van de sommen waartoe hij gehouden is.
Het getuigschrift wordt ingeschreven in het betrokken scheepsregister.
Is het schip niet in België geregistreerd of teboekgesteld, dan beperkt het Belgisch Scheepsregister zich tot de neerlegging van het getuigschrift in het register van neerlegging.
Art. 2.2.5.52. Rechterlijke bevoegdheid inzake eisen tot doorhaling of vermindering Behoudens afwijkend beding, wordt de eis tot doorhaling of vermindering van de inschrijving van een scheepshypotheek, als hoofdvordering ingesteld, gebracht voor de ondernemingsrechtbank van het arrondissement waar het schip zijn thuishaven heeft.
Bij ontstentenis van een thuishaven is de rechtbank te Antwerpen bevoegd voor zeeschepen.
Art. 2.2.5.53. Rechtsvorderingen tegen de schuldeisers De rechtsvorderingen tegen de schuldeisers, waartoe de inschrijvingen aanleiding kunnen geven, worden ingesteld door dagvaarding aan hun persoon, of aan de laatste in het scheepsregister vermelde gekozen woonplaats, en zulks niettegenstaande het overlijden, hetzij van de schuldeisers, hetzij van hen bij wie zij woonplaats hebben gekozen.
Art. 2.2.5.54. Doorhaling op bevel van de rechtbank De rechtbank beveelt de doorhaling wanneer de inschrijving gedaan is zonder gegrond te zijn op de wet of op een titel, of wanneer zij geschied is krachtens een titel die hetzij onregelmatig, hetzij vervallen of gekweten was, of wanneer de scheepshypotheek op wettelijke wijze is tenietgegaan. HOOFDSTUK 6. - Scheepsbeslag Afdeling 1. - Bewarend scheepsbeslag
Onderafdeling 1. - Bewarend beslag op zeeschepen Art. 2.2.6.1. Begrippen In deze onderafdeling wordt verstaan onder : 1° "zeevordering" : een aanspraak gemaakt op grond van één van de volgende oorzaken : a) schade door een schip veroorzaakt door aanvaring of anderszins;b) verlies van mensenlevens of lichamelijk letsel, veroorzaakt door een schip of in verband met de exploitatie van een schip;c) berging;d) overeenkomsten betreffende het gebruik of de huur van een schip onder een charterpartij of anderszins;e) overeenkomsten betreffende goederenvervoer per schip onder een charterpartij, een cognossement of anderszins;f) verlies van of schade aan per schip vervoerde goederen en reisgoed;g) averij-grosse;h) bodemerij;i) sleepdiensten;j) loodsdiensten;k) leveringen, waar ook, van goederen of materiaal aan een schip voor het beheer of het onderhoud ervan;l) bouw, herstelling of uitrusting van een schip of dokkosten;m) lonen van kapiteins, officieren of bemanningsleden;n) uitgaven van de kapitein en van afzenders, bevrachters of agenten, verricht voor rekening van het schip of de eigenaar ervan;o) geschillen over de eigendom van een schip;p) geschillen tussen scheepsmede-eigenaars over de eigendom, het bezit, de exploitatie of de exploitatie-opbrengsten van een schip;q) scheepshypotheek en scheepsverband;2° "persoon" : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon, iedere personen- of kapitaalsvennootschap, alsmede de Staten en de openbare besturen en instellingen;3° "eiser" : een persoon die te zijnen gunste het bestaan van een zeevordering aanvoert. Art. 2.2.6.2. Internationale en materiële toepassing § 1. Deze onderafdeling is van toepassing op het bewarend beslag op een Belgisch zeeschip, door een persoon die zijn woonplaats of hoofdzetel in België heeft. § 2. Op het bewarend beslag bedoeld in artikel 2.2.6.3, § 1 zijn de volgende bepalingen van deze afdeling mede van toepassing : 1° artikel 2.2.6.2, § 4; 2° artikel 2.2.6.3, § 2 tot 5; 3° artikel 2.2.6.6; 4° artikel 2.2.6.7; 5° artikel 2.2.6.8; 6° artikel 2.2.6.9; 7° artikel 2.2.6.10; 8° artikel 2.2.6.11; 9° artikel 2.2.6.12; 10° artikel 2.2.6.13; 11° artikel 2.2.6.14; 12° artikel 2.2.6.15; 13° artikel 2.2.6.16; 14° artikel 2.2.6.17; 15° artikel 2.2.6.18; 16° artikel 2.2.6.19; 17° artikel 2.2.6.21, § 1, tweede en derde lid. § 3. In het bijzonder is de Belgische wet van toepassing op de procedureregels betreffende het scheepsbeslag, het verkrijgen van de in artikel 2.2.6.4 bedoelde machtiging en alle andere incidenten die zich naar aanleiding van een beslag kunnen voordoen. § 4. Deze afdeling is niet van toepassing op het uitvoerend beslag op een zeeschip.
Art. 2.2.6.3. Andere regelgeving § 1. De rechtstreeks werkende bepalingen van het Scheepsbeslagverdrag 1952 zijn van toepassing op voorvallen die vallen binnen het in artikel 8(1) of 8(2) van dat verdrag omschreven toepassingsgebied. § 2. De artikelen 1413, 1414 en 1415 van het Gerechtelijk Wetboek zijn niet van toepassing op het door het Scheepsbeslagverdrag 1952 of deze onderafdeling geregelde beslag van toepassing. § 3. De artikelen 516 en 633 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing op de territoriale bevoegdheid van de gerechtsdeurwaarder respectievelijk beslagrechter ter zake van het in deze afdeling geregelde beslag. § 4. Deze onderafdeling geldt onverminderd artikel 28 van het VN-Zeerechtverdrag. § 5. Deze onderafdeling geldt onverminderd artikel 507 het het Strafwetboek. § 6. Deze afdeling geldt onverminderd de rechten en bevoegdheden van de overheden om een schip in beslag te nemen, aan te houden of anderszins te beletten zee te kiezen, welke worden geregeld door publiekrechtelijke bepalingen.
Art. 2.2.6.4. Grondvereisten Op een zeeschip kan uitsluitend bewarend beslag worden gelegd met machtiging van de rechter en ter verzekering van een zeevordering, of verzekering van een andere vordering vastgesteld door de wet.
Art. 2.2.6.5. Voor beslag vatbare schepen § 1. Onverminderd paragraaf 4 mag het beslag worden gelegd hetzij op het schip waarop de zeevordering betrekking heeft, hetzij op enig ander schip dat toebehoort aan degene die op het tijdstip van het ontstaan van de zeevordering eigenaar was van het schip waarop deze zeevordering betrekking heeft, zelfs wanneer het beslagen schip gereed is om uit te varen; ter zake van een zeevordering bedoeld onder o), p), q) van artikel 2.2.6.1, 1° mag evenwel op geen ander schip beslag worden gelegd dan op dat, waarop de vordering betrekking heeft. § 2. Schepen worden geacht dezelfde eigenaar te hebben wanneer alle scheepsaandelen toebehoren aan dezelfde persoon of personen. § 3. Voor dezelfde vordering kan door dezelfde eiser slechts eenmaal beslag op een schip worden gelegd, en slechts eenmaal een borgtocht of andere zekerheid worden gesteld; indien op een schip beslag is gelegd of een borgtocht of een zekerheid is gesteld, hetzij om opheffing van het beslag te verkrijgen, hetzij om beslaglegging te voorkomen, zal een volgend beslag op het schip of op ieder ander schip van dezelfde eigenaar door dezelfde schuldeiser voor dezelfde zeevordering worden opgeheven, en zal het schip door de rechter worden vrijgegeven, tenzij de eiser ten genoegen van de rechtbank bewijst dat de borgtocht of de zekerheid onherroepelijk was opgeheven voordat het volgend beslag is gelegd of dat er een andere geldige reden is om het beslag te handhaven. § 4. Wanneer, in geval van een bevrachting van een schip met overgave van rederschap, alleen de bevrachter ter zake van een op dat schip betrekking hebbende zeevordering aansprakelijk is, kan de eiser, met inachtneming van deze afdeling, beslag leggen op dat schip of op ieder ander schip dat aan de bevrachter toebehoort, maar ter zake van die zeevordering mag geen beslag worden gelegd op enig ander schip dat toebehoort aan de eigenaar.
Het vorige lid is eveneens van toepassing op alle gevallen, waarin een ander persoon dan de eigenaar voor een zeevordering aansprakelijk is.
Art. 2.2.6.6. Tegenborgstelling Het beslag wordt als niet bestaande beschouwd indien de beslaglegger binnen de bepaalde termijn niet de zekerheden stelt die de rechter voor het verlenen van de machtiging tot het leggen van bewarend beslag kan eisen.
Art. 2.2.6.7. Beslagexploot Het beslagexploot bevat, behalve de vermeldingen voorgeschreven in artikel 1389 van het Gerechtelijk Wetboek : 1° een afschrift van de uitspraak op grond waarvan beslag wordt gelegd;2° een beknopte beschrijving van het in beslag genomen schip;3° het uur van de betekening. De Koning kan nader bepalen welke gegevens in verband met de beschrijving van het schip in het exploot moeten worden vermeld.
Art. 2.2.6.8. Betekening en aanzegging § 1. Een afschrift van het beslagexploot wordt terstond aan boord van het schip betekend aan de gezagvoerder of, bij diens afwezigheid, aan de hoogst in rang aan boord aanwezige officier. Zo de betekening niet op die wijze kan geschieden, bestaat de betekening in de terhandstelling van het afschrift aan de Procureur des Konings in wiens rechtsgebied het schip zich bevindt.
De betekening geldt als verbod tot afvaart van het schip. Een schip waarop beslag is gelegd kan evenwel binnen dezelfde haven of waterweg worden verplaatst op bevel van de bevoegde haven- of waterwegbesturen of hun bevoegde personeelsleden. Dit bevel moet worden bezorgd aan de rechter die de machtiging bedoeld in artikel 2.2.6.4 heeft gegeven.
Het beslagexploot kan worden aangeplakt op de meest in het oog vallende of andere geschikte plaatsen aan boord of aan wal. § 2. De vorige paragraaf verhindert niet dat het beslagexploot bovendien wordt betekend aan de scheepseigenaar, de reder, de scheepsgebruiker, de bewaker bedoeld in artikel 2.2.6.10, de scheepsagent of de schuldenaar. § 3. Het beslag wordt aangezegd : 1° naar keuze van de beslaglegger, aan de Scheepvaartpolitie of de Scheepvaartcontrole;2° aan de bevoegde haven- of waterwegbesturen of hun bevoegde personeelsleden. De in het vorige lid bedoelde aanzegging vermeldt dat zij geldt als aanmaning de afvaart van het in beslag genomen schip te beletten.
Art. 2.2.6.9. Scheepsdocumenten Onverminderd artikel 2.2.4.8, slaat de machtiging tot inbeslagneming van rechtswege op de scheepsdocumenten zonder welke het schip niet mag afvaren.
De in eerste lid bedoelde documenten worden door de gerechtsdeurwaarder bewaard tot de opheffing van het bewarend beslag of de tenuitvoerlegging.
De Koning kan een lijst van de in het eerste lid bedoelde scheepsdocumenten vaststellen.
Art. 2.2.6.10. Bewaking De gerechtsdeurwaarder kan in elke stand van het geding een bewaker van het in beslag genomen schip aanstellen.
Art. 2.2.6.11. Inschrijving Het beslagexploot wordt binnen vijftien dagen ingeschreven in een door het Belgisch Scheepsregister gehouden scheepsregister.
De inschrijving gebeurt op overlegging aan het Belgisch Scheepsregister van het beslagexploot en van een door de gerechtsdeurwaarder ondertekend afschrift van dit exploot.
Is het schip waarop beslag werd gelegd niet in België geregistreerd of teboekgesteld, dan beperkt het Belgisch Scheepsregister zich tot de neerlegging van het exploot in het register van neerlegging. Het Belgisch Scheepsregister gaat alsnog tot de inschrijving van het beslag over zodra het schip is geregistreerd of teboekgesteld.
Art. 2.2.6.12. Nieuw beslag op hetzelfde schip Een reeds ter inschrijving aangeboden of ingeschreven bewarend beslag verhindert niet dat een nieuw beslag op hetzelfde schip wordt toegestaan.
Dit nieuwe beslag wordt ingeschreven overeenkomstig artikel 2.2.6.11.
Art. 2.2.6.13. Geldigheidsduur § 1. Buiten het geval van schorsing bedoeld in paragraaf 2, geldt het beslag gedurende drie jaar te rekenen van de datum van de beschikking waarbij de machtiging tot beslag bedoeld in artikel 2.2.6.4 is verleend.
Bij het verstrijken van deze termijn : 1° houdt het beslag van rechtswege op gevolg te hebben;2° wordt van het beslag op een in België geregistreerd of teboekgesteld schip geen melding meer gemaakt in de getuigschriften die het Belgisch Scheepsregister verstrekt, tenzij de inschrijving is hernieuwd. § 2. De vordering over de zaak zelf schorst de in paragraaf 1 bepaalde termijn tot de dag waarop de eindbeslissing gewezen is op de vordering over de zaak zelf van de rechter niet meer vatbaar is voor gewone rechtsmiddelen.
Deze schorsing heeft evenwel slechts plaats wanneer de vordering over de zaak zelf, voor het verstrijken van de geldigheidstermijn van het beslag, door het Belgisch Scheepsregister in het betrokken register ingeschreven is. Deze schorsing loopt ten einde bij het verloop van drie jaar te rekenen van de inschrijving van de vordering, tenzij, vóór het verstrijken van die termijn, de inschrijving hernieuwd is voor een nieuwe termijn van drie jaar.
De hernieuwing geschiedt op voorlegging aan het Belgisch Scheepsregister van een verzoekschrift in twee exemplaren, houdende nauwkeurige aanduiding van de te hernieuwen inschrijving en van de oorzaak van de schorsing van de geldigheidsduur van het beslag.
Elke eindbeslissing die niet meer vatbaar is voor de gewone rechtsmiddelen en gewezen is op de vordering over de zaak zelf, wordt op verzoek van de meest gerede partij ingeschreven na de inschrijving van de vordering.
Art. 2.2.6.14. Verzoek tot hernieuwing De schuldeiser die bewijst dat er gegronde redenen zijn om het beslag te handhaven, kan gemachtigd worden om het te hernieuwen.
De hernieuwing wordt gevraagd bij een met redenen omkleed verzoekschrift dat wordt ondertekend door een advocaat of gerechtsdeurwaarder.
Het verzoekschrift wordt, op straffe van verval, ten minste vijftien dagen vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het beslag, door een advocaat of gerechtsdeurwaarder ingediend bij de rechter die het beslag heeft toegestaan.
Op dit verzoekschrift wordt beschikt binnen de in artikel 1418 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde termijn.
De beschikking die hernieuwing weigert, is niet vatbaar voor hoger beroep.
Art. 2.2.6.15. Beschikking tot hernieuwing De beschikking waarbij de hernieuwing van het bewarend beslag wordt toegestaan, bevat de nauwkeurige opgave van het te hernieuwen bewarend beslag.
De rechter die de hernieuwing toestaat, bepaalt de duur ervan. De termijn gaat in op de dag waarop de inschrijving in het scheepsregister hernieuwd wordt.
Art. 2.2.6.16. Betekening en aanzegging van de beschikking tot hernieuwing De beschikking waarbij de hernieuwing van het beslag wordt toegestaan, wordt betekend en aangezegd overeenkomstig artikel 2.2.6.8.
Zij wordt als niet bestaande beschouwd, indien de hernieuwing van de inschrijving niet gedaan is vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het bestaande beslag.
De hernieuwing van de inschrijving gebeurt op overlegging aan het Belgisch Scheepsregister van een verzoekschrift in twee exemplaren, dat de te hernieuwen inschrijving nauwkeurig bepaalt en waarbij een door de gerechtsdeurwaarder ondertekend afschrift van het exploot van betekening en van de beschikking wordt gevoegd.
Art. 2.2.6.17. Inschrijving van vervreemdings- of hypotheekakten Een in een scheepsregister ingeschreven of behoorlijk ter inschrijving aangeboden beslag verhindert niet dat vervreemdings- of hypotheekakten later worden ingeschreven, ongeacht hun datum; die akten kunnen echter tegen de beslagleggende schuldeisers niet worden ingeroepen, zolang de inschrijving van het beslagexploot niet vervallen is.
Art. 2.2.6.18. Vervreemding na inschrijving De vervreemding die plaats heeft nadat het scheepsbeslag is ingeschreven in een scheepsregister, of behoorlijk ter inschrijving is aangeboden, kan worden uitgevoerd indien de verkrijger, vóór de dag bepaald voor de toewijzing, het vereiste geld in consignatie heeft gegeven tot betaling van kapitaal en toebehoren van de opeisbare bedragen verschuldigd aan de hypothecaire schuldeisers die ingeschreven zijn, de bevoorrechte schuldeisers die verzet doen en de schuldeisers van wie het beslag is ingeschreven.
Onverminderd van de artikelen 2.2.5.19 en 2.2.5.44, § 1, mogen alle belanghebbenden evenwel overeenkomen dat het in consignatie te geven bedrag gelijk zal zijn aan de prijs die voor de verkrijging betaald is.
In onderlinge overeenstemming tussen alle partijen kunnen de in het eerste en tweede lid bedoelde bedragen in bewaring worden gegeven bij een door hen gekozen financiële instelling. Indien partijen het niet over de te kiezen financiële instelling eens raken wordt het bedrag in bewaring gegeven bij de Deposito- en Consignatiekas.
Indien de aldus gestorte gelden geleend zijn, hebben de uitleners slechts hypotheek na de hypothecaire schuldeisers die ingeschreven zijn, de bevoorrechte schuldeisers die verzet doen en de schuldeisers van wie het beslag is ingeschreven.
Art. 2.2.6.19. Doorhaling § 1. De inschrijvingen betreffende het bewarend beslag worden doorgehaald overeenkomstig artikel 2.2.5.50.
De inschrijvingen kunnen ook worden doorgehaald ingevolge een exploot van opheffing betekend aan het Belgisch Scheepsregister door de gerechtsdeurwaarder die het beslag heeft gelegd. Daarbij handelt die gerechtsdeurwaarder op verzoek van de beslaglegger.
Het beslagexploot of het in artikel 2.2.6.14 bedoelde verzoekschrift tot hernieuwing, voorzien van de melding van de inschrijving, wordt in ieder geval aan het Belgisch Scheepsregister bezorgd. § 2. De eis tot doorhaling of vermindering van de inschrijving van het beslag, als hoofdvordering ingesteld, wordt gebracht voor de beslagrechter van de plaats waar de machtiging bedoeld in artikel 2.2.6.4 is gegeven.
De rechtsvorderingen tegen de schuldeisers, waartoe de inschrijvingen aanleiding kunnen geven, worden ingesteld door dagvaarding aan hun persoon, of aan de laatste in het register vermelde gekozen woonplaats, en zulks niettegenstaande het overlijden, hetzij van de schuldeisers, hetzij van hen bij wie zij woonplaats hebben gekozen.
Art. 2.2.6.20. Opheffing Onverminderd de toepassing van het VN-zeerechtenverdrag, verleent de beslagrechter binnen wiens rechtsgebied op het schip beslag is gelegd, opheffing van het beslag, wanneer voldoende borgtocht of zekerheid is gesteld of in geval van kantonnement, behalve ingeval het beslag werd gelegd ter zake van een zeevordering bedoeld onder o) of p) van artikel 2.2.6.1, 1°. In dat geval kan de beslagrechter de bezitter van het schip, wanneer deze voldoende borgtocht of andere zekerheid stelt, toestaan de exploitatie van het schip voort te zetten of kan hij het beheer van dat schip tijdens de duur van het beslag regelen.
Bij gebreke van overeenstemming tussen partijen over de genoegzaamheid van de borgtocht of de zekerheid stelt de beslagrechter de aard en het bedrag daarvan vast, en desgevallend de voorwaarden.
Het verzoek tot opheffing van het beslag tegen een zodanige zekerheidstelling kan niet worden uitgelegd als een erkenning van aansprakelijkheid en evenmin als een afstand van het voordeel van de wettelijke beperking van de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar.
Art. 2.2.6.21. Rechtsmacht ten gronde § 1. Ingeval Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van toepassing is, zijn de Belgische rechters bovendien bevoegd om uitspraak te doen in het bodemgeschil op voorwaarde dat : 1° in België bewarend beslag op het zeeschip is gelegd;en 2° de eiser zijn woonplaats of zijn hoofdzetel heeft in België, de zeevordering is ontstaan in België, de zeevordering is ontstaan tijdens een reis tijdens welke het beslag gelegd is, de vordering voortvloeit uit een aanvaring of uit omstandigheden bedoeld in artikel 13 van het Aanvaringsverdrag 1910 of artikel 2.7.2.2, § 2 van dit boek, de schuldvordering is ontstaan ter zake van berging, of de schuldvordering is verzekerd door een scheepshypotheek of een scheepsverband op het schip waarop beslag is gelegd.
Ingeval Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken niet van toepassing is, zijn de Belgische rechters bevoegd om uitspraak te doen in het bodemgeschil in alle gevallen waar in België bewarend beslag op het zeeschip is gelegd.
De vorige leden gelden onverminderd de rechtsmacht die de Belgische rechters ontlenen aan andere toepasselijke regels. § 2. Indien in België bewarend beslag op het zeeschip is gelegd maar de Belgische rechters geen rechtsmacht hebben om in het bodemgeschil uitspraak te doen, moet de borgtocht of andere zekerheid, welke overeenkomstig artikel 2.2.6.20 gesteld moet worden om opheffing van het bewarend beslag te verkrijgen, de uitvoerbaarheid waarborgen van alle veroordelingen die later mochten worden uitgesproken door de rechter die bevoegd is om te beslissen in het bodemgeschil en de beslagrechter stelt de termijn vast waarbinnen de eiser een vordering voor de bevoegde rechter moet instellen. § 3. Indien de overeenkomsten tussen partijen hetzij een beding tot toekenning van bevoegdheid aan een andere rechter, hetzij een scheidsrechterlijk beding inhouden, kan de beslagrechter een termijn bepalen waarbinnen de beslaglegger zijn vordering ten gronde moet instellen. § 4. Indien de rechtsvordering in de gevallen bedoeld in de paragrafen 2 en 3 niet binnen de aldus vastgestelde termijn wordt ingesteld, kan de verweerder de opheffing van het beslag of de teruggave van de gegeven waarborg vorderen. § 5. Dit artikel is niet van toepassing op de gevallen bedoeld in de Herziene Rijnvaartakte van 17 oktober 1868.
Art. 2.2.6.22. Andere vorderingsrechten en volgrechten Geen enkele bepaling van deze onderafdeling mag worden geacht een vorderingsrecht te scheppen dat, afgezien van de bepalingen van deze afdeling, niet zou bestaan volgens de wet die de rechter, bij wie het geding aanhangig is, moet toepassen.
Deze onderafdeling kent aan de eiser geen enkel volgrecht toe waarin niet is voorzien door de in het vorige lid bedoelde wet of door de bepalingen inzake scheepszekerheidsrechten.
Onderafdeling 2. - Bewarend beslag op goederen aan boord Art. 2.2.6.23. Grondvereisten Op verbruiksgoederen, lading en andere goederen die zich aan boord van een schip bevinden, alsmede op de titels op die goederen, kan bewarend beslag worden gelegd overeenkomstig het Gerechtelijk Wetboek.
Het beslagexploot wijst de goederen en titels aan waarop bewarend beslag wordt gelegd.
Persoonlijke bezittingen van de gezagvoerder, de bemanning of de passagiers, levensmiddelen bestemd voor gebruik door de gezagvoerder, de bemanning of de passagiers, en een hoeveelheid bunkers noodzakelijk om in de kajuiten en de andere leefruimten gedurende een maand in verwarming en koeling te voorzien, zijn niet vatbaar voor beslag.
Art. 2.2.6.24. Bewaargeving van het in beslag genomen goed § 1. Ingeval het artikel 2.2.6.24 bedoelde beslag de afvaart van het schip belet of kan beletten, kan de scheepseigenaar, de reder en de scheepsgebruiker in elke stand van het geding het in beslag genomen goed in bewaring geven of doen geven bij een erkende of aangestelde sekwester.
Te dien einde wendt de scheepseigenaar, reder of scheepsgebruiker zich via verzoekschrift tot de beslagrechter, die bepaalt op welke wijze en onder welke voorwaarden het beslagene in bewaring wordt gegeven. § 2. Om de in paragraaf 1 bedoelde bewaargeving kan eveneens worden verzocht door iedere andere belanghebbende. Alsdan gaat de beslagrechter na of de bewaargeving verantwoord is in het licht van de omstandigheden. § 3. Ingeval het in artikel 2.2.6.23 bedoelde beslag soortgoederen betreft, en indien het beslag de afvaart van het schip belet of kan beletten, kan iedere belanghebbende, in de plaats van de beslagen of de in beslag te nemen goederen, eenzelfde hoeveelheid goederen, met dezelfde kenmerken en van dezelfde hoedanigheid, in bewaring geven of doen geven bij een erkende of aangestelde sekwester.
De belanghebbende wendt zich te dien einde via verzoekschrift tot de beslagrechter die bepaalt op welke wijze en onder welke voorwaarden de goederen in bewaring worden gegeven. Op grond van de door de belanghebbende voorgelegde stukken, gaat de beslagrechter in het bijzonder na of de hoeveelheid, de kenmerken en de hoedanigheid van de aangeboden goederen overeenstemmen met de hoeveelheid, de kenmerken en de hoedanigheid van de beslagen of te beslagen goederen.
Eens de aangeboden goederen overeenkomstig de door de beslagrechter bepaalde wijze en voorwaarden in bewaring werden gegeven, zijn de oorspronkelijk beslagen of de in beslag te nemen goederen van rechtswege bevrijd; vanaf dat ogenblik rust het beslag van rechtswege op de in bewaring gegeven goederen. § 4. Ingeval het in artikel 2.2.6.23 bedoelde beslag soortgoederen betreft, en indien het beslag de afvaart van het schip belet of kan beletten, kan iedere belanghebbende de in beslag genomen goederen met toelating van de beslagrechter bevrijden of het beslag erop verhinderen door in de Deposito- en Consignatiekas of in handen van een erkende of aangestelde sekwester een bedrag in bewaring te geven, dat ten hoogste de waarde van de beslagen of te beslagen goederen vertegenwoordigt en in geen geval het bedrag van de schuld in hoofdsom, intresten en kosten mag overstijgen.
De beslagrechter stelt de waarde van de beslagen of te beslagen goederen vast, en bepaalt aan de hand daarvan het in bewaring te geven bedrag. De beslagrechter bepaalt eveneens op welke wijze en onder welke voorwaarden het bedrag in bewaring moet worden gegeven.
Eens het bedrag in bewaring werd gegeven, zijn de oorspronkelijk beslagen of de in beslag te nemen goederen van rechtswege bevrijd.
Vanaf dat ogenblik rust het beslag van rechtswege op het in bewaring gegeven bedrag. § 5. Zodra er ingevolge de toepassing van paragrafen 1, 2, 3 of 4 geen beslagen goederen meer aan boord van het schip zijn, is het schip in alle geval vrij om af te varen. § 6. De voorgaande paragrafen gelden onverminderd het recht tot kantonnement overeenkomstig de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. Afdeling 2. - Uitvoerend scheepsbeslag
Art. 2.2.6.25. Internationale en materiële toepassing Deze afdeling is van toepassing op elk uitvoerend beslag op een schip in België of in de Belgische zeegebieden.
Art. 2.2.6.26. Andere regelgeving § 1. De artikelen 516 en 633 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing op de territoriale bevoegdheid van de gerechtsdeurwaarder respectievelijk beslagrechter ter zake van het in dit hoofdstuk geregelde beslag. § 2. Deze afdeling geldt onverminderd artikel 28 van het VN-Zeerechtverdrag. § 3. Deze afdeling geldt onverminderd artikel 507 van het Strafwetboek.
Art. 2.2.6.27. Grondvereisten § 1. Op een schip kan uitsluitend uitvoerend beslag worden gelegd : 1° krachtens een ten aanzien van de scheepseigenaar uitvoerbare titel; of 2° krachtens een ten aanzien van een andere persoon uitvoerbare titel, op voorwaarde dat de vordering ten opzichte van die persoon wordt gewaarborgd door een scheepszekerheidsrecht op het betrokken schip. § 2. Buiten de in paragraaf 1 bepaalde gevallen kan bewarend beslag op een schip niet in uitvoerend beslag worden omgezet.
Art. 2.2.6.28. Voorafgaand bevel Het bevel dat voorafgaat aan het beslag bevat op straffe van nietigheid opgave van het verschuldigde bedrag en van het schip waarop bij niet-betaling beslag zal worden gelegd.
Het bevel bevat een beknopte beschrijving van het in beslag genomen schip. De Koning kan nader bepalen welke gegevens in dat verband in het bevel moeten worden vermeld.
Art. 2.2.6.29. Betekening van het bevel Het voorafgaand bevel wordt betekend aan de schuldenaar.
Is het schip geen eigendom van de schuldenaar, dan wordt het voorafgaand bevel bovendien betekend aan de scheepseigenaar.
Art. 2.2.6.30. Inschrijving van het bevel tot omzetting Wanneer bewarend scheepsbeslag wordt omgezet in uitvoerend scheepsbeslag, geldt de inschrijving van het voorafgaand bevel voor de toepassing van dit hoofdstuk als inschrijving van het exploot van uitvoerend beslag.
Het bevel moet ten laatste binnen vijftien dagen worden ingeschreven in het zeeschepenregister of het binnenschepenregister en de nauwkeurige aanduiding bevatten van de inschrijving van het bewarend beslag dat in uitvoerend beslag is omgezet.
Is het schip niet in België geregistreerd of teboekgesteld, dan beperkt het Belgisch Scheepsregister zich tot de neerlegging van het exploot in het register van neerlegging.
Art. 2.2.6.31. Tijdstip van beslaglegging Het beslag mag worden gelegd tegelijk met of na de betekening van het voorafgaand bevel bedoeld in artikel 2.2.6.28.
Laat de schuldeiser na het bevel meer dan een jaar verstrijken, dan is hij ertoe gehouden dit te hernieuwen alvorens beslag te leggen.
Art. 2.2.6.32. Beslagexploot Het exploot van beslaglegging bevat, behalve de vermeldingen voorgeschreven in artikel 1389 van het Gerechtelijk Wetboek, een beknopte beschrijving van het in beslag genomen schip. De Koning kan nader bepalen welke gegevens in dat verband in het exploot moeten worden vermeld.
Is het beslag gedaan bij een van het voorafgaand bevel onderscheiden exploot, dan wordt zulks in het proces-verbaal van beslaglegging vermeld.
Art. 2.2.6.33. Betekening en aanzegging van het beslag § 1. Een afschrift van het beslagexploot wordt terstond aan boord van het schip betekend aan de gezagvoerder of, bij diens afwezigheid, aan de hoogst in rang aan boord aanwezige officier. Zo de betekening niet op die wijze kan geschieden, bestaat de betekening in de terhandstelling van het afschrift aan de Procureur des Konings in wiens rechtsgebied het schip zich bevindt.
De betekening geldt als verbod tot afvaart van het schip. Een schip waarop beslag is gelegd kan evenwel binnen dezelfde haven worden verplaatst op bevel van de bevoegde haven- of waterwegbesturen of hun bevoegde personeelsleden. Dit bevel moet worden bezorgd aan de rechter die, in voorkomend geval, de machtiging bedoeld in artikel 2.2.6.4 heeft gegeven.
Het beslag kan worden aangeplakt op de meest in het oog vallende of andere geschikte plaatsen aan boord of aan wal. § 2. Binnen drie dagen na de betekening bedoeld in paragraaf 1, wordt het beslag bovendien betekend aan de scheepseigenaar en aan de schuldenaar, indien het in beslag genomen schip zijn eigendom niet is. § 3. De in paragrafen 1 en 2 bepaalde formaliteiten en termijnen worden in acht genomen op straffe van nietigheid. § 4. De voorgaande paragrafen verhinderen niet dat het beslag bovendien wordt betekend aan de reder, de scheepsgebruiker, de bewaker bedoeld in artikel 2.2.6.34 of de scheepsagent. § 5. Het beslag wordt aangezegd : 1° naar keuze van de beslaglegger, aan de Scheepvaartpolitie of de Scheepvaartcontrole;2° de bevoegde haven- of waterwegbesturen of hun bevoegde personeelsleden. De in het vorige lid bedoelde aanzegging vermeldt dat zij geldt als aanmaning de afvaart van het in beslag genomen schip te beletten.
Art. 2.2.6.34. Bewaking De gerechtsdeurwaarder kan in elke stand van het geding een bewaker van het in beslag genomen schip aanstellen.
Art. 2.2.6.35. Inschrijving Behoudens toepassing van artikel 2.2.6.30, wordt het beslagexploot overeenkomstig de artikelen 2.2.6.11 en 2.2.6.12 ingeschreven in het betrokken scheepsregister.
De artikelen 2.2.6.18 en 2.2.6.19 zijn op de inschrijving en haar gevolgen van overeenkomstige toepassing.
Is het schip niet in België geregistreerd, dan beperkt het Belgisch Scheepsregister zich tot de neerlegging van het exploot in het register van neerlegging.
Art. 2.2.6.36. Geldigheidsduur Het beslag geldt gedurende drie jaar te rekenen van de datum van de betekening bedoeld in art. 2.2.6.33, § 1, eerste lid.
Bij het verstrijken van deze termijn : 1° houdt het beslag van rechtswege op gevolg te hebben;2° wordt van het beslag op een in België geregistreerd of teboekgesteld schip geen melding meer gemaakt in de getuigschriften die het Belgisch Scheepsregister verstrekt, tenzij de inschrijving is hernieuwd. Het beslag kan worden hernieuwd. De artikelen 2.2.6.14, 2.2.6.15 en 2.2.6.16 zijn op deze hernieuwing van overeenkomstige toepassing.
Art. 2.2.6.37. Doorhaling Behoudens toepassing van artikel 2.2.6.51, worden de inschrijvingen betreffende uitvoerend beslag doorgehaald overeenkomstig artikel 2.2.5.50.
De inschrijvingen kunnen ook worden doorgehaald ingevolge een exploot van opheffing betekend aan het Belgisch Scheepsregister door de gerechtsdeurwaarder die het beslag heeft gelegd. Daarbij handelt die gerechtsdeurwaarder op verzoek van de beslaglegger.
Het beslagexploot of het in artikel 2.2.6.30 bedoelde bevel tot omzetting, voorzien van de melding van de inschrijving, wordt in ieder geval aan het Belgisch Scheepsregister bezorgd.
Art. 2.2.6.38. Beschikking tot aanvang van de verkoopprocedure Binnen acht dagen na de inschrijving van het exploot van beslaglegging of, indien een voorafgaand bewarend beslag is gelegd, binnen acht dagen na het bevel tot omzetting van het bewarend in uitvoerend beslag, wordt bij de beslagrechter een verzoekschrift ingediend tot het aanstellen van een openbare of ministeriële ambtenaar die met de verkoop zal worden belast.
In zijn beschikking wijst de rechter de plaats aan waar de verkoop zal geschieden. Deze plaats kan gelegen zijn buiten het arrondissement waar het schip zich bevindt.
Op verzoekschrift van een betrokken partij kan de rechter gelasten dat, zelfs in het buitenland, tot de verkoop zal worden overgegaan door een scheepsmakelaar. Alsdan bepaalt hij de voorwaarden voor de verkoop.
Art. 2.2.6.39. Verkoopvoorwaarden In de verkoopvoorwaarden, opgemaakt door de aangestelde openbare of ministeriële ambtenaar, worden de plaats, de dag en het uur van de verkoop vermeld.
Art. 2.2.6.40. Inzage en geschillen § 1. Minstens vijftien dagen vóór de verkoop maant de aangestelde openbare of ministeriële ambtenaar bij gerechtsdeurwaardersexploot aan om inzage van de verkoopvoorwaarden te nemen : 1° de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt;2° de scheepseigenaar, indien hij niet de schuldenaar is;3° de ingeschreven en de verzetdoende schuldeisers, hetzij aan de in hun inschrijving gekozen woonplaats, hetzij aan hun woonplaats, hetzij aan hun maatschappelijke zetel. Het exploot vermeldt plaats, dag en uur van de verkoop.
Bovendien geeft de aangestelde openbare of ministeriële ambtenaar bij een aangetekende zending kennis van de verkoopvoorwaarden aan iedere derde die schuldeiser beweert te zijn. § 2. Bezwaren tegen de verkoopvoorwaarden zijn alleen ontvankelijk indien zij bij de aangestelde openbare of ministeriële ambtenaar worden aangebracht binnen acht dagen na de aanmaning. De aangestelde openbare of ministeriële ambtenaar maakt er proces-verbaal van op en schorst alle verrichtingen.
Na neerlegging ter griffie van het proces-verbaal door de aangestelde openbare of ministeriële ambtenaar, bepaalt de beslagrechter de dag en het uur voor het onderzoek en de berechting van de bezwaren. De partijen worden door toedoen van de griffier bij gerechtsbrief opgeroepen en worden gehoord indien zij verschijnen. Op de vastgestelde zitting bepaalt de rechter de dag en het uur voor het onderzoek en de berechting van de geschillen. In voorkomend geval bepaalt de beslagrechter voor de toewijzing een nieuwe termijn. De beslissing is niet vatbaar voor verzet, noch voor hoger beroep. § 3. De schuldeiser die een rechtsvordering tot ontbinding kan instellen, is op straffe van verval, gehouden deze vóór de dag van de toewijzing in te stellen en zijn beslissing daartoe vóór de dag van de toewijzing te betekenen aan de aangestelde openbare of ministeriële ambtenaar.
De aangestelde openbare of ministeriële ambtenaar brengt de in paragraaf 1 genoemde partijen van het instellen van de vordering tot ontbinding op de hoogte.
Te rekenen van de dag waarop de beslissing tot het instellen van de rechtsvordering tot ontbinding aan de aangestelde openbare of ministeriële ambtenaar wordt betekend, wordt de verkoopprocedure geschorst ten aanzien van het schip waarop de vordering tot ontbinding betrekking heeft, en zij kan eerst worden hervat nadat de schuldeiser van de rechtsvordering tot ontbinding afstand heeft gedaan of nadat deze eis is afgewezen. Ten aanzien van andere schepen van de schuldenaar kan de verkoopprocedure eveneens worden geschorst, op aanvraag van de partijen en op beslissing van de beslagrechter.
De vervolgende partij en de ingeschreven schuldeisers kunnen in het geding tot ontbinding tussenkomen.
Art. 2.2.6.41. Onderhandse verkoop Tot de dag vóór de in de verkoopvoorwaarden aangegeven dag van de verkoop, kan de beslagrechter bepalen dat de verkoop onderhands zal geschieden bij een overeenkomst die hem ter goedkeuring wordt voorgelegd.
De vordering kan worden ingesteld door de beslaglegger, de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt, de scheepseigenaar, de ingeschreven schuldeisers en de verzetdoende schuldeisers.
De eiser betekent de dagvaarding aan al de in het vorige lid vermelde andere partijen en aan de aangestelde openbare of ministeriële ambtenaar.
De beslagrechter kan de vordering inwilligen wanneer aan de hand van een onafhankelijk waarderingsrapport en een raadpleging van de markt aannemelijk wordt gemaakt dat de in de overeenkomst bedongen verkoopprijs overeenstemt met de marktwaarde van het schip.
Indien door één van de partijen vóór de afloop van de rechtspleging een gunstiger aanbod wordt voorgelegd, kan de beslagrechter bepalen dat de verkoop overeenkomstig dit aanbod zal geschieden.
De ingevolge dit artikel toegelaten onderhandse verkoop vervangt de in de artikelen 2.2.6.42 tot 2.2.6.44 geregelde openbare verkoop en heeft dezelfde gevolgen als de toewijzing bij openbare verkoop.
De bezwarende inschrijvingen kunnen worden doorgehaald overeenkomstig artikel 2.2.5.51.
Art. 2.2.6.42. Veilingwijze De openbare verkoop verloopt volgens een door de aangestelde openbare of ministeriële ambtenaar passend geachte veilingwijze die in de verkoopvoorwaarden wordt omschreven en die de nodige waarborgen biedt voor het bekomen van een eerlijke prijs.
Art. 2.2.6.43. Hoger bod Iedere persoon heeft recht een hoger bod te doen gedurende vijftien dagen na de verkoop en in de vormen en onder de voorwaarden gesteld in artikel 1592 van het Gerechtelijk Wetboek. In afwijking van artikel 1592, laatste lid van het Gerechtelijk Wetboek, kan echter niet ter zitting worden beslist dat de formaliteit van het hoger bod niet zal worden toegepast.
In geval de formaliteit van het hoger bod wordt toegepast, handelt de aangestelde openbare of ministeriële ambtenaar zoals bepaald is in de artikelen 1593 en 1594 van het Gerechtelijk Wetboek.
Art. 2.2.6.44. Vordering tot nietigverklaring Een uittreksel uit de akte van toewijzing wordt betekend aan de beslagen schuldenaar, aan de scheepseigenaar indien hij niet de schuldenaar is, aan alle ingeschreven schuldeisers en aan degenen die zich hebben aangemeld.
Het uittreksel bevat de naam, de voornaam en de woonplaats van de beslaglegger, van de partij tegen wie het beslag geschiedt en van de koper, de dag van de toewijzing, de prijs waarvoor de toewijzing is gedaan en de naam van de aangestelde openbare of ministeriële ambtenaar die de verkoop heeft gehouden.
Op straffe van verval worden de vorderingen tot nietigverklaring ingesteld binnen acht dagen na de betekening.
Art. 2.2.6.45. Einde van de dienst van de gezagvoerder De definitieve toewijzing van het schip doet de dienst van de gezagvoerder ophouden.
Art. 2.2.6.46. In gebreke blijven en wederverkoop Voldoet de koper niet aan de voorwaarden van de toewijzing, dan wordt het schip ten laste van hem aan wie het toegewezen is, verkocht na een ingebrekestelling die betekend is aan de in gebreke blijvende koper en zonder gevolg is gebleven binnen drie dagen na de betekening.
De wederverkoop geschiedt door de reeds aangestelde openbare of ministeriële ambtenaar, onder dezelfde veilingsvoorwaarden doch na nieuwe bekendmakingen in de vormen en onder de voorwaarden voorgeschreven in artikel 2.2.6.40.
Voldoet de koper na ingebrekestelling alsnog aan de voorwaarden van de toewijzing, dan wordt het bewijs van de voldoening door de koper betekend aan de aangestelde openbare of ministeriële ambtenaar en aan degene die de ingebrekestelling heeft laten verrichten.
Art. 2.2.6.47. Overgang van rechten op de prijs Onder voorbehoud van de volgende bepalingen, gaan de rechten van de ingeschreven schuldeisers over op de prijs van de toewijzing.
Art. 2.2.6.48. Te betalen bedragen De aangestelde openbare of ministeriële ambtenaar geeft aan de koper een bewijs af, waarin de bedragen zijn vermeld die hij op grond van de verkoop gehouden is te betalen, te weten : 1° de prijs;2° de interesten;3° de kosten, rechten en erelonen;4° alle andere bijkomende kosten. Art. 2.2.6.49. Betaling De koper betaalt de in artikel 2.2.6.48, 1°, 2° en 4°, bedoelde bedragen op de in de verkoopvoorwaarden bepaalde wijze.
Hij betaalt het in artikel 2.2.6.48, 3°, bedoelde bedrag in handen van de aangestelde openbare of ministeriële ambtenaar.
Door deze betalingen is de koper bevrijd.
Art. 2.2.6.50. Aanstelling van een vereffenaar De aangestelde openbare of ministeriële ambtenaar legt het dossier van de procedure van toewijzing en rangregeling neer ter griffie van de beslagrechter. Hij dient bij de beslagrechter een verzoek in om een vereffenaar te doen aanstellen.
Het dossier en het verzoekschrift worden neergelegd binnen acht dagen, te rekenen : 1° van het verstrijken van de termijn van acht dagen, bepaald in 2.2.6.49, indien de toewijzing binnen die termijn niet bestreden wordt; 2° van het verstrijken van de termijn van een maand na het wijzen van het vonnis waarbij op de vordering tot nietigverklaring is beschikt; of 3° ingeval tegen het vonnis hoger beroep is ingesteld, te rekenen van de aanzegging van het arrest aan de benoemde openbare of ministeriële ambtenaar door de meest gerede partij. De artikelen 2.3.2.51, § 1, 2, 3, 4, 6, tweede lid en 7 en 3.3.3.21, § 1, 2, 3, 4, 6, tweede lid en 7 zijn op de vereffenaar van overeenkomstige toepassing.
Art. 2.2.6.51. Kennisgeving aan het Belgisch Scheepsregister Binnen de in artikel 2.2.6.50 bepaalde termijn overhandigt de aangestelde openbare of ministeriële ambtenaar twee ondertekende afschriften van de akte van toewijzing en verkoping aan het Belgisch Scheepsregister.
De aangestelde openbare of ministeriële ambtenaar geeft aan het Belgisch Scheepsregister tevens het in artikel 2.2.5.46 bedoelde getuigschrift af.
Het Belgisch Scheepsregister schrijft de akte en het getuigschrift in het zeeschepenregister of het binnenschepenregister in.
Is het schip niet in België geregistreerd of teboekgesteld, dan beperkt het Belgisch Scheepsregister zich tot de neerlegging van de stukken in het register van neerlegging.
Art. 2.2.6.52. Bekendmaking Binnen vijftien dagen nadat de griffier hem kennis heeft gegeven van de beschikking van de beslagrechter, zendt de vereffenaar aan de ingeschreven en de verzetdoende schuldeisers en aan degenen die zich aan de aangestelde openbare of ministeriële ambtenaar kenbaar hebben gemaakt, een bericht om hen te laten weten dat hij benoemd is en dat zij overeenkomstig artikel 2.2.6.58 ter griffie aangifte moeten doen.
Het bericht wordt door de zorg van de vereffenaar binnen dezelfde termijn bekendgemaakt : 1° in het Belgisch Staatsblad;2° op de website van het Belgisch Scheepsregister;3° op de desgevallend bijkomend door de Koning voorgeschreven elektronische wijze. Art. 2.2.6.53. Aangifte van schuldvorderingen Binnen een maand na de verzending door de vereffenaar van het bericht bedoeld in artikel 2.2.6.52 moeten de schuldeisers, op straffe van verval van hun rechten op de prijs van de toewijzing, aan de griffie van de ondernemingsrechtbank de aangifte doen geworden van het bedrag of van de voorlopige raming van hun schuldvordering en, indien daartoe grond bestaat, van het scheepsvoorrecht of van de scheepshypotheek waarop zij aanspraak maken en van de rechtsvorderingen die zij hebben ingesteld.
Deze aangifte bevat keuze van woonplaats in het gerechtelijk arrondissement waar het schip in beslag is genomen.
De bewijsstukken worden bijgevoegd.
Art. 2.2.6.54. Stuiting van de verjaring De verjaring van de schuldvordering houdt op te lopen vanaf de datum waarop de aangifte verzonden is, indien deze binnen de termijnen op de griffie van de ondernemingsrechtbank is toegekomen.
Art. 2.2.6.55. Lijst van de schuldvorderingen en advies Bij het verstrijken van de termijn voor aangifte van de schuldvorderingen legt de vereffenaar binnen de maand de lijst van de aangegeven schuldvorderingen ter griffie van de ondernemingsrechtbank neer, met vermelding van de scheepshypotheken en de scheepsvoorrechten waarop de schuldeisers zich beroepen.
Hij voegt hierbij zijn advies over de gegrondheid van deze schuldvorderingen, de scheepszekerheidsrechten en een ontwerp van verdeling of van rangregeling.
Art. 2.2.6.56. Berechting van geschillen Binnen acht dagen nadat de vereffenaar de in artikel 2.2.6.55 bepaalde stukken heeft neergelegd, roept de griffier de vereffenaar, de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt en de schuldeiser bij gerechtsbrief en binnen de termijnen van dagvaarding op om voor de ondernemingsrechtbank te verschijnen op dag en uur door de rechter vooraf bepaald, ten einde aldaar uitspraak te horen doen over de geschillen inzake schuldvorderingen en, indien daartoe grond bestaat, over de tegenspraken omtrent de rang van de scheepszekerheidsrechten.
De schuldeisers kunnen op de griffie van de ondernemingsrechtbank inzage nemen van het dossier.
Art. 2.2.6.57. Conclusies De geschillen en tegenspraken worden voorgelegd in de vorm van conclusies.
Art. 2.2.6.58. Hangende gedingen Indien een schuldvordering vóór haar aangifte het voorwerp is geweest van een rechtsvordering waarover geen uitspraak is gedaan in een eindbeslissing over de zaak zelf, wordt deze vordering, volgens de regels bepaald in de artikelen 661 tot 663 van het Gerechtelijk Wetboek, verwezen naar de ondernemingsrechtbank waarbij het onderzoek van de schuldvorderingen aanhangig is.
Indien de vordering onderworpen is geweest aan de rechter in hoger beroep, doet de griffier, op verzoek van de vereffenaar een afschrift van de beslissing in hoger beroep toekomen aan de ondernemingsrechtbank waarbij het geschil inzake de schuldvorderingen aanhangig is.
Art. 2.2.6.59. Vonnis Na het advies van de vereffenaar te hebben gehoord, doet de ondernemingsrechtbank bij een enkel vonnis uitspraak over de gezamenlijke geschillen en tegenspraken die haar zijn voorgelegd. Zij sluit de tabel van de verdeling der gelden af.
Zijn sommige geschillen echter niet in staat van wijzen, dan kan de rechtbank de rechten van de partijen vereffenen, met inbegrip van het bedrag van de betwiste schuldvorderingen dat, voorlopig in consignatie gegeven, later in dezelfde vormen wordt verdeeld indien daartoe grond bestaat.
Tegen het vonnis staat geen verzet open.
Art. 2.2.6.60. Interesten De interesten en rentetermijnen, verschuldigd aan de gerangschikte schuldeisers, houden op te lopen vanaf de toewijzing.
Art. 2.2.6.61. Kennisgeving van het vonnis Binnen acht dagen geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van het vonnis aan de vereffenaar en aan de partijen.
Art. 2.2.6.62. Afzonderlijke berechting van schuldvorderingen Op dezelfde wijze als in het vorige artikel bepaald wordt gehandeld voor de eisen betreffende de schuldvorderingen waarover nog uitspraak moet worden gedaan.
Worden zij afgewezen, dan wordt hun bedrag, overeenkomstig de verdelingstabel, verdeeld over de definitief in aanmerking genomen schuldeisers.
Art. 2.2.6.63. Aanwending van de prijs De prijs van de toewijzing wordt bij voorkeur aangewend tot betaling van de schuldvorderingen die in aanmerking zijn genomen in het definitief proces-verbaal van verdeling of van rangregeling.
Deze aanwending kan worden ingeroepen tegen alle andere schuldeisers en, indien daartoe grond bestaat, tegen het faillissement van de schuldenaar, dat na de toewijzing is uitgesproken, of de gerechtelijke reorganisatie van de schuldenaar, die na de toewijzing is gehomologeerd of bevolen.
Art. 2.2.6.64. Hoger beroep De griffier van het hof geeft aan de vereffenaar bericht van het hoger beroep en van de bepaling van de dag waarop het wordt opgeroepen.
Van het arrest, gewezen nadat het advies van de vereffenaar is gehoord, wordt hem, terzelfdertijd als aan partijen, door de griffier bij gerechtsbrief kennis gegeven.
Art. 2.2.6.65. Borderellen van toewijzing Binnen vijftien dagen na het verstrijken van de termijn van hoger beroep of, indien daartoe grond bestaat, binnen vijftien dagen na de kennisgeving van het arrest, geeft de vereffenaar aan de schuldeisers de borderellen van toewijzing af.
Deze worden opgemaakt voor het bedrag dat aan de schuldeisers is toegekend, onder aftrek van het deel der kosten en erelonen van de vereffenaar.
De borderellen worden uitvoerbaar verklaard door de beslagrechter.
Art. 2.2.6.66. Kwijting De schuldeisers geven kwijting voor het bedrag dat hun toegewezen is en brengen het in mindering van hun vordering.
Art. 2.2.6.67. Kosten en erelonen van de vereffenaar De staat der kosten en erelonen van de vereffenaar wordt begroot door de beslagrechter, die tevens in de loop van de vereffening kan bevelen dat aan de vereffenaar een voorschot wordt gestort.
De beschikking tot begroting bepaalt de verdeling van het bedrag der kosten en erelonen naar evenredigheid van de geplaatste bedragen.
De toegewezen bedragen worden betaald aan de vereffenaar, op overlegging van de uitgifte van de beschikking. HOOFDSTUK 7. - Overheidsschepen Afdeling 1. - Belgische overheidsschepen
Art. 2.2.7.1. Belgische overheidsschepen en hun ladingen § 1. Onder voorbehoud van artikelen 2.2.7.2 en andere uitdrukkelijke uitzonderingen zijn Belgische overheidsschepen en hun ladingen aan dit wetboek onderworpen. § 2. De vorige paragraaf geldt onverminderd : 1° de uitzonderingen en afwijkingen welke voortvloeien uit toepasselijk supranationaal en internationaal recht;2° de immuniteit die Belgische overheidsschepen en hun ladingen voor vreemde rechtbanken genieten overeenkomstig het internationaal recht. Art. 2.2.7.2. Beslag op Belgische overheidsschepen § 1. Tenzij wanneer op het schip een scheepshypotheek werd gevestigd, kan op Belgische gezagsschepen en de zich aan boord ervan bevindende zaken noch bewarend, noch uitvoerend beslag worden gelegd dan met betrekking tot de gevestigde scheepshypotheek. § 2. Artikel 1412bis van het Gerechtelijk Wetboek is niet op Belgische overheidsschepen van toepassing. Afdeling 2. - Vreemde overheidsschepen
Art. 2.2.7.3. Internationale en materiële toepassing § 1. In afwijking van artikel 2.2.7.4, is uitsluitend deze afdeling van toepassing ingeval het vreemde overheidsschip niet behoort tot een Staat die bij het Staatsschepenverdrag 1926 of het Staatsschepenprotocol 1934 Partij is, of ingeval de eiser of de verweerder geen onderdaan van een dergelijke Staat is. § 2. Deze afdeling is mede van toepassing op alle vorderingen die met betrekking tot vreemde overheidsschepen worden gebracht voor Belgische rechtbanken ingeval het schip geen zeeschip is in de zin van het Staatsschepenverdrag 1926 is, maar wel een schip in de zin van artikel 1.1.1.3 van dit wetboek. § 3. Deze afdeling geldt onder voorbehoud van andere België bindende verdragen betreffende de immuniteit van Staten.
Art. 2.2.7.4. Andere regelgeving Onverminderd artikel 2.2.7.3, § 1, zijn de rechtstreeks werkende bepalingen van het Staatsschepenverdrag 1926 en het Staatsschepenprotocol 1934 van toepassing op alle vorderingen die met betrekking tot vreemde overheidsschepen worden gebracht voor Belgische rechtbanken.
Art. 2.2.7.5. Vreemde overheidsschepen en hun ladingen § 1. Vreemde overheidsschepen, de aan vreemde Staten toebehorende ladingen en de in vreemde overheidsschepen vervoerde ladingen en passagiers, evenals vreemde Staten die eigenaar van dergelijke schepen zijn of deze exploiteren of eigenaar zijn van dergelijke ladingen, zijn wat betreft de aanspraken in verband met de exploitatie van deze schepen of het vervoer van deze ladingen, onderworpen aan dezelfde regels inzake aansprakelijkheid en aan dezelfde verbintenissen als die welke op particuliere schepen, ladingen en rederijen van toepassing zijn. § 2. Ten aanzien van de in paragraaf 1 bedoelde aansprakelijkheden en verbintenissen zijn de regels betreffende de bevoegdheid van de rechtbanken, de rechtsvorderingen en de rechtspleging dezelfde als voor aan particulieren toebehorende koopvaardijschepen en voor particuliere ladingen en hun eigenaars. § 3. Rechtsvorderingen wegens aanvaring, scheepvaartongevallen, berging of averij-grosse betreffende de aan de vreemde Staten toebehorende ladingen, die voor regerings- en niet voor handelsdoeleinden worden vervoerd aan boord van koopvaardijschepen, alsmede de rechtsvorderingen uit hoofde van overeenkomsten betreffende die ladingen, kunnen worden ingesteld voor de rechtbanken bevoegd overeenkomstig paragraaf 2.
Art. 2.2.7.6. Vreemde gezagsschepen en hun ladingen Artikel 2.2.7.5, § 1 en 2 is niet van toepassing op vreemde gezagsschepen en op de aan de vreemde Staten toebehorende ladingen die aan boord van vreemde gezagsschepen worden vervoerd.
Art. 2.2.7.7. Verweermiddelen Vreemde Staten kunnen alle verweermiddelen, verjaringen en beperkingen van aansprakelijkheid inroepen, waarvan particuliere schepen en hun eigenaars zich kunnen bedienen.
Art. 2.2.7.8. Beslag op vreemde overheidsschepen en vreemde overheidsladingen § 1. Vreemde gezagsschepen en de aan de vreemde Staten toebehorende ladingen die aan boord van vreemde gezagsschepen worden vervoerd zijn onbeslagbaar. § 2. De aan vreemde Staten toebehorende ladingen, die voor regerings- en niet voor handelsdoeleinden worden vervoerd aan boord van koopvaardijschepen, zijn onbeslagbaar. § 3. Indien er naar het oordeel van de rechter waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, twijfel bestaat of het schip of de lading een vreemd gezagsschip respectievelijk een lading bedoeld in paragrafen 1 of 2 is, zal, met het oog op de opheffing van een door het gerecht bevolen beslag, een verklaring ondertekend door de diplomatieke vertegenwoordiger van de betrokken Staat gelden als bewijs.
De in het eerste lid bedoelde verklaring wordt aan de rechter bezorgd : 1° hetzij door tussenkomst van de Belgische regering, indien zij een dergelijke verklaring ontvangt;2° hetzij door de vreemde Staat zelf, indien deze voor de rechter verschijnt. Indien de vreemde Staat meent dat zijn nationale belangen worden geschaad, kan hij zich daarop beroepen om zich van het leveren van bewijs of het overleggen van stukken te onthouden.
Titel 3. - REDERS HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Scheepsmede-eigendom
Art. 2.3.1.1. Internationale toepassing § 1. Het op scheepsmede-eigendom toepasselijke recht wordt bepaald overeenkomstig artikel 2.2.4.1.
Dit recht bepaalt in het bijzonder de rechten en de bevoegdheden van de scheepsmede-eigenaars en van de scheepsbeheerders, en in het bijzonder de vraag of één of meer scheepsmede-eigenaars en de scheepsbeheerder de scheepsmede-eigenaars jegens derden kan binden. § 2. Artikel 2.3.1.9, § 1, laatste lid is van toepassing op de rechtspleging in België.
Art. 2.3.1.2. Materiële toepassing § 1. Behoudens de in de volgende paragrafen bepaalde afwijkingen, is deze afdeling van toepassing op elke scheepsmede-eigendom, ongeacht zijn vorm, benaming of oorzaak. § 2. Tenzij alle mede-eigenaars overeenkomen hun onverdeeldheid te onderwerpen aan deze titel, zich scheepsaandelen toekennen en de desbetreffende akte laten inschrijven in een scheepsregister, is deze afdeling niet van toepassing : 1° op het gemeenschappelijk vermogen van echtgenoten of wettelijk samenwonenden waarvan een schip deel uitmaakt;2° op de onverdeeldheid tussen mede-erfgenamen van een scheepseigenaar;3° op de gezamenlijke eigendom van een schip in hoofde van de deelgenoten in een feitelijke vereniging;4° op de mede-eigendom van een schip in aanbouw tussen de opdrachtgever en de scheepswerf. § 3. Deze afdeling is niet van toepassing op : 1° de rechtsverhouding tussen de mede-eigenaars van scheepsaandelen;2° de gezamenlijke eigendom van een schip in hoofde van de deelgenoten in een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid;3° de eigendom van een geheel schip die deel uitmaakt van het vermogen van een rechtspersoon;4° de rechtsverhoudingen tussen de aanbieders en eigenaars, en de eigenaars onderling, van vastgoedcertificaten in de zin van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt. Art. 2.3.1.3. Andere regelgeving § 1. Op scheepsmede-eigendom zijn niet van toepassing : 1° hoofdstuk III van titel II van boek II van het Burgerlijk Wetboek betreffende de mede-eigendom;2° het Wetboek van Vennootschappen. § 2. Artikel 108 van het Wetboek van internationaal privaatrecht is niet van toepassing op de vertegenwoordiging door één of meer scheepseigenaars of door de quiratair scheepsbeheerder.
Art. 2.3.1.4. Afwijkende bedingen Bedingen die afwijken van de artikelen 2.3.1.1, § 2, 2.3.1.2, 2.3.1.3, 2.3.1.6, 2.3.1.8, § 6, 2.3.1.9, 2.3.1.12 en 2.3.1.17 zijn nietig.
Art. 2.3.1.5. Meerderheidsregel § 1. De scheepsmede-eigenaars nemen al de beslissingen die hun gemeenschappelijk belang raken bij gewone meerderheid van stemmen. § 2. Iedere scheepsmede-eigenaar beschikt over een stemrecht in evenredigheid met zijn scheepsaandelen. § 3. De meerderheid van stemmen wordt gevormd door de stemmen van de scheepsmede-eigenaars waarvan de scheepsaandelen meer dan de helft van de waarde van het schip vertegenwoordigen. § 4. De scheepsmede-eigenaars die beschikken over een meerderheid van stemmen moeten de andere scheepsmede-eigenaars niet raadplegen. § 5. In afwijking van paragraaf 1, is voor een wijziging of afwijking van een door de gezamenlijke scheepsmede-eigenaars onder elkaar gesloten overeenkomst eenstemmigheid vereist.
Art. 2.3.1.6. Redelijkheid en billijkheid Scheepsmede-eigenaars moeten zich jegens elkaar gedragen naar redelijkheid en billijkheid.
Art. 2.3.1.7. Vertegenwoordigingsbevoegdheid De scheepsmede-eigenaars kunnen worden vertegenwoordigd door één of meer onder hen, op voorwaarde dat de vertegenwoordiger of vertegenwoordigers beschikken over een meerderheid van de scheepsaandelen.
Artikel 2.3.1.9, § 1, eerste en tweede lid en § 2 alsook artikel 2.3.1.10 zijn van overeenkomstige toepassing.
Art. 2.3.1.8. Benoeming van een quiratair scheepsbeheerder § 1. De scheepsmede-eigenaars kunnen een quiratair scheepsbeheerder benoemen. § 2. Een quiratair scheepsbeheerder kan maar moet geen scheepsmede-eigenaar zijn. Hij kan een rechtspersoon zijn. § 3. Door de benoeming van een quiratair scheepsbeheerder wordt de in artikel 2.3.1.7 bedoelde vertegenwoordigingsbevoegdheid geschorst. § 4. Indien meer dan één quiratair scheepsbeheerder is benoemd, beslissen dezen in gemeen akkoord. § 5. De quiratair scheepsbeheerder is een lasthebber.
De bepalingen van het Burgerlijk Wetboek betreffende de lastgeving zijn van toepassing behoudens de in dit wetboek bepaalde afwijkingen of afwijkend beding. § 6. De benoeming van een quiratair scheepsbeheerder wordt tegenstelbaar aan derden door inschrijving in een scheepsregister bedoeld in artikel 1.2.1.1, § 1, 1°.
Art. 2.3.1.9. Bevoegdheden van de quiratair scheepsbeheerder § 1. De quiratair scheepsbeheerder is bevoegd om in naam en voor rekening van de scheepsmede-eigenaars alle rechtshandelingen te stellen die voor het normaal gebruik van het schip nodig zijn, met inbegrip van het sluiten van bevrachtings-, vervoer- en verzekeringsovereenkomsten, het laten uitvoeren van buitengewone herstellingen en het vormen van een beperkingsfonds.
Hij is onder meer bevoegd om in naam en voor rekening van de scheepsmede-eigenaars het werkgeversgezag over de bemanning uit te oefenen en om de gezagvoerder aan te stellen en te ontslaan.
Hij vertegenwoordigt de scheepsmede-eigenaars tegenover derden en in rechte, als eiser en als verweerder.
Onverminderd andere wijzen van betekening, kan de betekening aan één of meer scheepsmede-eigenaars in zaken betreffende het betrokken schip of de betrokken reis worden gedaan aan de quiratair scheepsbeheerder. § 2. De quiratair scheepsbeheerder kan met betrekking tot het schip slechts daden van beschikking stellen op grond van een uitdrukkelijke lastgeving. § 3. In geval van twijfel worden de bevoegdheden van de quiratair scheepsbeheerder ruim uitgelegd. § 4. Contractuele beperkingen van de bevoegdheid van de quirataire scheepsbeheerder kunnen niet aan derden worden tegengeworpen, zelfs niet wanneer ze openbaar zijn gemaakt, tenzij die derden te kwader trouw zijn.
Art. 2.3.1.10. Verantwoordingsplicht § 1. De quiratair scheepsbeheerder moet in verband met zijn beheer aan iedere scheepsmede-eigenaar op diens verzoek inzage verschaffen van alle stukken en gegevens en daarover toelichting verschaffen. § 2. De quiratair scheepsbeheerder moet minstens eenmaal per jaar en in elk geval binnen de twee maanden na het einde van zijn beheer, aan de scheepsmede-eigenaars rekenschap afleggen van zijn beheer, met overlegging van alle desbetreffende stukken en gegevens die betrekking hebben op het aandeel van elke van hen. Hij moet aan ieder van hen uitkeren wat hem toekomt. § 3. De scheepsmede-eigenaars beslissen binnen de twee maanden over het verlenen van kwijting aan de quiratair scheepsbeheerder.
Art. 2.3.1.11. Beëindiging van de lastgeving § 1. De scheepsmede-eigenaars kunnen de lastgeving aan de quiratair scheepsbeheerder te allen tijde herroepen. § 2. De lastgeving aan de quiratair scheepsbeheerder eindigt wanneer de scheepsmede-eigendom wordt beëindigd. § 3. De herroeping en de beëindiging van de lastgeving van de quiratair scheepsbeheerder worden tegenstelbaar aan derden door inschrijving in het betrokken scheepsregister.
Art. 2.3.1.12. Benoeming van een gerechtelijk quiratair scheepsbeheerder § 1. De rechter kan op verzoek van elke scheepsmede-eigenaar een gerechtelijk quiratair scheepsbeheerder benoemen : 1° ingeval het normale gebruik van het schip blijvend wordt verhinderd ingevolge staking van stemmen, de ernstige niet-nakoming door een andere scheepsmede-eigenaar van zijn verplichtingen, of andere ernstige omstandigheden;2° ingeval de door de scheepsmede-eigenaars benoemde quiratair scheepsbeheerder zijn taak niet naar behoren vervult. § 2. Behoudens afwijkende beslissing, zijn de artikelen 2.3.1.8, § 2 tot 6, 2.3.1.9, § 1 tot 3 en 2.3.1.10, § 1 en 2 op de gerechtelijk quiratair scheepsbeheerder van toepassing en geldt de lastgeving voor onbepaalde duur. § 3. Door de benoeming van een gerechtelijk quiratair scheepsbeheerder wordt de lastgeving aan de door de scheepsmede-eigenaars benoemde quiratair scheepsbeheerder beëindigd en wordt de in artikel 2.3.1.7 bedoelde vertegenwoordigingsbevoegdheid geschorst.
De rechter beveelt alle maatregelen die hij nuttig acht om de gerechtelijk quiratair scheepsbeheerder in staat te stellen zijn opdracht te vervullen. § 4. Voor de toepassing van dit artikel is de ondernemingsrechtbank van de plaats waar het zeeschip zijn thuishaven heeft bevoegd. Indien er geen thuishaven is aangeduid, is de rechtbank te Antwerpen bevoegd.
Art. 2.3.1.13. Kosten, winst en verlies De scheepsmede-eigenaars dragen bij in de kosten en delen in de winst en het verlies in evenredigheid met hun scheepsaandelen.
Art. 2.3.1.14. Aansprakelijkheid van scheepsmede-eigenaars De aansprakelijkheid van de scheepsmede-eigenaars wordt bepaald door afdeling 2 van dit hoofdstuk, met dien verstande dat zij elk slechts aansprakelijk zijn naar evenredigheid met hun scheepsaandelen.
Art. 2.3.1.15. Beschikking over scheepsaandelen § 1. Elke scheepsmede-eigenaar is bevoegd om over zijn scheepsaandelen te beschikken. § 2. De scheepsmede-eigenaar blijft gehouden tot de schulden ontstaan voor de inschrijving van de overdracht van zijn scheepsaandelen.
Art. 2.3.1.16. Gedwongen overname van scheepsaandelen De ontslagen gezagvoerder, het ontslagen bemanningslid en de quiratair scheepsbeheerder waarvan de lastgeving werd beëindigd hebben, wanneer zij zelf scheepsmede-eigenaar zijn, het recht om hun scheepsaandelen aan de andere scheepsmede-eigenaars over te dragen tegen betaling van hun waarde. Zij moeten daar schriftelijk om verzoeken binnen de maand nadat hun aanstelling of lastgeving werd beëindigd.
Behoudens afwijkende overeenkomst, nemen de andere scheepsmede-eigenaars de betrokken scheepsaandelen over in evenredigheid met de scheepsaandelen die hen voordien reeds toebehoorden; de overdrager kan zich echter niet verzetten tegen een overname door één enkele scheepsmede-eigenaar.
Bij gebrek aan overeenstemming binnen de maand worden de waarde en de nadere voorwaarden van de overdracht bepaald door de rechter. De ondernemingsrechtbank van de plaats waar het schip zijn thuishaven heeft is bevoegd om van deze vordering kennis te nemen. Indien er geen thuishaven is aangeduid, is de rechtbank te Antwerpen bevoegd voor zeeschepen en de rechtbank te Brussel voor binnenschepen.
Art. 2.3.1.17. Beëindiging van scheepsmede-eigendom § 1. Scheepsmede-eigendom wordt beëindigd door : 1° vrijwillige verkoop van het schip, waartoe werd besloten met toepassing van de meerderheidsregel bedoeld in artikel 2.3.1.5; 2° verkoop ingevolge een rechterlijke beschikking verleend overeenkomstig paragraaf 2;3° gedwongen verkoop;4° vereniging van alle scheepsaandelen in één hand; 5° verkrijgende verjaring overeenkomstig artikel 2.2.4.5, § 3; 6° abandonnement, prijsmaking, verbeurdverklaring en andere wijzen van gedwongen eigendomsovergang geregeld door of krachtens bijzondere wetten;7° tenietgaan van het schip;8° oprichting door de gezamenlijke scheepsmede-eigenaars van een vennootschap of rechtspersoon die de eigendom van het schip overneemt. § 2. Wanneer het normale gebruik van het schip blijvend wordt gehinderd ingevolge staking van stemmen, een ernstige niet-nakoming door een andere scheepsmede-eigenaar van zijn verplichtingen of andere ernstige omstandigheden, kan op verzoek van een scheepsmede-eigenaar een rechterlijke beschikking worden verleend waarbij de verkoop van het schip wordt bevolen en waarbij de wijze van verkoop wordt bepaald.
De ondernemingsrechtbank van de plaats waar het schip zijn thuishaven heeft is bevoegd om van deze vordering kennis te nemen. Indien er geen thuishaven is aangeduid, is de rechtbank te Antwerpen bevoegd voor zeeschepen en de rechtbank te Brussel voor binnenschepen.
Art. 2.3.1.18. Verjaring § 1. Vorderingen tussen scheepsmede-eigenaars in verband met de scheepsmede-eigendom verjaren door verloop van twee jaar na het feit waaruit de vordering is ontstaan of na de beëindiging van de scheepsmede-eigendom, naargelang welk tijdstip het vroegste valt. § 2. Vorderingen tussen scheepsmede-eigenaars en quiratair scheepsbeheerders in verband met de scheepsmede-eigendom verjaren door verloop van twee jaar na het feit waaruit de vordering is ontstaan of na de beëindiging van de lastgeving, naargelang welk tijdstip het vroegste valt. § 3. Regresvorderingen van en tegen scheepsmede-eigenaars en quiratair scheepsbeheerders in verband met de scheepsmede-eigendom kunnen, ook na de in paragrafen 1 en 2 bedoelde termijnen, worden ingesteld binnen drie maanden nadat tegen de eiser een rechtsvordering is ingesteld of nadat hij het schadegeval in der minne heeft geregeld. Afdeling 2. - Aansprakelijkheid van scheepseigenaars en reders
Art. 2.3.1.19. Andere regelgeving Deze afdeling geldt onverminderd : 1° de hoofdstukken 5, 6 en 7 van titel 2 van dit boek, in het bijzonder de bepalingen betreffende de scheepszekerheidsrechten, het scheepsbeslag en de overheidsschepen;2° afdeling 2 van hoofdstuk 2 van deze titel, in het bijzonder de bepalingen betreffende de aansprakelijkheidsbeperking;3° titel 6 van dit boek, in het bijzonder de bepalingen betreffende de contractuele aansprakelijkheid van de vervrachter, de bevrachter, de vervoerder, de sleper en de duwer; 4° titel 7 van dit boek, in het bijzonder artikel 2.7.2.10, artikel 2.7.5.11 en de bepalingen betreffende de aansprakelijkheid wegens verontreiniging. 5° artikel 2.7.5.14, § 2; 6° artikel 1384, lid 3 van het Burgerlijk Wetboek;7° de bepalingen betreffende de strafrechtelijke aansprakelijkheid, de burgerlijke aansprakelijkheid voor de betaling van geldboeten, en de administratieve sancties;8° de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;9° de wet van 10 februari 2003 betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen;10° de wet van 3 mei 2003 tot regeling van de arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst voor de zeevisserij en tot verbetering van het sociaal statuut van de zeevisser;11° de wet van 3 juni 2007 houdende diverse arbeidsbepalingen. Artikel 3 van de wet van 10 februari 2003 betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen is mede van toepassing op openbare rechtspersonen die optreden als scheepseigenaar, reder of scheepsgebruiker.
Art. 2.3.1.20. Afwijkende bedingen Bedingen die afwijken van de artikelen 2.3.1.19 en 2.3.1.22, § 1, 1°, a) zijn nietig. Art. 2.3.1.21. Eigen daden De scheepseigenaar en de reder staan in voor de nakoming van de door henzelf aangegane verbintenissen en zijn aansprakelijk voor hun eigen onrechtmatige daden waardoor aan derden schade wordt berokkend.
Art. 2.3.1.22. Verbintenissen aangegaan door of voor de gezagvoerder § 1. De scheepseigenaar staat in voor de verbintenissen : 1° die door de kapitein zelf worden aangegaan binnen de uitoefening van zijn scheepsdienst, tenzij : a) de kapitein uitdrukkelijk verklaart op te treden voor een andere partij, van wie tegelijkertijd de naam en de zetel of een verblijfplaats worden meegedeeld;hetzij b) de scheepseigenaar bewijst dat de kapitein onbevoegd was om te handelen en dat de wederpartij van deze onbevoegdheid op de hoogte was of behoorde te zijn;2° die worden aangegaan door een andere persoon die uitdrukkelijk verklaart voor de kapitein te handelen, tenzij de scheepseigenaar bewijst dat : a) deze persoon onbevoegd was om te handelen en dat de wederpartij respectievelijk de betrokken derde van deze onbevoegdheid op de hoogte was of behoorde te zijn;hetzij b) de betrokken verbintenis onverenigbaar is met een eerder door hemzelf of door de kapitein aangegane verbintenis met hetzelfde voorwerp of betreffende dezelfde aangelegenheid, en dat de wederpartij respectievelijk de betrokken derde van deze verbintenis op de hoogte was of behoorde te zijn;hetzij c) noch hijzelf, noch de reder van de betrokken verbintenis op de hoogte was of redelijkerwijze vermocht te zijn. § 2. In geval van onvolledigheid, dubbelzinnigheid of tegenstrijdigheid van bedingen betreffende de identiteit van de door de kapitein of de voor hem handelende partij, is alleszins de scheepseigenaar verantwoordelijk overeenkomstig § 1. § 3. Paragraaf 1 is van overeenkomstige toepassing op de vertegenwoordiging bij het stellen van rechtshandelingen in uitvoering van artikel 2.4.2.5, § 1, 4°.
Art. 2.3.1.23. Daden van de gezagvoerder De scheepseigenaar is aansprakelijk voor de door de gezagvoerder binnen de uitoefening van zijn taak gestelde onrechtmatige daden waardoor aan derden schade wordt berokkend.
Art. 2.3.1.24. Daden van aangestelden § 1. De scheepseigenaar is aansprakelijk voor : 1° de in de uitoefening van hun scheepsdienst gestelde onrechtmatige daden van de in zijn dienst tewerkgestelde bemanningsleden waardoor aan derden schade wordt berokkend;2° de in dienst van het schip gestelde onrechtmatige daden van de andere, desgevallend slechts tijdelijke, aangestelden van de scheepseigenaar of de reder waardoor aan derden schade wordt berokkend. § 2. Onverminderd de bijzondere bepalingen betreffende de betrokken dienstverlening, is de scheepseigenaar aansprakelijk voor de onrechtmatige daden van de verstrekkers van loods-, sleep- en vast- en losmaakdiensten en hun personeelsleden waardoor aan derden schade wordt berokkend.
Het vorige lid is niet van toepassing wanneer de dienstverstrekker de leiding van de vaarmanoeuvres heeft.
Art. 2.3.1.25. Aansprakelijkheid na eigendomsoverdracht Na eigendomsoverdracht blijft de aansprakelijkheid rusten op hem die scheepseigenaar was op het ogenblik waarop de onrechtmatige daad werd gesteld of de verbintenis tot stand kwam.
Art. 2.3.1.26. Gehoudenheid in solidum Ingeval naast de op grond van de voorgaande artikelen aansprakelijke scheepseigenaar een andere persoon voor dezelfde verbintenissen instaat of voor dezelfde schade aansprakelijk is, zijn de scheepseigenaar en deze andere persoon in solidum aansprakelijk.
Art. 2.3.1.27. Verhaalsrecht De scheepseigenaar die op grond van de artikelen 2.3.1.22, 2.3.1.23 of 2.3.1.24 werd veroordeeld kan verhaal uitoefenen tegen de aansprakelijke schadeveroorzaker en de aansprakelijke reder, die tegenover hem in solidum gehouden zijn. Afdeling 3. - Scheepsagenten
Art. 2.3.1.28. Betekeningen, kennisgevingen en mededelingen § 1. Onverminderd de mogelijkheden tot betekening, kennisgeving, neerlegging en mededeling bepaald in hoofdstuk VII van het eerste deel van het Gerechtelijk Wetboek, kunnen betekeningen, kennisgevingen en mededelingen van gerechtelijke en buitengerechtelijke akten aan een scheepseigenaar, een scheepsmede-eigenaar, een reder of een scheepsgebruiker geldig worden gedaan aan de scheepsagent, op voorwaarde dat deze laatste, hetzij vooraf, hetzij naderhand, schriftelijk verklaart dat hij daartoe gevolmachtigd is en dat bij hem woonstkeuze is gedaan. § 2. De vorige paragraaf is van toepassing op de rechtspleging in België. HOOFDSTUK 2. - Zeevaart Afdeling 1. - Verplichte verzekeringen
Onderafdeling 1. - Maritieme vorderingen Art. 2.3.2.1. Omzetting van Richtlijn 2009/20/EG Deze onderafdeling voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2009/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de verzekering van scheepseigenaars tegen maritieme vorderingen.
Art. 2.3.2.2. Begrippen In deze afdeling en in de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 wordt verstaan onder : 1° "scheepseigenaar", in afwijking van artikel 2.1.1.2, 1°, de geregistreerde eigenaar van een zeeschip of enig andere persoon, zoals de rompbevrachter, die verantwoordelijk is voor het exploiteren van het schip; 2° "zeeschip", in afwijking van artikel 1.1.1.3, § 1, 7° : een zeeschip bedoeld in Richtlijn 2009/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de verzekering van scheepseigenaars tegen maritieme vorderingen; 3° "verzekering" : een verzekering met of zonder vrijstelling, bijvoorbeeld een aansprakelijkheidsverzekering van het type dat momenteel wordt verstrekt door de leden van de "International Group of P&I Clubs", en andere doeltreffende vormen van verzekering, waaronder aangetoonde individuele verzekering, en financiële zekerheid die soortgelijke dekkingsvoorwaarden bieden. Art. 2.3.2.3. Materiële toepassing § 1. Deze onderafdeling is van toepassing op zeeschepen van 300 brutoton of meer. § 2. Deze afdeling is van toepassing op estuaire schepen. § 3. Deze afdeling is niet van toepassing op oorlogsschepen, marinehulpschepen of andere schepen die eigendom zijn van of geëxploiteerd worden door een Staat en voor niet-commerciële overheidsdiensten worden gebruikt.
Art. 2.3.2.4. Verzekeringsplicht § 1. De eigenaars van Belgische schepen moeten voor die schepen een verzekering hebben. § 2. De eigenaars van vreemde schepen moeten voor die schepen over een verzekering beschikken wanneer die schepen een onder de Belgische rechtsbevoegdheid vallende haven binnenvaren. § 3. De in de eerste en tweede paragraaf bedoelde verzekering dekt maritieme vorderingen waarvoor op grond van het LLMC-Verdrag een bovengrens geldt. Het bedrag van de verzekering voor elk schip per incident is gelijk aan het toepasselijke maximumbedrag voor de beperking van de aansprakelijkheid overeenkomstig het LLMC-Verdrag.
Art. 2.3.2.5. Verzekeringsbewijzen § 1. Het bestaan van de in artikel 2.3.2.4 bedoelde verzekering wordt aangetoond aan de hand van één of meer door de verzekeringsverstrekker uitgereikte verzekeringsbewijzen die zich aan boord van het schip bevinden.
De door de verzekeringsverstrekker uitgereikt verzekeringsbewijzen omvatten de volgende informatie : 1° de naam van het schip, het IMO-identificatienummer van het schip en de haven van registratie;2° de naam van de scheepseigenaar en het adres van zijn hoofdvestiging;3° type en looptijd van de verzekering;4° de naam en het adres van de hoofdvestiging van de verzekeringsverstrekker en, in voorkomend geval, het adres van het kantoor waar de verzekering is gesloten. Indien het verzekeringsbewijs noch in de Engelse, noch in de Franse, noch in de Spaanse taal is gesteld, bevat de tekst een vertaling in één van deze talen. § 2. Ongeacht paragraaf 1 rust de bewijslast met betrekking tot de doeltreffendheid van de verzekering of de soortgelijkheid van de dekkingsvoorwaarden, bedoeld in artikel 2.3.2.2, 3° op de scheepseigenaar. De scheepvaartcontroleurs kunnen in verband daarmee alle bijkomende inlichtingen opvragen.
Onderafdeling 2. - Verontreiniging en wrakken Art. 2.3.2.6. Begrippen § 1. In deze onderafdeling en in de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 wordt verstaan onder : 1° "verzekeringscertificaat" : een CLC-certificaat, een BUNKER-certificaat of een WRC-certificaat; 2° "CLC-certificaat" : een certificaat bedoeld in artikel VII.2 van het CLC-Verdrag 1992; 3° "BUNKER-certificaat" : een certificaat bedoeld in artikel 7.2 van het BUNKER-Verdrag; 4° "WRC-certificaat" : een certificaat bedoeld in artikel 12, lid 2 van het WRC-Verdrag;5° "brutotonnenmaat" : de brutotonnenmaat berekend in overeenstemming met de voorschriften voor de meting vervat in bijlage 1 van het TMC-Verdrag; § 2. Tevens gelden voor de toepassing van deze onderafdeling en de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 de begripsomschrijvingen vervat in het CLC-Verdrag 1992, het BUNKER-Verdrag en het WRC-Verdrag.
Art. 2.3.2.7. Materiële toepassing Deze onderafdeling is eveneens van toepassing op estuaire schepen.
Art. 2.3.2.8. Verzekerings- en certificatieplicht voor Belgische schepen § 1. De eigenaar van een Belgisch schip dat meer dan 2.000 ton olie in bulk als lading vervoert, moet een verzekering of andere financiële zekerheid, zoals een bankgarantie of een certificaat uitgereikt door een internationaal vergoedingsfonds, in stand houden tot dekking van zijn aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging uit hoofde van het CLC-Verdrag 1992, tot beloop van het beperkt bedrag van zijn aansprakelijkheid vastgesteld in artikel V.1 van het CLC-Verdrag 1992. § 2. De geregistreerde eigenaar van een Belgisch schip met een brutotonnenmaat van meer dan 1.000 moet een verzekering of andere financiële zekerheid, zoals een bankgarantie of door een soortgelijke instantie verstrekte garantie, in stand houden tot dekking van zijn aansprakelijkheid uit hoofde van het BUNKER-Verdrag, tot beloop van het beperkt bedrag van zijn aansprakelijkheid krachtens de toepasselijke nationale of internationale beperkingsregeling, doch in geen geval hoger dan een bedrag berekend in overeenstemming met artikel 6.1(b) van het LLMC-Verdrag. § 3. De geregistreerde eigenaar van een Belgisch schip met een brutotonnenmaat van 300 of meer moet een verzekering of andere financiële zekerheid, zoals een bankgarantie of een door een soortgelijke financiële instantie verstrekte garantie, in stand houden tot dekking van zijn aansprakelijkheid uit hoofde van het WRC-Verdrag, tot beloop van het beperkt bedrag van zijn aansprakelijkheid krachtens de toepasselijke nationale of internationale beperkingsregeling, doch in geen geval hoger dan een bedrag berekend in overeenstemming met artikel 6.1(b) van het LLMC-Verdrag § 4. Een verzekering of andere financiële zekerheid voldoet niet aan de vereisten van deze afdeling indien zij om andere redenen dan het verstrijken van de geldigheidsduur van de verzekering of zekerheid zoals vermeld in het certificaat bedoeld in de artikelen 2.3.2.9, 2.3.2.10 of 2.3.2.11, kan vervallen alvorens drie maanden zijn verlopen vanaf de datum waarop aan de overheden bedoeld in artikel 2.3.2.9, § 4, 2.3.2.10, § 4 of 2.3.2.11, § 4 mededeling is gedaan van de beëindiging, tenzij het certificaat bij deze overheden is ingeleverd of binnen de genoemde periode een nieuw certificaat is uitgereikt. Deze bepalingen zijn eveneens van toepassing op elke wijziging die ertoe leidt dat de verzekering of zekerheid niet langer aan de vereisten van deze afdeling voldoet. § 5. Gelden uit een verzekering of andere financiële zekerheid, welke overeenkomstig de eerste paragraaf in stand wordt gehouden, zijn uitsluitend beschikbaar voor de voldoening van vorderingen op grond van het CLC-Verdrag 1992. § 6. Het is verboden een Belgisch schip waarop artikel VII van het CLC-Verdrag 1992 van toepassing is op enig tijdstip te exploiteren, tenzij het over een geldig certificaat beschikt, uitgereikt krachtens artikel 2.3.2.9 of 2.3.2.16. § 7. Het is verboden een Belgisch schip waarop artikel 7 van het BUNKER-Verdrag van toepassing is op enig tijdstip te exploiteren, tenzij het over een geldig certificaat beschikt, uitgereikt krachtens artikel 2.3.2.10 of 2.3.2.16. § 8. Het is verboden een Belgisch schip waarop artikel 12 van het WRC-Verdrag van toepassing is op enig tijdstip te exploiteren, tenzij het over een geldig certificaat beschikt, uitgereikt krachtens artikel 2.3.2.11 of 2.3.2.16.
Art. 2.3.2.9. Uitreiking van CLC-certificaten voor Belgische schepen § 1. Een certificaat houdende verklaring dat een verzekering of een andere financiële zekerheid in overeenstemming met het CLC-Verdrag 1992 en deze afdeling van kracht is, wordt aan elk schip uitgereikt, nadat de bevoegde overheid heeft vastgesteld dat het voldoet aan de verplichting bedoeld in artikel 2.3.2.8, § 1.
Het certificaat moet overeenstemmen met het model bepaald in de bijlage bij het CLC-Verdrag 1992 . § 2. Het certificaat wordt gesteld in één van de officiële landstalen.
Ingeval de gebruikte taal niet de Franse is, moet de tekst tevens een vertaling in het Engels bevatten. § 3. Het certificaat moet zich aan boord van het schip bevinden. § 4. De bevoegde overheid is bevoegd de certificaten in te trekken als niet wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder zij zijn uitgereikt.
Art. 2.3.2.10. Uitreiking van BUNKER-certificaten voor Belgische schepen § 1. Een certificaat houdende verklaring dat een verzekering of een andere financiële zekerheid in overeenstemming met het BUNKER-Verdrag en deze afdeling van kracht is, wordt voor elk schip uitgereikt, nadat de bevoegde overheid heeft vastgesteld dat is voldaan aan de verplichting bedoeld in artikel 2.3.2.8, § 2.
Het certificaat moet overeenstemmen met het model bepaald in de bijlage bij het BUNKER-Verdrag. § 2. Het certificaat wordt gesteld in één van de officiële landstalen.
Ingeval de gebruikte taal niet de Franse is, moet tekst tevens een vertaling in het Engels bevatten. § 3. Het certificaat moet zich aan boord van het schip bevinden. § 4. De bevoegde overheid is bevoegd de certificaten in te trekken als niet wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder zij zijn uitgereikt.
Artikel 2.3.2.11. Uitreiking van WRC-certificaten voor Belgische schepen § 1. Een certificaat houdende verklaring dat een verzekering of andere financiële zekerheid in overeenstemming met het WRC-Verdrag en deze afdeling van kracht is, wordt aan elk schip uitgereikt door de bevoegde overheid, die zich ervan moet verzekeren dat is voldaan aan de verplichting bedoeld in artikel 2.3.2.8, § 3.
Het certificaat moet overeenstemmen met het model bepaald in de bijlage bij het WRC-Verdrag . § 2. Het certificaat wordt gesteld in één van de officiële landstalen.
Ingeval de gebruikte taal niet de Franse is, moet de tekst tevens een vertaling in het Engels bevatten. § 3. Het certificaat moet zich aan boord van het schip bevinden. § 4. De bevoegde overheid is bevoegd de certificaten in te trekken als niet wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder zij zijn uitgereikt.
Art. 2.3.2.12. Uitreiking van certificaten voor vreemde schepen De bevoegde overheid kan een certificaat uitreiken en waarmerken met betrekking tot een schip dat niet is geregistreerd in een Staat die Partij bij het CLC-Verdrag 1992, het BUNKER-Verdrag of het WRC-Verdrag is.
De bepalingen van deze onderafdeling zijn van overeenkomstige toepassing.
Art. 2.3.2.13. Verval van de certificaten § 1. Het certificaat vervalt van rechtswege : 1° wanneer er een wijziging optreedt met betrekking tot de op het certificaat vermelde gegevens over het schip, de geregistreerde eigenaar of de verzekeraar of de andere persoon die de financiële zekerheid stelt;2° wanneer om welke reden ook de verzekering of de financiële zekerheid is vervallen;3° wanneer het schip niet meer gerechtigd is de Belgische vlag te voeren of niet meer ingeschreven is in het Belgische zeeschepenregister of het Belgische rompbevrachtingsregister of, in het geval van een estuair schip, wanneer de toelating om op zee te varen vervalt;4° wanneer de verzekeraar of de andere persoon die de financiële zekerheid stelt niet meer gerechtigd is om die activiteiten uit te oefenen. § 2. In geval van verval van rechtswege overeenkomstig de eerste paragraaf, moet de op het vervallen certificaat vermelde eigenaar het vervallen certificaat onverwijld terugzenden aan de overheid die het heeft uitgegeven.
Art. 2.3.2.14. Verzekerings- en certificatieplicht voor vreemde schepen § 1. Onverminderd de bepalingen van van artikel VII van het CLC-Verdrag 1992 moet elk schip, waar ook geregistreerd, dat een haven op het Belgische grondgebied aanloopt of verlaat of dat aankomt in een langsheen de kust in de Belgische territoriale zee gelegen laad- of losinstallatie of die verlaat, gedekt zijn door een verzekering of andere financiële zekerheid die beantwoordt aan de vereisten van artikel VII.1 van het CLC-Verdrag 1992, wanneer het daadwerkelijk meer dan 2.000 ton olie in bulk als lading vervoert.
Het schip moet als bewijs daarvan beschikken over een geldig certificaat uitgereikt door de bevoegde overheid overeenkomstig artikel VII van het CLC-Verdrag 1992. § 2. Onverminderd van de bepalingen van artikel 7 van het BUNKER-Verdrag moet elk schip met een brutotonnenmaat van meer dan 1.000, waar ook geregistreerd, dat een haven van het Belgische grondgebied of een buitengaats in de Belgische territoriale zee gelegen installatie aanloopt of verlaat, gedekt zijn door een verzekering of andere zekerheid die beantwoordt aan de vereisten van artikel 7.1 van het BUNKER-Verdrag.
Het schip moet als bewijs daarvan beschikken over een geldig certificaat uitgereikt door de bevoegde overheid overeenkomstig artikel 7 van het BUNKER-Verdrag. § 3. Onverminderd van de bepalingen van artikel 12 van het WRC-Verdrag moet elk schip met een bruto tonnenmaat van 300 of meer, waar ook geregistreerd, dat een haven op het Belgische grondgebied aanloopt of verlaat dan wel aankomt in een offshore-installatie in de Belgische territoriale zee, of daaruit vertrekt, gedekt zijn door een verzekering of andere financiële zekerheid die beantwoordt aan de vereisten van artikel 12.1 van het WRC-Verdrag.
Het schip moet als bewijs daarvan beschikken over een geldig certificaat uitgereikt door de bevoegde overheid overeenkomstig artikel 12 van het WRC-Verdrag. § 4. De certificaten moeten zich aan boord van het schip bevinden en moeten worden overgelegd aan de overheid die bevoegd is voor het toezicht, met uitzondering van : 1° het BUNKER-certificaat, ingeval het schip de vlag voert van een Staat die een verklaring heeft afgelegd in overeenstemming met artikel 7.13 van het BUNKER-Verdrag en het bestaan van het BUNKER-certificaat dat door die Staat is uitgereikt, blijkt uit een elektronisch register dat door die Staat wordt bijgehouden en dat door de Belgische overheid bevoegd voor het toezicht rechtstreeks kan worden geraadpleegd; 2° het WRC-certificaat, ingeval het schip de vlag voert van een Staat die een verklaring heeft afgelegd in overeenstemming met artikel 12.13 van het WRC-Verdrag en het bestaan van het WRC-certificaat dat door die Staat is uitgereikt, blijkt uit een elektronisch register dat door die Staat wordt bijgehouden en dat door de Belgische overheid bevoegd voor het toezicht rechtstreeks kan worden geraadpleegd.
Art. 2.3.2.15. Informatie en certificaten van andere Staten of de IMO of andere internationale organisaties § 1. Niets in deze onderafdeling kan zo worden uitgelegd dat het de bevoegde overheid belet te vertrouwen op informatie verkregen van andere Staten, de IMO of andere internationale organisaties met betrekking tot de financiële draagkracht van verzekeraars of personen die andere financiële zekerheden verstrekken voor de toepassing van het BUNKER-Verdrag, het WRC-Verdrag of deze afdeling. In dergelijke gevallen wordt de Belgische Staat niet ontheven van zijn verantwoordelijkheid als Staat die certificaten uitreikt. § 2. CLC-certificaten uitgereikt of gewaarmerkt onder de verantwoordelijkheid van een andere Staat die Partij is bij het CLC-Verdrag 1992 worden door de bevoegde overheid erkend voor alle doeleinden van het CLC-Verdrag 1992 en deze afdeling en worden door haar beschouwd als bezittende dezelfde waarde als door haarzelf uitgereikte of gewaarmerkte certificaten, zelfs ingeval het een schip betreft dat niet is geregistreerd in een Staat die Partij bij het CLC-Verdrag 1992 is. De bevoegde overheid kan te allen tijde verzoeken om overleg met de Staat die het certificaat heeft uitgereikt of gewaarmerkt, indien zij reden heeft om aan te nemen dat de in het certificaat vermelde verzekeraar of garantieverstrekker financieel niet in staat is de door het CLC-Verdrag 1992 opgelegde verplichtingen na te komen. § 3. BUNKER-certificaten uitgereikt of gewaarmerkt onder het gezag van een andere Staat die Partij is bij het BUNKER-Verdrag worden door de bevoegde overheid aanvaard voor de doeleinden van het BUNKER-Verdrag en deze afdeling en door haar beschouwd als bezittende dezelfde waarde als door haarzelf uitgereikte of gewaarmerkte certificaten, zelfs ingeval het een schip betreft dat niet is geregistreerd in een Staat die Partij bij het BUNKER-Verdrag is. De bevoegde overheid kan te allen tijde verzoeken om overleg met de Staat die het certificaat heeft uitgereikt of gewaarmerkt, indien zij reden heeft om aan te nemen dat de in het certificaat vermelde verzekeraar of garantieverstrekker financieel niet in staat is de door het BUNKER-Verdrag opgelegde verplichtingen na te komen. § 4. WRC-certificaten uitgereikt of gewaarmerkt onder het gezag van een andere Staat die Partij is bij het WRC-Verdrag worden door de bevoegde overheid aanvaard voor de doeleinden van het WRC-Verdrag en deze afdeling en worden door haar beschouwd als bezittende dezelfde waarde als door haarzelf uitgereikt of gewaarmerkte certificaten, zelfs ingeval het een schip betreft dat niet is geregistreerd in een Staat die Partij bij het WRC-Verdrag is. De bevoegde overheid kan te allen tijde verzoeken om overleg met de Staat die het certificaat heeft uitgereikt of gewaarmerkt, indien zij reden heeft om aan te nemen dat de in het certificaat vermelde verzekeraar of garantieverstrekker financieel niet in staat is de door het WRC-Verdrag opgelegde verplichtingen na te komen.
Art. 2.3.2.16. Schepen in eigendom van de Staat Ingeval een schip dat eigendom is van de Staat niet gedekt is door een verzekering of andere financiële zekerheid, zijn de desbetreffende bepalingen van deze afdeling niet op dat schip van toepassing. Het schip moet evenwel voorzien zijn van een door de bevoegde overheid uitgereikt certificaat houdende verklaring dat het eigendom is van de Staat en dat zijn aansprakelijkheid wordt gedekt tot beloop van de in artikel 2.3.2.8 bedoelde bedragen. Dit certificaat stemt zoveel mogelijk overeen met het door de artikelen 2.3.2.9, 2.3.2.10 respectievelijk 2.3.2.11 voorgeschreven model.
Art. 2.3.2.17. Uitvoeringsbesluiten Onder voorbehoud van artikel VII van het CLC-Verdrag 1992, artikel 7 van het BUNKER-Verdrag en artikel 12 van het WRC-Verdrag en rekening houdend met de door de IMO aangenomen richtsnoeren inzake de aansprakelijkheid van de scheepseigenaars, kan de Koning de uitreiking, de voorwaarden en de geldigheid van de certificaten nader regelen.
Art. 2.3.2.18. Retributies Voor de uitreiking van de in deze afdeling bedoelde certificaten en de vervulling van andere met deze afdeling verband houdende formaliteiten kan een retributie worden geheven welke door de scheepseigenaar of zijn lasthebber, de aanvrager of de begunstigde verschuldigd is aan de Staat.
De Koning bepaalt het tarief van de retributies en de nadere regels voor de toepassing en inning ervan.
Onderafdeling 3. - Passagiersvervoer Art. 2.3.2.19. Begrippen Voor de toepassing van deze onderafdeling en de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 gelden de begripsomschrijvingen vervat in het PAL-Verdrag.
Art. 2.3.2.20. PAL-Richtsnoeren De PAL-Richtsnoeren moeten als bindend worden beschouwd.
Art. 2.3.2.21. Verzekerings- en certificatieplicht voor Belgische schepen § 1. Ingeval hetzij het PAL-Verdrag, hetzij de PAL-Verordening, hetzij onderafdeling 1 van afdeling 2 van hoofdstuk 2 van titel 6 van dit boek van toepassing is, moet de vervoerder die feitelijk geheel of gedeeltelijk passagiers vervoert aan boord van een in België geregistreerd of teboekstaand schip dat vergunning heeft voor het vervoeren van meer dan twaalf passagiers, een verzekering of andere financiële zekerheid, zoals een bankgarantie, in stand houden ter dekking van zijn uit het PAL-Verdrag, de PAL-Verordening of onderafdeling 1 van afdeling 2 van hoofdstuk 2 van titel 6 van dit boek voortvloeiende aansprakelijkheid voor schade door overlijden of persoonlijk letsel van een passagier. Het minimumbedrag van deze verplichte verzekering of andere financiële zekerheid per passagier per afzonderlijk incident wordt berekend overeenkomstig artikel 4bis.1 van het PAL-Verdrag. § 2. Ingeval hetzij het PAL-Verdrag, hetzij de PAL-Verordening, hetzij onderafdeling 1 van afdeling 2 van hoofdstuk 2 van titel 6 van dit boek van toepassing is, moet de vervoerder die feitelijk geheel of gedeeltelijk passagiers vervoert aan boord van een in België geregistreerd of teboekstaand schip dat vergunning heeft voor het vervoeren van meer dan twaalf passagiers, een verzekering of andere financiële zekerheid, zoals een bankgarantie, in stand houden ter dekking van de uit het PAL-Verdrag, de PAL-Verordening of onderafdeling 1 van afdeling 2 van hoofdstuk 2 van titel 6 van dit boek voortvloeiende aansprakelijkheid voor schade door overlijden of persoonlijk letsel van een passagier ten gevolge van een van de risico's bedoeld in punt 2.2 van de PAL-Richtsnoeren. Het minimumbedrag van deze verplichte verzekering of andere financiële zekerheid beloopt het laagste van de volgende bedragen : 1° 250.000 rekeneenheden per passagier, per afzonderlijk incident; of 2° 340 miljoen rekeneenheden per schip, per afzonderlijk incident. Voor de toepassing van het vorige lid wordt onder "rekeneenheid" het bijzonder trekkingsrecht zoals omschreven door het Internationaal Monetair Fonds verstaan. § 3. Een verzekering of andere financiële zekerheid voldoet niet aan de vereisten van deze afdeling indien zij om andere redenen dan het verstrijken van de geldigheidsduur van de verzekering of zekerheid zoals vermeld in het certificaat bedoeld in artikel 2.3.2.22, kan vervallen alvorens drie maanden zijn verlopen vanaf de datum waarop aan de overheid bedoeld in artikel 2.3.2.22, § 4 mededeling is gedaan van de beëindiging, tenzij het certificaat bij deze overheid is ingeleverd of binnen de genoemde periode een nieuw certificaat is uitgereikt. Het vorenstaande is eveneens van toepassing op elke wijziging die ertoe leidt dat de verzekering of zekerheid niet langer aan de vereisten van deze afdeling voldoet. § 4. Het is verboden een Belgisch schip waarop artikel 4bis van het PAL-Verdrag, de PAL-Verordening of, wat binnenlands vervoer betreft, deze afdeling van toepassing is op enig tijdstip te exploiteren, tenzij het over een geldig certificaat beschikt als bedoeld in artikel 4bis.2 of 4bis.15 van het PAL-Verdrag of dit artikel of artikel 2.3.2.27 van dit wetboek.
Art. 2.3.2.22. Uitreiking van PAL-certificaten voor Belgische schepen § 1. Een certificaat houdende verklaring dat een verzekering of een andere financiële zekerheid in overeenstemming met het PAL-Verdrag, PAL-Verordening of onderafdeling 1 van afdeling 2 van hoofdstuk 2 van titel 6 van dit boek, van kracht is, wordt voor elk schip uitgereikt, nadat de bevoegde overheid heeft vastgesteld dat is voldaan aan de verplichtingen bedoeld in artikel 2.3.2.21.
Het certificaat moet overeenstemmen met het model bepaald in de bijlage bij het PAL-Verdrag. § 2. Het certificaat wordt gesteld in één van de officiële landstalen.
Ingeval de gebruikte taal niet de Franse is, moet de tekst tevens een vertaling in het Engels bevatten en kunnen de officiële landstalen achterwege blijven. § 3. Het certificaat moet zich aan boord van het schip bevinden. § 4. De bevoegde overheid is bevoegd de certificaten in te trekken als niet wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder zij zijn uitgereikt.
Art. 2.3.2.23. Uitreiking van certificaten voor vreemde schepen De bevoegde overheid kan een certificaat uitreiken en waarmerken met betrekking tot een schip dat niet is geregistreerd in een Staat die Partij bij het PAL-Verdrag is.
De bepalingen van deze afdeling zijn van overeenkomstige toepassing.
Art. 2.3.2.24. Verval van de certificaten § 1. De in artikel 2.3.2.22 bedoelde certificaten vervallen van rechtswege, 1° wanneer er een wijziging optreedt met betrekking tot de op het certificaat vermelde gegevens over het schip, de geregistreerde eigenaar of de verzekeraar of elke andere persoon die de financiële zekerheid stelt;2° wanneer om welke reden ook de verzekering of andere financiële zekerheid is vervallen;3° wanneer het schip van vlag verandert;4° wanneer de verzekeraar of elke andere persoon die de financiële zekerheid stelt niet meer gerechtigd is om die activiteiten uit te oefenen. § 2. In geval van verval van rechtswege overeenkomstig de eerste paragraaf, moet de op het vervallen certificaat vermelde eigenaar het vervallen certificaat onverwijld terugzenden aan de overheid die het heeft uitgegeven.
Art. 2.3.2.25. Verzekerings- en certificatieplicht voor vreemde schepen § 1. Ingeval hetzij het PAL-Verdrag, hetzij de PAL-Verordening, hetzij onderafdeling 1 van afdeling 2 van hoofdstuk 2 van titel 6 van dit boek van toepassing is, moet de vervoerder die feitelijk geheel of gedeeltelijk passagiers vervoert aan boord van een vreemd schip dat vergunning heeft voor het vervoeren van meer dan twaalf passagiers en dat een haven op het Belgisch grondgebied aanloopt of deze verlaat, een verzekering of andere financiële zekerheid, zoals een bankgarantie, in stand houden ter dekking van de uit het PAL-Verdrag, de PAL-Verordening of onderafdeling 1 van afdeling 2 van hoofdstuk 2 van titel 6 van dit boek voortvloeiende aansprakelijkheid voor schade door overlijden of persoonlijk letsel van een passagier. Het minimumbedrag van deze verplichte verzekering of andere financiële zekerheid per passagier per afzonderlijk incident wordt berekend overeenkomstig artikel 4bis.1 van het PAL-Verdrag.
Het schip beschikt als bewijs daarvan over een geldig certificaat uitgereikt door de bevoegde overheid in overeenstemming met artikel 4bis van het PAL-Verdrag. § 2. Ingeval hetzij het PAL-Verdrag, hetzij PAL-Verordening, hetzij onderafdeling 1 van afdeling 2 van hoofdstuk 2 van titel 6 van dit boek van toepassing is, is de vervoerder die feitelijk geheel of gedeeltelijk passagiers vervoert aan boord van een vreemd schip dat vergunning heeft voor het vervoeren van meer dan twaalf passagiers en dat een haven op het Belgische grondgebied aanloopt of deze verlaat, verplicht een verzekering of andere financiële zekerheid, zoals een bankgarantie, in stand te houden ter dekking van de uit het PAL-Verdrag, de PAL-Verordening of onderafdeling 1 van afdeling 2 van hoofdstuk 2 van titel 6 van dit boek voortvloeiende aansprakelijkheid voor schade door overlijden of persoonlijk letsel van een passagier ten gevolge van een van de risico's bedoeld in punt 2.2 van de PAL-Richtsnoeren. Het minimumbedrag van deze verplichte verzekering of andere financiële zekerheid beloopt het laagste van de volgende bedragen : 1° 250.000 rekeneenheden per passagier, per afzonderlijk incident; of 2° 340 miljoen rekeneenheden per schip, per afzonderlijk incident. Voor de toepassing van het vorige lid wordt onder "rekeneenheid" het bijzonder trekkingsrecht zoals omschreven door het Internationaal Monetair Fonds verstaan. § 3. De bij het PAL-Verdrag, de PAL-Verordening of deze afdeling voorgeschreven certificaten moeten zich aan boord van het schip bevinden en moeten daar worden voorgelegd aan de overheid die bevoegd is voor het toezicht, behalve indien het schip de vlag voert van een Staat die een verklaring heeft afgelegd in overeenstemming met artikel 4bis.14 van het PAL-Verdrag en het bestaan van het certificaat dat door die Staat is uitgereikt, blijkt uit een elektronisch register dat door die Staat wordt bijgehouden en dat door de Belgische overheid bevoegd voor het toezicht rechtstreeks kan worden geraadpleegd.
Art. 2.3.2.26. Informatie en certificaten van andere Staten of de IMO of andere internationale organisaties § 1. Niets in deze afdeling kan zo worden uitgelegd dat het de bevoegde overheid belet te vertrouwen op informatie verkregen van andere Staten, de IMO of andere internationale organisaties met betrekking tot de financiële draagkracht van verzekeraars of andere personen die de financiële zekerheden verstrekken voor de toepassing van het PAL-Verdrag of deze afdeling. In dergelijke gevallen wordt de Belgische Staat niet ontheven van zijn verantwoordelijkheid als Staat die certificaten uitreikt. § 2. Certificaten uitgereikt of gewaarmerkt onder het gezag van een andere Staat die Partij is bij het PAL-Verdrag worden door de bevoegde overheid erkend voor de doeleinden van het PAL-Verdrag en deze afdeling en worden door haar beschouwd als bezittende dezelfde waarde als door haarzelf uitgereikt of gewaarmerkte certificaten, zelfs ingeval het een schip betreft dat niet is geregistreerd in een Staat die Partij bij het PAL-Verdrag is. De bevoegde overheid kan te allen tijde verzoeken om overleg met de Staat die het certificaat heeft uitgereikt of gewaarmerkt indien zij reden heeft om aan te nemen dat de in het certificaat vermelde verzekeraar of garantieverstrekker financieel niet in staat is de door het PAL-Verdrag opgelegde verplichtingen na te komen.
Art. 2.3.2.27. Schepen in eigendom van de Staat Ingeval een schip dat eigendom is van de Staat niet gedekt is door een verzekering of andere financiële zekerheid, zijn de desbetreffende bepalingen van deze afdeling niet op dat schip van toepassing. Het schip moet evenwel voorzien zijn van een door de bevoegde overheid uitgereikt certificaat houdende verklaring dat het eigendom is van de Staat en dat de aansprakelijkheid wordt gedekt tot beloop van de in artikel 2.3.2.21 bedoelde bedragen. Dit certificaat stemt zoveel mogelijk overeen met het door artikel 2.3.2.22 voorgeschreven model.
Art. 2.3.2.28. Uitvoeringsbesluiten Onverminderd van artikel 4bis van het PAL-Verdrag kan de Koning de uitreiking, de desbetreffende voorwaarden en de geldigheid van de in het PAL-Verdrag, de PAL-Verordening en deze afdeling bedoelde certificaten nader regelen.
Art. 2.3.2.29. Retributies Voor de uitreiking van de in deze afdeling bedoelde certificaten en de vervulling van andere met deze afdeling verband houdende formaliteiten kan een retributie worden geheven welke door de scheepseigenaar of zijn lasthebber, de aanvrager of de begunstigde verschuldigd is aan de Staat.
De Koning bepaalt het tarief van de retributies en de nadere regels voor de toepassing en inning ervan. Afdeling 2. - Beperking van aansprakelijkheid
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen Art. 2.3.2.30. Begrippen § 1. In deze afdeling wordt verstaan onder : 1° "scheepseigenaar", in afwijking van artikel 2.1.1.2, 1° : de eigenaar, de bevrachter, de beheerder en de exploitant van een zeeschip; 2° "berger" : iedere persoon die diensten verricht rechtstreeks verband houdende met bergingswerkzaamheden, welke mede werkzaamheden omvatten bedoeld in artikel 2.3.2.32, § 1, 1° en 2° ; 3° "tonnenmaat" : hetzij de brutotonnenmaat van het schip berekend overeenkomstig de voorschriften voor meting vervat in Bijlage I bij het TMC-Verdrag, hetzij, ingeval voornoemd verdrag niet op het schip van toepassing is, de brutotonnenmaat welke blijkt uit een nationale meetbrief;4° "vorderingen wegens dood of letsel van passagiers van een schip" : alle vorderingen uit dien hoofde ingesteld door of voor rekening van een aan boord van dat schip vervoerde persoon : a) krachtens een overeenkomst tot het vervoer van passagiers;of b) die, met toestemming van de vervoerder, een voertuig of levende dieren begeleidt waaromtrent een overeenkomst van goederenvervoer is gesloten;5° "rekeneenheid" : het bijzonder trekkingsrecht zoals omschreven door het Internationaal Monetair Fonds. § 2. In dit hoofdstuk omvat het begrip "de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar" mede de aansprakelijkheid die voortvloeit uit een tegen het zeeschip zelf ingestelde rechtsvordering.
Art. 2.3.2.31. Internationale en materiële toepassing § 1. In afwijking van artikel 2.3.2.32, § 1, is uitsluitend dit hoofdstuk van toepassing op de beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen in gevallen, waarin op geen enkele wijze belangen in het geding zijn van personen die onderdaan zijn van andere Staten. § 2. Dit hoofdstuk is van toepassing op de beperking van aansprakelijkheid ter zake van alle zeeschepen bedoeld in artikel 1.1.1.3, § 1, 7°, waarop het LLMC-Verdrag niet van toepassing is. § 3. In het in artikel 2.3.2.32, § 1, bedoelde geval zijn de volgende bepalingen van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing : 1° artikel 2.3.2.31, § 4, 1° ; 2° artikel 2.3.2.32, § 2; 3° artikel 2.3.2.33; 4° artikel 2.3.2.37, 2°, derwijze dat het recht geeft op beperking van aansprakelijkheid voor vorderingen ter zake van schade door verontreiniging door olie in de zin van het CLC-Verdrag waarop laatstgenoemde regeling niet daadwerkelijk van toepassing is; 5° artikel 2.3.2.40, § 2 en 3; 6° artikel 2.3.2.44, tweede lid; 7° artikel 2.3.2.45, 1° ; 8° artikel 2.3.2.46; 9° artikel 2.3.2.47, § 2, 4, 7 en 8; 10° artikel 2.3.2.48; 11° artikel 2.3.2.49; 12° artikel 2.3.2.50; 13° artikel 2.3.2.51; 14° artikel 2.3.2.52; 15° artikel 2.3.2.53; 16° artikel 2.3.2.54, § 4; 17° artikel 2.3.2.55; 18° artikel 2.3.2.56; 19° artikel 2.3.2.57; 20° artikel 2.3.2.58, § 2, 3, 4, 8 en 9; 21° artikel 2.3.2.59; 22° artikel 2.3.2.60; 23° artikel 2.3.2.61. § 4. De Belgische wet beheerst : 1° de rechtspleging; 2° in het bijzonder, het procesrecht betreffende de toepassing van artikel 2.3.2.44.
Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk worden de regels betreffende de vorming en de verdeling van een in België gevormd beperkingsfonds, alsmede alle daarmee verband houdende procedureregels eveneens door de Belgische wet beheerst.
Art. 2.3.2.32. Andere regelgeving § 1. De rechtstreeks werkende bepalingen van het LLMC-Verdrag zijn van toepassing in het in artikel 15.1, eerste zin van dat verdrag omschreven geval.
In hetzelfde geval zijn de volgende vorderingen niet vatbaar voor beperking van aansprakelijkheid : 1° vorderingen met betrekking tot het vlotbrengen, verwijderen, vernietigen of het onschadelijk maken van een gezonken, vergaan, gestrand of verlaten schip, daarbij inbegrepen alles wat zich aan boord bevindt of heeft bevonden;2° vorderingen met betrekking tot het verwijderen, vernietigen of het onschadelijk maken van de lading van het schip. § 2. Het LLMC-Verdrag is niet van toepassing op binnenschepen, met uitzondering van estuaire schepen wanneer deze zich in maritieme zones bevinden.
Art. 2.3.2.33. Kleine schepen De Koning kan het stelsel van aansprakelijkheidsbeperking regelen dat van toepassing is op schepen met een tonnenmaat van minder dan 300.
Daarbij kunnen bepalingen worden vastgesteld die van het LLMC-Verdrag en van dit hoofdstuk afwijken.
Onderafdeling 2. - Het recht op beperking Art. 2.3.2.34. Tot aansprakelijkheidsbeperking gerechtigde personen § 1. Scheepseigenaars en bergers kunnen hun aansprakelijkheid overeenkomstig dit hoofdstuk beperken voor de in artikel 2.3.2.36 genoemde vorderingen. § 2. Indien een van de vorderingen genoemd in artikel 2.3.2.36 wordt ingesteld tegen een persoon voor wiens handeling, onachtzaamheid en nalatigheid de scheepseigenaar of berger aansprakelijk is, is deze persoon gerechtigd zich te beroepen op de beperking van aansprakelijkheid bedoeld in dit hoofdstuk. § 3. Een verzekeraar die de aansprakelijkheid dekt voor vorderingen waarvoor overeenkomstig de regels van dit hoofdstuk beperking geldt, kan op die beperking in gelijke mate een beroep doen als de verzekerde zelf.
Art. 2.3.2.35. Niet-erkenning van aansprakelijkheid Het beroep op de beperking van aansprakelijkheid houdt geen erkenning van aansprakelijkheid in.
Art. 2.3.2.36. Vorderingen vatbaar voor beperking § 1. Onder voorbehoud van de artikelen 2.3.2.37 en 2.3.2.38 zijn de volgende vorderingen, ongeacht de grondslag van de aansprakelijkheid, vatbaar voor beperking van aansprakelijkheid : 1° vorderingen met betrekking tot dood of letsel dan wel verlies of beschadiging van zaken (hieronder begrepen schade aan kunstwerken van havens, dokken en waterwegen en hulpmiddelen bij de navigatie), ontstaan aan boord van het schip of in rechtstreeks verband met de exploitatie daarvan of met bergingswerkzaamheden, alsmede alle andere daaruit voortvloeiende schade;2° vorderingen met betrekking tot schade voortvloeiend uit vertraging bij het vervoer over zee van lading, passagiers of hun bagage;3° vorderingen met betrekking tot andere schade die voortvloeit uit inbreuk op andere rechten dan die uit overeenkomst, en die ontstaat in rechtstreeks verband met de exploitatie van het schip of met bergingswerkzaamheden;4° vorderingen van een andere persoon dan de aansprakelijke persoon met betrekking tot maatregelen die zijn genomen ter voorkoming of vermindering van schade, waarvoor de aansprakelijke persoon zijn aansprakelijkheid overeenkomstig dit hoofdstuk kan beperken, alsmede andere door zulke maatregelen veroorzaakte schade. § 2. De in de eerste paragraaf bedoelde vorderingen zijn vatbaar voor beperking van aansprakelijkheid zelfs indien zij, al dan niet op grond van een overeenkomst, worden ingesteld bij wijze van verhaal of vrijwaring. Vorderingen genoemd in de eerste paragraaf, 4°, zijn echter niet vatbaar voor beperking van aansprakelijkheid voor zover zij betrekking hebben op beloning krachtens een met de aansprakelijke persoon gesloten overeenkomst.
Art. 2.3.2.37. Vorderingen uitgesloten van beperking Deze afdeling is niet van toepassing op : 1° vorderingen uit hoofde van berging, met inbegrip van, indien van toepassing, vorderingen voor een bijzondere vergoeding krachtens artikel 14 van het Bergingsverdrag 1989, zoals gewijzigd, of artikel 2.7.5.15 van dit wetboek of wegens bijdrage in averij-grosse; 2° vorderingen ter zake van schade door verontreiniging door olie in de zin van het CLC-Verdrag 1992, en waarop laatstgenoemde regeling daadwerkelijk van toepassing is;3° vorderingen onderworpen aan een internationaal verdrag of nationale wetgeving, waardoor beperking van aansprakelijkheid voor kernschade geregeld of verboden wordt;4° vorderingen tegen de eigenaar van een nucleair schip ter zake van kernschade; 5° vorderingen van ondergeschikten van de scheepseigenaar of berger, wier werkzaamheden verband houden met het schip of de bergingswerkzaamheden, daaronder begrepen vorderingen van hun erfgenamen, rechtverkrijgenden of andere personen, die gerechtigd zijn zulke vorderingen in te stellen, indien de scheepseigenaar of berger volgens de wet die op de arbeidsovereenkomst tussen de scheepseigenaar of de berger en de ondergeschikten van toepassing is, niet gerechtigd is zijn aansprakelijkheid voor zulke vorderingen te beperken, of indien hij zulks volgens die wet slechts kan doen tot een hoger bedrag dan dat bedoeld in artikel 2.3.2.40.
Art. 2.3.2.38. Gedragingen die de beperking opheffen Een aansprakelijke persoon is niet gerechtigd zijn aansprakelijkheid te beperken, indien bewezen wordt dat de schade het gevolg is van zijn persoonlijk handelen of nalaten, gepleegd hetzij met het opzet zodanige schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met de wetenschap dat zodanige schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien.
Art. 2.3.2.39. Verrekening van vorderingen Wanneer een persoon, die krachtens dit hoofdstuk gerechtigd is zijn aansprakelijkheid te beperken, tegen de schuldeiser een vordering heeft die voortkomt uit dezelfde gebeurtenis, worden de respectieve vorderingen met elkaar verrekend en de bepalingen van dit hoofdstuk zijn alsdan slechts van toepassing op het eventuele saldo.
Onderafdeling 3. - Aansprakelijkheidsgrenzen Art. 2.3.2.40. Algemene grenzen § 1. De aansprakelijkheidsgrenzen voor vorderingen andere dan deze vermeld in artikel 2.3.2.41, die voortkomen uit eenzelfde gebeurtenis, worden als volgt berekend : 1° met betrekking tot vorderingen wegens dood of persoonlijk letsel overeenkomstig artikel 6, 1 (a) van het LLMC-verdrag.2° met betrekking tot alle andere vorderingen overeenkomstig artikel 6, 1, (b) van het LLMC-verdrag. § 2. Voor zeeschepen die niet zijn onderworpen aan het TMC-Verdrag en waarvoor geen nationale meetbrief is uitgereikt, kan de scheepseigenaar zijn aansprakelijkheid beperken tot de waarde van het schip op het ogenblik van de schadeverwekkende gebeurtenis, met een minimum van 1 miljoen rekeneenheden. § 3. Wanneer het bedrag, berekend overeenkomstig het 1° van paragraaf 1, onvoldoende is voor de volledige betaling van de daarin genoemde vorderingen, is het bedrag berekend overeenkomstig het 2° van dezelfde paragraaf beschikbaar voor de voldoening van het onbetaalde saldo van de in het 1° van paragraaf 1 genoemde vorderingen en deelt dit onbetaalde saldo naar evenredigheid mee met de in het 2° van paragraaf 1 genoemde vorderingen. § 4. De aansprakelijkheidsgrenzen voor een berger die geen werkzaamheden verricht vanaf een schip of voor een berger die uitsluitend werkzaamheden verricht aan boord van het schip waaraan of met betrekking waartoe hij bergingsdiensten verstrekt, worden berekend op grond van een tonnenmaat van 1500 ton.
Art. 2.3.2.41. Grens voor vorderingen van passagiers Met betrekking tot vorderingen die voortkomen uit eenzelfde gebeurtenis, ter zake van dood of letsel van passagiers van een schip, wordt de aansprakelijkheidsgrens van de scheepseigenaar berekend overeenkomstig artikel 7.1 van het LLMC-Verdrag.
Art. 2.3.2.42. Omrekening van rekeneenheden De overeenkomstig 2.3.2.40 en 2.3.2.41 berekende bedragen worden omgerekend in euro volgens de waarde van die munteenheid op de datum waarop het beperkingsfonds is gevormd, de betaling is verricht of de in artikel 2.3.2.47 bedoelde garantie is verstrekt.
De waarde van de euro, uitgedrukt in bijzondere trekkingsrechten, wordt berekend overeenkomstig de waarderingsmethode die door het Internationaal Monetair Fonds op de desbetreffende datum wordt toegepast voor zijn eigen verrichtingen en transacties.
Art. 2.3.2.43. Samenloop van vorderingen § 1. De overeenkomstig artikel 2.3.2.40 vastgestelde aansprakelijkheidsgrenzen zijn van toepassing op het totaal van alle vorderingen die voortkomen uit eenzelfde gebeurtenis : 1° tegen de persoon of personen, bedoeld in artikel 2.3.2.30, § 1, 1° en iedere persoon voor wiens handeling, onachtzaamheid of nalatigheid hij of zij aansprakelijk is of zijn; of 2° tegen de scheepseigenaar die bergingsdiensten verstrekt vanaf dat schip en de berger of bergers die vanaf genoemd schip werkzaamheden verricht of verrichten en iedere persoon, voor wiens handeling, onachtzaamheid of nalatigheid hij of zij aansprakelijk is of zijn;of 3° tegen de berger of bergers die niet vanaf een schip werkzaamheden verricht of verrichten of die uitsluitend werkzaamheden verricht of verrichten aan boord van het schip waaraan of met betrekking waartoe bergingsdiensten worden verstrekt en iedere persoon voor wiens handeling, onachtzaamheid of nalatigheid hij of zij aansprakelijk is of zijn. § 2. De overeenkomstig artikel 2.3.2.44 vastgestelde aansprakelijkheidsgrenzen zijn van toepassing op het totaal van alle vorderingen, die voortkomen uit eenzelfde voorval en ingesteld worden tegen de scheepseigenaar bedoeld in artikel 2.3.2.30, § 1, 1° met betrekking tot het in artikel 2.3.2.41 bedoelde schip en iedere persoon voor wiens handeling, onachtzaamheid of nalatigheid hij of zij aansprakelijk is of zijn.
Onderafdeling 4. - Beperkingsprocedure zonder fondsvorming Art. 2.3.2.44. Inroeping De beperking van aansprakelijkheid kan worden ingeroepen ondanks het feit dat er geen beperkingsfonds, zoals bedoeld in artikel 2.3.2.47, is gevormd.
Zulks kan gebeuren in elke procedure, met inbegrip van een beslagprocedure, en tot aan de sluiting van de debatten.
Art. 2.3.2.45. Rechtsgevolgen Ingeval beperking van aansprakelijkheid wordt ingeroepen zonder de vorming van een beperkingsfonds : 1° worden in beslag genomen goederen of andere verstrekte zekerheden niet vrijgegeven, maar kunnen deze laatste tot het toepasselijke beperkingsbedrag worden teruggebracht; 2° zijn de bepalingen van artikel 2.3.2.58, § 1, 5, 6 en 7 van overeenkomstige toepassing.
Art. 2.3.2.46. Veroordeling en interest Ingeval de verweerder de beperking van aansprakelijkheid zonder fondsvorming inroept in een procedure ten gronde, doet de rechter achtereenvolgens uitspraak over de gegrondheid van de vordering en, in voorkomend geval, over het recht om de aansprakelijkheid te beperken en over het toepasselijke beperkingsbedrag.
Het bedrag tot betaling waarvan de verweerder desgevallend wordt veroordeeld, wordt verhoogd met de wettelijke interesten van de dag van de gebeurtenis die tot de aansprakelijkheid heeft geleid tot de dag van de betaling.
Onderafdeling 5. - Beperkingsprocedure met fondsvorming Art. 2.3.2.47. Het beperkingsfonds § 1. Iedere persoon, die aansprakelijk gehouden wordt kan een beperkingsfonds vormen. § 2. Het beperkingsfonds kan slechts worden gevormd zodra de voorzitter van de ondernemingsrechtbank een beperkingsprocedure heeft geopend. § 3. Het beperkingsfonds wordt gevormd ten belope van de in de artikelen 2.3.2.40 en 2.3.2.41 vermelde bedragen die van toepassing zijn op de vorderingen waarvoor die persoon aansprakelijk kan zijn, vermeerderd met de wettelijke interesten te rekenen vanaf de dag van de gebeurtenis die tot de aansprakelijkheid heeft geleid, tot aan de datum waarop het fonds wordt gevormd. § 4. Een beperkingsfonds kan worden gevormd, hetzij door het storten van de geldsom, hetzij door het verstrekken van een garantie die aanvaardbaar is en door de rechter voldoende wordt geacht.
De garantie is aanvaardbaar indien redelijkerwijze mag worden aangenomen dat het fonds werkelijk beschikbaar en vrij overdraagbaar zal zijn zodra de garantie verstrekt is.
De derde die zich borg stelt of een andere garantie verschaft, kan niet de uitwinning van de hoofdschuldenaar vorderen.
De Koning kan betreffende de in de vorige leden bedoelde garanties nadere regels vaststellen. In het bijzonder kunnen regels worden vastgesteld betreffende de zetel of de vestigingsplaats van de banken die een garantie kunnen verschaffen, en kan worden bepaald welke andere garanties dan bankgaranties kunnen worden verstrekt en aan welke voorwaarden deze moeten voldoen. § 5. Elk overeenkomstig dit hoofdstuk gevormd beperkingsfonds is uitsluitend bestemd voor de voldoening van vorderingen met betrekking waartoe beperking van aansprakelijkheid kan worden ingeroepen. § 6. Een fonds dat is gevormd door een van de personen genoemd in artikel 2.3.2.43, § 1, 1°, 2° of 3° of in artikel 2.3.2.43, § 2, dan wel door zijn verzekeraar wordt geacht te zijn gevormd door alle respectievelijk in artikel 2.3.2.43, § 1, 1°, 2° of 3° of in artikel 2.3.2.43, § 2 genoemde personen. § 7. Schuldeisers die vorderingen hebben tegen personen die aansprakelijk zijn met betrekking tot meer dan één schip kunnen deze in elke relevante beperkingsprocedure aangeven voor het volledige bedrag van de relevante vorderingen. § 8. Vorderingen die niet vatbaar zijn voor beperking worden vervolgd onafhankelijk van de beperkingsprocedure.
Art. 2.3.2.48. Verzoekschrift tot opening van een beperkingsprocedure § 1. De vordering tot opening van een beperkingsprocedure met fondsvorming wordt ingesteld door de neerlegging van een verzoekschrift gericht aan de voorzitter van de ondernemingsrechtbank. § 2. De territoriale bevoegdheid van de voorzitter van de ondernemingsrechtbank wordt bepaald door artikel 627, 10° van het Gerechtelijk Wetboek. § 3. Op het in paragraaf 1 bedoelde verzoekschrift is artikel 1026 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing.
Bovendien vermeldt het verzoekschrift, evenwel niet op straffe van nietigheid : 1° de nationaliteit en de naam van het schip;2° het schadeverwekkend voorval, met vermelding van datum en plaats;3° het bedrag van de aansprakelijkheidsbeperking zoals de verzoeker het heeft geraamd;en 4° de wijze waarop de verzoeker voornemens is het beperkingsfonds te vormen, met name in speciën of door het verstrekken van een garantie. § 4. Bij het verzoekschrift worden gevoegd : 1° de door de verzoeker gewaarmerkte lijst van de hem bekende schuldeisers ten aanzien van wie hij de beperking van zijn aansprakelijkheid wenst in te roepen, met vermelding, zo mogelijk, van eenieders woonplaats, alsook van het definitief of voorlopig bedrag en van de aard van elke schuldvordering;2° alle stukken tot staving van de berekening van het bedrag van de aansprakelijkheidsbeperking. § 5. In één verzoekschrift kan de opening van een beperkingsprocedure voor meer dan één fonds worden gevorderd.
De opening van door verschillende internationale verdragen of daarop berustende onderdelen van dit wetboek geregelde beperkingsfondsen kan echter niet in hetzelfde verzoekschrift worden gevorderd.
Art. 2.3.2.49. Dossier ter griffie Voor elk beperkingsfonds wordt ter griffie een dossier gehouden waarin minstens worden opgenomen : 1° een voor eensluidend verklaard afschrift van de beschikkingen van de voorzitter en van de gewezen vonnissen; 2° een voor eensluidend verklaard afschrift van de bekendmakingen bedoeld in artikel 2.3.2.53, § 3 en van de zendingen bedoeld in artikel 2.3.2.53, § 4; 3° een overzichtstabel van de ingediende schuldvorderingen, die wordt opgemaakt onder de verantwoordelijkheid van de griffier;en 4° de adviezen van de vereffenaar. Elke belanghebbende kan inzage nemen van het dossier en er, tegen betaling van de griffierechten, een afschrift van ontvangen.
Art. 2.3.2.50. Openingsbeschikking § 1. Op voorwaarde dat het aangeboden beperkingsfonds en de wijze waarop het wordt gevormd in overeenstemming zijn met artikel 2.3.2.47, § 3 en 4, verleent de voorzitter van de ondernemingsrechtbank een beschikking waarbij de beperkingsprocedure met fondsvorming wordt geopend.
Wanneer niet aan de in het vorige lid bepaalde voorwaarden is voldaan, kan de voorzitter de verzoeker machtigen om het fonds te vormen voor een ander bedrag of op een andere wijze. § 2. De openingsbeschikking bepaalt op welke wijze het beperkingsfonds kan worden gevormd en vermeldt de termijn waarbinnen de storting moet worden gedaan respectievelijk de garantie moet worden verstrekt.
De in het eerste lid bedoelde termijn bedraagt ten hoogste één maand : 1° vanaf de mededeling door de vereffenaar van de rekening waarop moet worden gestort;hetzij 2° vanaf de datum van de openingsbeschikking, ingeval een garantie moet worden verstrekt. Wanneer de storting niet tijdig gedaan is of de garantie niet tijdig is verstrekt, vervalt de openingsbeschikking. § 3. In de openingsbeschikking worden een of meer vereffenaars van het fonds aangesteld. § 4. De openingsbeschikking bepaalt de door de verzoeker aan de vereffenaar te betalen provisie voor de kosten van de beperkingsprocedure. De betaling moet gebeuren binnen de termijn bedoeld in pargraaf 2, tweede lid.
Art. 2.3.2.51. Vereffenaars § 1. De vereffenaars van een beperkingsfonds worden gekozen uit de personen ingeschreven op een lijst bijgehouden door de algemene vergadering van de territoriaal bevoegde ondernemingsrechtbank. De Koning kan de procedure van voordracht van de kandidaten en de opleidings- en bekwaamheidsvereisten nader regelen. § 2. Tegen elke beslissing waarbij de inschrijving op de lijst van vereffenaars wordt geweigerd of waarbij een inschrijving wordt weggelaten, kan hoger beroep worden ingesteld voor het hof van beroep.
De debatten hebben plaats met gesloten deuren als de belanghebbende erom verzoekt. De termijn van hoger beroep is één maand te rekenen van de dag van de kennisgeving van de beslissing. In voorkomend geval beveelt het hof de inschrijving op de lijst. § 3. Een persoon die op de lijst staat, kan op eigen verzoek door de algemene vergadering van de ondernemingsrechtbank van de lijst worden weggelaten. Een persoon kan eveneens van de lijst worden weggelaten ter uitvoering van een vonnis dat is gewezen op dagvaarding door het openbaar ministerie. De debatten hebben plaats met gesloten deuren als de belanghebbende erom verzoekt. § 4. Bij de inschrijving op de lijst leggen de vereffenaars ten overstaan van de voorzitter van de rechtbank de bij het decreet van 20 juli 1831 voorgeschreven eed af, onder bijvoeging van de woorden : "Ik zweer mijn opdrachten in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk te vervullen." § 5. De vereffenaar kan worden belast met de vereffening van meer dan één beperkingsfonds. § 6. De vereffenaar bevestigt dat hij zijn ambt in een bepaalde zaak aanvaardt door uiterlijk de vijfde werkdag volgend op de aanstelling ter griffie het proces-verbaal van aanstelling te ondertekenen.
De vereffenaar meldt elke vorm van tegenstrijdigheid van belangen of schijn van partijdigheid aan de voorzitter van de rechtbank. De voorzitter oordeelt of de gemelde tegenstrijdigheid van belangen of schijn van partijdigheid de uitvoering van de opdracht als vereffenaar verhindert. § 7. De ondernemingsrechtbank kan te allen tijde de vereffenaar of één van hen vervangen of hun aantal vermeerderen of verminderen.
De vereffenaar van wie de vervanging wordt overwogen, wordt vooraf opgeroepen en gehoord in raadkamer. Het vonnis wordt uitgesproken in openbare terechtzitting.
Het vonnis waarbij de vervanging van een vereffenaar wordt uitgesproken, wordt door toedoen van de griffier te zijner kennis gebracht. Het wordt door toedoen van de griffier binnen vijf dagen na de dagtekening bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Indien de vereffenaar wordt vervangen op eigen verzoek, wordt dit uitdrukkelijk in de voornoemde bekendmaking vermeld. § 8. Het ereloon van de vereffenaar wordt door de voorzitter bepaald in de in artikel 2.3.2.59, § 4 bedoelde beschikking. Dit geschiedt met inachtneming van de aard en de complexiteit van de beperkingsprocedure. Het ereloon mag niet uitsluitend worden uitgedrukt in een procentuele vergoeding op basis van het bedrag van het beperkingsfonds.
Art. 2.3.2.52. Vorming van het beperkingsfonds § 1. Ingeval het beperkingsfonds wordt gevormd in speciën, duidt de vereffenaar de instelling aan waarbij het geld wordt gestort. Deze storting geschiedt op naam van de vereffenaar in zijn hoedanigheid van vereffenaar. De interesten op de gestorte bedragen maken van het beperkingsfonds deel uit. § 2. Ingeval het beperkingsfonds wordt gevormd door het verstrekken van een garantie, geschiedt zulks in het voordeel van de vereffenaar in zijn hoedanigheid van vereffenaar.
Art. 2.3.2.53. Beschikbaarheidsbeschikking § 1. Op verslag van de vereffenaar waarin wordt bevestigd dat de bedragen zijn gestort respectievelijk de garantie is verstrekt, en waarin wordt medegedeeld dat de kostenprovisie is betaald, stelt de voorzitter in een beschikking vast dat het fonds is gevormd. § 2. Indien de vereffenaar de omrekening in euro door de fondssteller niet correct acht, maakt hij hiervan melding in zijn verslag. In dat geval kan de voorzitter bij beschikking de nodige aanpassingen bevelen en de termijn vaststellen waarbinnen deze moeten worden uitgevoerd. Op verslag van de vereffenaar waarin vervolgens wordt bevestigd dat de aanpassingen zijn uitgevoerd, stelt de voorzitter in een beschikking vast dat het fonds is gevormd. § 3. De beschikking wordt door de vereffenaar binnen de acht dagen na haar dagtekening bij uittreksel bekendgemaakt : 1° in het Belgisch Staatsblad;2° op de website van het Belgisch Scheepsregister;3° op de desgevallend bijkomend door de Koning voorgeschreven elektronische wijze. Het uittreksel vermeldt : 1° de naam, de rechtsvorm, de zetel en de verdere identificatiegegevens van de verzoeker, of, indien het een natuurlijke persoon betreft, zijn naam, voornamen en woonplaats;2° de datum en het rolnummer van de beschikking en de voorzitter die de beschikking heeft gewezen;3° het bedrag van het beperkingsfonds;4° de naam, de voornamen en het adres van de vereffenaar;en 5° de door de vereffenaar bepaalde termijn om aangifte van schuldvordering te doen;indien te verwachten valt dat buitenlandse schuldeisers aangifte zullen doen, bedraagt deze termijn minstens zes maanden. § 4. Bovendien zendt de vereffenaar binnen de vijf dagen na de dagtekening van de beschikking een aangetekende zending aan de bekende schuldeisers. De zending bevat dezelfde gegevens als het uittreksel bedoeld in paragraaf 3. § 5. Een eventueel faillissement, uitstel van betaling of gerechtelijke reorganisatie van de fondssteller heeft voor het fonds geen gevolgen.
Art. 2.3.2.54. Gevolgen van de fondsvorming § 1. Wanneer een beperkingsfonds is gevormd overeenkomstig artikel 2.3.2.47, is het een persoon die een vordering tegen het fonds heeft ingediend niet toegestaan om enig recht met betrekking tot een zodanige vordering uit te oefenen ten aanzien van enige andere goederen van een persoon door of namens wie het fonds is gevormd. § 2. Nadat een fonds is gevormd overeenkomstig artikel 2.3.2.47, kan elk schip of kunnen andere goederen van een persoon namens wie het fonds is gevormd, waarop in België beslag is gelegd ter zake van een vordering die tegen het fonds kan worden ingesteld, of enige gestelde garantie, worden vrijgegeven op bevel van de rechter.
Deze vrijgave wordt evenwel altijd bevolen, indien het beperkingsfonds is gevormd : 1° in de haven waar het voorval plaats vond, of, indien het plaats vond buiten een haven, in de eerste haven die daarna wordt aangelopen; of 2° in de haven van ontscheping met betrekking tot vorderingen ter zake van dood of letsel;of 3° in de haven van lossing, met betrekking tot beschadiging van de lading;of 4° in de staat waar het beslag is gelegd. § 3. De paragrafen 1 en 2 zijn alleen van toepassing indien de schuldeiser een vordering tegen het beperkingsfonds kan indienen bij het gerecht dat het fonds beheert en indien het fonds werkelijk beschikbaar en vrij overdraagbaar is met betrekking tot die vordering. § 4. De in paragrafen 1 en 2 vermelde rechtsgevolgen treden slechts in op de datum van de beschikbaarheidsbeschikking.
Art. 2.3.2.55. Aangifte van schuldvorderingen § 1. Uiterlijk op de door de vereffenaar bepaalde dag leggen de schuldeisers een aangifte van hun schuldvordering, samen met hun stavingstukken, per aangetekende zending of tegen ontvangstbewijs, op het kantooradres van de vereffenaar zoals in het vonnis aangegeven.
Elke aangifte vermeldt : 1° de naam, de rechtsvorm, de zetel en de verdere identificatiegegevens van de schuldeiser, of, indien het een natuurlijke persoon betreft, zijn naam, voornamen, geboortedatum en woonplaats;2° het bedrag en de oorzaken van de schuldvordering. Zij wordt getekend door de schuldeiser of door diens advocaat.
Onder voorbehoud van de toepassing van internationale verdragen, bevat de aangifte van een schuldeiser die zijn woonplaats of zetel niet heeft in een lidstaat van de Europese Unie, keuze van woonplaats in het rechtsgebied van de rechtbank waar de aangifte van schuldvordering moet gebeuren. Heeft hij geen woonplaats gekozen, dan kunnen alle aan hem gerichte betekeningen en mededelingen worden gedaan ter griffie van de rechtbank. § 2. Indien de schuldeiser zijn schuldvordering, behalve tegen de fondssteller, ook tegen één of meer andere schuldenaars kan instellen, dient hij de vereffenaar op de hoogte te houden van de stappen die hij tegen deze medeschuldenaars onderneemt en van de betalingen die hij van deze medeschuldenaars bekomt. § 3. De aangifte van schuldvordering stuit de verjaring, ook wanneer later wordt vastgesteld dat er geen recht op aansprakelijkheidsbeperking bestaat. De verjaring begint slechts opnieuw te lopen vanaf de sluiting van het fonds. § 4. Vanaf de beschikbaarheidsbeschikking houden de wettelijke interesten op de gevorderde bedragen op te lopen. § 5. De bekende of onbekende schuldeisers die in gebreke blijven hun schuldvorderingen aan te geven, komen niet voor de verdeling in aanmerking. Zij kunnen hun vordering echter aangeven zolang het fonds niet volledig is verdeeld. Laattijdige aangiftes hebben geen invloed op reeds uitgevoerde of definitief besliste verdelingen. De schuldeisers die hun vordering laattijdig aangeven, kunnen het recht op aansprakelijkheidsbeperking en de berekening van het beperkingsbedrag niet meer betwisten en hebben slechts recht op een uitkering berekend op het nog niet verdeelde deel van het fonds.
Art. 2.3.2.56. Verificatie van schuldvorderingen § 1. Zodra mogelijk verifieert de vereffenaar de ingediende schuldvorderingen. Indien de schuldeiser zijn vordering niet kan steunen op een gerechtelijke of arbitrale uitspraak, beoordeelt de vereffenaar de gegrondheid van de vordering zelf. De vereffenaar kan met de schuldeisers en de schuldenaren in overleg treden en is bevoegd van hen, binnen de termijn die hij bepaalt, de overlegging van ontbrekende of andere relevante stukken te vorderen. § 2. De vereffenaar stelt betreffende de ingediende schuldvorderingen een advies op waarin de ingediende schuldvorderingen worden aanvaard dan wel verworpen en dat, wanneer daartoe aanleiding bestaat, tevens een ontwerp van verdeling inhoudt. Hij legt dit advies neer ter griffie, en deelt het terzelfdertijd mee aan de schuldeisers, de fondssteller en, zo mogelijk, de andere personen door wie het fonds wordt geacht gevormd te zijn. Alle voornoemde partijen beschikken te rekenen vanaf de datum van het advies over een termijn van één maand om hun eventuele bezwaren ter griffie neer te leggen en terzelfdertijd aan de vereffenaar mee te delen. § 3. De vereffenaar verwijst de ingediende bezwaren naar de ondernemingsrechtbank, die ze ten gronde beoordeelt. De aldus gevatte rechtbank is steeds bevoegd om over de gegrondheid en de omvang van de ingediende schuldvorderingen te oordelen. § 4. Indien binnen de termijn geen bezwaren worden ingediend, wordt het advies van de vereffenaar definitief en bindend en zijn de aanvaarde vorderingen, ook ten overstaan van andere rechtbanken als gegrond beschouwd. § 5. De vereffenaar kan over bepaalde aangelegenheden een tussentijds advies of een deeladvies uitbrengen. De paragrafen 2 tot en met 4 zijn van overeenkomstige toepassing.
Art. 2.3.2.57. Betwisting van veroordelingen ten gronde § 1. Indien de schuldeiser beschikt over een in kracht van gewijsde getreden Belgische of buitenlandse veroordeling van de fondssteller of een andere persoon door wie het beperkingsfonds wordt geacht gevormd te zijn, staan de gegrondheid en de omvang van de toegekende vordering vast, ook ten opzichte van de vereffenaar en de schuldeisers of andere personen die in deze procedure geen partij waren.
In afwijking van het eerste lid, kan de veroordeling door de vereffenaar of de schuldeisers of andere personen die in de procedure geen partij waren wel nog worden betwist indien wordt aangetoond : 1° dat de schuldenaar met de schuldeiser bedrieglijk heeft samengewerkt, om deze laatste een ongeoorloofd voordeel te verschaffen;of 2° dat de schuldenaar de procedure heeft gevoerd op een ernstig nalatige wijze. § 2. Paragraaf 1 geldt onder voorbehoud van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het derdenverzet en artikel 25 van het Wetboek van internationaal privaatrecht.
Art. 2.3.2.58. Verdeling van het fonds § 1. Onverminderd de artikelen 2.3.2.40, § 1 en 2 en 2.3.2.41 en de desgevallend toepasselijke voorrang van vorderingen met betrekking tot beschadiging van kunstwerken van havens, dokken en waterwegen, alsmede hulpmiddelen bij de navigatie, wordt het fonds onder de schuldeisers verdeeld in evenredigheid met de bedragen van hun erkende vorderingen op het fonds. § 2. De betaling aan elke schuldeiser van het deel van het beperkingsfonds dat hem toekomt, doet zijn schuldvordering uitdoven. § 3. De vereffenaar kan tussentijdse of gedeeltelijke verdelingen verrichten. § 4. De verdeelde bedragen zijn vrij overdraagbaar. § 5. Indien voor de verdeling van het fonds de aansprakelijke persoon of zijn verzekeraar een vordering op het fonds heeft voldaan, wordt deze persoon gesubrogeerd tot het bedrag dat hij heeft betaald in de rechten, die de door hem schadeloos gestelde persoon op grond van dit hoofdstuk zou hebben gehad. § 6. Het recht van subrogatie, bedoeld in paragraaf 5, kan ook worden uitgeoefend door andere dan de daarin genoemde personen met betrekking tot elk bedrag aan vergoeding, dat zij mochten hebben betaald, maar alleen voor zover die subrogatie volgens de toepasselijke nationale wet geoorloofd is. § 7. Wanneer de aansprakelijke persoon of enige andere persoon aantoont dat hij zou kunnen worden gedwongen op een later tijdstip, geheel of gedeeltelijk, een zodanig bedrag aan vergoeding te betalen waarvan hij, indien de vergoeding zou zijn betaald voor de verdeling van het fonds, ingevolge de paragrafen 5 en 6 bij wege van subrogatie rechten zou hebben verkregen, dan kan de rechter bevelen dat voorlopig een bedrag terzijde wordt gesteld dat voldoende is om het deze persoon mogelijk te maken op een later tijdstip zijn rechten tegen het fonds geldend te maken. § 8. Ingeval de aansprakelijke persoon een definitief gegrond bevonden tegenvordering heeft, vindt verrekening plaats en is de uitkering aan de betrokken schuldeiser beperkt tot het saldo. § 9. Ingeval de schuldeiser reeds gedeeltelijk werd betaald buiten de beperkingsprocedure om, wordt de uitkering uit het beperkingsfonds beperkt tot het saldo.
Art. 2.3.2.59. Sluiting van het beperkingsfonds § 1. Nadat alle schuldvorderingen werden vereffend, komt het eventuele saldo van het fonds toe aan degene die het fonds heeft gevormd of aan degene die in diens plaats daarop rechten kan laten gelden. § 2. Indien wordt vastgesteld dat er geen recht op aansprakelijkheidsbeperking bestaat of het beperkingsfonds niet meer voldoet aan de vereisten, blijft het reeds gevormde fonds desalniettemin bestaan en wordt het alsnog in het raam van de beperkingsprocedure verdeeld. De vereffenaar verzoekt de voorzitter om toelating om daartoe over te gaan, en beoordeelt de aangegeven vorderingen vervolgens op dezelfde wijze en volgens dezelfde procedure alsof het recht op aansprakelijkheidsbeperking niet verloren was gegaan respectievelijk het beperkingsfonds nog steeds aan de vereisten voldeed. Indien het fonds werd gevormd door het verstrekken van een garantie, wordt deze garantie van rechtswege en ongeacht haar bewoordingen opeisbaar in het voordeel van de vereffenaar. De schuldeisers zijn gerechtigd om zich onmiddellijk garanties te verschaffen ten aanzien van de goederen van personen door of namens wie het fonds werd gevormd, en om hun vorderingen voor het saldo van hun aanvaarde vorderingen ten uitvoer te leggen ten aanzien van de goederen van de aansprakelijke persoon. De fondssteller kan zich niet langer op de in artikel 2.3.2.54 bepaalde rechtsgevolgen beroepen. § 3. Indien paragraaf 2 geen toepassing vindt en het beperkingsfonds, om welke reden ook, wordt ontbonden, herwinnen de schuldeisers alle rechten en uitvoeringsmogelijkheden waarover zij beschikten vóór de fondsvorming. § 4. Na volledige verdeling van het fonds, of indien het fonds op enige andere wijze wordt ontbonden, stelt de vereffenaar een eindadvies op. Hij legt het neer ter griffie en deelt het tezelfdertijd mee aan de schuldeisers, de fondssteller en, zo mogelijk, de andere personen die worden geacht het fonds te hebben gevormd.
De schuldeisers, de fondssteller en de andere personen die worden geacht het fonds te hebben gevormd, kunnen tegen dit eindadvies bezwaar indienen binnen de termijn en op de wijze bepaald in artikel 2.3.2.61. De bezwaren worden behandeld overeenkomstig hetzelfde artikel.
Op verslag van de vereffenaar waarin wordt medegedeeld dat tegen het eindadvies geen bezwaar werd ingediend of dat over de bezwaren daartegen definitief is geoordeeld, stelt de voorzitter in een beschikking vast dat het fonds is gesloten.
Art. 2.3.2.60. Bijkomende garantie Wanneer in de loop van de vereffeningsprocedure blijkt dat de verstrekte garantie voor de betaling van de wettelijke interesten ontoereikend zal zijn, kan de vereffenaar of iedere schuldeiser bij verzoekschrift gericht aan de voorzitter die de openingsbeschikking heeft gegeven vorderen dat de verstrekking van een bijkomende garantie wordt opgelegd.
De beschikking vermeldt de termijn waarbinnen de bijkomende garantie moet worden verstrekt. De griffier brengt de beschikking bij gerechtsbrief ter kennis van de fondssteller.
Wanneer de bijkomende garantie niet tijdig wordt verstrekt, wordt toepassing gemaakt van artikel 2.3.2.59, § 2.
Art. 2.3.2.61. Rechtskracht van en bezwaar tegen de beschikkingen § 1. De beschikkingen van de voorzitter brengen geen nadeel toe aan de zaak zelf. Zij zijn uitvoerbaar bij voorraad. § 2. Tegen de beschikkingen van de voorzitter kan uitsluitend bezwaar worden ingediend op de wijze bepaald in de hieronder volgende paragrafen. § 3. Het bezwaar tegen de openingsbeschikking en de beschikbaarheidsbeschikking wordt gebracht voor de ondernemingsrechtbank waarvan de voorzitter de beschikking gewezen heeft. Het bezwaar moet worden ingediend uiterlijk drie maanden na de in artikel 2.3.2.53, § 3 voorgeschreven bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. In voorkomend geval wordt deze termijn verlengd overeenkomstig artikel 55 van het Gerechtelijk Wetboek.
Het bezwaar wordt ingediend door de neerlegging van een verzoekschrift ter griffie.
Het verzoekschrift wordt door de griffie bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de vereffenaar, de bekende schuldeisers, de fondssteller en, zo mogelijk, de andere personen door wie het fonds wordt geacht te zijn gevormd.
Het bezwaar is van rechtswege gericht tegen zowel de openingsbeschikking als de beschikbaarheidsbeschikking.
Het bezwaar wordt ingeleid op de eerstvolgende zitting van de rechtbank.
Na afloop van de in het eerste lid bepaalde termijn, worden alle bezwaren door de rechtbank gevoegd.
De ondernemingsrechtbank oordeelt ten gronde over alle betwistingen betreffende de vorming van het beperkingsfonds, zonder daarbij gebonden te zijn door de beschikkingen van de voorzitter.
Zij kan beslissen : 1° dat het beperkingsfonds op rechtsgeldige wijze werd gevormd;of 2° dat het beperkingsfonds niet mag worden gevormd of dat het wordt ontbonden;of 3° dat het bedrag van het beperkingsfonds of de wijze waarop het werd gevormd moeten worden aangepast. In het geval bedoeld in het achtste lid, 3°, bepaalt de rechtbank de termijn waarbinnen de aanpassing moet worden uitgevoerd. Het vonnis wordt door de zorg van de vereffenaar binnen de acht dagen na zijn dagtekening bij uittreksel bekendgemaakt in : 1° in het Belgisch Staatsblad;2° op de website van het Belgisch Scheepsregister;3° op de desgevallend bijkomend door de Koning voorgeschreven elektronische wijze. Wanneer de aanpassing niet tijdig wordt uitgevoerd, wordt toepassing gemaakt van artikel 2.3.2.59, § 2.
Tijdens de bezwaarprocedure blijven de in artikel 2.3.2.54 bepaalde rechtsgevolgen van de fondsvorming gelden en kunnen in voorkomend geval tussentijdse of gedeeltelijke verdelingen worden verricht. § 4. Het bezwaar tegen andere beschikkingen van de voorzitter inzake een beperkingsfonds dan deze bedoeld in paragraaf 3, zoals deze bedoeld in artikel 2.3.2.60, wordt eveneens voor de ondernemingsrechtbank gebracht. Dit bezwaar moet worden ingediend uiterlijk drie maanden na de datum van de beschikking. In voorkomend geval wordt deze termijn verlengd overeenkomstig artikel 55 van het Gerechtelijk Wetboek.
De ondernemingsrechtbank oordeelt ten gronde, zonder door de beschikkingen van de voorzitter gebonden te zijn. § 5. Het vonnis van de rechtbank op bezwaar tegen beschikkingen van de voorzitter betreffende het beperkingsfonds heeft gezag van gewijsde jegens eenieder.
Titel 4. - OPVARENDEN HOOFDSTUK 1. - Schepelingen Art. 2.4.1.1. Andere regelgeving Dit hoofdstuk geldt onverminderd : 1° de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij;2° de wet van 13 juni 2014 tot uitvoering en controle van de toepassing van het Verdrag betreffende maritieme arbeid 2006. Art. 2.4.1.2. Arbeidsovereenkomsten wegens scheepsdienst De arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst wordt beheerst door, naargelang het geval : 1° de wet van 3 mei 2003 tot regeling van de arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst voor de zeevisserij en tot verbetering van het sociaal statuut van de zeevisser;2° titel VI van de wet van 3 juni 2007 houdende diverse arbeidsbepalingen. De wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten is van toepassing op de arbeidsovereenkomsten wegens scheepsdienst waarop de wetten bedoeld in het eerste lid niet van toepassing zijn. HOOFDSTUK 2. - Gezagvoerders Art. 2.4.2.1. Internationale toepassing § 1. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op alle gezagvoerders van Belgische zeeschepen. § 2. De artikelen 2.4.2.7, 2.4.2.9, 2.4.2.10, 2.4.2.11 en 2.4.2.12 zijn van toepassing op de rechtspleging in België. § 3. De taken en bevoegdheden van gezagvoerders van vreemde zeeschepen en de vraag of zij de scheepseigenaar, de reder of de scheepsgebruiker jegens derden kunnen binden, worden beheerst door : 1° het recht van de Staat van rompbevrachtingsregistratie op het ogenblik waarop de gezagvoerder de handeling stelt;2° bij gebreke van rompbevrachtingsregistratie, door het recht van de Staat waar het zeeschip geregistreerd of teboekgesteld is op het ogenblik waarop de gezagvoerder de handeling stelt;3° bij gebreke van registratie of teboekstelling, door het recht van de Staat waar op het ogenblik waarop de gezagvoerder de handeling stelt de thuishaven van het zeeschip is gelegen;4° bij gebreke van een thuishaven, door het recht van de Staat waar het zeeschip gewoonlijk wordt gebruikt of, indien die Staat niet kan worden vastgesteld, door het recht van de Staat waar het zeeschip zich bevindt op het ogenblik waarop de gezagvoerder de handeling stelt. Ingeval uit de toepassing van het eerste lid geen binding van de scheepseigenaar, de reder of de scheepsgebruiker jegens de derde volgt, wordt, zo dat wel tot binding leidt, het recht toegepast van de Staat in de wateren waarvan het zeeschip zich bevond op het ogenblik van de levering van het goed of de dienst.
Art. 2.4.2.2. Andere regelgeving § 1. Artikel 108 van het Wetboek van internationaal privaatrecht is niet op de vertegenwoordiging door de gezagvoerder van toepassing. § 2. Hoofdstuk I van titel IV van boek III van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op de handelingen die de door een arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst verbonden gezagvoerder stelt overeenkomstig artikel 2.4.2.5, § 1, 3°. § 3. Titel XIII van boek III van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op de vertegenwoordiging door de kapitein bedoeld in artikel 2.4.2.6, § 2, 1°. § 4. De artikelen 1329 en 1330 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing op de scheepsboeken.
Art. 2.4.2.3. Afwijkende bedingen § 1. Nietig zijn de bedingen in een arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst of een andere overeenkomst die : 1° de gezagvoerder ontheffen van één of meer van de in artikel 2.4.2.5 bepaalde taken; 2° de in de artikelen 2.4.2.5, 2.4.2.6 en 2.4.2.7 bepaalde vertegenwoordigingsbevoegdheden van de gezagvoerder tenietdoen of beperken; 3° de door of krachtens de wet aan de gezagvoerder toegekende bevoegdheden tenietdoen of beperken. § 2. Paragraaf 1 geldt niet voor : 1° door de werkgever en de gezagvoerder overeengekomen bedingen waardoor de taken van deze laatste in verband met de behartiging van de belangen van de scheepseigenaar en de reder worden bepaald of waarin de bevoegdheid van de kapitein om overeenkomstig artikel 2.4.2.6, § 1, 4° en § 7 volmachten te ontvangen van een scheepsgebruiker, een ladingbelanghebbende of een opvarende wordt tenietgedaan of beperkt; 2° door de scheepseigenaar, de reder of de scheepsgebruiker wettig met de ladingbelanghebbenden gesloten overeenkomsten waarin de taken van de gezagvoerder in verband met de behartiging van de belangen van de lading worden bepaald;3° bevrachtingovereenkomsten waarin de rechtsverhouding tussen de gezagvoerder en de onderscheiden partijen bij die overeenkomst worden bepaald. De in het eerste lid, onder de punten 2° en 3° bedoelde overeenkomsten zijn pas tegenstelbaar aan de gezagvoerder zodra hem een afschrift bezorgd is van dat geschrift.
Art. 2.4.2.4. Rechtspositie De overeenkomst waarbij de gezagvoerder zich er tegenover een scheepseigenaar of reder toe verbindt om tegen betaling van een loon het bevel te voeren over een zeeschip, is een arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst.
Art. 2.4.2.5. Taken § 1. Overeenkomstig de in dit wetboek en andere toepasselijke wetgeving bepaalde regels, de gebruiken en de algemene scheepvaartrechtelijke beginselen, waaronder het goed zeemanschap, is de gezagvoerder in het bijzonder belast met : 1° het beheer van het zeeschip en de leiding van de navigatie;2° de uitoefening van het gezag over de opvarenden en in het bijzonder over de bemanning;3° het behartigen van de belangen van de scheepseigenaar, de reder en de scheepsgebruiker alsmede, waar noodzakelijk, deze van de ladingbelanghebbenden en de opvarenden;4° het voeren van de vereiste scheepsboeken, het aan boord hebben en beheren van de vereiste scheepsdocumenten en het opstellen, afgeven en in ontvangst nemen, ter nakoming van bestaande verbintenissen of ter bewaring van recht, van vervoersdocumenten, verklaringen, voorbehouden en andere akten;5° het afleggen van scheepsverklaringen. § 2. Overeenkomstig de in dit wetboek en andere toepasselijke wetgeving bepaalde regels is de kapitein in het bijzonder belast met : 1° het stellen van rechtshandelingen voor rekening van de scheepseigenaar, de reder en de scheepsgebruiker; 2° het optreden in rechte voor rekening van de scheepseigenaar, de reder en de scheepsgebruiker overeenkomstig hetgeen bepaald is in artikel 2.4.2.7, § 1; 3° het optreden als openbaar ambtenaar in burgerlijke zaken;4° de vaststelling van misdrijven en tuchtvergrijpen. Art. 2.4.2.6. Vertegenwoordiging § 1. De kapitein is bevoegd om de in artikel 2.4.2.5, § 2, 1° bedoelde rechtshandelingen te stellen : 1° in dringende gevallen, met het oog op de bewaring van de rechten van de belanghebbende partijen;2° in andere gevallen, indien hij van de scheepseigenaar, de reder of de scheepsgebruiker geen of geen tijdige onderrichtingen kon verkrijgen en hij de rechtshandeling, desgevallend een daad van beschikking, noodzakelijk acht voor het beheer van het zeeschip, de goede afloop van de reis, in het belang van de scheepseigenaar, de reder, de scheepsgebruiker, de ladingbelanghebbenden of de opvarenden, of met het oog op het behoud of de bescherming van het milieu;3° ingeval hij daartoe machtiging ontvangt van de rechter, de consul of een andere bevoegde overheid;4° ingeval hij daartoe een uitdrukkelijke volmacht ontvangt;5° in andere door of krachtens de wet bepaalde gevallen. § 2. De kapitein is ertoe verplicht om aan de derden waarmee hij handelt kennis te geven van zijn hoedanigheid als kapitein en van hetzij de naam van het zeeschip, hetzij de naam van de scheepseigenaar. § 3. Op voorwaarde dat het door paragraaf 2 opgelegde voorschrift wordt nageleefd, worden de in paragraaf 1 bedoelde rechtshandelingen gesteld voor rekening van de partij die door de kapitein werd vertegenwoordigd.
Deze partij is ertoe gehouden : 1° de verbintenissen na te komen die uit de rechtshandeling voortvloeien, tenzij de derde ervan op de hoogte was of behoorde te zijn dat de kapitein niet bevoegd was om te handelen;2° aan de kapitein de door hem betaalde voorschotten en kosten te vergoeden. De scheepseigenaar staat voor de verbintenissen aangegaan door de kapitein in overeenkomstig artikel 2.3.1.22.
De kapitein staat, binnen de perken van zijn persoonlijke aansprakelijkheid, in voor de handelingen die hij stelde zonder hiervoor bevoegd te zijn. . § 4. Aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de kapitein wordt geen afbreuk gedaan door de aanduiding door de scheepseigenaar, de reder of de scheepsgebruiker van een scheepsagent. § 5. In afwijking van artikel 2.4.2.2, § 3, zijn de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek betreffende de lastgeving, voor zover de partijen geen afwijkend beding zijn overeengekomen, van toepassing op de vertegenwoordiging bedoeld in § 1, 4° en op de uitdrukkelijke volmachten die de kapitein desgevallend ontvangt van een ladingbelanghebbende of een opvarende. § 6. De paragrafen 2, 3, 4 en 5 zijn eveneens van toepassing op de vertegenwoordiging bij het stellen van rechtshandelingen in uitvoering van artikel 2.4.2.5, § 1, 4°. § 7. Buiten het geval bedoeld in artikel 2.4.2.5, § 1, 4° kunnen andere gezagvoerders dan de kapitein ter uitoefening van hun in artikel 2.4.2.5, § 1, 3° bepaalde taak, voor rekening van de belanghebbenden rechtshandelingen stellen overeenkomstig het landrecht.
Art. 2.4.2.7. Vertegenwoordiging in rechte § 1. De kapitein is bevoegd om de scheepseigenaar, de reder en de scheepsgebruiker in rechte te vertegenwoordigen als eiser of verweerder in alle zaken die het schip betreffen waarover hij het bevel voert of die met het door hem over dat zeeschip gevoerde bevel verband houden.
Als eiser kan de kapitein evenwel slechts optreden in de gevallen bedoeld in artikel 2.4.2.6, § 1 en op voorwaarde dat in de gedinginleidende akte zijn hoedanigheid van kapitein en de naam van het betrokken zeeschip worden vermeld.
Tenzij de kapitein in de door hem uitgebrachte gedinginleidende akte verklaart op te treden voor de reder of de scheepsgebruiker, en diens naam en woonplaats of zetel vermeldt, wordt hij onweerlegbaar vermoed op te treden voor de scheepseigenaar.
Behoudens andersluidende vermelding, met opgave van naam en woonplaats of zetel van de aangesproken reder of scheepsgebruiker, wordt onweerlegbaar vermoed dat in een aan de kapitein als verweerder gerichte gedinginleidende akte de scheepseigenaar wordt aangesproken.
De kapitein geeft van de door en tegen hem als vertegenwoordiger ingeleide gedingen zo spoedig mogelijk kennis aan de de partijen voor wie hij in rechte optreedt, welke het geding te allen tijde in eigen naam kunnen verderzetten. § 2. Door of tegen de kapitein als vertegenwoordiger verkregen vonnissen worden geacht te zijn verkregen door of tegen de partij voor wie hij in rechte is opgetreden. § 3. Andere gezagvoerders dan de kapitein kunnen slechts gerechtelijke vertegenwoordingsbevoegdheid uitoefenen overeenkomstig het landrecht.
Art. 2.4.2.8. Inlichtingen, onderrichtingen en rekenschap § 1. De gezagvoerder is ertoe verplicht naargelang het geval de scheepseigenaar, de reder, de scheepsgebruiker en de andere belanghebbenden : 1° met het oog op het stellen van de in artikel 2.4.2.5, § 1, 3° en § 2, 1° en 2° bedoelde handelingen, waar nodig en indien mogelijk, om onderrichtingen te verzoeken en met hen te overleggen; 2° van de door hem gestelde handelingen op de hoogte te brengen. § 2. De gezagvoerder is ertoe verplicht om van zijn bevelvoering, en in het bijzonder van de door hem gestelde handelingen bedoeld in artikel 2.4.2.5, § 1, 3° en § 2, 1° en 2°, aan zijn werkgever rekenschap af te leggen.
Art. 2.4.2.9. Scheepsboeken en -akten § 1. De scheepseigenaar, de reder en de gezagvoerder moeten aan alle partijen die van een belang doen blijken inzage verlenen van de scheepsboeken en de door de gezagvoerder opgestelde akten en er, tegen kostprijs, een afschrift van verstrekken. § 2. Door of krachtens de wet vereiste en regelmatig gevoerde scheepsboeken kunnen door de rechter als bewijsmiddel worden aangenomen, ongeacht of de partijen ondernemingen zijn en of de zaak een handelsverbintenis betreft.
Uit onregelmatig gevoerde scheepsboeken kan de rechter in alle gevallen feitelijke vermoedens afleiden.
Art. 2.4.2.10. Scheepsverklaringen § 1. Ongeacht de nationaliteit of het land van registratie van het zeeschip en onverminderd de bevoegdheid van vreemde consuls, kan de gezagvoerder, naar aanleiding van een scheepvaartongeval of een averij, in België een scheepsverklaring afleggen voor de voorzitter van de ondernemingsrechtbank onder het rechtsgebied waarvan de aangelopen haven ressorteert. § 2. De gezagvoerder van een Belgisch schip kan, naar aanleiding van een scheepvaartvoorval of een averij, in het buitenland een scheepsverklaring opstellen, welke wordt doorgezonden naar het MIK. § 3. Op verzoek van elke partij die van een belang doet blijken kan de rechter de gezagvoerder gelasten : 1° een scheepsverklaring af te leggen voor zijn zetel of de door hem aangeduide openbare ambtenaar of deskundige;2° aan de scheepsverklaring een afschrift of een uittreksel toe te voegen van het scheepsdagboek of andere scheepsboeken. De rechter kan onder meer de plaats bepalen waar de scheepsverklaring moet worden afgelegd en de termijn waarbinnen dit moet gebeuren. § 4. Tenzij de rechter beveelt dat de scheepsverklaring door de gezagvoerder persoonlijk en mondeling wordt afgelegd, kan de gezagvoerder, een scheepsagent of een andere gemachtigde een schriftelijke scheepsverklaring neerleggen. § 5. De scheepsverklaring kan worden afgelegd in de Duits, Engelse, Franse of Nederlandse taal. § 6. De scheepseigenaar, de reder en de gezagvoerder moeten aan alle belanghebbenden inzage verlenen van de scheepsverklaring en er, tegen kostprijs, een afschrift van verstrekken. § 7. Behoudens in de mate dat zij een weergave inhoudt van een regelmatig gevoerd scheepsboek bedoeld in artikel 2.4.2.9, § 2, in welk geval de aldaar bepaalde bewijsregeling geldt, wordt de bewijswaarde van de scheepsverklaring door de rechter vrij beoordeeld.
De rechter kan bij de beoordeling onder meer rekening houden met de gelding en de vervulling van formaliteiten, met het tijdstip waarop de scheepsverklaring werd afgelegd, met de toegevoegde stukken en met de bevestiging van de inhoud door andere schepelingen of opvarenden. § 8. De voorgaande paragrafen gelden onder voorbehoud van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het bewijs.
De rechter kan de gezagvoerder, de opvarenden en andere belanghebbenden verhoren overeenkomstig de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het verhoor van partijen.
Art. 2.4.2.11. Inlichtingen door deskundingen Deskundigen kunnen verklaringen van de gezagvoerder, de opvarenden en andere belanghebbenden opnemen, welke gelden als inlichting.
Dergelijke verklaringen zijn geen scheepsverklaringen.
Art. 2.4.2.12. Betekeningen § 1. Onverminderd andere wijzen van betekening, kan de betekening aan de scheepseigenaar, de reder of de scheepsgebruiker, in zaken betreffende het betrokken zeeschip of de betrokken reis worden gedaan aan de persoon, door overhandiging van de akte aan de gezagvoerder, al dan niet aan boord van het schip, of, bij diens afwezigheid, aan de hoogst in rang aan boord aanwezige officier. § 2. Onverminderd andere wijzen van betekening, kan de betekening aan de kapitein in de zaken bedoeld in artikel 2.4.2.7 eveneens op de in § 1 bedoelde wijze worden gedaan. § 3. Voor de toepassing van artikel 34 van het Gerechtelijk Wetboek wordt de gezagvoerder geacht een aangestelde te zijn van zowel de scheepseigenaar, de reder als de scheepsgebruiker. § 4. De kapitein wordt geacht aan boord van het schip een verblijfplaats in de zin van artikel 32 van het Gerechtelijk Wetboek te hebben.
Het afschrift van de aan deze verblijfplaats betekende akte kan steeds overhandigd worden aan een andere schepeling die zich aan boord bevindt. § 5. De gezagvoerder moet de aan hem betekende akten onverwijld aan de betrokken scheepseigenaar, reder of scheepsgebruiker overmaken.
Art. 2.4.2.13. Verjaring Onder voorbehoud van andere toepasselijke bepalingen, verjaren vorderingen van de scheepseigenaar, de reder, de scheepsgebruiker en de gezagvoerder in verband met de uitvoering van de in artikel 2.4.2.5 bedoelde taken : 1° ingeval de gezagvoerder was verbonden door een arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst, overeenkomstig de daarop toepasselijke verjaringsregels;2° in andere gevallen, door verloop van twee jaar na het eindigen van de dienst van de gezagvoerder aan boord van het betrokken zeeschip. HOOFDSTUK 3. - Maritieme veiligheidsagenten Art. 2.4.3.1. Begrippen In deze titel wordt verstaan onder : 1° "ADCC" : de Algemene Directie Crisiscentrum van de FOD Binnenlandse Zaken;2° "BMP" : Best Management Practices welke bestaan in de recentste beste planningspraktijken en operationele praktijken voor exploitanten en kapiteins van schepen gericht op de passieve bescherming tegen piraterij in bepaalde zeegebieden, vastgesteld door de representatieve internationale beroepsverenigingen uit de sector van de zeevaart en in richtsnoeren van de IMO;3° "maritieme veiligheidsonderneming" : een onderneming inzake maritieme bewaking, bescherming en veiligheid bedoeld bij de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid; 4° "piraterij" : de daad bedoeld in artikel 4.5.2.1, 1°.
Art. 2.4.3.2. Andere regelgeving Deze titel geldt onverminderd de bepalingen van de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid.
Art. 2.4.3.3. Inzet van maritieme veiligheidsondernemingen Onder de volgende voorwaarden mogen de scheepseigenaar en de exploitant van een Belgisch schip in de zeegebieden bepaald bij een koninklijk besluit genomen na overleg in de Ministerraad een beroep doen op een maritieme veiligheidsonderneming ten einde het schip te beveiligen tegen piraterij : 1° de in artikel 2.4.3.5 bedoelde overeenkomst gesloten voor een reis, een groep reizen of een bepaalde periode met de maritieme veiligheidsonderneming wordt overeenkomstig de procedureregels vastgesteld bij koninklijk besluit meegedeeld aan de minister bevoegd voor de maritieme mobiliteit en aan de minister bevoegd voor de Binnenlandse Zaken; 2° de betrokken maritieme veiligheidsonderneming is er overeenkomstig de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid toe vergund de opdracht de veiligheid van het schip tegen piraterij te waarborgen;3° de kapitein en de exploitant van het schip passen voor de betrokken reis van het schip de richtsnoeren van de IMO en de BMP toe, rekening houdend met de omstandigheden, de kenmerken van het schip en de praktische uitvoerbaarheid van de maatregelen. Art. 2.4.3.4. Meldingsplichten § 1. De scheepseigenaar of de exploitant meldt elke reis tijdens welke hij op een vergunde maritieme veiligheidsonderneming een beroep doet voorafgaandelijk aan de door de Koning aangewezen dienst.
De Koning bepaalt welke gegevens moeten worden gemeld en de wijze waarop de melding geschiedt. § 2. De gezagvoerder van het schip dan wel de scheepseigenaar of de exploitant meldt elk geval waarin met het oog op het bestrijden van piraterij vanaf het schip wordt gevuurd of waarbij personen verdacht van piraterij een aanval hebben uitgevoerd of zich aan boord van het schip hebben begeven onverwijld aan het ADCC en aan de Directie Private Veiligheid van de Algemene Directie Veiligheid en Preventie van de FOD Binnenlandse Zaken.
De Koning bepaalt welke gegevens moeten worden gemeld en de wijze waarop de melding geschiedt.
Art. 2.4.3.5. Schriftelijke overeenkomst § 1. De scheepseigenaar of de exploitant sluit, telkens hij op een vergunde maritieme veiligheidsonderneming een beroep doet, met deze laatste een schriftelijke overeenkomst welke, onverminderd andere toepasselijke bepalingen, minstens de volgende vermeldingen bevat : 1° de vergunning van de maritieme veiligheidsonderneming, verleend bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad;2° het verbod op onderaanneming;3° de verzekering van de burgerlijke en de contractuele aansprakelijkheid van de maritieme veiligheidsonderneming;4° een uiteenzetting nopens de regels en procedures die de maritieme veiligheidsagenten overeenkomstig het Belgisch recht zullen naleven;5° een uiteenzetting van de onverminderd andere toepasselijke bepalingen toepasselijke BMP en van de richtsnoeren van de IMO;6° de verdeling aan boord van het schip van de bevoegdheden tussen de kapitein en het personeel van de maritieme veiligheidsonderneming;7° de verplichting voor de maritieme veiligheidsonderneming om haar leidinggevend personeel op het schip in kennis te stellen van de buitenlandse en Belgische regelgevingen die op de activiteit van toepassing zijn;8° de verplichting voor de maritieme veiligheidsonderneming om ervoor te zorgen dat de wapens die zij ten behoeve van haar veiligheidsagenten aan boord van het schip brengt hen op een wettige manier ter beschikking zijn gesteld, en de uiteenzetting van de wijze waarop zij daartoe tewerk zal gaan;9° de gegevens betreffende het aan boord ingezette personeel, ten einde de evaluatie van de naleving van de door of krachtens de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid bepaalde voorwaarden mogelijk te maken. De gegevens bedoeld in het eerste lid, 9°, worden aan de door de Koning aangewezen diensten overgezonden ten laatste twee dagen voor de aanvang van de reis. In geval van met redenen omklede onmogelijkheid om voornoemde gegevens binnen de gestelde termijn over te zenden, worden de gegevens voor de aanvang van de reis overgezonden. § 2. Ingeval de in paragraaf 1 bedoelde overeenkomst geheel of gedeeltelijk onverenigbaar is met deze titel, de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid dan wel andere toepasselijke bepalingen, kan de Koning de vergunning van de maritieme veiligheidsonderneming intrekken bij een besluit genomen na overleg in de Ministerraad.
Art. 2.4.3.6. Bevoegdheid van de gezagvoerder De bevoegdheid van de operationele leidinggevende van de maritieme veiligheidsagenten aan boord van het schip doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de kapitein overeenkomstig artikel 4.2.3.1.
De kapitein oefent die bevoegdheid ingeval van het afweren van piraterij uit na advies van de operationele leidinggevende van de agenten aan boord van het schip en overeenkomstig de bepalingen vastgesteld bij de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid.
Art. 2.4.3.7. Statuut van de agenten De zich aan boord van het schip bevindende agenten van de maritieme veiligheidsonderneming zijn noch bemanningsleden, noch passagiers.
Art. 2.4.3.8. Afwijking van het aantal aan boord toegelaten personen De scheepvaartcontroleurs kunnen voor de toepassing van deze titel afwijkingen toestaan van het in het certificaat van deugdelijkheid van het schip bepaalde maximum aantal aan boord toegelaten personen.
Art. 2.4.3.9. Verslaggeving De Koning stelt de modaliteiten vast volgens dewelke de verslaggeving over de toepassing van deze titel dient te gebeuren. HOOFDSTUK 4. - Verstekelingen Art. 2.4.4.1. Behandeling van verstekelingen § 1. Verstekelingen aangetroffen aan boord van Belgische schepen kunnen niet worden tewerkgesteld, tenzij in noodgevallen of in verband met taken in verband met het onderhoud van hun accommodatie of hun bevoorrading aan boord. § 2. Verstekelingen aan boord van Belgische schepen of van vreemde schepen in Belgische wateren worden met het nodige respect behandeld overeenkomstig het toepasselijke internationale recht, waaronder het Internationaal verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend op 28 juli 1951, te Genève, de verplichtingen betreffende het verzoek tot internationale bescherming, in het bijzonder het beginsel van non-refoulement en de fundamentele rechten. De veiligheid van het schip en de veiligheid en het welzijn van de verstekeling moet in overweging worden genomen bij de behandeling van verstekelingen.
Art. 2.4.4.2. Verstekelingen in een Belgische haven § 1. Onverminderd de bepalingen in het derde lid, verwittigt de gezagvoerder, indien één of meer verstekelingen worden ontdekt aan boord van een schip dat op weg is naar een Belgische haven, het MIK. De gezagvoerder maakt voor elke verstekeling alle inlichtingen en documenten over die nuttig zijn voor de uitvoering van de opdrachten van de Scheepvaartpolitie.
De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit de termijn waarin de informatie, de inlichtingen en de documenten bedoeld in deze paragraaf, en de documenten die eventueel in het bezit zijn van de verstekeling, moeten worden doorgestuurd evenals de modaliteiten van het doorsturen. § 2 Het is de verstekeling verboden om het schip te verlaten zonder voorafgaandelijke toelating door de Scheepvaartpolitie.
Zodra het schip aankomt in de haven, notificeert de Scheepvaartpolitie het verbod tot ontschepen bedoeld in het eerste lid aan de gezagvoerder en informeert hem van de rechten en plichten bedoeld in artikel 2.4.4.1 en in dit artikel.
De gezagvoerder neemt alle nodige maatregelen om te vermijden dat de verstekeling op Belgisch grondgebied het schip verlaat zonder toelating van de Scheepvaartpolitie. § 3. Een verstekeling aangekomen via een schip blijft onder de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder.
De Scheepvaartpolitie kan toelaten om de verstekeling te ontschepen met het oog op zijn verwijdering, indien : 1° de verstekeling in het bezit is van de nodige reisdocumenten voor verwijdering indien de reder hiertoe alle nodige maatregelen heeft genomen, overeenkomstig paragraaf 4;2° de reder het bewijs levert dat deze reisdocumenten nodig voor de verwijdering van de verstekeling alsook de maatregelen hiertoe binnen de kortst mogelijke termijn worden bekomen en vervuld, overeenkomstig paragraaf 4 De Scheepvaartpolitie kan eveneens toelaten om de verstekeling te ontschepen, indien een verwijdering met hetzelfde schip niet aangewezen of verhinderd is. De Scheepvaartpolitie kan bevelen om de verstekeling die zonder de toelating bedoeld in het eerste lid het schip heeft verlaten, opnieuw in te schepen waarbij de gezagvoerder op de verplichtingen vastgelegd in paragraaf 2 wordt gewezen. § 4. Op verzoek van de Scheepvaartpolitie moet de reder van het schip waarmee de verstekeling in een Belgische haven is gearriveerd, alle maatregelen nemen om de verstekeling te verwijderen naar het land waar deze ingescheept werd of naar een ander land waar de verstekeling toegelaten kan worden.
Deze maatregelen moeten genomen worden met het oogmerk om de verstekeling zo spoedig mogelijk te verwijderen. De reder kan daarbij de bijstand verzoeken van de Belgische bevoegde overheden om contacten te leggen met vreemde overheden, teneinde deze verwijdering voor te bereiden en te organiseren en de nodige documenten daartoe te bekomen.
De reder meldt onverwijld aan de Scheepvaartpolitie de maatregelen die zullen worden genomen en hun uitvoering. § 5. In geval de verplichtingen bedoeld in de paragrafen 2 en 4 niet worden nageleefd of indien de Scheepvaartpolitie van oordeel is dat de genomen maatregelen niet voldoende zijn om de verwijdering van de verstekeling te waarborgen, kan de Scheepvaartpolitie : 1° de gezagvoerder van het zeeschip verplichten de verstekeling te vervoeren naar het land waar ingescheept werd of naar een ander land waar de verstekeling toegelaten kan worden;2° de verstekeling via andere middelen verwijderen naar het land waar ingescheept werd of naar elk land waar de verstekeling toegelaten kan worden;3° het vertrek van het schip of van een ander schip van dezelfde reder uitstellen, totdat de verstekeling verwijderd is. Art. 2.4.4.3. Verstekelingen aan boord van Belgische schepen § 1. Indien de gezagvoerder van een Belgisch zeeschip de aanwezigheid van één of meerdere verstekelingen ontdekt, verwittigt de gezagvoerder het MIK overeenkomstig de modaliteiten vastgesteld in artikel 2.4.4.2, § 1. § 2. De gezagvoerder stelt de verstekeling bij voorkeur ter beschikking van de bevoegde lokale autoriteiten van de eerste aanloophaven. Voor die terbeschikkingstelling wordt een beroep gedaan op de medewerking van de Belgische consulaire ambtenaar als deze beschikbaar is. § 3. De gezagvoerder informeert de verstekeling van de verplichting om hem te ontschepen in de eerste aanloophaven en geeft hem de mogelijkheid om bezwaar tegen het ontschepen in deze haven in te dienen.
Indien de verstekeling bezwaren heeft ingediend tegen het ontschepen in deze haven, wordt hij ontscheept in een haven waar dit mogelijk is, onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 2.4.4.1. § 4. Indien de verstekeling wordt ontscheept overeenkomstig paragraaf 2 wordt een kopie van de verklaring bedoeld in paragraaf 1 aan de bevoegde lokale autoriteiten gegeven. § 5. Dit artikel is niet van toepassing indien de eerste aanloophaven van het schip een Belgische haven is.
Art. 2.4.4.4. Kosten § 1. De kosten van huisvesting, verblijf, gezondheidszorgen en verwijdering van een verstekeling bedoeld in artikel 2.4.4.2. komen ten laste van de scheepseigenaar en de reder, onverminderd het recht deze kosten te verhalen op de Staat waarvan de verstekeling een onderdaan is.
Deze verplichting geldt ongeacht of de Scheepvaartpolitie al dan niet de ontscheping van de verstekeling heeft toegelaten overeenkomstig artikel 2.4.4.2.
De kosten bedoeld in het eerste lid moeten worden betaald binnen de vijftien dagen vanaf de dag waarop de Scheepvaartpolitie de eigenaar, de reder of de scheepsagent heeft aangemaand te betalen.
De Scheepvaartpolitie kan de gezagvoerder of de scheepsagent verplichten een borg te stellen om deze kosten te betalen. De afvaart van het schip of van enig ander schip toebehorende aan dezelfde reder kan door Scheepvaartpolitie verdaagd worden tot de borg is gesteld. § 2. De kosten van huisvesting, verblijf, gezondheidszorgen en verwijdering van een verstekeling bedoeld in artikel 2.4.4.3. komen ten laste van de scheepseigenaar en de reder, onverminderd het recht deze kosten te verhalen op de Staat waarvan de verstekeling een onderdaan is Deze kosten moeten worden betaald binnen de vijftien dagen vanaf de dag waarop de consulaire ambtenaar de eigenaar of de reder of zijn lokale vertegenwoordiger heeft aangemaand te betalen. HOOFDSTUK 5. - Scheepvaartvergrijpen Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 2.4.5.1. Begrippen In dit hoofdstuk en in de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 wordt verstaan onder : 1° "scheepvaartvergrijpen" : de scheepvaartvergrijpen en de scheepvaartmisdrijven; 2° "scheepvaarttuchtvergrijp" : een feit verboden bij artikel 2.4.5.3; 3° scheepvaartmisdrijf" : een feit verboden bij de artikelen 2.4.5.4 tot 2.4.5.48.
Art. 2.4.5.2. Internationale en materiële toepassing § 1. Met uitzondering van de artikelen 2.4.5.35, 2.4.5.41, 2.4.5.42, 2.4.5.44, 2.4.5.45 en 2.4.5.46 zijn dit hoofdstuk en de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 uitsluitend van toepassing op scheepvaartvergrijpen gepleegd aan boord van of in verband met zeeschepen die worden ingezet of bestemd zijn voor bedrijfs- of beroepsmatige doeleinden. § 2. Behoudens uitdrukkelijke afwijkingen, zijn deze titel en de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 van toepassing op alle personen die zich, in uitvoering van hun arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst, aan boord bevinden van een Belgisch zeeschip, ongeacht hun nationaliteit of die van hun werkgever. Voor die personen zijn ze van toepassing vanaf het tijdstip vastgesteld voor de aanvang van hun dienst aan boord van het zeeschip tot het einde van hun arbeidsovereenkomst. § 3. Deze titel en de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 zijn eveneens van toepassing op alle personen die aan boord zijn toegelaten om de reis mee te maken. De passagiers vallen onder die bepalingen gedurende hun verblijf aan boord van een Belgisch zeeschip.
Zij mogen het schip te allen tijde verlaten, behalve wanneer zij aan boord worden gehouden om als dader of medeplichtige van een wanbedrijf of misdaad aan het gerecht te worden overgeleverd. § 4. Ingeval het schip, om gelijk welke reden, verloren gaat, blijven de schepelingen aan deze titel en de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 onderworpen tot bij hun terugkeer in België of in het land van inscheping. § 5. In afwijking van de paragrafen 2, 3 en 4 zijn de artikelen 2.4.5.10, 2.4.5.11, 2.4.5.12, § 3, 2.4.5.18, 2.4.5.21, 2.4.5.22, § 2 en 3, 2.4.5.23, 2.4.5.24, 2.4.5.25, 2.4.5.33, 2.4.5.34, 2.4.5.41, 2.4.5.44, 2.4.5.45 en 2.4.5.46 van toepassing op eenieder. Afdeling 2. - Verbodsbepalingen
Art. 2.4.5.3. Scheepvaarttuchtvergrijpen Het is de schepelingen verboden zich schuldig te maken aan de volgende scheepvaarttuchtvergrijpen : 1° gewone ongehoorzaamheid;2° niet tijdig op zijn post zijn;3° afwezigheid tijdens de wacht;4° gebrek aan waakzaamheid op de wacht;5° dronkenschap of een soortgelijke staat ten gevolge van het gebruik van verdovende middelen of van geneesmiddelen tijdens de dienst, zonder rustverstoring;6° twist op zee of tijdens de dienst;7° onregelmatige afwezigheid van boord;8° tersluiks aan boord brengen van alcoholische dranken, verdovende middelen of geneesmiddelen;9° opzettelijke beschadiging van scheepsmateriaal;10° gebruik van scheepsmateriaal zonder toelating;11° oneerbiedigheid jegens anderen. Art. 2.4.5.4. Dronkenschap met rustverstoring Het is eenieder verboden zich aan boord of tijdens de dienst te bevinden in een staat van dronkenschap en een soortgelijke staat veroorzaakt door het gebruik van verdovende middelen of geneesmiddelen en daardoor de rust te verstoren.
Art. 2.4.5.5. Maken van vuur Het is eenieder verboden op plaatsen aan boord waar zulks verboden is vuur te maken, alsook die plaatsen te betreden met vuur of met voorwerpen of stoffen die brand kunnen veroorzaken.
Art. 2.4.5.6. Vernieling van scheepsmaterieel Het is eenieder verboden scheepsmaterieel opzettelijk te vernielen, onbruikbaar te maken of achter te laten.
Art. 2.4.5.7. Beschadiging van scheepsmaterieel Het is de gezagvoerder en de officieren verboden opzettelijk scheepsmaterieel te beschadigen of te laten beschadigen.
Art. 2.4.5.8. Aan boord brengen van verboden voorwerpen Het is eenieder verboden buiten weten van de gezagvoerder en de scheepseigenaar of de reder, voorwerpen of stoffen aan boord te brengen of te hebben, dan wel voorwerpen of stoffen van boord te brengen, waarvan de inbeslagneming voor de scheepseigenaar of de reder kosten kan meebrengen.
Zodra hij kennis heeft van de aanwezigheid ervan aan boord mag de gezagvoerder de in het eerste lid bedoelde voorwerpen of stoffen in verzekerde bewaring nemen ten einde ze in de eerste haven af te geven aan de bevoegde overheid.
Art. 2.4.5.9. Smokkel Het is eenieder verboden smokkelwaar in te schepen of te ontschepen of dit te laten doen.
Art. 2.4.5.10. Diefstal Het is eenieder verboden aan boord diefstal te plegen.
Art. 2.4.5.11. Onbruikbaar maken van levensmiddelen Het is eenieder verboden opzettelijk levensmiddelen onbruikbaar te maken die zich aan boord bevinden of voor het gebruik aan boord bestemd zijn.
Art. 2.4.5.12. Postverlating § 1. Het is de schepelingen die aan het roer of op de uitkijk staan of zich op een bedienings- of wachtpost bevinden verboden hun post te verlaten alvorens te zijn afgelost. § 2. Het is de schepelingen wie een van de in paragraaf 1 bedoelde verantwoordelijkheden is opgedragen verboden van boord afwezig te zijn zodat zij de betrokken taken niet kunnen uitvoeren. § 3. Het is eenieder verboden door giften, beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of macht, schuldige kuiperijen of arglistigheden, zelfs buiten het grondgebied van België, tot de in de paragrafen 1 en 2 bedoelde scheepvaartmisbedrijven aan te zetten of tot het plegen ervan aan te moedigen.
Art. 2.4.5.13. Scheepsverlating door de gezagvoerder Behoudens overmacht of machtiging is het de gezagvoerder verboden zijn schip te verlaten terwijl zijn arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst nog loopt.
Art. 2.4.5.14. Ongehoorzaamheid Het is de opvarenden, met inbegrip van de officieren, verboden te weigeren te gehoorzamen aan de bevelen die door de gezagvoerder of, in diens naam, door een officier worden gegeven met het oog op het behoud en de veiligheid van het schip en zijn opvarenden.
Art. 2.4.5.15. Weerspannigheid Het is eenieder verboden tegenover de gezagvoerder of een officier weerspannigheid te plegen zoals omschreven in artikel 269 van het Strafwetboek.
Met inachtneming van de omstandigheden kunnen de daden van verzet van de gezagvoerder en van de hem trouw gebleven personen worden beschouwd als wettige verdediging.
Art. 2.4.5.16. Smaad Het is de opvarenden verboden de gezagvoerder, een officier, een personeelslid van de Scheepvaartpolitie of de Scheepvaartcontrole of een Belgische ambtenaar tijdens of ter gelegenheid van de uitoefening van hun opdrachten, te smaden door woorden, daden, gebaren of bedreigingen.
Art. 2.4.5.17. Slagen Het is de opvarenden verboden een van de in artikel 2.4.5.16 genoemde personen tijdens of ter gelegenheid van de uitoefening van hun opdrachten slagen toe te brengen.
Art. 2.4.5.18. Samenspanning Het is eenieder verboden deel te nemen aan een samenspanning tegen de veiligheid, de vrijheid of het gezag van de gezagvoerder.
Onder samenspanning wordt verstaan het besluit om aldus te handelen na beraming door verscheidene personen, waaronder ten minste twee opvarenden.
Met inachtneming van de omstandigheden kunnen de daden van verzet van de gezagvoerder en van de hem trouw gebleven personen worden beschouwd als wettige verdediging.
Art. 2.4.5.19. Misbruik van gezag § 1. Het is de gezagvoerder, de officieren en alle andere aan boord met gezag beklede personen verboden misbruik te maken van hun gezag dan wel zodanig misbruik op te leggen, toe te laten of te dulden ten opzichte van een opvarende. § 2. Het is de gezagvoerder, de officieren of alle andere aan boord met gezag beklede personen eveneens verboden zich jegens een opvarende schuldig te maken aan smaad door woorden, daden, gebaren of bedreigingen. § 3. Het is de gezagvoerder verboden tijdens of ter gelegenheid van de uitoefening van zijn opdrachten zonder wettige reden geweld te gebruiken, te doen of te laten gebruiken.
Art. 2.4.5.20. Aanmatiging van gezag Het is de gezagvoerder verboden te bevorderen dat een ander zich het gezag met betrekking tot het besturen en het voeren van het schip aanmatigt of erin toe te stemmen slechts gezagvoerder in naam te zijn.
Art. 2.4.5.21. Wederrechtelijke bevelvoering § 1. Het is eenieder verboden wederrechtelijk het bevel te voeren over een schip of aan boord wederrechtelijk een taak te verrichten waarvoor een diploma of een vergunning is vereist. § 2. Het is de scheepseigenaar en de reder verboden zich aan de in het eerste lid bedoelde feiten medeplichtig te maken.
Art. 2.4.5.22. Wederrechtelijke inscheping § 1. Het is de gezagvoerder verboden op onregelmatige wijze hetzij een schepeling in te schepen of te ontschepen, hetzij een passagier aan boord te nemen. § 2. Het is eenieder verboden zich zonder voorafgaande toestemming van de gezagvoerder aan boord van een Belgisch schip te bevinden en zich in de Belgische wateren aan boord van een vreemd schip te bevinden, voor zover, in dit laatste geval, de inscheping of ontscheping in de Belgische wateren heeft plaatsgehad. § 3. Het is verboden op welke wijze ook de inscheping of de ontscheping van een persoon bedoeld in de tweede paragraaf of diens verblijf aan boord te bevorderen of diens verblijf aan boord te verzwijgen.
Art. 2.4.5.23. Wederrechtelijke ontscheping Het is de gezagvoerders van schepen die aanleggen in een Belgische haven of er verblijven verboden zonder toestemming van de Scheepvaartpolitie iemand te ontschepen die zich zonder zijn voorafgaande toestemming aan boord bevindt of die niet voorzien is van de documenten vereist voor toelating tot het Belgisch grondgebied.
Art. 2.4.5.24. Wederrechtelijk langszij komen of aanmeren Het is eenieder verboden voor de aankomst in een haven of op een ankerplaats en ondanks het verbod van de gezagvoerder of van een door deze gemachtigd officier langszij te komen, of een ander schip aan het schip te meren, tenzij als personeelslid van de overheid in de uitoefening van zijn functie.
Art. 2.4.5.25. Alcoholverkoop Het is verboden voor leveranciers die niet door de gezagvoerder zijn aangesteld op een schip alcoholische drank uit te delen of te verkopen aan de bemanning of aan enig ander persoon.
Art. 2.4.5.26. Achterlating van zieken en gewonden § 1. Het is de gezagvoerder verboden een zieke of gewonde schepeling in het buitenland achter te laten, zonder de consulaire ambtenaren of, zo die er niet zijn, de plaatselijke overheid daarvan kennis te geven, en hem niet de nodige middelen voor zijn behandeling of repatriëring te verschaffen, wanneer hij daartoe gehouden is. § 2. Het is de gezagvoerder verboden een zieke of gewonde passagier achter te laten voordat deze zijn haven van bestemming heeft bereikt, en daarvan geen kennis te geven aan de consulaire ambtenaren of, zo die er niet zijn, aan de plaatselijke overheid.
Art. 2.4.5.27. Vertrek zonder voldoende levensmiddelen Het is de gezagvoerder verboden zee te kiezen zonder voldoende levensmiddelen voor de opvarenden aan boord te hebben.
Art. 2.4.5.28. Inscheping van ongeschikte levensmiddelen Het is de gezagvoerder verboden voor verbruik door de opvarenden vervalste, beschadigde of bedorven eet- of voedingswaren, dranken of andere stoffen in te schepen.
Art. 2.4.5.29. Verzet tegen inspectie Het is de gezagvoerder verboden zich te verzetten tegen het inspectiebezoek aan boord van de ambtenaren belast met de controle van de voorraden, of tegen de vervulling van hun opdrachten, of hen hierbij te hinderen.
Art. 2.4.5.30. Ongehoorzaamheid tegenover de overheid De gezagvoerder moet gehoorzamen aan de bevelen van de Belgische ambtenaren, de scheepvaartcontroleurs of de personeelsleden van de Scheepvaartpolitie.
Art. 2.4.5.31. Ontbreken van uiterlijke kentekens § 1. Het is de gezagvoerder verboden het bevel te voeren over een schip dat niet is voorzien van de bij de reglementen vereiste uiterlijke kentekens. § 2. Het is de gezagvoerder verboden de in de eerste paragraaf bedoelde kentekens opzettelijk uit te wissen, te wijzigen of te bedekken.
Art. 2.4.5.32. Overtreding in verband met scheepsboeken Het is de gezagvoerder verboden de reglementen betreffende het bijhouden van de scheepsboeken te overtreden.
Art. 2.4.5.33. Afgifte en opmaak van valse scheepspapieren Het is eenieder verboden zich scheepspapieren te doen afgeven of er te doen opmaken aan de hand van valse verklaringen of van stukken in de wetenschap dat zij vervalst of onjuist zijn.
Art. 2.4.5.34. Namaking en vervalsing van zeemansboeken Het is eenieder verboden een zeemansboek of een soortgelijk document na te maken of te vervalsen en van een nagemaakt of vervalst zeemansboek of soortgelijk document gebruik te maken.
Art. 2.4.5.35. Schuldig verzuim § 1. Onverminderd artikel 10.1 van het Bergingsverdrag 1989 is het de gezagvoerder van een schip dat is geregistreerd of teboekgesteld in België of er zijn thuishaven of gewoonlijke ligplaats heeft, evenals de gezagvoerder van een schip in een geval waarop hoofdstuk 5 van titel7 van dit boek van toepassing is, verboden na te laten hulp te verlenen aan eenieder die op zee in levensgevaar verkeert, voor zover hij zulks kan doen zonder ernstig gevaar voor zijn schip en de opvarenden. § 2. Onverminderd artikel 8 van het Aanvaringsverdrag 1910 is het de gezagvoerder van een schip dat is geregistreerd of teboekgesteld in België of er zijn thuishaven of gewoonlijke ligplaats heeft, evenals de gezagvoerder van een schip in een geval waarop hoodstuk 2 van titel 7 van dit boek van toepassing is, verboden na een aanvaring : 1° geen hulp te bieden aan het andere schip, de bemanning en de passagiers, voor zover hij zulks kan doen zonder ernstig gevaar voor zijn schip en de opvarenden;2° te verzuimen aan het andere schip in de mate van het mogelijke de naam en de thuishaven van zijn eigen schip op te geven, alsook de plaatsen vanwaar het komt en waarheen het gaat. Art. 2.4.5.36. Scheepsverlating door de gezagvoerder bij gevaar § 1. Buiten noodzaak is het de gezagvoerder verboden, zonder zich te beraden met de officieren of de voornaamste schepelingen, gedurende de reis zijn schip te verlaten terwijl het in gevaar verkeert. § 2. Het is de gezagvoerder verboden bij het verlaten van zijn schip wegens gevaar na te laten alle beschikbare middelen aan te wenden om de opvarenden te redden. § 3. Het is de gezagvoerder die genoodzaakt is zijn schip te verlaten verboden niet als laatste van boord te gaan.
Art. 2.4.5.37. Verkoop van het schip Het is de gezagvoerder verboden zonder machtiging het door hem gevoerde schip te verkopen.
Art. 2.4.5.38. Verduistering van het schip Het is de gezagvoerder verboden het door hem gevoerde schip te verduisteren met het oogmerk zich wederrechtelijk te bevoordelen.
Art. 2.4.5.39. Overboord gooien, vernieling van voorwerpen en koersafwijking Het is de gezagvoerder verboden met misdadig opzet of met het oogmerk om te schaden, buiten noodzaak, de lading, de scheepsvoorraad of de scheepsbehoeften geheel of gedeeltelijk overboord te gooien of te vernielen, dan wel van zijn koers af te wijken.
Art. 2.4.5.40. Opzettelijke stranding en andere beschadigingen § 1. Het is de gezagvoerder verboden het door hem gevoerde schip met misdadig opzet te doen stranden, te vernielen of te doen verloren gaan of het zwaar te beschadigen anders dan door brandstichting. § 2. Het is andere opvarenden dan de gezagvoerder verboden de in de eerste paragraaf bedoelde feiten te plegen. § 3. Het is eenieder verboden om uit handelingen als omschreven in de eerste paragraaf voordeel te trekken, wetende dat die handelingen opzettelijk zijn gepleegd. § 4. Het is verboden met misdadig opzet handelingen als omschreven in de eerste of tweede paragraaf uit te lokken of ertoe aan te zetten.
Art. 2.4.5.41. Overdracht van het schip aan piraten § 1. Het is de gezagvoerder verboden zijn schip opzettelijk in de macht van een piratengroep te brengen. § 2. Het is de schepelingen verboden het schip tegen de wil van de gezagvoerder in de macht van een piratengroep te brengen.
Art. 2.4.5.42. Kaap- en oorlogsvaart § 1. Het is de eigenaar en de reder van een Belgisch schip verboden het uit te rusten of te laten uitrusten voor de kaapvaart of de oorlog. § 2. Het is de schepelingen verboden wetens en willens hun diensten te verlenen aan een wederrechtelijk voor de kaapvaart of de oorlog uitgerust schip.
Titel 5. - ZEE EN HAVENS HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Art. 2.5.1.1. Andere regelgeving Deze titel geldt onverminderd : 1° de wet van 19 augustus 1891 betreffende de zeevisserij in de territoriale zee;2° de wet van 12 april 1957 waarbij de Koning wordt gemachtigd maatregelen voor te schrijven ter bescherming van de biologische hulpbronnen van de zee;3° de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en de exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat;4° de wet van 10 oktober 1978 houdende vaststelling van een Belgische visserijzone;5° de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België;6° de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee;7° de wet van 17 augustus 2013 betreffende de prospectie, de exploratie en de exploitatie van de rijkdommen van de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtmacht. Art. 2.5.1.2. Reglementeringsbevoegdheid De Koning regelt de politie en de scheepvaart in de Belgische territoriale zee. HOOFDSTUK 2. - Beveiliging Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 2.5.2.1. ISPS-Verordening en ISPS-Richtlijn Deze titel voorziet in de uitvoering van de ISPS-Verordening en in de omzetting van de ISPS-Richtlijn.
Art. 2.5.2.2. Begrippen In dit hoofdstuk, in de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 en, behoudens uitdrukkelijke afwijking, in de desbetreffende uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder : 1° "maritieme beveiliging" : de combinatie van preventieve maatregelen en personele en materiële middelen die schepen, havenfaciliteiten en havens moeten beschermen tegen dreigingen van veiligheidsincidenten en opzettelijke ongeoorloofde acties;2° "schip/haven raakvlak" : interacties die plaatsvinden wanneer een schip rechtstreeks en onmiddellijk betrokken is bij acties die gepaard gaan met de verplaatsing van personen of goederen, dan wel verlening van havendiensten aan of vanuit het schip;3° "havenfaciliteit" : een locatie waar het schip/haven raakvlak plaatsvindt;daartoe behoren in voorkomende gevallen ankergebieden, ligplaatsen en aanvaarroutes vanuit zee; 4° "haven" : elk uit land en water bestaand gespecificeerd gebied met werken en voorzieningen ten behoeve van het commercieel vervoer over zee die een ruimtelijk, economisch of functioneel geheel vormen;5° "havenbeveiligingszone" : elk voor specifieke maritieme beveiliging, op basis van een veiligheidsbeoordeling, relevant gebied binnen een haven;6° "havenbeheerder" : elke instantie die, al dan niet in combinatie met andere activiteiten belast is met het beheer en de exploitatie van een haven, met inbegrip van het coördineren en controleren van de activiteiten van in de betrokken haven of het betrokken havensysteem opererende exploitanten;het havenbestuur kan verscheidene afzonderlijke organen omvatten of verantwoordelijk zijn voor meer dan één haven; 7° "veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit" : de veiligheidsbeambte zoals bedoeld in bijlage II, deel A, punt 17 van de ISPS-Verordening;8° "veiligheidsincident" : iedere verdachte handeling of omstandigheid die bedreigend is voor de veiligheid van een schip, een havenfaciliteit of een haven;9° "opzettelijke ongeoorloofde actie" : een opzettelijke actie die gezien de aard of de context ervan schade kan toebrengen aan schepen in het internationale en nationale maritieme verkeer, aan passagiers en lading, en aan havenfaciliteiten of havens;10° "ADCC" : de Algemene Directie Crisiscentrum van de FOD Binnenlandse Zaken;11° "OCAD" : het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse zoals opgericht door de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging;12° "minister" : de minister bevoegd voor maritieme mobiliteit. Art. 2.5.2.3. Ruimtelijke toepassing § . 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op elke haven waar zich havenfaciliteiten bevinden die onder de ISPS-Verordening vallen. § . 2. De coördinaten van het gebied bedoeld in § 1 worden vastgesteld door de Koning, in voorkomend geval rekening houdend met de informatie uit de veiligheidsbeoordeling.
Voor zover de grenzen van een haven precies overeenstemmen met die van een havenfaciliteit in de zin van de ISPS-Verordening, hebben de bepalingen van deze laatste voorrang. § 3. Deze titel is niet van toepassing op militaire installaties in havens. Afdeling 2. - Autoriteiten
Onderafdeling 1. - Nationale Autoriteit voor Maritieme Beveiliging Art. 2.5.2.4. Instelling en taken § 1. Er wordt een Nationale Autoriteit voor Maritieme Beveiliging opgericht. § 2. De Nationale Autoriteit voor Maritieme Beveiliging fungeert als de instantie voor maritieme beveiliging bedoeld in artikel 2.6 van de ISPS-Verordening, als de bevoegde autoriteit voor maritieme beveiliging bedoeld in artikel 2.7 van de ISPS-Verordening en als de instantie voor havenbeveiliging bedoeld in artikel 3.4 van de ISPS-Richtlijn. § 3. De Nationale Autoriteit voor Maritieme Beveiliging is in het bijzonder belast met : 1° het voorstellen van een algemeen beleid inzake maritieme beveiliging; 2° het ontwikkelen van standaarden inzake maritieme beveiliging als bedoeld in artikel 2.5.2.7, alsook de controle op de naleving ervan; 3° de algemene coördinatie van de maatregelen tot uitvoering van de nationale, Europese en internationale regelgeving met betrekking tot maritieme beveiliging;4° het verstrekken van adviezen, onderrichtingen en aanbevelingen over de te nemen maritieme beveiligingsmaatregelen aan de lokale comités voor maritieme beveiliging en aan bevoegde overheden;5° de coördinatie van studies betreffende de problemen op het vlak van maritieme beveiliging met inbegrip van de Belgische bijdrage tot de op het Europees en internationaal vlak geleverde inspanningen;6° het fungeren als aanspreekpunt voor de verstrekking van inlichtingen over de beveiligingsplannen van havenfaciliteiten en havens, alsook als nationaal, Europees en internationaal contactpunt voor alle aangelegenheden die met de maritieme beveiliging verband houden;7° het verlenen of intrekken van het certificaat "Erkende beveiligingsorganisatie";8° het overmaken aan de IMO van een lijst van havenfaciliteiten die in overeenstemming zijn met de ISPS-Code, alsook van eventuele wijzigingen in deze lijst;9° het overmaken aan de Europese Commissie van een lijst van havens waarop deze Titel van toepassing is, alsook van eventuele wijzigingen van deze lijst;10° de evaluatie en goedkeuring van de veiligheidsbeoordelingen van havenfaciliteiten en havens;11° het beoordelen en evalueren, op basis van een risicoanalyse, van de beveiligingsplannen van havenfaciliteiten en havens, alsook het opstellen van een gemotiveerd advies voor de uiteindelijke goedkeuring door de minister van de beveiligingsplannen van havenfaciliteiten en havens en de substantiële wijzigingen hiervan;12° het verlenen van havenbeveiligingscertificaten als gevolg en bewijs van de goedkeuring door de minister. Art. 2.5.2.5. Inrichting § 1. De samenstelling en de werking van de Nationale Autoriteit voor Maritieme Beveiliging worden bepaald door de Koning. § 2. De Nationale Autoriteit voor Maritieme Beveiliging wordt ondersteund door : 1° een permanent secretariaat waarvan de werking wordt bepaald door de Koning;2° een permanente commissie van deskundigen waarvan de samenstelling en de werking worden bepaald door de Koning. Art. 2.5.2.6. Behandeling van informatie Binnen de Nationale Autoriteit voor Maritieme Beveiliging moet de informatie worden behandeld in overeenstemming met de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen.
Art. 2.5.2.7. Vaststelling van standaarden Op voorstel van de Nationale Autoriteit voor Maritieme Beveiliging stelt de Koning dwingende standaarden inzake maritieme beveiliging vast.
Onderafdeling 2. - Lokale Comités voor Maritieme Beveiliging Art. 2.5.2.8. Instelling, taken en inrichting § . 1. De Koning richt voor elke haven een Lokaal Comité voor Maritieme Beveiliging op en bepaalt er de samenstelling en de werking van. § 2. Het Lokaal Comité voor Maritieme Beveiliging fungeert als de autoriteit voor havenbeveiliging bedoeld in artikel 3.5 van de ISPS-Richtlijn. § 3. Het Lokaal Comité voor Maritieme Beveiliging is in het bijzonder belast met : 1° het controleren van de echtheid van de door de veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit of het havenbestuur geleverde inlichtingen;2° het beoordelen, op basis van een risicoanalyse, van de veiligheidsbeoordelingen van havens, het uitvoeren, op grond van een risicoanalyse, van de veiligheidsbeoordelingen van havenfaciliteiten, alsook het opstellen van een gemotiveerd advies voor de uiteindelijke goedkeuring door de Nationale Autoriteit voor Maritieme Beveiliging van de veiligheidsbeoordelingen van havenfaciliteiten en havens, en van de wijzigingen hiervan;3° het toezicht op de opstelling en de uitvoering van de beveiligingsplannen van havenfaciliteiten en havens;4° de opvolging van de veiligheidsbeoordelingen en de beveiligingsplannen van havenfaciliteiten en havens in de tijd;5° het opstellen van een lijst van de havenfaciliteiten die moeten voldoen aan de ISPS-Code, alsook het tweejaarlijks voorleggen aan de Nationale Autoriteit voor Maritieme Beveiliging van een gemotiveerd advies per havenfaciliteit die moet voldoen aan de ISPS-Code. § 4. Het Lokaal Comité voor Maritieme Beveiliging legt van zijn werkzaamheden verantwoording af aan de Nationale Autoriteit voor Maritieme Beveiliging.
Art. 2.5.2.9. Behandeling van informatie Binnen de Lokale Comités voor Maritieme Beveiliging moet de informatie worden behandeld in overeenstemming met de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen.
Onderafdeling 3. - Maritieme beveiligingsfunctionarissen Art. 2.5.2.10. Aanduiding De Koning duidt voor elke haven een maritieme beveiligingfunctionaris aan.
Ingeval de maritieme beveiligingsfunctionaris niet dezelfde persoon is als de beveiligingsbeambte of havenbeveiligingsbeambten van de havenfaciliteit respectievelijk havenfaciliteiten in de zin van de ISPS-Verordening, werken deze personen nauw samen.
Art. 2.5.2.11. Taak De maritieme beveiligingfunctionaris fungeert als lokaal contactpersoon voor alle aangelegenheden die verband houden met de maritieme beveiliging van de betrokken haven. Afdeling 3. - Havenbeveiligingsstructuur
Onderafdeling 1. - Beveiligingsniveaus Art. 2.5.2.12. Omschrijving In elke haven en in voorkomend geval in elke havenbeveiligingszone zijn er drie beveiligingsniveaus : 1° beveiligingsniveau 1 : het te allen tijde handhaven van een minimum aan passende maritieme beveiligingsmaatregelen;2° beveiligingsniveau 2 : het gedurende een bepaalde tijd handhaven van passende bijkomende maritieme beveiligingsmaatregelen bij verhoogde dreiging van veiligheidsincidenten of opzettelijke ongeoorloofde acties;3° beveiligingsniveau 3 : het gedurende een beperkte tijd handhaven van verdere specifieke maritieme beveiligingsmaatregelen wanneer een veiligheidsincident of een opzettelijk ongeoorloofde actie waarschijnlijk of op handen is, zelfs wanneer het specifieke doelwit niet kan worden vastgesteld. Art. 2.5.2.13. Bepaling De ADCC bepaalt het in een haven of in voorkomend geval in een havenbeveiligingszone van kracht zijnde beveiligingsniveau.
Het van kracht zijnde beveiligingsniveau kan gewijzigd worden voor de gehele haven of in voorkomend geval voor één of meerdere specifieke havenbeveiligingszones.
Elke wijziging van het van kracht zijnde beveiligingsniveau in een haven of in voorkomend geval in een havenbeveiligingszone wordt door de ADCC onmiddellijk ter kennis gebracht van elke betrokken persoon, entiteit, overheid of autoriteit.
Onderafdeling 2. - Veiligheidsbeoordeling Art. 2.5.2.14. Uitvoering In elke haven voert het havenbestuur een veiligheidsbeoordeling uit.
Bij de veiligheidsbeoordeling van een haven wordt naar behoren rekening gehouden met de bijzonderheden van de verschillende delen van de haven alsook met de naburige gebieden indien deze van invloed zijn op de veiligheid in de haven, en wordt rekening gehouden met de uit hoofde van de ISPS-Verordening uitgevoerde beoordelingen betreffende havenfaciliteiten binnen de grenzen ervan.
De veiligheidsbeoordeling wordt uitgevoerd met inachtneming van de door de Koning bepaalde eisen.
Art. 2.5.2.15. Goedkeuring De veiligheidsbeoordeling van een haven wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Nationale Autoriteit voor Maritieme Beveiliging, die beslist op gemotiveerd advies van het betrokken Lokaal Comité voor Maritieme Beveiliging.
Art. 2.5.2.16. Evaluatie Elke veiligheidsbeoordeling van een haven wordt minstens eenmaal om de vijf jaar door de Nationale Autoriteit voor Maritieme Beveiliging geëvalueerd.
Onderafdeling 3. - Havenbeveiligingsplan Art. 2.5.2.17. Opstelling § 1. In elke haven stelt het havenbestuur onder toezicht van het betrokken Lokaal Comité voor Maritieme Beveiliging een havenbeveiligingsplan op. § 2. Het havenbeveiligingsplan wordt opgesteld met inachtneming van de bevindingen van de voor de betrokken haven uitgevoerde veiligheidsbeoordelingen en met inachtneming van de door de Koning bepaalde eisen. § 3. Het havenbeveiligingsplan omvat ten minste : 1° de integratie van de uit hoofde van de ISPS-Verordening opgestelde beveiligingsplannen van havenfaciliteiten;2° de in voorkomende geval onderscheiden havenbeveiligingszones;3° een geheel van gedetailleerde maatregelen, procedures en acties op het gebied van maritieme beveiliging per beveiligingsniveau in de haven of in voorkomend geval in de onderscheiden havenbeveiligingszones;desgevallend kunnen de maatregelen, procedures en acties verschillen per havenbeveiligingszone naargelang de bevindingen van de uitgevoerde veiligheidsbeoordelingen; 4° een coördinatiestructuur tussen de verschillende in 3° bedoelde maatregelen, procedures en acties;5° een organisatorische structuur ter ondersteuning van de verbetering van de maritieme beveiliging;6° een structuur voor overleg tussen de onderscheiden op het gebied van maritieme beveiliging belanghebbende partijen. Art. 2.5.2.18. Goedkeuring Elk havenbeveiligingsplan en elke substantiële wijziging ervan wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de minister, die beslist op gemotiveerd advies van de Nationale Autoriteit voor Maritieme Beveiliging.
Art. 2.5.2.19. Havenbeveiligingscertificaat § 1. Als gevolg en bewijs van de in artikel 2.5.2.18 bedoelde goedkeuring reikt de Nationale Autoriteit voor Maritieme Beveiliging aan het havenbestuur een havenbeveiligingscertificaat uit. § 2. Op gemotiveerd advies van de Nationale Autoriteit voor Maritieme Beveiliging kan de minister het havenbeveiligingscertificaat intrekken : 1° ingeval het havenbestuur heeft gehandeld in strijd met het havenbeveiligingsplan, deze titel of zijn uitvoeringsbesluiten; 2° ingeval het havenbestuur geen gevolg heeft gegeven aan de door de minister op grond van artikel 2.5.2.20 gegeven instructies.
Art. 2.5.2.20. Evaluatie Elk havenbeveiligingsplan wordt minstens eenmaal om de vijf jaar door de Nationale Autoriteit voor Maritieme Beveiliging geëvalueerd.
De Nationale Autoriteit voor Maritieme Beveiliging legt de in het vorige lid bedoelde evaluatie voor aan de minister.
De minister kan op grond van de voorgelegde evaluatie : 1° de overeenkomstig artikel 2.5.2.18 verleende goedkeuring bevestigen; 2° binnen de door de minister opgelegde termijnen aanpassingen aan het havenbeveiligingsplan opleggen;3° de havenbeveiligingsplannen schorsen en binnen de door de minister opgelegde termijnen aanpassingen aan het havenbeveiligingsplan opleggen; 4° het overeenkomstig artikel 2.5.2.19 uitgereikte havenbeveiligingscertificaat intrekken.
Art. 2.5.2.21. Toezicht op de uitvoering Het toezicht op de uitvoering van een havenbeveiligingsplan wordt uitgeoefend door het betrokken Lokaal Comité voor Maritieme Beveiliging en door de in artikel 4.2.4.4, § 1, 2° bedoelde personeelsleden van de bevoegde overheid.
Art. 2.5.2.22. Test Elk havenbeveiligingsplan wordt minstens eenmaal per kalenderjaar en met inachtneming van de door de Koning bepaalde eisen getest door middel van een havenbeveiligingsplanoefening. Afdeling 4. - Erkende beveiligingsorganisaties
Art. 2.5.2.23. Erkenning en certificering Overeenkomstig de door de Koning bepaalde nadere regels kan de Nationale Autoriteit voor Maritieme Beveiliging : 1° beveiligingsorganisaties erkennen en hen een certificaat "Erkende beveiligingsorganisatie" uitreiken;2° de erkenning en het certificaat "Erkende beveiligingsorganisatie" intrekken. Art. 2.5.2.24. Bevoegdheden § 1. De op grond van artikel 2.5.2.23 erkende en gecertificeerde beveiligingsorganisaties kunnen veiligheidsbeoordelingen en beveiligingsplannen van havenfaciliteiten en havens uitvoeren, opstellen en evalueren. § 2. Een erkende en gecertificeerde beveiligingsorganisatie die een veiligheidsbeoordeling voor een haven heeft uitgevoerd of geëvalueerd, mag het havenveiligheidsplan voor deze haven niet opstellen of evalueren. § 3. De op grond van artikel 2.5.2.23 erkende en gecertificeerde beveiligingsorganisaties kunnen opleidingen tot veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit organiseren. Afdeling 5. - Informatie en gegevensuitwisseling
Art. 2.5.2.25. Meldingsplichten Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging, moet elke persoon, entiteit, overheid of autoriteit die kennis krijgt van een veiligheidsincident of een opzettelijke ongeoorloofde actie, hiervan onmiddellijk de bevoegde politiediensten in kennis stellen.
De politiedienst die kennis krijgt van een veiligheidsincident of een opzettelijke ongeoorloofde actie brengt hiervan onmiddellijk, overeenkomstig de daartoe uitgewerkte procedures het OCAD, de bestuurlijke en gerechtelijke overheden op de hoogte, en doet de noodzakelijke vaststellingen. HOOFDSTUK 3. - Voorkoming van verontreiniging door schepen Art. 2.5.3.1. Begrippen In dit hoofdstuk, in de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 en, behoudens uitdrukkelijke afwijking, in de desbetreffende uitvoeringsbesluiten, wordt verstaan onder : 1° "schadelijke stof" : elke stof die, indien deze in zee terechtkomt, gevaar kan opleveren voor de gezondheid van de mens, schade kan toebrengen aan de biologische rijkdommen, zeeflora en -fauna, de recreatiemogelijkheden die de zee biedt kan schaden, of storend kan werken op enig ander rechtmatig gebruik van de zee, en met name alle stoffen onderworpen aan controle krachtens het MARPOL-Verdrag;2° "lozen" : elk vrijkomen van een schip van schadelijke stoffen of vloeistoffen die dergelijke stoffen bevatten, hoe dan ook veroorzaakt, met inbegrip van het ontsnappen, over boord zetten, wegvloeien, lekken, pompen, uitstoten, storten of ledigen, met inbegrip van het verbranden, met uitzondering van : a) het storten in de zin van het LC-Verdrag en het LC-Protocol;b) het vrijkomen van schadelijke stoffen als rechtstreeks gevolg van de exploratie, exploitatie en bijhorende buitengaatse verwerking van mineralen die zich in de bodem van de zee en de oceanen bevinden;c) het vrijkomen van schadelijke stoffen ten behoeve van rechtmatig wetenschappelijk onderzoek gericht op het bestrijden of beperken van verontreiniging; 3° "schip", in afwijking van artikel 1.1.1.3, § 1, 1° : elk vaartuig, van welk type ook, dat in het mariene milieu opereert, waaronder begrepen pleziervaartuigen, draagvleugelboten, luchtkussenvaartuigen, afzinkbare vaartuigen en drijvende tuigen, alsook vaste en drijvende platforms; 4° "voorval" : een gebeurtenis die er daadwerkelijk toe leidt of er vermoedelijk toe zal leiden dat schadelijke stoffen dan wel vloeistoffen welke dergelijke stoffen bevatten, in zee worden geloosd;5° "Verdragsluitende Staat" : een Staat die gebonden is door het MARPOL-Verdrag;6° "haven" : een rede, pier, steiger en in het algemeen iedere plaats, al of niet in zee, waar schepen ligplaats kunnen hebben of waar opvarenden en zaken ingescheept of ontscheept kunnen worden;7° "erkende organisatie" : een organisatie die is erkend overeenkomstig Verordening (EG) nr.391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties.
Art. 2.5.3.2. Internationale en materiële toepassing § 1. Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald is deze titel van toepassing op alle schepen, ongeacht de vlag die ze gerechtigd zijn te voeren. § 2. De Koning kan deze titel geheel of gedeeltelijk van toepassing verklaren op andere tuigen dan schepen. § 3. Deze titel en de desbetreffende uitvoeringsbesluiten zijn niet van toepassing op oorlogsschepen, schepen in gebruik als marinehulpschepen of andere schepen in eigendom van of in beheer bij een Staat die uitsluitend worden gebruikt in dienst van de overheid voor andere dan handelsdoeleinden. § 4. De Koning kan bepaalde categorieën van schepen geheel of gedeeltelijk van de toepassing van één of meer door of krachtens deze titel vastgestelde bepalingen vrijstellen. § 5. Voorschrift 4.2 van Bijlage I en Voorschrift 3.1.2, onder b) van Bijlage II van het MARPOL-Verdrag zijn niet van toepassing op lozingen : 1° in de binnenwateren van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, inclusief de havens, voor zover het MARPOL-Verdrag van toepassing is;2° in de territoriale zee van België of die van een adere lidstaat van de Europese Economische Ruimte. Artikel 2.5.3.3. Uitvoeringsbesluiten De Koning stelt de voor de uitvoering van deze titel nodige bepalingen vast.
Daarbij kan de Koning een onderscheid maken naargelang de categorie waartoe het schip behoort, de bevaren zeegebieden, de gemaakte reizen en de vervoerde schadelijke stoffen.
Art. 2.5.3.4. Lozingsverbod Behoudens in de gevallen en op de wijze bepaald bij of krachtens het MARPOL-Verdrag of door deze titel en zijn uitvoeringsbesluiten is het Belgische en vreemde schepen verboden een schadelijke stof het water of in de atmosfeer te lozen.
Art. 2.5.3.5. Scheepstechnische voorschriften § 1. De Koning stelt de voorschriften vast waaraan de bouw, de inrichting, de uitrusting en de werking van een Belgisch schip ter voorkoming of beperking van verontreiniging door schepen dient te voldoen. § 2. Vreemde schepen moeten voldoen aan de voorschriften van het MARPOL-Verdrag. § 3. Ter voorkoming van verontreiniging door schepen kan de Koning onder meer regels stellen ten aanzien van : 1° de aanwezigheid aan boord van instructies, gebruiksaanwijzingen en waarschuwingen;2° de stuwage, de wijze van verpakking en de etikettering van schadelijke stoffen, alsook de daarop betrekking hebbende ladingdocumenten;3° de aanwezigheid aan boord en de hoedanigheid van meet- en registratieapparatuur, alsook het gebruik daarvan;4° het aan boord verrichten van handelingen met betrekking tot schadelijke stoffen en residuen ervan, alsook de daarmee verband houdende bedrijfsvoering. § 4. De schepen die Belgische havens aanlopen moeten voorzien zijn van een door de IMO verstrekt identificatienummer. Dit identificatienummer moet duidelijk op de relevante scheepsdocumenten leesbaar zijn.
Art. 2.5.3.6. MARPOL-certificaat § 1. De Scheepvaartcontrole reikt voor een Belgisch schip dat behoort tot een door de Koning aangewezen categorie van schepen een MARPOL-certificaat uit na een onderzoek waaruit blijkt dat het schip voldoet aan de in artikel 2.5.3.5. bedoelde voorschriften. § 2. De Scheepvaartcontrole mag ingaan op het verzoek van een bevoegde overheid van een Verdragsluitende Staat om, ten behoeve van een schip dat de vlag van die Staat voert of zal voeren, en na een onderzoek waaruit blijkt dat het schip voldoet aan de toepasselijke voorschriften, een MARPOL-certificaat uit te reiken. § 3. Het MARPOL-certificaat vervalt : 1° wanneer het schip ophoudt te behoren tot de categorie van schepen waaraan een dergelijk certificaat wordt uitgereikt;2° wanneer het schip wordt verbouwd of aan zijn inrichting of uitrusting ingrijpende wijzigingen worden aangebracht;3° wanneer het schip onder een andere vlag wordt gebracht. De scheepvaartcontroleurs trekken het MARPOL-certificaat in wanneer blijkt dat de bouw, de inrichting of de uitrusting van het schip in belangrijke mate van de gegevens van het certificaat afwijkt.
De scheepseigenaar moet het vervallen of ingetrokken MARPOL-certificaat onverwijld toezenden aan de scheepvaartcontroleurs. § 4. De Koning bepaalt : 1° de wijze waarop en de voorwaarden waaronder het MARPOL-certificaat wordt uitgereikt, verlengd of vernieuwd, alsook de daartoe over te leggen documenten;2° de inhoud, het model en de geldigheidsduur van het certificaat. § 5. Voor onderzoeken, inspecties en andere werkzaamheden leidend tot de uitreiking, de vernieuwing en de verlenging van een MARPOL-certificaat kan een retributie worden geheven welke door de scheepseigenaar of zijn lasthebber, de aanvrager of de begunstigde verschuldigd is aan de Staat.
De Koning bepaalt het tarief van de retributies en de nadere regels voor de toepassing en inning ervan.
Art. 2.5.3.7. Scheepsdagboek § 1. De kapitein van een Belgisch schip en behoort tot een door de Koning aangewezen categorie van schepen, is verplicht aan boord een dagboek bij te houden waarin de handelingen met betrekking tot het vervoer, de behandeling en de lozing van schadelijke stoffen en hun residuen worden aangetekend. § 2. De Koning kan onder meer regels vaststellen ten aanzien van : 1° de inhoud en het model van het in paragraaf 1 bedoelde dagboek;2° de gegevens die in het dagboek moeten worden vermeld en de wijze van vermelding;3° de plaats waarop en de periode gedurende welke het dagboek dient te worden bewaard. § 3. De kapitein van een Belgisch of een vreemd schip aan boord waarvan een dagboek dient te worden gehouden moet de bevoegde overheden op hun verzoek inzage van het dagboek verschaffen en toe te laten van om het even welke aantekening daarin afschrift te nemen.
Desgevraagd dient de kapitein het afschrift voor eensluidend te verklaren.
Elk voor eensluidend verklaard afschrift van een aantekening in het dagboek geldt als bewijs van de daarin vermelde feiten zolang het tegendeel niet bewezen is. Artikel 2.4.2.9, § 2, eerste lid is niet van toepassing.
Art. 2.5.3.8. Meldingsplicht De Koning bepaalt de gevallen waarin de kapitein en de exploitant van een Belgisch schip verplicht zijn een voorval waarbij het schip betrokken is onverwijld aan de door Koning aangewezen overheidsdiensten te melden. Met de exploitant wordt in dit artikel bedoeld de eigenaar van het schip of elke andere organisatie of persoon, zoals de manager of rompbevrachter, die namens de eigenaar de verantwoordelijkheid heeft aanvaard voor de exploitatie van het schip en die bij de aanvaarding van die verantwoordelijkheid de verplichting op zich heeft genomen zich te kwijten van alle bijbehorende taken en verantwoordelijkheden die worden opgelegd door de ISM-Code.
De Koning bepaalt onder meer waarin de in het eerste lid bedoelde melding moet bestaan, op welke wijze ze dient te geschieden en aan welke overheidsdiensten ze moet worden gedaan.
De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt ook ten aanzien van een schip dat een vreemde vlag voert, indien het voorval plaatsvindt in de Belgische maritieme zones en de binnenwateren van maritieme aard.
Art. 2.5.3.9. Scheepsnoodplan Elk olietankschip met een brutotonnenmaat van 150 of meer en elk ander schip, dat geen olietankschip is, met een brutotonnenmaat van 400 of meer, dient een noodplan voor koolwaterstoffenverontreiniging aan boord te hebben.
Het noodplan moet in overeenstemming zijn met de door de IMO opgestelde richtsnoeren. Het omvat ten minste : 1° de procedure die de kapitein bij de melding van voorvallen van verontreiniging moet volgen, zoals vereist door artikel 8 van MARPOL-Verdrag en door Protocol I bij het MARPOL-Verdrag;2° de lijst van autoriteiten of personen met wie bij een voorval van koolwaterstoffenverontreiniging contact moet worden opgenomen;3° een gedetailleerde omschrijving van de maatregelen die onmiddellijk aan boord moeten worden genomen ten einde de lozing van koolwaterstoffen als gevolg van het voorval te bestrijden of te beperken;en 4° de procedures en de contactpersonen aan boord van het schip voor de coördinatie tussen maatregelen aan boord en maatregelen van de nationale en lokale autoriteiten ter bestrijding van verontreiniging. Art. 2.5.3.10. Afvaartverbod § 1. Het is een schip bedoeld in artikel 2.5.3.6, § 1, alsook een schip dat de vlag van een Verdragsluitende Staat voert, en dat ingevolge het MARPOL-Verdrag en dit boek een certificaat aan boord moet hebben, verboden een Belgische haven te verlaten wanneer het niet van het vereiste geldige certificaat is voorzien. § 2. Het is een schip dat aan boord niet beschikt over een noodplan voor koolwaterstoffenverontreiniging dat voldoet aan de voorschriften bepaald in artikel 2.5.3.9 en het MARPOL-Verdrag verboden een Belgische haven te verlaten.
Art. 2.5.3.11. Machtigingen De Koning kan erkende organisaties machtigen ten behoeve van de Scheepvaartcontrole de door Koning aangewezen werkzaamheden voor de uitvoering van deze titel te verrichten.
Titel 6. - BEVRACHTING EN VERVOER HOOFDSTUK 1. - Bevrachting Afdeling 1. - Rompbevrachting
Art. 2.6.1.1. Materiële toepassing Deze afdeling is van toepassing op rompbevrachtingsovereenkomsten met als voorwerp een zeeschip gebruikt voor het vervoer van goederen of passagiers De partijen kunnen contractueel anders bepalen onder voorbehoud van andere dwingende wettelijke en reglementaire bepalingen Art. 2.6.1.2. Andere regelgeving Titel VIII van boek III van het Burgerlijk Wetboek en titel 4 van boek X van het Wetboek van economische recht zijn niet op rompbevrachtingsovereenkomsten van toepassing.
Art. 2.6.1.3. Vermeldingen § 1. De rompbevrachtingsovereenkomst vermeldt : 1° de naam en de woonplaats of de zetel van de vervrachter en de bevrachter en desgevallend van de makelaar;2° de volgende gegevens betreffende het zeeschip : naam, roepnaam, identificatienummer, vlag, thuishaven, type, tonnenmaat, waterverplaatsing, bouwplaats, bouwjaar, erkende organisatie, klasse, datum van de laatste inspectie door de erkende organisatie, gevestigde scheepshypotheken en verdere bijzonderheden;3° de haven of plaats, en het vroegste en het laatste tijdstip voor levering en teruggave;4° desgevallend, het toegelaten vaargebied;5° de duur van de bevrachting;6° de huurprijs;7° het makelaarsloon;8° de plaats en het tijdstip van ondertekening. § 2. Op voorwaarde dat het zeeschip ondubbelzinnig is aangeduid, moeten de onder paragraaf 1, 2° bedoelde nadere scheepsgegevens niet in de overeenkomst worden opgenomen in de mate dat ze blijken uit een officieel scheepscertificaat waarvan beide partijen kennis hebben of kunnen hebben.
Art. 2.6.1.4. Levering De vervrachter moet behoorlijke zorg aanwenden om het zeeschip bij levering zeewaardig te maken, en om de romp en het scheepstoebehoren klaar voor de dienst te maken.
De vervrachter moet het zeeschip leveren, en de bevrachter moet het overnemen in de overeengekomen haven of plaats, op een veilige ligplaats die desgevallend door de bevrachter wordt aangeduid.
De vervrachter moet ervoor zorgen dat het zeeschip beschikt over alle scheepsdocumenten die worden vereist door de vlagstaat en de erkende organisatie.
Art. 2.6.1.5. Leveringstijdstip Zonder instemming van de bevrachter mag het zeeschip niet worden geleverd vóór het vroegste tijdstip voor levering.
De vervrachter moet behoorlijke zorg aanwenden om het zeeschip niet te leveren na het laatste tijdstip voor levering.
De vervrachter moet de bevrachter van het verwachte tijdstip van levering op de hoogte brengen.
Art. 2.6.1.6. Opzegging § 1. Ingeval het zeeschip niet is geleverd op het laatste tijdstip voor levering, mag de bevrachter de overeenkomst binnen de zesendertig uur na het verstrijken van dat tijdstip opzeggen. § 2. Ingeval de vervrachter voorziet dat het zeeschip niet op het laatste tijdstip voor levering gereed zal zijn, mag hij de bevrachter hiervan op de hoogte stellen en de dag meedelen waarop het schip verwacht wordt gereed te zijn, en de bevrachter uitnodigen om de overeenkomst op te zeggen dan wel om de nieuwe opzegdatum te aanvaarden. De bevrachter moet zijn keuze meedelen binnen honderdachtenzestig uur na ontvangst van het bericht van de vervrachter of binnen zesendertig uur na de opzegdatum, naargelang welk tijdstip het vroegste valt. Ingeval de bevrachter geen keuze voor opzegging meedeelt, wordt de opzegdatum verplaatst tot zeven dagen na de nieuwe verwachte datum van gereedheid.
De voorgaande leden gelden onverminderd andere vorderingen van de bevrachter tegen de vervrachter.
Art. 2.6.1.7. Gebruiksbeperkingen Het zeeschip moet worden gebruikt in een wettig bedrijf en voor het vervoer van geschikte en wettige lading, binnen het toegelaten vaargebied.
Zonder instemming van de vervrachter mag de bevrachter het zeeschip niet gebruiken op een wijze die niet overeenstemt met de verzekeringspolis.
Het zeeschip mag niet worden gebruikt voor het vervoer van kernbrandstof, radioactieve producten of radioactief afval.
Art. 2.6.1.8. Onderzoek bij levering en teruggave De staat van het zeeschip bij levering en teruggave wordt vastgesteld door twee deskundigen, van wie de vervrachter en de bevrachter er elk één aanduiden.
De kosten van het onderzoek bij levering worden gedragen door de vervrachter, deze bij teruggave door de bevrachter.
Art. 2.6.1.9. Onderzoek tijdens de bevrachting Mits hij de bevrachter op voorhand verwittigt, mag de vervrachter het zeeschip op elk tijdstip onderzoeken of laten onderzoeken ten einde de staat van onderhoud en herstelling na te gaan of om een andere reden, voor zover het normale gebruik daardoor niet nodeloos wordt gehinderd.
Tenzij herstelling of onderhoud noodzakelijk blijkt, worden de kosten van het onderzoek gedragen door de vervrachter.
De duur van het onderzoek maakt deel uit van de lopende duur van de overeenkomst.
De vervrachter mag de scheepsdagboeken onderzoeken en volledige inlichtingen over ongevallen en schade opvragen.
Art. 2.6.1.10. Scheepstoebehoren Samen met de vervrachter stelt de bevrachter bij levering en teruggave een inventaris op van het scheepstoebehoren.
De bevrachter en de vervrachter betalen elkaar de marktwaarde van de zich bij aflevering respectievelijk inlevering aan boord bevindende verbruiksgoederen.
De bevrachter zorgt ervoor dat alle bij aflevering aanwezige en gebruikte wisselstukken bij inlevering vervangen zijn.
Art. 2.6.1.11. Onderhoud en uitbating § 1. Tijdens de duur van de overeenkomst bevindt het zeeschip zich in het volle bezit van de bevrachter, en staat het volstrekt en voor alle doeleinden te zijner beschikking en in alle opzichten onder zijn volledig toezicht.
De bevrachter moet het zeeschip en de scheepstoebehoren onderhouden in een goede staat van herstelling, in een doelmatige gebruikstoestand en overeenkomstig goede onderhoudspraktijk. Hij moet de klasse van het zeeschip in stand houden en ervoor zorgen dat alle nodige certificaten geldig blijven.
De bevrachter moet ervoor zorgen dat ter zake van aansprakelijkheid tegenover derden de vereiste financiële zekerheden of dekkingen voorhanden zijn. § 2. De bevrachter moet het zeeschip op zijn kosten en door zijn toedoen bemannen, bevoorraden, besturen, uitbaten en, telkens wanneer nodig, herstellen.
De bevrachter staat in voor alle lasten en kosten, van welke aard ook, die in verband staan met het gebruik en de uitbating van het zeeschip, waaronder vlagstaatvergoedingen en buitenlandse heffingen.
De kapitein en de bemanning zijn voor alle doeleinden aangestelden van de bevrachter, zelfs wanneer zij werden aangeduid door de vervrachter. § 3. De bevrachter houdt de vervrachter redelijkerwijze op de hoogte van het voorgenomen gebruik, droogdokking en belangrijke herstellingen. § 4. De bevrachter mag het zeeschip op zijn kosten schilderen in zijn kleuren, er zijn herkenningstekens op aanbrengen en zijn eigen vlag voeren. § 5. Zonder instemming van de vervrachter mag de bevrachter aan het zeeschip en de scheepstoebehoren geen structurele veranderingen aanbrengen. De vervrachter mag opleggen dat deze wijzigingen bij teruggave ongedaan zijn gemaakt. § 6. De bevrachter mag gebruik maken van alle scheepsbestanddelen en scheepstoebehoren, met dien verstande dat hij versleten of beschadigde zaken moet vervangen of herstellen. § 7. De bevrachter moet het onderwaterschip in goede staat houden en zet het zeeschip daartoe zo nodig droog.
Art. 2.6.1.12. Huurprijs De bevrachter moet aan de vervrachter tijdig de huurprijs betalen.
De huurprijs moet worden voldaan per maand, dertig dagen op voorhand, en de eerste maal op het tijdstip van levering.
De huurprijs is niet verschuldigd ingeval het schip tien dagen als verloren wordt beschouwd of zonder tijdingen is.
Art. 2.6.1.13. Scheepshypotheek Zonder toestemming van de bevrachter, welke niet onredelijk mag worden geweigerd, mag de vervrachter op het zeeschip geen hypotheek vestigen.
Art. 2.6.1.14. Verzekering De bevrachter moet het zeeschip op zijn kosten verzekerd houden tegen risico's in verband met casco en machines, oorlog, aansprakelijkheden met betrekking tot bemanning, lading, verontreiniging en schade aan derden en verplichte verzekeringen.
De verzekeringen moeten zowel de bevrachter, de vervrachter als, in voorkomend geval, de hypotheekhouder begunstigen.
De vervrachter en de bevrachter moeten elkaar alle in het raam van de verzekering vereiste inlichtingen en stukken verschaffen.
Art. 2.6.1.15. Teruggave De bevrachter moet het schip teruggeven in de overeengekomen haven of plaats, op een veilige ligplaats die desgevallend door de vervrachter wordt aangeduid.
De bevrachter moet de vervrachter van het verwachte tijdstip van teruggave op de hoogte brengen.
Art. 2.6.1.16. Zekerheidsrechten De bevrachter staat ervoor in dat de rechten en de titel op het zeeschip van de vervrachter niet worden bezwaard door zekerheidsrechten met hogere rang.
De bevrachter moet op het schip een duidelijk zichtbare mededeling aanbrengen waaruit de rechten en de titel van de vervrachter blijken.
Art. 2.6.1.17. Vrijwaring en beslag § 1. De bevrachter moet de vervrachter vergoeden voor alle verlies, schaden en kosten die in verband met de uitbating van het schip ontstaan, en moet hem vrijwaren tegen de gevolgen van elke zekerheid die het zeeschip ingevolge deze uitbating mocht bezwaren. In geval van beslag of aanhouding moet de bevrachter dit beslag of deze aanhouding binnen een redelijke tijd laten opheffen en daartoe zo nodig een financiële borgtocht of zekerheid stellen.
De bevrachter vrijwaart de vervrachter tegen alle gevolgen en aansprakelijkheden die ontstaan ingevolge de ondertekening van cognossementen of andere documenten door de kapitein, officieren of agenten. § 2. Ingeval van beslag of aanhouding ten gevolge van aanspraken tegen de vervrachter moet de vervrachter dit beslag of deze aanhouding binnen een redelijke tijd laten opheffen en daartoe zo nodig een financiële borgtocht of zekerheid stellen. In dit geval moet de vervrachter de bevrachter vergoeden voor alle verlies, schaden en kosten, met inbegrip van betaalde huur, die rechtstreeks uit het beslag of de aanhouding voortvloeien.
Art. 2.6.1.18. Ladingvoorrecht De vorderingen van de vervrachter uit hoofde van de overeenkomst zijn verhaalbaar en bevoorrecht op alle lading die toebehoort aan de bevrachter.
Art. 2.6.1.19. Berging Berg- en sleeploon komt toe aan de bevrachter.
De bevrachter staat in voor schade veroorzaakt door het bergen of slepen.
Art. 2.6.1.20. Wrakkenruiming De bevrachter moet de vervrachter vergoeden en vrijwaren voor alle kosten in verband met de ruiming van wrakken of hindernissen.
Art. 2.6.1.21. Averij-grosse De vervrachter draagt niet bij in averij-grosse.
Art. 2.6.1.22. Overdracht, onderbevrachting en verkoop § 1. Zonder instemming van de vervrachter mag de bevrachter de rompbevrachting niet overdragen of een onderrompbevrachting toestaan. § 2. Zonder instemming van de bevrachter en overname van de rompbevrachting door de koper, mag de vervrachter het zeeschip niet verkopen.
Art. 2.6.1.23. Vervoerovereenkomst De bevrachter moet ervoor zorgen dat in alle vervoersdocumenten en passagebiljetten wordt bedongen dat, naargelang het geval, hetzij de Regels van Den Haag en Visby, hetzij onderafdeling 1 van afdeling 2 van hoofdstuk 2 van titel 6 van dit boek, hetzij het PAL-Verdrag, hetzij onderafdeling 1 van afdeling 2 van dat hoofdstuk, hetzij een gelijkwaardige wettelijke regeling van toepassing is.
Art. 2.6.1.24. Opeising en onteigening § 1. Ingeval van opeising blijft de overeenkomst gelden, maar komt een door de opeisende overheid betaalde vergoeding toe aan de bevrachter. § 2. Ingeval van onteigening wordt de overeenkomst van rechtswege beëindigd, maar blijft de verschuldigde huurprijs verworven.
Art. 2.6.1.25. Oorlog § 1. Zonder instemming van de vervrachter mag de bevrachter het zeeschip niet doen varen in gebieden waarin het schip, de lading, de bemanning of de opvarenden worden blootgesteld aan risico's van oorlog, burgeroorlog, vijandelijkheden, oproer, mijnen, terrorisme of blokkade veroorzaakt door publieke of private personen. § 2. Het zeeschip mag geen smokkelwaar aan boord nemen, een blokkade breken of varen waar het onderhevig kan zijn aan zoeking of verbeurdverklaring door oorlogvoerenden. § 3. Ingeval een oorlog uitbreekt tussen twee of meer permanente leden van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, of een oorlog die naar redelijke verwachting een betekenisvolle weerslag op de uitvoering van de bevrachtingsovereenkomst heeft, mag elke partij de overeenkomst beëindigen.
Art. 2.6.1.26. Makelaarsloon De vervrachter moet de makelaar vergoeden voor zijn kosten en hem een redelijk loon betalen.
Art. 2.6.1.27. Beëindiging § 1. De vervrachter mag de overeenkomst beëindigen wanneer de bevrachter geen gevolg geeft aan een redelijke ingebrekestelling om : 1° de huurprijs te betalen;2° zijn verplichtingen in verband met het toegelaten vaargebied of de verzekering na te komen;of 3° het zeeschip en het scheepstoebehoren te onderhouden. § 2. De bevrachter mag de overeenkomst beëindigen wanneer hij, ingevolge een tekortkoming van de vervrachter en ondanks een ingebrekestelling, het zeeschip niet kan gebruiken gedurende veertien dagen of meer. § 3. De overeenkomst wordt vermoed te zijn beëindigd wanneer het zeeschip volledig verloren is of wanneer het zeeschip zodanig beschadigd is dat de partijen of de verzekeraar de schade met volledig verlies gelijkstellen. § 4. Bij beëindiging overeenkomstig de vorige paragrafen heeft de vervrachter het recht om het schip in de huidige of de eerstvolgende haven terug in bezit te nemen. De bevrachter staat in voor de afhandeling van lonen, ontscheping en repatriëring van de bemanning. § 5. De beëindiging van de overeenkomst doet geen afbreuk aan de door partijen verworven rechten en aan de vorderingen welke zij desgevallend bezitten.
Art. 2.6.1.28. Nieuwbouw Ingeval het zeeschip een nieuwbouwschip is dat wordt gebouwd overeenkomstig de bouwovereenkomst, de normen, de specificaties en de plannen overeengekomen tussen de vervrachter en de scheepswerf, mogen deze niet zonder toestemming van de bevrachter worden gewijzigd.
Het zeeschip wordt aan de bevrachter geleverd op het ogenblik dat het door de scheepswerf wordt opgeleverd.
Art. 2.6.1.29. Huurkoop Ingeval is overeengekomen dat de bevrachter het schip bij het einde van de overeenkomst koopt, moet het zeeschip aan de koper worden geleverd op het ogenblik dat de bevrachtingsovereenkomst wordt beëindigd, op voorwaarde dat de bevrachter al zijn verplichtingen is nagekomen.
De verkoper waarborgt dat het zeeschip vrij is van alle scheepszekerheidsrechten en andere lasten.
Het eigendomsrisico gaat over bij de levering.
Art. 2.6.1.30. Verjaring § 1. Alle vorderingen in verband met de totstandkoming, uitvoering en beëindiging van een rompbevrachtingsovereenkomst verjaren door verloop van twee jaar na het feit waaruit de vordering is ontstaan of na de beëindiging van de overeenkomst, naargelang welk tijdstip het vroegste valt. § 2. Regresvorderingen in verband met de totstandkoming, uitvoering en beëindiging van een rompbevrachtingsovereenkomst kunnen, ook na de in paragraaf 1 bedoelde termijn, worden ingesteld binnen drie maanden nadat tegen de eiser een rechtsvordering is ingesteld of nadat hij het schadegeval in der minne heeft geregeld. Afdeling 2. - Tijdbevrachting
Art. 2.6.1.31. Materiële toepassing Deze afdeling is van toepassing op tijdbevrachtingsovereenkomsten met als voorwerp een zeeschip gebruikt voor het vervoer van goederen of passagiers. De partijen kunnen contractueel anders bepalen onder voorbehoud van andere dwingende wettelijke en reglementaire bepalingen.
Art. 2.6.1.32. Andere regelgeving Titel VIII van boek III van het Burgerlijk Wetboek en titel 4 van boek X van het Wetboek van economisch recht zijn niet op tijdbevrachtingsovereenkomsten van toepassing.
Art. 2.6.1.33. Vermeldingen § 1. De tijdbevrachtingsovereenkomst vermeldt : 1° de naam en de woonplaats of de zetel van de vervrachter en de bevrachter en desgevallend van de makelaar;2° de volgende gegevens betreffende het zeeschip : naam, roepnaam, identificatienummer, vlag, thuishaven, type, tonnenmaat, waterverplaatsing, bouwplaats, bouwjaar, erkende organisatie, klasse, datum van de laatste inspectie door de erkende organisatie, snelheid en verbruik;3° de haven of plaats, en het vroegste en het laatste tijdstip voor levering en teruggave;4° desgevallend, het toegelaten vaargebied;5° de duur van de bevrachting;6° de huurprijs;7° het makelaarsloon;8° de plaats en het tijdstip van ondertekening. § 2. Op voorwaarde dat het zeeschip ondubbelzinnig is aangeduid, moeten de onder paragraaf 1, 2° bedoelde nadere scheepsgegevens niet in de overeenkomst worden opgenomen in de mate dat ze blijken uit een officieel scheepscertificaat waarvan beide partijen kennis hebben of kunnen hebben.
Art. 2.6.1.34. Duur Het zeeschip wordt vervracht voor de bedongen tijd, die ingaat vanaf de levering.
Art. 2.6.1.35. Vaargebied Het zeeschip moet worden uitgebaat in een wettig bedrijf en tussen veilige havens of plaatsen gelegen binnen het overeengekomen vaargebied, overeenkomstig de aanwijzingen van de bevrachter.
Art. 2.6.1.36. Ligplaatsen Het zeeschip moet worden geladen en gelost op veilige ankerplaatsen, ligplaatsen of andere plaatsen aangewezen door de bevrachter, met dien verstande dat het zeeschip veilig en te allen tijde vlottend moet kunnen binnenvaren, liggen en vertrekken.
Art. 2.6.1.37. Onderbevrachting Onverminderd zijn verplichtingen onder de bevrachtingsovereenkomst, mag de bevrachter het zeeschip ondervervrachten.
Art. 2.6.1.38. Levering § 1. De vervrachter moet het zeeschip leveren in de overeengekomen haven of plaats of binnen de overeengekomen keten van havens. § 2. Het zeeschip moet bij levering zeewaardig en geschikt voor de dienst zijn, en voorzien zijn van ballastwater, voldoende vermogen om de goederenbehandelingstuigen te bedienen, en een kapitein en een bemanning die beantwoorden aan de door het STCW-Verdrag voor een zeeschip van de betrokken tonnenmaat gestelde eisen. § 3. De ruimen van het zeeschip moeten zuiver zijn en klaar om lading aan boord te nemen. § 4. De vervrachter moet de bevrachter op de hoogte houden van de reisroute van het zeeschip en hem voor de aankomst ervan in de plaats van levering op de hoogte stellen van het verwachte en vervolgens van het definitieve tijdstip van levering. § 5. Door het zeeschip te aanvaarden doet de bevrachter van zijn rechten tegenover de vervrachter geen afstand.
Art. 2.6.1.39. Levering en beëindiging Ingeval het zeeschip niet is geleverd vóór het laatste tijdstip voor levering, mag de bevrachter de overeenkomst beëindigen.
Art. 2.6.1.40. Teruggave § 1. De bevrachter moet het zeeschip aan de vervrachter teruggeven in dezelfde staat, rekening houdend met normale sleet. § 2. De bevrachter moet de vervrachter op de hoogte houden van de reisroute van het zeeschip en hem voor de aankomst ervan in de plaats van teruggave in kennis stellen van het verwachte en vervolgens van het definitieve tijdstip van levering. § 3. Door het zeeschip te aanvaarden doet de vervrachter van zijn rechten tegenover de bevrachter geen afstand.
Art. 2.6.1.41. Onderzoek bij levering en teruggave Voorafgaand aan levering en teruggave duiden de partijen elk voor hun rekening een deskundige aan.
Ten laatste in de eerste laadhaven respectievelijk in de laatste loshaven voeren deze deskundigen een gemeenschappelijk onderzoek uit teneinde de hoeveelheid brandstof en de staat van het zeeschip na te gaan. Zij stellen daarover een verslag op.
De partij die bij het onderzoek of de ondertekening van dit laatste verslag niet is vertegenwoordigd, is er desalniettemin door gebonden.
Tijdverlies ingevolge het onderzoek bij levering is voor rekening van de vervrachter; tijdverlies ingevolge het onderzoek bij teruggave is voor rekening van de bevrachter.
Art. 2.6.1.42. Lasten van de vervrachter § 1. De vervrachter moet zorgen voor de verzekering van het zeeschip en voor alle noodzakelijke scheepsvoorraad, en deze betalen; evenzo moet hij de lonen en lasten betreffende de bemanning betalen; voorts moet hij de klasse van het zeeschip in stand houden, de romp, tuigen en uitrusting voor en tijdens de dienst in een doelmatige staat houden, en voor een kapitein en een volledige bemanning zorgen. § 2. De vervrachter moet alle certificaten ter beschikking stellen welke voor een wettige vaart vereist zijn, en ervoor zorgen dat ze tijdens de duur van de bevrachting geldig blijven.
De vervrachter moet eveneens zorgen voor de certificaten van financiële aansprakelijkheid voor olieverontreiniging welke vereist zijn bij de aanvang van de bevrachting. § 3. Op verzoek van de bevrachter moet het zeeschip dag en nacht werken, in overeenstemming met de plaatselijke regels inzake havenarbeid.
Art. 2.6.1.43. Lasten van de bevrachter De bevrachter moet zorgen voor de brandstoffen en deze betalen; evenzo betaalt hij havenlasten, alle communicatiekosten betreffende zijn zaken, loods- kanaal- en sleepgelden, agentuur- en makelaarslonen en consulaire heffingen; kosten van een havenaanloop waarvoor het zeeschip verantwoordelijk is, zijn evenwel ten laste van de vervrachter.
Fumigatie nodig wegens ziekte van de bemanning of besmetting voor de levering is voor rekening van de vervrachter; fumigatie nodig in wegens de tijdens de bevrachting vervoerde lading of aangelopen havens is voor rekening van de bevrachter.
De bevrachter moet zorgen voor het stuw- en sjormateriaal en dit betalen.
Art. 2.6.1.44. Volbrenging van de reis § 1. Onverminderd artikel 2.6.1.74 moet de kapitein de reizen volbrengen met behoorlijke voortgang en met zijn bemanning alle gebruikelijke bijstand verlenen.
De kapitein moet beschikken over de nodige taalkennis en staat, niettegenstaande zijn aanduiding door de vervrachter, onder het bevel van de bevrachter wat betreft uitbating en vertegenwoordiging.
Onder toezicht van de kapitein maar op zijn eigen risico en kosten voert de bevrachter alle goederenbehandelingswerkzaamheden uit, met inbegrip van het stuwen en het markeren. § 2. Ingeval de bevrachter een gegronde reden heeft om ontevreden te zijn over de kapitein of de officieren, moet de vervrachter een onderzoek instellen en zo nodig tot vervanging van de betrokkenen overgaan.
Art. 2.6.1.45. Brandstof § 1. De bevrachter en de vervrachter moeten bij levering respectievelijk teruggave of beëindiging van elkaar de aan boord aanwezige brandstof overnemen en die betalen. § 2. De brandstoftanks van het zeeschip staan ter beschikking van de bevrachter. § 3. De vervrachter mag de bevrachter niet onredelijk weigeren om brandstof in te nemen voor de levering, voor zover dat in de aanloophavens mogelijk is en het normale scheepsbedrijf niet hindert, en op voorwaarde dat de bevrachter alle kosten en schade op zich neemt.
Onder dezelfde voorwaarden mag de bevrachter de vervrachter niet onredelijk weigeren om brandstof in te nemen voor de teruggave. § 4. De hoofdwerktuigkundige moet tijdens de brandstofinname samenwerken met de brandstofagenten en -leveranciers.
De brandstofstalen moeten worden genomen overeenkomstig de toepasselijke resoluties en richtsnoeren van de IMO. De bevrachter staat ervoor in dat de brandstofleveranciers aan het vorige lid voldoen.
Brandstoffen met verschillende eigenschappen moeten in gescheiden tanks worden opgeslagen. § 5. De bevrachter moet het zeeschip voorzien van geschikte brandstof van de overeengekomen hoedanigheid. § 6. De bevrachter is aansprakelijk voor de schade die de vervrachter lijdt ingevolge het aan boord nemen van brandstof die ongeschikt is of niet de overeengekomen hoedanigheid bezit, inbegrepen voor het verwijderen van deze brandstof en de vervanging ervan. De vervrachter is niet aansprakelijk voor vermindering van de snelheid, verhoogd verbruik, verloren tijd of andere gevolgen. § 7. De bevrachter moet brandstof aan boord nemen van een hoedanigheid die toelaat de bij of krachtens het MARPOL-Verdrag vastgestelde zwavelgehalteregels na te leven en staat ervoor in dat de door hem ingezette brandstofleveranciers, bunkerschipexploitanten en deskundigen de toepasselijke regels en richtsnoeren naleven; hij vrijwaart de vervrachter tegen elke aansprakelijkheid en bestraffing.
De vervrachter waarborgt dat het zeeschip in staat is om de toepasselijke zwavelgehalteregels na te leven. § 8. Bij teruggave moet het zeeschip voorzien zijn van brandstof van dezelfde hoedanigheid en ongeveer dezelfde hoeveelheid als bij levering, met dien verstande dat het zeeschip steeds de meest nabije haven moet kunnen bereiken waar geschikte brandstof beschikbaar is.
Art. 2.6.1.46. Huurprijs De bevrachter moet de overeengekomen huurprijs betalen, vanaf de levering tot de teruggave van het zeeschip.
Behoudens afwijkend beding is de huurprijs verschuldigd per dag.
Art. 2.6.1.47. Betaling van de huurprijs De bevrachter moet de huurprijs dertig dagen op voorhand aan de vervrachter betalen.
Bij gebreke van betaling na verloop van drie dagen volgend op een ingebrekestelling mag de vervrachter, onverminderd zijn recht op schadevergoeding, het zeeschip terugtrekken uit de dienst.
Bij elk in gebreke blijven van de bevrachter om de huurprijs te betalen mag de vervrachter, onverminderd het recht het zeeschip uit dienst te nemen, de uitvoering van al zijn verplichtingen opschorten; de huur loopt evenwel door en de bevrachter is aansprakelijk voor alle gevolgen.
Art. 2.6.1.48. Reiniging van de ruimen § 1. De bevrachter mag de vervrachter verzoeken de bemanning op te dragen tussen de reizen de ruimen te reinigen, op voorwaarde dat hij een overeengekomen vergoeding betaalt, de bemanning dit werk veilig kan uitvoeren en de plaatselijke regels worden nageleefd. De vervrachter is niet aansprakelijk wanneer de toestand van de ruimen niet wordt aanvaard. De voor de reiniging nodige tijd is voor rekening van de bevrachter. § 2. De bevrachter moet zorgen voor de reinigingsmiddelen en deze betalen. Deze middelen moeten voldoen aan de toepasselijke regels vastgesteld bij of krachtens het MARPOL-Verdrag. § 3. Alle kosten en tijd in verband met de verwijdering van ladingresten, reinigingsmiddelen en afval zijn ten laste van de bevrachter.
De verwijdering moet worden uitgevoerd in overeenstemming met de toepasselijke regels, in het bijzonder deze vastgesteld bij of krachtens het MARPOL-Verdrag.
Art. 2.6.1.49. Weerrouteringsdienst De bevrachter mag de weerrouteringsdienst van zijn keuze gebruiken.
De kapitein moet de verslaggevingsprocedures van deze dienst volgen en, voor zover de veiligheid zich daar niet tegen verzet, de routeringsaanbevelingen van de dienst opvolgen.
Art. 2.6.1.50. Scheepsruimte § 1. Met uitzondering van de ruimten nodig voor de bemanning en de scheepsuitrusting zijn de ruimen, dekken en andere ladingruimten volledig ter beschikking van de bevrachter. § 2. Ingeval lading aan dek wordt vervoerd, is de bevrachter tegenover de vervrachter aansprakelijk voor alle daardoor aan het zeeschip berokkende schade. De cognossementen moeten worden uitgegeven in overeenstemming met artikel 2.6.1.67, § 3.
Art. 2.6.1.51. Ladingopzichter De bevrachter mag een ladingopzichter aanduiden die het zeeschip op zijn risico vergezelt en erop toeziet dat de reis wordt volbracht met behoorlijke voortgang. De ladingopzichter geniet kosteloos logies en maaltijden. De bevrachter en de ladingopzichter moeten een afstand van verhaal ondertekenen.
Art. 2.6.1.52. Vaaronderrichtingen en scheepsdagboeken De bevrachter moet de kapitein tijdig en schriftelijk alle nodige vaaronderrichtingen verstrekken. De kapitein moet de nodige scheepsdagboeken bijhouden en er aan de bevrachter inzage en afschriften van verstrekken.
Art. 2.6.1.53. Gevaarlijke en uitgesloten lading Het zeeschip moet worden gebruikt om wettige lading te vervoeren.
Gevaarlijke of schadelijke lading mag alleen worden vervoerd in overeenstemming met de regels en de aanbevelingen van bevoegde overheden van de vlagstaat, de laad- en loshavens en de doorvaren gebieden.
Het vervoer van wapens en munitie, ontplofbare stoffen en nucleaire of radioactieve stoffen is verboden.
Art. 2.6.1.54. Huurprijsonderbreking De huurprijs is niet verschuldigd voor de tijd gedurende welke het zeeschip niet volledig werkzaam is, waaronder gevallen van gebrek aan of staking door de bemanning, gebrek aan voorraad, brand, stilvallen, schade aan de romp, voortbewegingstuigen of scheepsuitrusting, aan de grond lopen, beslag niet te wijten aan de bevrachter of een onderbevrachter, aanhouding door de havenstaatcontrole of andere overheden wegens gebreken van het zeeschip, averijen niet te wijten aan gebreken van de lading, droogzetten, reiniging of schilderen van het onderwaterschip en herstelling.
De huurprijs is evenmin verschuldigd in geval van koersafwijking in strijd met de onderrichtingen van de bevrachter.
Tijdens de duur van de huurprijsonderbreking zijn alle brandstoffen ten laste van de vervrachter.
Oponthoud en kosten veroorzaakt door de weersomstandigheden of het varen op ondiepe havens en rivieren zijn ten laste van de bevrachter.
Ingeval de snelheid tijdens de reis wordt beperkt ingevolge gebreken van de romp, de voortbewegingstuigen of de scheepsuitrusting, mogen de verloren tijd en de kosten van bijkomende brandstoffen van de huurprijs worden afgetrokken.
Art. 2.6.1.55. Verontreiniging De vervrachter moet zorgen voor dekking voor schade door olieverontreiniging, overeenkomstig de gebruikelijke voorwaarden aangeboden door de P&I-verzekeraars, alsook voor de passende certificaten.
Art. 2.6.1.56. Droogzetten Tenzij in noodgevallen, mag het zeeschip niet worden drooggezet.
Art. 2.6.1.57. Volledig verlies In geval van verlies van het zeeschip worden vooruitbetaalde en niet verworven bedragen onmiddellijk aan de bevrachter terugbetaald.
Art. 2.6.1.58. Ontheffingen De vervrachter en de bevrachter zijn jegens elkaar van aansprakelijkheid ontheven in geval van onvermijdelijke natuurlijke toevallen, handelingen van vijanden, brand, dwangmaatregelen van het staatsgezag, overheden en het volk, alle gevaren en ongevallen van de zee, rivieren, werktuigen, ketels en de scheepvaart, en fouten bij de navigatie.
Art. 2.6.1.59. Zekerheidsrechten De vorderingen van de vervrachter uit hoofde van de overeenkomst zijn verhaalbaar en bevoorrecht op alle aan de bevrachter toebehorende lading.
De bevrachter staat ervoor in dat de rechten en de titel op het zeeschip van de vervrachter niet worden bezwaard door zekerheidsrechten met hogere rang.
Art. 2.6.1.60. Voorraden De bevrachter bestelt geen voorraden, benodigdheden of diensten ten laste van de vervrachter.
Art. 2.6.1.61. Berging Alle wrakken en bergloon komt bij helften toe aan de vervrachter en de bevrachter, onder aftrek van beider kosten en het aandeel van de bemanning.
Art. 2.6.1.62. Averij-grosse Averij-grosse wordt omgeslagen overeenkomstig de Regels van York en Antwerpen.
De bevrachter moet ervoor zorgen dat in alle cognossementen de toepasselijkheid van de Regels van York en Antwerpen wordt bedongen.
De huurprijs draagt niet in averij-grosse bij.
Art. 2.6.1.63. Navigatie Geen bepaling van deze afdeling mag worden uitgelegd als een overgave van het rederschap aan de bevrachter. De vervrachter blijft verantwoordelijk voor de navigatie, daden van loodsen en slepers, verzekering, bemanning en alle andere aangelegenheden, alsof hij voor eigen rekening handelt.
Art. 2.6.1.64. Ladingvorderingen Vorderingen tot vergoeding van verlies van of schade aan lading of vertraging worden als volgt toegerekend : 1° vorderingen voortspruitend uit onzeewaardigheid of een fout bij de navigatie of het beheer van het zeeschip zijn volledig ten laste van de vervrachter, tenzij deze laatste bewijst dat de onzeewaardigheid werd veroorzaakt door het laden, stuwen, lossen of anderszins behandelen van de lading, in welk geval het 2° van toepassing is;2° vorderingen voortspruitend uit laden, stuwen, lossen, opslaan of anderszins behandelen van de lading zijn volledig ten laste van de bevrachter;3° vorderingen voortspruitend uit manco's of teververvoer zijn bij helften ten laste van de vervrachter en de bevrachter, tenzij onweerlegbaar wordt bewezen dat de vordering voortspruit uit plundering dan wel uit een handeling of nalaten van één der partijen, haar aangestelden of onderaannemers, in welk geval de vordering volledig ten laste van deze laatste komt;4° alle andere vorderingen, met inbegrip van vorderingen wegens vertraging, zijn bij helften ten laste van de vervrachter en de bevrachter, tenzij onweerlegbaar wordt bewezen dat de vordering voortspruit uit handeling of nalaten van één der partijen, haar aangestelden of onderaannemers, in welk geval de vordering volledig ten laste van deze laatste komt. Art. 2.6.1.65. Behandelingstuig en -lichten De vervrachter moet het behandelingstuig van het zeeschip onderhouden en de scheepslichten ter beschikking stellen voor nachtwerk. De bevrachter mag alle scheepstuig aanwenden en dag- en nachtwerk verlangen. Ingeval het behandelingstuig niet werkt, geldt ten belope van de verloren tijd een huurprijsonderbreking en moet de vervrachter het tijdverlet van de stuwadoor betalen, tenzij de bevrachter verlangt dat de vervrachter op zijn kosten vervangend behandelingstuig huurt, in welk geval geen huurprijsonderbreking intreedt, behalve voor de daadwerkelijk verloren tijd.
Art. 2.6.1.66. Droog stortgoed en gevaarlijke goederen De bevrachter moet overeenkomstig de door de IMO vastgestelde technische codes de nodige documenten, certificaten en gegevens betreffende droog stortgoed en gevaarlijke goederen bezorgen.
Ingeval de bevrachter de door de in het eerste lid bedoelde codes niet naleeft, mag de kapitein de lading weigeren.
Art. 2.6.1.67. Cognossementen § 1. De kapitein moet cognossementen en vrachtbrieven ondertekenen in overeenstemming met de stuurmansreçus. Steeds in overeenstemming met deze laatste en met voorafgaande machtiging van de vervrachter mag de bevrachter of zijn vertegenwoordiger evenwel cognossementen en vrachtbrieven ondertekenen voor rekening van de kapitein. § 2. De bevrachter moet de vervrachter vrijwaren tegen alle gevolgen van de strijdigheid met de bevrachtingsovereenkomst van een cognossement of een vrachtbrief die werd ondertekend door de bevrachter of, op diens verzoek, door de kapitein. § 3. Cognossementen betreffende deklading moeten een beding bevatten luidens welk de goederen aan dek worden vervoerd op risico en kosten van de bevrachter, de afzender en de ontvanger, zonder enige aansprakelijkheid voor welk verlies, schade, kosten of vertraging ook lastens het zeeschip of de vervrachter.
Art. 2.6.1.68. Elektronische cognossementen Op verzoek van de bevrachter worden cognossementen, vrachtbrieven en volgbrieven uitgegeven, ondertekend en overgedragen in elektronische vorm.
Op kosten van de bevrachter moet de vervrachter daartoe deelnemen aan een elektronisch handelsstelsel.
De bevrachter moet de vervrachter vrijwaren in verband met het gebruik van dat stelsel ontstane bijkomende aansprakelijkheid, voor zover die niet volgt uit nalatigheid van de vervrachter.
Artikel 2.6.1.69. Vervoerovereenkomst De bevrachtingsovereenkomst wordt vermoed een beding te bevatten naar luid waarvan de cognossementen onderworpen zijn aan de Regels van Den Haag en Visby, en het passagiersvervoer aan het PAL-Verdrag.
Art. 2.6.1.70. Oorlog § 1. Ingeval de kapitein oordeelt dat het zeeschip op een plaats of in een gebied kan worden blootgesteld aan oorlogsrisico's of aan risico's van burgeroorlog, revolutie, terrorisme, blokkade of vergelijkbare gebeurtenissen, is hij niet verplicht zich daarheen te begeven en mag het zeeschip dergelijke plaats of gebied verlaten.
De kapitein is niet verplicht een blokkade te doorbreken of zich te begeven naar een gebied waar het kan worden geconfisceerd.
Ingeval het zeeschip zich begeeft naar een plaats of gebied als bedoeld in het eerste lid, moet de bevrachter aan de vervrachter de bijkomende verzekeringspremies terugbetalen, alsook de bijkomende lonen of vergoedingen van de bemanning. § 2. De kapitein moet : 1° gevolg geven aan de bevelen, aanbevelingen en raadgevingen van de vlagstaat of andere bevoegde overheden;2° de vereisten naleven die worden opgelegd door de verzekeraar van de vervrachter;3° resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties of andere bevoegde supranationale overheden naleven;4° ingeval de bemanning of andere opvarenden kunnen worden aangehouden, een andere haven aanlopen of de bemanning vervangen. § 3. Ingeval de vervrachter weigert naar een laad- of loshaven te varen, moet hij de bevrachter daarvan op de hoogte stellen. De bevrachter mag alsdan een andere haven aanduiden. Bij gebreke daarvan mag de vervrachter de lading op kosten en risico van de bevrachter lossen in een veilige haven van zijn keuze. § 4. De bevrachter moet de vervrachter vrijwaren tegen alle vorderingen tot schadevergoeding op grond van een cognossement, vrachtbrief of ander vervoersdocument welke voortvloeien uit de koers die het zeeschip volgt in overeenstemming met de voorgaande paragrafen. § 5. Handelingen welke in overeenstemming met de voorgaande paragrafen wel of niet worden gesteld, gelden niet als koersafwijking.
Art. 2.6.1.71. IJs Het zeeschip moet zich geen weg banen door het ijs. Ingeval de vervrachter daarmee instemt mag het evenwel ijsbrekers volgen.
Het zeeschip kan niet worden verplicht een niet-ijsvrije haven of een niet-ijsvrij gebied in te varen of er te verblijven.
Art. 2.6.1.72. Opeising Ingeval het zeeschip door de vlagstaat of een andere bevoegde overheid wordt opgeëist, treedt een huurprijsonderbreking in en komt de desgevallend door de vlagstaat of andere bevoegde overheid betaalde huurprijs toe aan de vervrachter. De duur van de opeising telt mee als duurtijd van de bevrachting.
Ingeval de opeising langer duurt dan negentig dagen, mag elke partij de bevrachtingsovereenkomst beëindigen, zonder dat schadevergoeding verschuldigd is.
Art. 2.6.1.73. Stuwadoorsschade De bevrachter moet de schade vergoeden die aan het schip wordt berokkend door stuwadoors, op voorwaarde dat de kapitein de bevrachter of zijn vertegenwoordiger ten laatste vierentwintig uur nadat de schade is ontstaan, daar schriftelijk van op de hoogte stelt. In geval van verborgen schade moet de kennisgeving ten laatste gebeuren op het ogenblik dat ze bij behoorlijke zorg ontdekt kon worden. De kennisgeving moet de schade nauwkeurig beschrijven en de bevrachter moet worden uitgenodigd een deskundige aan te stellen om de omvang van de schade vast te stellen.
Ingeval de schade de zeewaardigheid, de veiligheid van de bemanning of de bedrijfsklaarheid van het zeeschip in het gedrang brengt, moet de bevrachter onmiddellijk en op zijn kosten overgaan tot herstellingen, tijdens welke geen huurprijsonderbreking intreedt.
Art. 2.6.1.74. Vertraagd varen De bevrachter mag de kapitein, onder voorbehoud van diens verplichtingen in verband met de veiligheid en het milieu, onderrichtingen in verband met vertraagd varen geven.
De vervrachter moet behoorlijke zorg aanwenden opdat het brandstofverbruik van het zeeschip wordt beperkt.
De vervrachter en de bevrachter moeten in verband met de beperking van het brandstofverbruik hun bevindingen en goede praktijken met elkaar delen.
De bevrachter moet ervoor zorgen dat de voorgaande leden of vergelijkbare bepalingen worden opgenomen in onderbevrachtingsovereenkomsten en vervoerovereenkomsten.
Art. 2.6.1.75. Piraterij § 1. Ingeval de kapitein oordeelt dat het zeeschip op een plaats of in een gebied kan worden blootgesteld aan piraterij, gewelddadige roof of buitmaking, is hij niet verplicht zich daarheen te begeven, en mag het zeeschip dergelijke plaats of gebied verlaten. § 2. Ingeval de vervrachter weigert naar een plaats of gebied als bedoeld in paragraaf 1 te varen, moet hij de bevrachter daarvan op de hoogte stellen. De bevrachter mag alsdan andere reisonderrichtingen geven en moet de vervrachter vrijwaren tegen vorderingen van cognossementhouders. Tijdverlies veroorzaakt door aan deze onderrichtingen gevolg te geven leidt niet tot een huurprijsonderbreking. § 3. Het zeeschip moet : 1° redelijke preventieve maatregelen nemen ter bescherming van het zeeschip, de bemanning en de lading, inbegrepen het bepalen van een nieuwe koers, konvooivaren, escortering, niet overdag of 's nachts varen, het aanpassen van de snelheid of de koers, het inschepen van beveiligingspersoneel of het aanbrengen van uitrusting;2° de vereisten naleven die worden opgelegd door de verzekeraar van de vervrachter;3° gevolg geven aan de bevelen, aanbevelingen en raadgevingen van de vlagstaat of andere bevoegde overheden;4° resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties of andere bevoegde supranationale overheden naleven; De bevrachter moet de vervrachter vrijwaren tegen vorderingen van cognossementhouders of derden welke voortvloeien uit de koers die het schip in overeenstemming met de voorgaande paragrafen volgt, tenzij ingeval bijkomende verzekeringsdekking geldt. § 4. Ingeval het zeeschip zich begeeft naar een plaats of gebied als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, zijn de bijkomende kosten en kosten van preventieve maatregelen voor rekening van de bevrachter, en moet deze laatste de bijkomende lonen of vergoedingen van de bemanning alsook de bijkomende verzekeringspremies terugbetalen. § 5. Ingeval het zeeschip wordt aangevallen door piraten is tijdverlies voor rekening van de bevrachter en treedt geen huurprijsonderbreking in.
Ingeval het zeeschip door piraten wordt genomen moet de vervrachter de bevrachter op de hoogte houden van de pogingen om het schip vrij te krijgen. Het zeeschip blijft in huur en de bevrachter blijft gehouden door zijn verplichtingen, met dien verstande dat hij geen huurprijs verschuldigd is van de eenennegentigste dag na de neming van het zeeschip tot de vrijlating ervan, en dat de bevrachter niet aansprakelijk is voor laattijdige teruggave. § 6. Handelingen welke in overeenstemming met de voorgaande paragrafen wel of niet worden gesteld, gelden niet als koersafwijking.
Art. 2.6.1.76. Arbeidsonderbrekingen In geval van staking, arbeidsonderbreking, boycot of enige andere moeilijkheid in verband met de tewerkstelling van de bemanning, geldt het tijdverlies als huurprijsonderbreking.
Art. 2.6.1.77. Verstekelingen § 1. Ingeval verstekelingen zich aan boord begeven door zich te verbergen in de lading, in laadkisten of met een ander middel in verband met ladingbehandeling, geldt zulks als een schending van de overeenkomst, waarvoor de bevrachter aansprakelijk is. De bevrachter moet de vervrachter vrijwaren tegen alle vorderingen, kosten, met inbegrip van levensonderhoud en repatriëring, verliezen en boetes. De bevrachter moet de vervrachter van de nodige sommen voorzien om borgsommen of zekerheden te verschaffen. De huurprijs blijft gedurende het tijdverlies verschuldigd. § 2. In andere gevallen dan deze bedoeld in paragraaf 1 geldt het aan boord komen van verstekelingen als een schending van de overeenkomst, waarvoor de vervrachter aansprakelijk is. De vervrachter moet de bevrachter vrijwaren tegen alle vorderingen, kosten, verliezen en boetes, en het tijdverlies geldt als huurprijsonderbreking.
Art. 2.6.1.78. Smokkel § 1. Ingeval de kapitein of bemanningsleden zich schuldig maken aan smokkel, geldt zulks als een schending van de overeenkomst, waarvoor de vervrachter aansprakelijk is. De vervrachter moet de bevrachter vrijwaren tegen alle vorderingen, kosten, verliezen en boetes, en het tijdverlies geldt als huurprijsonderbreking. § 2. Ingeval niet als lading opgegeven verdovende middelen of andere onwettige stoffen aan boord worden verborgen in de lading, in laadkisten of met een ander middel in verband met ladingbehandeling, geldt zulks als een schending van de overeenkomst, waarvoor de bevrachter aansprakelijk is. De bevrachter moet de vervrachter vrijwaren tegen alle vorderingen, kosten, verliezen en boetes. De bevrachter moet de vervrachter van de nodige sommen voorzien om borgsommen of zekerheden te verschaffen. Het zeeschip blijft gedurende het tijdverlies in huur.
Art. 2.6.1.79. ISM-Code De vervrachter moet ervoor zorgen dat het zeeschip en de rederij voldoen aan de ISM-Code. Desgevraagd moet hij de bevrachter een afschrift van de overeenkomstig die code uitgereikte certificaten en andere stukken bezorgen. Verlies, schade, kosten en vertraging welke te wijten zijn aan het niet naleven van de ISM-Code, zijn voor rekening van de vervrachter.
Art. 2.6.1.80. ISPS-Code De vervrachter moet de ISPS-Code naleven. Desgevraagd moet hij de bevrachter een afschrift van de overeenkomstig die code uitgereikte certificaten en de contactgegevens van de beveiligingsverantwoordelijke van de reder bezorgen. Verlies, schade, kosten en vertraging welke te wijten zijn aan het niet naleven van de ISPS-Code, zijn voor rekening van de vervrachter.
De bevrachter moet de vervrachter zijn contactgegevens bezorgen alsook alle andere gegevens welke nodig zijn om de ISPS-Code na te leven.
Alle vertraging en onkosten ontstaan in verband met de regels en maatregelen betreffende beveiliging, inbegrepen bewakers, boten, scheepsescortes, vergoedingen, heffingen en inspecties, zijn voor rekening van de bevrachter, tenzij ze uitsluitend het gevolg zijn van nalatigheid van de vervrachter.
Art. 2.6.1.81. Sancties De vervrachter moet geen gevolg geven aan onderrichtingen om het zeeschip in te zetten voor vervoer, handel of een reis ingeval zulks het zeeschip, de scheepseigenaar, de reder, de bemanning, de verzekeraar of de herverzekeraar zou blootstellen aan sancties opgelegd door een nationale, internationale of supranationale overheid.
Ingeval het zeeschip toch wordt ingezet, mag de vervrachter daar een einde aan stellen. De bevrachter is gehouden binnen de achtenveertig uur na de mededeling door de vervrachter andere reisonderrichtingen geven. Ingeval de bevrachter dat niet doet, mag de vervrachter het zeeschip in elke veilige haven lossen. Er treedt geen huurprijsonderbreking in en alle bijkomende kosten zijn voor rekening van de bevrachter.
De bevrachter moet de vervrachter vrijwaren tegen alle vorderingen van ladingeigenaars, cognossementhouders en onderbevrachters wegens de uitvoering van andere reisonderrichtingen of het afleveren van de lading overeenkomstig het vorige lid.
Art. 2.6.1.82. Gesanctioneerde entiteiten § 1. De vervrachter en de bevrachter waarborgen tegenover elkaar dat zij noch het zeeschip geen voorwerp is van sancties, verboden of beperkingen opgelegd door resoluties van de Verenigde Naties, de Europese Unie of andere desgevallend door de partijen aangeduide overheden. De bevrachter waarborgt zulks mede wat onderbevrachters, verzenders, ontvangers en ladingbelanghebbenden betreft.
Ingeval van schending van het vorige lid moet de andere partij de wetten en verordeningen van de bevoegde overheid naleven en gevolg geven aan de door haar gegeven onderrichtingen; bij gebreke daarvan mag zij de overeenkomst op staande voet beëindigen of, ingeval lading aan boord is, deze lossen in een veilige haven van haar keuze. § 2. Handelingen welke in overeenstemming met de voorgaande paragrafen wel of niet worden gesteld, gelden niet als koersafwijking. § 3. De vervrachter of de bevrachter, naargelang het geval, moet de schade vergoeden die de andere partij heeft geleden ingevolge de schending van paragraaf 1, eerste lid.
Art. 2.6.1.83. Europese douaneregels De bevrachter moet de door de Europese Unie vastgestelde regels betreffende geautoriseerde marktdeelnemers en het op voorhanden verstrekken van ladinginformatie naleven.
Art. 2.6.1.84. Vervanging van ballastwater Ingeval een bevoegde overheid de vervanging van ballastwater oplegt, moet de vervrachter of de kapitein daar gevolg aan geven op kosten en risico van de bevrachter.
Art. 2.6.1.85. Langdurige bevrachtingen § 1. Dit artikel is van toepassing op bevrachtingen met een duur van langer dan vijf maanden voor zover partijen er niet contractueel van afwijken. § 2. Ingeval het zeeschip bij het einde van de bevrachting in ballast op weg is naar de haven van teruggave dan wel een geladen reis uitvoert die naar redelijke verwachting eindigt binnen de duurtijd van de bevrachting, mag de bevrachter het zeeschip aan de geldende voorwaarden dan wel aan de alsdan geldende marktvoorwaarden ingeval die hoger zijn, ook na die duurtijd gebruiken teneinde de laatste reis naar de haven van teruggave te volbrengen. § 3. De vervrachter mag het zeeschip voor onderhoud of herstelling droogzetten op een tijdstip en een plaats welke in overeenstemming tussen partijen geschikt zijn bevonden. § 4. De bevrachter mag de bevrachting verlengen met de duur van de huurprijsonderbrekingen. Daartoe moet hij deze keuze meedelen ten laatste een maand voor de teruggave, dan wel ten laatste een week na de betrokken gebeurtenis, zo die zich minder dan een maand voor de teruggave voordoet. § 5. De bevrachter mag zijn vlag voeren en zijn merken op het zeeschip aanbrengen. Het zeeschip moet voor teruggave opnieuw in de kleuren van de vervrachter worden geschilderd. De aan het schilderwerk bestede tijd en kosten zijn ten laste van de bevrachter.
Art. 2.6.1.86. Makelaarsloon De vervrachter staat in voor de betaling van het makelaarsloon.
Art. 2.6.1.87. Verjaring § 1. Alle vorderingen in verband met de totstandkoming, uitvoering en beëindiging van een tijdbevrachtingsovereenkomst verjaren door verloop van twee jaar na het feit waaruit de vordering is ontstaan of na de beëindiging van de overeenkomst, naargelang welk tijdstip het vroegste valt. § 2. Regresvorderingen in verband met de totstandkoming, uitvoering en beëindiging van een tijdbevrachtingsovereenkomst kunnen, ook na de in paragraaf 1 bedoelde termijn, worden ingesteld binnen drie maanden nadat tegen de eiser een rechtsvordering is ingesteld of nadat hij het schadegeval in der minne heeft geregeld. Afdeling 3. - Reisbevrachting
Art. 2.6.1.88. Materiële toepassing Deze afdeling is van toepassing op reisbevrachtingsovereenkomsten met als voorwerp een reis van een zeeschip met het oog op het vervoer van goederen. De partijen kunnen contractueel anders bepalen onder voorbehoud van andere dwingende wettelijke en reglementaire bepalingen Art. 2.6.1.89. Andere regelgeving Titel VIII van boek III van het Burgerlijk Wetboek en titel 4 van boek X van het Wetboek van economisch recht zijn niet op reisbevrachtingsovereenkomsten van toepassing.
Art. 2.6.1.90. Vermeldingen § 1. De reisbevrachtingsovereenkomst vermeldt : 1° de naam en de woonplaats of de zetel van de vervrachter en de bevrachter en desgevallend van de makelaar;2° de volgende gegevens betreffende het zeeschip : naam, roepnaam, identificatienummer, vlag, thuishaven, type, tonnenmaat, waterverplaatsing, huidige ligplaats en tijdstip waarop het laden kan aanvangen;3° de laadhaven of laadplaats en de loshaven of losplaats;4° de lading, met uitdrukkelijke vermelding van een desgevallend slechts gedeeltelijke lading;5° het vrachttarief en de betaalwijze;6° de opzegdatum;7° de ligtijd en het tarief van het liggeld en de betaalwijze;8° het makelaarsloon;9° de plaats en het tijdstip van ondertekening. § 2. Op voorwaarde dat het zeeschip ondubbelzinnig is aangeduid, moeten de onder paragraaf 1, 2° bedoelde nadere scheepsgegevens niet in de overeenkomst worden opgenomen in de mate dat ze blijken uit een officieel scheepscertificaat waarvan beide partijen kennis hebben of kunnen hebben.
Art. 2.6.1.91. Voorwerp van de bevrachting Zodra zijn vorige opdrachten zijn vervuld, moet het zeeschip zich begeven naar de laadhaven of laadplaats, of naar de meest nabije veilige plaats waar het steeds vlottend kan liggen, alwaar het een volledige lading moet laden, welke de bevrachter zich verbindt te verschepen, met dien verstande dat overeengekomen inscheping als deklading geschiedt op risico en verantwoordelijkheid van de bevrachter; vervolgens moet het beladen zeeschip zich naar de loshaven of losplaats begeven overeenkomstig het cognossement, of naar de meest nabije veilige plaats waar het steeds vlottend kan liggen, en moet het aldaar de lading afleveren.
Art. 2.6.1.92. Aansprakelijkheid van de vervrachter De vervrachter is enkel aansprakelijk voor verlies van en schade aan de goederen en voor vertraging bij de aflevering ervan ingeval het verlies, de schade of de vertraging werd veroorzaakt door : 1° persoonlijk gebrek aan behoorlijke zorg zijdens de vervrachter of zijn beheerder om het zeeschip in alle opzichten zeewaardig te maken en om te verzekeren dat het behoorlijk is bemand, uitgerust en bevoorraad;of 2° een persoonlijk handelen of nalaten van de vervrachter of zijn beheerder. De vervrachter is niet aansprakelijk voor verlies, schade en vertraging te wijten aan om het even welke andere oorzaak, zelfs aan : 1° nalatigheid of in gebreke blijven van de kapitein of de bemanning of enige andere aan boord of aan de wal door de vervrachter aangestelde persoon voor wiens handelingen hij anders aansprakelijk zou zijn;2° onzeewaardigheid van het zeeschip bij het laden of de aanvang van de reis of op welk ander tijdstip ook, behalve in het geval bedoeld in het eerste lid. Art. 2.6.1.93. Koersafwijking Het zeeschip mag om het even welke haven aanlopen, in welke volgorde en voor welk doel ook; het mag zonder loods varen, in alle omstandigheden andere schepen slepen of bergen, en van de koers afwijken om mensenlevens of zaken te redden.
Art. 2.6.1.94. Betaling van de vracht § 1. De vracht wordt berekend op grond van het overeengekomen tarief en de ingenomen hoeveelheid lading, en wordt contant betaald. § 2. Ingeval vooruitbetaling van de vracht bij inscheping is overeengekomen, wordt zij als verworven en niet-terugbetaalbaar beschouwd, ook wanneer zeeschip of lading verloren gaan.
De vervrachter en zijn agenten moeten geen cognossementen ondertekenen waarop vooruitbetaling van de vracht is vermeld, indien de hen verschuldigde vracht niet daadwerkelijk is betaald. § 3. Ingeval betaling van de vracht of een deel ervan ter bestemming is overeengekomen, wordt zij niet als verworven beschouwd dan bij aflevering van de lading.
Voor aanvang van de lossing mag de bevrachter ervoor kiezen de vracht te betalen op het daadwerkelijk afgeleverde en behoorlijk vastgestelde gewicht of de hoeveelheid.
Art. 2.6.1.95. Lading en lossing § 1. De lading moet worden geladen, gestuwd, geteld, gesjord en gelost door de bevrachter, vrij van enig risico, aansprakelijkheid en kost lastens de vervrachter.
De bevrachter moet zorgen voor stuwmateriaal nodig voor de behoorlijke stuwing en bescherming van de lading aan boord; de vervrachter moet het gebruik toestaan van desgevallend aan boord aanwezig stuwmateriaal. Na lossing moet de bevrachter het stuwmateriaal op zijn kosten verwijderen, en de tijd blijft lopen tot zulks is uitgevoerd. § 2. De vervrachter moet het kosteloos gebruik toestaan van de behandelingstuigen van het zeeschip en de nodig aandrijfkracht; deze tuigen moeten zich in goede staat van werking bevinden. Tenzij in geval van fout van de goederenbehandelaar, telt tijd verloren door defecten niet als laad- en lostijd of ligtijd. Op verzoek van de bevrachter stelt de vervrachter kosteloos bemanningsleden ter beschikking om de tuigen te bedienen, tenzij havenarbeiders vereist zijn, welke de bevrachter dan moet aanwerven. De bedieners van de tuigen werken op risico en onder aansprakelijkheid van de bevrachter en worden als diens aangestelden beschouwd, ofschoon zij steeds onder toezicht van de kapitein werken. § 3. De bevrachter is aansprakelijk voor de schade, normale sleet uitgezonderd, die aan het zeeschip wordt berokkend door goederenbehandelaars. De kapitein moet de bevrachter of zijn agent en de goederenbehandelaar van deze schade zo spoedig als redelijk mogelijk op de hoogte brengen, bij gebreke waarvan de bevrachter niet aansprakelijk is. De kapitein moet trachten van de goederenbehandelaar een erkenning van aansprakelijkheid te verkrijgen.
De bevrachter moet de schade aan het zeeschip herstellen; ingeval zij de zeewaardigheid of de klasse van het zeeschip in het gedrang brengt, moet de herstelling gebeuren vooraleer het zeeschip afvaart uit de haven waar de schade is ontstaan of vastgesteld. Alle bijkomende kosten zijn ten laste van de bevrachter; tijdverlies zal door hem worden vergoed overeenkomstig het tarief van het liggeld.
Art. 2.6.1.96. Laad- en lostijd § 1. De lading moet worden geladen en gelost binnen de overeengekomen laad- en lostijd uitgedrukt in kalenderdagen of uren, voor zover de weersomstandigheden het toelaten. De laad- en lostijd loopt niet tijdens zondagen en feestdagen, tenzij alsdan wordt doorgewerkt. § 2. De laad- en lostijd begint te lopen nadat het zeeschip aan de afzender respectievelijk de ontvanger, of, zo zij onbekend zijn, aan de bevrachter of zijn vertegenwoordiger, een bericht van gereedheid heeft gegeven.
Ingeval het bericht van gereedheid wordt gegeven voor 12 uur, vangt de laad- en lostijd aan om 13 uur; wordt het na 12 uur maar voor het einde van de kantooruren gegeven, vangt de laad- en lostijd de volgende werkdag om 6 uur aan.
Ingeval de laadplaats of de losplaats bij aankomst van het zeeschip niet beschikbaar is, mag het zeeschip een bericht van gereedheid geven, en vangen de laad- en lostijd en de ligtijd aan. De tijd nodig om van de wachtplaats naar de laadplaats of de losplaats te verhalen telt evenwel niet als laad- en lostijd.
Ingeval het zeeschip na onderzoek niet gereed blijkt te zijn geweest, telt de tijd vanaf de ontdekking daarvan tot het ogenblik van daadwerkelijke gereedheid, evenmin als laad- en lostijd.
Art. 2.6.1.97. Liggeld Bij verstrijken van de laad- en lostijd is de bevrachter per dag liggeld verschuldigd volgens het overeengekomen tarief.
Het liggeld is verschuldigd bij ontvangst van de factuur van de vervrachter.
Ingeval het liggeld niet is betaald, mag de vervrachter de bevrachter in gebreke stellen om het bedrag te betalen binnen zesennegentig uur, waarna hij de overeenkomst mag beëindigen en volledige schadevergoeding mag vorderen.
Art. 2.6.1.98. Retentierecht De vervrachter heeft een retentierecht op de lading die zich onder zijn hoede bevindt en waarop de schuldvordering betrekking heeft.
Het retentierecht is tegenstelbaar aan de eigenaar van de goederen waarop dat recht betrekking heeft.
De vervrachter mag de lading echter niet aan boord houden. Hij kan tijdens het lossen vorderen dat de goederen door een derde zullen worden bewaard, tot zijn schuldvordering voldaan is.
De vervrachter kan geen retentierecht meer uitoefenen wanneer een voldoende zekerheid is gesteld.
Art. 2.6.1.99. Ladingvoorrecht De vordering van de vervrachter tot betaling van bedragen die hem door de bevrachter zijn verschuldigd in rechtstreeks verband met de lading is op deze goederen bevoorrecht. Het voorrecht kan worden uitgeoefend gedurende vijftien dagen na de aflevering, voor zover de goederen niet werden overhandigd aan een derde. Het heeft dezelfde rang als het voorrecht omschreven in artikel 20, 7° van de Hypotheekwet.
Art. 2.6.1.100. Niet geloste of afgehaalde goederen § 1. Ingeval de bevrachter de goederen niet lost of niet bij de vervrachter afhaalt kan deze laatste machtiging vragen om de goederen te lossen, in bewaring te geven en te verkopen, naargelang het geval. § 2. De vervrachter dient hiertoe vooraf de bevrachter, de bestemmeling en in voorkomend geval de partij aan wie hij volgens de bevrachtingsovereenkomst een aankomstbericht moet zenden, bij aangetekende zending in gebreke te stellen om de goederen te lossen en af te halen, naargelang het geval. Deze ingebrekestelling dient uitdrukkelijk te vermelden dat, indien hieraan geen gevolg wordt gegeven, zal worden overgegaan tot lossing, bewaargeving en verkoop van de goederen overeenkomstig dit artikel.
Ingeval de identiteit of de woonplaats van één of meer van voornoemde personen ondanks redelijke inspanningen niet kan worden achterhaald, of indien deze ingebrekestelling gelet op de omstandigheden van het geval nutteloos zou zijn, kan deze ingebrekestelling achterwege worden gelaten.
De ingebrekestelling kan ten vroegste worden verstuurd één week na de aankomst van het zeeschip, tenzij bijzondere omstandigheden een kortere termijn rechtvaardigen. § 3. Ingeval de in paragraaf 2 bedoelde ingebrekestelling zonder gevolg blijft, richt de vervrachter een verzoekschrift aan de voorzitter van de ondernemingsrechtbank. Onverminderd artikel 1026 van het Gerechtelijk Wetboek, vermeldt het verzoekschrift : 1° de feiten;2° een omschrijving van de goederen;3° desgevallend de bedragen die aan de vervrachter verschuldigd blijven;4° ingeval de in paragraaf 2 bedoelde ingebrekestelling achterwege werd gelaten, de redenen waarom dit gebeurd is;5° ingeval de in paragraaf 2 bedoelde wachttermijn van één week niet werd toegepast, de redenen die een kortere termijn rechtvaardigen;6° de wijze waarop wordt voorgesteld tot lossing, bewaargeving en verkoop over te gaan. § 4. Op het verzoekschrift wordt eerst beslist drie dagen nadat het bij gerechtsbrief ter kennis is gebracht van de partijen aan wie de ingebrekestelling bedoeld in paragraaf 2 werd gericht, met verzoek om binnen die termijn hun opmerkingen aan de voorzitter te doen toekomen. § 5. Indien de voorzitter het verzoek gegrond verklaart, bepaalt hij het bedrag van de schuldvordering van de vervrachter en de wijze waarop tot lossing, bewaargeving en verkoop zal worden overgegaan.
Indien redelijkerwijze kan worden aangenomen dat de opbrengst van de verkoop lager zal liggen dan het bedrag van de schuldvordering van de vervrachter, kan de voorzitter, op verzoek van de vervrachter, bepalen dat de goederen in eigendom aan de vervrachter zullen overgaan en dat diens schuldvordering daardoor, ten belope van de door de voorzitter bepaalde waarde van de goederen, vervalt. § 6. De beschikking wordt bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de partijen aan wie de ingebrekestelling bedoeld in paragraaf 2 werd gericht.
Onder voorbehoud van paragraaf 7 is de beschikking tot verkoop uitvoerbaar na het verstrijken van een termijn van tien dagen vanaf de kennisgeving. Derdenverzet tegen deze beschikking dient op straffe van verval te worden ingesteld binnen een termijn van tien dagen vanaf de kennisgeving. § 7. Indien één of meer van de in paragraaf 2 bedoelde ingebrekestellingen achterwege werd gelaten, dient de beschikking te worden bekendgemaakt : 1° in het Belgisch Staatsblad;2° op de website van het Belgisch Scheepsregister;3° op de desgevallend bijkomend door de Koning voorgeschreven elektronische wijze. De beschikking tot verkoop is in dit geval slechts uitvoerbaar na het verstrijken van een termijn van één maand vanaf de laatste publicatie.
Derdenverzet tegen deze beschikking dient op straffe van verval te worden ingesteld binnen een termijn van één maand vanaf deze publicatie. § 8. Indien de verkoop meer opbrengt dan het bedrag van de schuldvordering van de vervrachter, wordt het saldo in de Deposito- en Consignatiekas gestort. Het aldus in bewaring gegeven bedrag vervalt, in hoofdsom en interesten, van rechtswege aan de Schatkist vijf jaar na de bewaargeving, tenzij dat bedrag binnen die termijn door een rechthebbende, zijn vertegenwoordigers, zijn rechtsopvolgers of zijn schuldeisers is opgevorderd. § 9. Indien de verkoop onvoldoende opbrengt om de schuldvordering van de vervrachter te dekken, behoudt deze voor het saldo alle rechten waarover hij krachtens de overeenkomst of de wet beschikt. § 10. De vervrachter die overeenkomstig de bepalingen van dit artikel is overgegaan tot verkoop van de goederen is bevrijd ten opzichte van de rechthebbenden op de lading, die enkel nog rechten kunnen laten gelden op het saldo van de verkoopopbrengst.
Art. 2.6.1.101. Opzegging § 1. Ingeval het zeeschip op de opzegdatum niet gereed is voor het laden, mag de bevrachter de overeenkomst opzeggen. § 2. Ingeval de vervrachter, niettegenstaande de aanwending van behoorlijke zorg, voorziet dat het zeeschip niet op de opzegdatum gereed zal zijn, mag hij de bevrachter hiervan op de hoogte stellen en de dag meedelen waarop het zeeschip verwacht wordt gereed te zijn, en de bevrachter uitnodigen om de overeenkomst op te zeggen dan wel om de nieuwe opzegdatum te aanvaarden. De bevrachter moet zijn keuze meedelen binnen achtenveertig uur na ontvangst van het bericht van de vervrachter. Ingeval de bevrachter geen keuze voor opzegging meedeelt, wordt de opzegdatum verplaatst tot zeven dagen na de nieuwe verwachte datum van gereedheid van het zeeschip. Ingeval van verdere vertraging mag de bevrachter de overeenkomst alleszins opzeggen.
Art. 2.6.1.102. Cognossementen Cognossementen worden ondertekend door de kapitein of door de vertegenwoordiger van de vervrachter, wiens volmacht aan de bevrachters moet worden meegedeeld.
De bevrachter vrijwaart de vervrachter tegen alle gevolgen en aansprakelijkheden welke voortvloeien uit de ondertekening van cognossementen waardoor op de vervrachter zwaardere aansprakelijkheden komen te rusten dan hij heeft te dragen overeenkomstig de reisbevrachtingsovereenkomst.
Art. 2.6.1.103. Averij-grosse Averij-grosse wordt omgeslagen overeenkomstig de Regels van York en Antwerpen.
Ladingeigenaars moeten het aandeel van de lading in de algemene onkosten betalen, zelfs ingeval deze noodzakelijk werden ingevolge nalatigheid of in gebreke blijven van de aangestelden van de vervrachter.
Art. 2.6.1.104. Rechten en taksen § 1. De vervrachter moet alle rechten, lasten en taksen betalen die gebruikelijk worden geheven op het schip, hoe ze ook worden berekend. § 2. De bevrachter moet alle rechten, lasten, heffingen en taksen betalen die gebruikelijk worden geheven op de lading, hoe ze ook worden berekend. § 3. Taksen geheven op de vracht zijn ten laste van de bevrachter.
Art. 2.6.1.105. Agentuur De vervrachter moet in de laadhaven en in de loshaven zijn eigen scheepsagent aanduiden.
Art. 2.6.1.106. Makelaarsloon Ingeval de overeenkomst niet wordt uitgevoerd heeft de makelaar recht op een derde van het makelaarsloon, berekend op het geraamde bedrag van de vracht; deze vergoeding van de onkosten en het werk is verschuldigd door de aansprakelijke partij.
Art. 2.6.1.107. Staking § 1. Ingeval van staking die het laden verhindert, mag de vervrachter de bevrachter verzoeken de ligdagen te laten doorlopen alsof er geen staking in het spel was. Indien de bevrachter niet binnen vierentwintig uur op dit verzoek ingaat, mag de vervrachter de overeenkomst opzeggen, tenzij het laden al een aanvang had genomen. § 2. Ingeval van staking die de lossing verhindert gedurende meer dan achtenveertig uur, mag de bevrachter het zeeschip laten wachten tegen betaling van de helft van het liggeld na afloop van de ligtijd, met dien verstande dat na het einde van de staking het volle liggeld verschuldigd is tot aan de lossing. § 3. Buiten de in de vorige paragrafen bepaalde gevallen is geen der partijen voor de gevolgen van stakingen die het laden of lossen verhinderen of bemoeilijken aansprakelijk.
Art. 2.6.1.108. Oorlog § 1. Ingeval de kapitein, de scheepseigenaar of de reder voor het aanvangen van het laden in redelijkheid vaststelt dat het zeeschip, de lading of de opvarenden mogelijk zullen worden blootgesteld aan risico's van oorlog, burgeroorlog, vijandelijkheden, oproer, mijnen, piraterij, terrorisme of blokkade veroorzaakt door publieke of private personen, mag de vervrachter de overeenkomst opzeggen, of weigeren het betrokken gedeelte ervan uit te voeren. § 2. Indien de in paragraaf 1 bedoelde vaststelling later wordt gedaan, kan de vervrachter weigeren de inlading verder te zetten, cognossementen te ondertekenen of de reis verder te zetten. Hij mag de bevrachter verzoeken een loshaven aan te duiden waar de bedoelde risico's zich niet voordoen. Bij gebreke daarvan mag hij de lading lossen in een andere, door hem gekozen haven. Om de risico's te ontlopen, mag de vervrachter er ook voor kiezen een langere reisweg te volgen. § 3. Het zeeschip moet gevolg geven aan bevelen en aanbevelingen van de vlagstaat, andere bevoegde overheden of verzekeraars tegen oorlogsrisico's, en aan resoluties, bevelen of richtlijnen van bevoegde supranationale of internationale instellingen.
Het zeeschip mag de lading lossen in om het even welke haven, ingeval deze lading kan leiden tot verbeurdverklaring van het schip.
Het zeeschip mag een andere haven aanlopen om bemanningsleden of opvarenden te laten ontschepen ingeval zij gevangen kunnen worden genomen of anderszins bestraft.
Art. 2.6.1.109. IJs § 1. Ingeval de laadhaven onbereikbaar is ingevolge ijs, of het zeeschip aldaar door ijs dreigt ingesloten te raken, mag de kapitein beslissen hetzij geen lading in te nemen, in welk geval de overeenkomst als nietig zal worden beschouwd, hetzij uit te varen met een deel van de lading aan boord. § 2. Ingeval ijs het zeeschip verhindert de loshaven te bereiken, mag de bevrachter beslissen hetzij het schip te laten wachten, onder verplichting liggeld te betalen, hetzij het zeeschip naar een ijsvrije haven te laten varen, in welk geval alle bedingen van het cognossement van toepassing blijven.
Art. 2.6.1.110. Verjaring § 1. Alle vorderingen in verband met de totstandkoming, uitvoering en beëindiging van een reisbevrachtingsovereenkomst verjaren door verloop van twee jaar na het feit waaruit de vordering is ontstaan of na de beëindiging van de overeenkomst, naargelang welk tijdstip het vroegste valt. § 2. Regresvorderingen in verband met de totstandkoming, uitvoering en beëindiging van een reisbevrachtingsovereenkomst kunnen, ook na de in paragraaf 1 bedoelde termijn, worden ingesteld binnen drie maanden nadat tegen de eiser een rechtsvordering is ingesteld of nadat hij het schadegeval in der minne heeft geregeld. HOOFDSTUK 4. - Andere bevrachtingen Art. 2.6.1.111. Toepasselijke regelen Op andere bevrachtingsovereenkomsten met als voorwerp een zeeschip dan deze geregeld in de vorige hoofdstukken, zijn de bepalingen van die hoofdstukken van toepassing welke de grootste overeenkomst met het betrokken geval vertonen.
Ingeval geen van die bepalingen voldoende overeenkomst vertonen, past de rechter de gebruiken en de algemene scheepvaartrechtelijke beginselen toe.
Bij de toepassing van de vorige leden kan de rechter in het bijzonder rekening houden met de internationaal meest gebruikelijke bedingen welke zijn uitgewerkt voor bevrachtingsovereenkomsten betreffende bijzondere activiteiten of de terbeschikkingstelling van bijzondere soorten schepen, zoals schepen het vervoer van zware ladingen, schepen voor dienstverlening aan de offshore-nijverheid, baggerschepen, sleepboten of schepen voor het vervoer van bemanningsleden.
Art. 2.6.1.112. Ladingvoorrecht De vorderingen van de vervrachter uit hoofde van de in artikel 2.6.1.111 bedoelde andere bevrachtingsovereenkomsten zijn verhaalbaar en bevoorrecht op alle lading die toebehoort aan de bevrachter.
Art. 2.6.1.113. Verjaring § 1. Alle vorderingen in verband met de totstandkoming, uitvoering en beëindiging van een andere bevrachtingsovereenkomst als bedoeld in artikel 2.6.1.111 verjaren door verloop van twee jaar na het feit waaruit de vordering is ontstaan of na de beëindiging van de overeenkomst, naargelang welk tijdstip het vroegste valt. § 2. Regresvorderingen in verband met de totstandkoming, uitvoering en beëindiging van een in paragraaf 1 bedoelde bevrachtingsovereenkomst kunnen, ook na de in paragraaf 1 bedoelde termijn, worden ingesteld binnen drie maanden nadat tegen de eiser een rechtsvordering is ingesteld of nadat hij het schadegeval in der minne heeft geregeld. HOOFDSTUK 2. - Vervoer Afdeling 1. - Goederenvervoer
Onderafdeling 1. - Regels van Den Haag en Visby Art. 2.6.2.1. Begrippen In deze onderafdeling wordt verstaan onder : 1° "vervoerder" : de eigenaar van het schip of de bevrachter, die partij is bij een zeevervoerovereenkomst met een afzender;2° "zeevervoerovereenkomst" : een vervoerovereenkomst, waarvan blijkt uit een cognossement of enig soortgelijk stuk recht gevend op het vervoer van goederen over zee, met inbegrip van het cognossement of soortgelijk stuk uitgegeven krachtens een charterpartij van het ogenblik af dat dit de verhoudingen regelt tussen de vervoerder en de cognossementhouder, alsmede elke andere overeenkomst waarbij een partij, vervoerder genoemd, zich er tegenover een afzender en tegen vergoeding toe verbindt om goederen te vervoeren over zee;3° "goederen" : zaken, voorwerpen, koopmanschappen en waren van welke aard ook, met uitzondering van levende dieren en van lading, die, bij de zeevervoerovereenkomst, opgegeven is als geplaatst op het dek en feitelijk aldus wordt vervoerd;4° "schip" : elk vaartuig gebruikt voor het vervoer van de goederen over zee;5° "vervoer van goederen" : de tijd verlopen van de inlading van de goederen aan boord van het schip tot de lossing ervan uit het schip;6° "Verdragsluitende Staat" : een Staat die gebonden is door de Regels van Den Haag en Visby. Art. 2.6.2.2. Internationale toepassing § 1. Deze onderafdeling is van toepassing : 1° op elk cognossement dat betrekking heeft op vervoer van goederen tussen havens in twee verschillende Staten, indien : a) het cognossement is uitgegeven in een Verdragsluitende Staat;of b) het vervoer plaatsvindt vanuit een haven in een Verdragsluitende Staat;of c) het cognossement bepaalt dat de overeenkomst wordt beheerst door de Regels van Den Haag en Visby of door enige wet die de Regels toepasselijk verklaar of uitvoering geeft, ongeacht de nationaliteit van het schip, de vervoerder, de afzender, de bestemmeling of enige andere betrokken persoon.2° op elk vervoer naar België. § 2. Deze onderafdeling is van bijzonder dwingend recht.
Art. 2.6.2.3 Materiële toepassing § 1. Onder voorbehoud van artikel 2.6.2.9 is deze onderafdeling van toepassing op alle zeevervoerovereenkomsten.
In het bijzonder is de vervoerder in alle zeevervoerovereenkomsten, met betrekking tot de lading, de behandeling, de stuwing, het vervoer, de bewaking, de verzorging en de lossing van die goederen, belast met de aansprakelijkheden en verplichtingen hieronder vermeld, gelijk hij geniet van de daar bepaalde rechten en ontheffingen. § 2. Ingeval deze onderafdeling van toepassing is krachtens artikel 2.6.2.2, § 1, 2°, geldt zij, in afwijking van de begripsomschrijving in artikel 2.6.2.1, 3°, doch behoudens afwijkend beding, mede voor het vervoer van levende dieren.
Art. 2.6.2.4. Andere regelgeving § 1. De Regels van Den Haag en Visby zijn niet rechtstreeks van toepassing. § 2. De bepalingen van deze afdeling houden geen enkele wijziging in van de rechten en de verplichtingen van de vervoerder die voortvloeien uit enige wet betreffende de beperking van de aansprakelijkheid van eigenaars van zeeschepen die van toepassing is bij de inwerkingtreding van dit Wetboek. § 3. Deze afdeling laat de bepalingen onverlet van internationale verdragen of nationale wetten die de aansprakelijkheid wegens kernschade regelen.
Art. 2.6.2.5. Rechten en plichten § 1. De vervoerder is gehouden voor en bij de aanvang van de reis redelijke zorg aan te wenden voor : 1° het zeewaardig maken van het schip;2° het voldoende bemannen, uitrusten en bevoorraden van het schip;3° het geschikt maken en in goede staat brengen van de ruimen, vries- en koelkamers en alle andere delen van het schip, waarin goederen worden vervoerd, om deze daarin te bergen, te vervoeren en goed te houden. § 2. Onder voorbehoud van artikel 2.6.2.6 moet de vervoerder overgaan tot passende en zorgvuldige lading, behandeling, stuwing, vervoer, bewaking, verzorging en lossing van de vervoerde goederen. § 3. Na de goederen ontvangen en aangenomen te hebben moet de vervoerder, de kapitein of de agent van de vervoerder op verlangen van de afzender aan deze een cognossement afgeven, dat onder meer vermeldt : 1° de belangrijkste voor het onderkennen van de goederen nodige merken, zoals deze vóór het begin van het laden door de afzender schriftelijk zijn opgegeven, mits deze merken op de niet verpakte goederen of op de kisten of verpakkingen, die de goederen inhouden, door stempeling of op enige andere wijze duidelijk aangebracht zijn op zodanige wijze, dat zij in normale omstandigheden tot het einde van de reis leesbaar zullen blijven;2° hetzij het aantal colli's of het aantal stukgoederen, hetzij de hoeveelheid of het gewicht, naargelang van de omstandigheden, zoals zulks door de afzender schriftelijk is opgegeve';3° de uiterlijke staat en de uiterlijke gesteldheid van de goederen. Geen vervoerder, kapitein of agent van de vervoerder is evenwel verplicht in het cognossement af te geven inhoudende merken, een getal, een hoeveelheid of een gewicht te verklaren of te vermelden, wanneer hij redelijke gronden heeft te vermoeden, dat zij niet nauwkeurig de in werkelijkheid door hem ontvangen goederen weergeven of tot het nagaan waarvan hij geen redelijke gelegenheid heeft gehad. § 4. Een dergelijk cognossement geldt als vermoeden, behoudens tegenbewijs, van de ontvangst door de vervoerder van de goederen zoals zij beschreven zijn overeenkomstig paragraaf 3, 1°, 2° en 3°.
Tegenbewijs is echter niet toegelaten wanneer het cognossement is overgedragen aan een derde houder te goeder trouw § 5. De afzender wordt geacht op het ogenblik van het laden tegenover de vervoerder in te staan voor de juistheid van de door hem opgegeven merken, getal, hoeveelheid en gewicht, en de afzender zal de vervoerder schadeloos stellen voor alle verliezen, schade en kosten, ontstaan ten gevolge van onjuistheden in de opgave van deze bijzonderheden. Het recht van de vervoerder op dergelijke schadeloosstelling beperkt op geen enkele wijze zijn aansprakelijkheid en zijn verbintenissen, zoals zij uit de zeevervoerovereenkomst ten opzichte van elke andere persoon dan de afzender voortvloeien. § 6. Tenzij aan de vervoerder of zijn agent in de loshaven, voor of op het ogenblik van het weghalen van de goederen en van hun overdracht aan de krachtens de zeevervoerovereenkomst op de aflevering recht hebbende persoon schriftelijk kennis is gegeven van de verliezen of de schade en van de algemene aard van deze verliezen of schade, geldt bedoelde weghaling, tot bewijs van het tegendeel, als vermoeden, dat de goederen door de vervoerder werden afgeleverd, zoals zij in het cognossement zijn beschreven.
Zijn de verliezen of is de schade niet uiterlijk zichtbaar, dan moet de kennisgeving binnen drie dagen na de aflevering geschieden.
Schriftelijk voorbehoud is overbodig als de staat van het goed tegensprekelijk werd vastgesteld op het ogenblik van de inontvangstneming.
Onder voorbehoud van artikel 2.6.2.33, § 1, zijn de vervoerder en het schip in elk geval van elke aansprakelijkheid uit welke hoofde dan ook in verband met de goederen ontheven, tenzij een rechtsvordering wordt ingesteld binnen een jaar nadat zij zijn afgeleverd of behoorden te zijn afgeleverd. Deze termijn kan echter worden verlengd bij overeenkomst tussen partijen, gesloten nadat de gebeurtenis die de vordering heeft doen ontstaan heeft plaatsgevonden.
Indien er zekerheid of vermoeden bestaat, dat er verlies of beschadiging heeft plaats gehad, moeten de vervoerder en de ontvanger elkaar over en weer in redelijkheid alle middelen verschaffen om het onderzoek van de goederen en het natellen van de colli te vergemakkelijken. § 7. Wanneer de goederen zijn geladen, wordt door de vervoerder, kapitein of agent van de vervoerder aan de afzender op zijn verlangen een cognossement afgegeven met de vermelding "geladen", mits de afzender, indien hij vooraf enig op die goederen rechtgevend stuk heeft ontvangen, dit tegen afgifte van het "geladen" cognossement teruggeeft. De vervoerder, de kapitein of de agent heeft eveneens het recht in de haven van laden op het oorspronkelijk afgegeven stuk de naam van het schip of van de schepen, waarin de goederen werden geladen en de datum of de data van het laden aan te tekenen, in welk geval het aldus aangevulde stuk, mits inhoudende de in artikel 6paragraaf 3 vermelde bijzonderheden, als een "geladen" cognossement in de zin van dit artikel wordt beschouwd. § 8. Ieder beding, overeenkomst of afspraak in een zeevervoerovereenkomst, waardoor de vervoerder of het schip wordt ontheven van aansprakelijkheid voor verlies of beschadiging van of met betrekking tot goederen, voortvloeiende uit nalatigheid, fout of tekortkoming in het voldoen aan de verplichtingen, in dit artikel bepaald, of waardoor deze aansprakelijkheid mocht worden verminderd op andere wijze dan in deze onderafdeling is voorzien, is nietig, van onwaarde en zonder gevolg. Een beding, krachtens welk de uitkering op grond van een gesloten verzekering wordt overgedragen aan de vervoerder, of elk ander beding van vergelijkbare strekking, wordt geacht een beding te zijn dat de vervoerder van aansprakelijkheid ontheft.
Art. 2.6.2.6. Ontheffingen en beperking van aansprakelijkheid § 1. Noch de vervoerder noch de exploitant van het schip is aansprakelijk voor verliezen of schade, ontstaan ten gevolge van of voortvloeiend uit onzeewaardigheid, tenzij deze te wijten is aan gebrek aan redelijke zorg aan de zijde van de vervoerder om het schip zeewaardig te maken of om het behoorlijk te bemannen, uit te rusten of te bevoorraden, of om de ruimen, koel- en vrieskamers en alle andere delen van het schip, waarin goederen vervoerd worden, geschikt te maken en in goede staat te brengen, opdat zij kunnen dienen tot het ontvangen, het vervoeren en het bewaren van de goederen, alles overeenkomstig het bepaalde bij artikel 2.6.2.5, § 1. Telkens verlies of schade het gevolg is van onzeewaardigheid, rust de bewijslast ten aanzien van de uitoefening van de redelijke zorg op de vervoerder of op elke andere persoon, die mocht beweren krachtens dit artikel van aansprakelijkheid te zijn ontheven. § 2. Noch de vervoerder noch de exploitant van het schip is aansprakelijk wegens verlies of schade, voortvloeiend uit of ontstaan ten gevolge van : 1° een handeling, nalatigheid of tekortkoming van de kapitein, een bemanningslid, de loods of een aangestelde van de vervoerder, gepleegd bij de navigatie of het beheer van het schip;2° brand, tenzij veroorzaakt door opzet of fout van de vervoerder;3° risico's, gevaren, onheilen en ongevallen van de zee of van andere bevaarbare wateren;4° onvermijdelijke natuurlijke toevallen;5° oorlogshandelingen;6° de daad van publieke vijanden;7° aanhouding of dwangmaatregelen van het staatsgezag, overheden of het volk, of een gerechtelijk beslag;8° quarantainebeperkingen;9° een handeling of een nalatigheid van de afzender of eigenaar van de goederen, zijn agent of vertegenwoordiger;10° werkstakingen of stilstand of belemmering van de arbeid, ten gevolge van welke oorzaak ook, hetzij gedeeltelijk, hetzij geheel;11° oproer of burgerlijke ongeregeldheden;12° redding of poging tot redding van mensenlevens of goederen op zee;13° verlies aan volume of gewicht of elk ander verlies of beschadiging, veroorzaakt door een verborgen gebrek, de bijzondere aard of een eigen gebrek van de goederen;14° onvoldoende verpakking;15° onvoldoende of gebrekkige merken;16° verborgen gebreken, indien zij ondanks behoorlijke zorg niet te ontdekken waren;17° een andere oorzaak, niet bestaand uit opzet of fout van de vervoerder, noch uit opzet of fout van de agenten of aangestelden van de vervoerder;doch de bewijslast rust op degene, die zich op deze ontheffing beroept, en het staat aan hem aan te tonen, dat noch de fout van de vervoerder zelf, noch zijn opzet, noch de fout of het opzet van de agenten of de aangestelden van de vervoerder tot het verlies of de schade heeft bijgedragen. § 3. De afzender is niet aansprakelijk voor door de vervoerder of het schip geleden verliezen of schaden, ontstaan door of voortvloeiend uit enigerlei oorzaak zonder dat er sprake is van handeling, schuld of nalatigheid van de afzender, zijn agenten of zijn aangestelden. § 4. Generlei afwijking van de koers tot redding of poging tot redding van mensenlevens of goederen op zee en generlei redelijke afwijking van de koers wordt beschouwd als een inbreuk op deze onderafdeling of op de zeevervoerovereenkomst, en de vervoerder is niet aansprakelijk voor enig verlies of enige beschadiging, daardoor ontstaan. § 5. Tenzij de aard en de waarde van de goederen zijn opgegeven door de afzender vóór hun inlading en deze opgave in het cognossement is opgenomen, is noch de vervoerder noch het schip in enig geval aansprakelijk voor enig verlies van of enige schade aan de goederen of met betrekking tot deze voor een bedrag hoger dan 666,67 rekeneenheden per colli of eenheid, dan wel 2 rekeneenheden per kilogram brutogewicht van de verloren gegane of beschadigde goederen, waarbij het hoogste van deze bedragen zal gelden. § 6. Het totale verschuldigde bedrag wordt berekend met inachtneming van de waarde van zodanige goederen ter plaatse en ten dage waarop de goederen volgens de overeenkomst zijn gelost of zouden moeten zijn gelost.
De waarde van de goederen wordt berekend naar de koers op de goederenbeurs of, wanneer er geen dergelijke koers is, naar de gangbare marktwaarde of, wanneer ook deze ontbreekt, naar de gebruikelijke waarde van goederen van dezelfde aard en hoedanigheid. § 7. Wanneer een laadkist, een laadbord of een vergelijkbaar tuig wordt gebruikt om goederen samen te brengen, wordt iedere colli of eenheid die zich volgens vermelding in het cognossement in dat tuig bevindt, beschouwd als een collo of eenheid als bedoeld in dit lid.
Behalve in het geval hiervoor omschreven, wordt dit tuig als colli of eenheid beschouwd. § 8. De in dit artikel genoemde rekeneenheid is het bijzonder trekkingsrecht zoals omschreven door het Internationaal Monetair Fonds. De onder paragraaf 5 genoemde bedragen worden omgerekend in euro volgens de waarde van de euro op de dag waarop de goederen werden afgeleverd of behoorden te worden afgeleverd. § 9. Noch de vervoerder, noch het schip kan de in de paragrafen 5 tot 12 bepaalde aansprakelijkheidsbeperking inroepen, wanneer bewezen is dat de schade is ontstaan uit een handeling of nalaten van de vervoerder, geschied hetzij met het opzet schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met het bewustzijn dat er waarschijnlijk schade uit zou voortvloeien. § 10. De in paragraaf 5 bedoelde opgave schept, indien zij in het cognossement is opgenomen, een vermoeden behoudens tegenbewijs, maar bindt niet de vervoerder, die haar kan betwisten. § 11. Bij overeenkomst tussen de vervoerder, de kapitein of de agent van de vervoerder enerzijds en de afzender anderzijds, mogen andere maximumbedragen dan die, genoemd onder paragraaf 5 worden bepaald, mits dit overeengekomen maximumbedrag niet lager zij dan het daar genoemde overeenkomstige maximumbedrag. § 12. Noch de vervoerder noch het schip is in enig geval aansprakelijk voor verlies van of schade aan of met betrekking tot de goederen, indien de aard of de waarde ervan door de afzender opzettelijk verkeerdelijk in het cognossement is opgegeven. § 13. Goederen van ontvlambare, ontplofbare of gevaarlijke aard, waarvan de vervoerder, de kapitein of de agent van de vervoerder geen toestemming zou hebben gegeven tot het laden, wanneer hij de aard of de gesteldheid daarvan gekend had, mogen te allen tijde en op iedere plaats door de vervoerder worden gelost, vernietigd of onschadelijk gemaakt zonder schadevergoeding, en de afzender van deze goederen is aansprakelijk voor alle schade en onkosten, rechtstreeks of onrechtstreeks ontstaan ten gevolge van het laden ervan. Indien een van deze goederen, ingeladen met voorkennis en toestemming van de vervoerder, een gevaar wordt voor het schip of de lading, mag het eveneens door de vervoerder worden gelost, vernietigd of onschadelijk gemaakt zonder enige aansprakelijkheid van de vervoerder, tenzij voor averij-grosse, indien daartoe gronden bestaan.
Art. 2.6.2.7. Aansprakelijkheidsgronden en aangestelden § 1. De ontheffingen en beperkingen van aansprakelijkheid bepaald in deze onderafdeling zijn van toepassing op iedere vordering tegen de vervoerder strekkende tot vergoeding van verlies van of schade aan goederen die het voorwerp van een zeevervoerovereenkomst uitmaken, ongeacht of de vordering wordt gegrond op de aansprakelijkheid uit overeenkomst dan wel op aansprakelijkheid buiten overeenkomst. § 2. Wordt een zodanige vordering ingesteld tegen een aangestelde van de vervoerder, dan kan deze aangestelde zich beroepen op de ontheffingen en beperkingen van aansprakelijkheid waarop de vervoerder zich op grond van deze onderafdeling kan beroepen. § 3. Het totaal van de bedragen, verhaalbaar op de vervoerder en zijn aangestelden, mag in dit geval de in deze onderafdeling bepaalde grens niet overtreffen. § 4. De aangestelde kan zich evenwel niet beroepen op de bepalingen van dit artikel, wanneer bewezen is dat de schade is ontstaan uit een handeling of nalaten van deze aangestelde, gepleegd hetzij met het opzet schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met het bewustzijn dat er waarschijnlijk schade uit zou voortvloeien.
Art. 2.6.2.8. Afwijkende bedingen en charterpartijen § 1. Een vervoerder is vrij zijn rechten en ontheffingen geheel of gedeeltelijk op te geven of zijn aansprakelijkheden en verbintenissen te vermeerderen, zoals deze en gene in deze onderafdeling zijn bepaald, mits deze afstand of deze vermeerdering wordt vermeld in het de afzender afgegeven cognossement. § 2. Geen bepaling van deze onderafdeling is van toepassing op charterpartijen; wanneer cognossementen of soortgelijke stukken worden afgegeven voor een bevracht schip, zijn deze evenwel aan de voorschriften van deze onderafdeling onderworpen. § 3. Geen bepaling van deze onderafdeling mag worden beschouwd als een beletsel voor de opneming in een cognossement van enig geoorloofd beding omtrent averij-grosse.
Art. 2.6.2.9. Bijzondere verladingen Ongeacht de bepalingen der voorgaande artikelen zijn een vervoerder, kapitein of agent van de vervoerder en een afzender vrij, omtrent bepaalde goederen, welke ook, een overeenkomst aan te gaan met zodanige bedingen als hen goed zullen dunken aangaande : 1° de aansprakelijkheid en de verplichtingen van de vervoerder betreffende deze goederen;2° de rechten en ontheffingen van de vervoerder ten aanzien van deze goederen;3° zijn verplichtingen in verband met de zeewaardigheid van het schip, voor zover dit beding niet strijdig is met de openbare orde;4° de zorg en achtzaamheid van zijn aangestelden of agenten wat betreft de inlading, de behandeling, de stuwing, het vervoer, de bewaking, de verzorging en de lossing van de over zee vervoerde goederen; mits in dit geval geen cognossement is of wordt uitgegeven en de bepalingen van de gemaakte afspraak opgenomen zijn in een ontvangstbewijs, dat een niet verhandelbaar document is en daarvan melding maakt.
Elke zo gesloten overeenkomst heeft volledig rechtsgevolg.
Dit artikel is echter niet van toepassing op gewone handelsverschepingen, uitgevoerd binnen gewone handelsverrichtingen, maar slechts op andere verladingen, waarbij de aard en de gesteldheid van de te vervoeren goederen en de omstandigheden, de bedingen en de voorwaarden, waaronder het vervoer plaats moet vinden van aard zijn een bijzondere overeenkomst te rechtvaardigen.
Art. 2.6.2.10. Tijd voor inlading en na lossing Geen bepaling van deze afdeling verbiedt een vervoerder of een afzender in een overeenkomst bedingen, voorwaarden, voorbehouden of ontheffingen betreffende de verplichtingen en aansprakelijkheden van de vervoerder of het schip op te nemen betreffende verlies of schade aan de goederen overkomen, of in verband met de bewaking, verzorging en behandeling ervan, vóór de inlading in of volgend op de lossing uit het schip, waarmee de goederen over zee worden vervoerd. Afdeling 2. - Bijzondere bepalingen
Art. 2.6.2.11. Begrippen In deze onderafdeling wordt verstaan onder : 1° "zeevervoerovereenkomst" : elke overeenkomst waarbij een partij, vervoerder genoemd, zich er tegenover een afzender en tegen vergoeding toe verbindt om goederen te vervoeren over zee; 2° "bestemmeling" : degene die overeenkomstig artikel 2.6.2.25 recht heeft op aflevering; 3° "vertraging" : de overschrijding van de termijn overeengekomen voor aflevering van de goederen op de plaats van bestemming. Art. 2.6.2.12. Rechtsmacht Onverminderd andere bevoegdheidsgronden zijn de Belgische rechters bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen betreffende zeevervoerovereenkomsten voor vervoer naar of uit België.
Art. 2.6.2.13. Internationale toepassing Deze onderafdeling is van toepassing op elk vervoer naar of uit een haven van België.
Zij is van bijzonder dwingend recht.
Art. 2.6.2.14. Materiële toepassing Deze onderafdeling is van toepassing op zeevervoerovereenkomsten.
Zij is eveneens van toepassing op het vervoer van levende dieren.
Art. 2.6.2.15. Paramount-beding De toepasselijkheid van deze afdeling van het Belgisch Scheepvaartwetboek moet worden vermeld op het vervoersdocument.
Art. 2.6.2.16. Andere regelgeving Titel VIII van boek III van het Burgerlijk Wetboek en titel 4 van boek X van het Wetboek van economisch recht zijn niet op zeevervoerovereenkomsten van toepassing.
Art. 2.6.2.17. Afwijkende bedingen § 1. Bedingen die van deze onderafdeling afwijken zijn nietig. § 2. In afwijking van § 1, kan worden afgeweken van : 1° artikel 2.6.2.14, tweede lid, met dien verstande dat geen afbreuk mag worden gedaan aan artikel 2.6.2.20; 2° artikel 2.6.2.18, § 1, eerste lid; 3° artikel 2.6.2.22, § 2 en 3.
Art. 2.6.2.18. Aanlevering van de goederen § 1. De afzender moet de goederen klaar voor vervoer aanleveren.
De goederen moeten zich in een zodanige staat bevinden dat zij het voorgenomen vervoer, met inbegrip van belading, behandeling, stuwing, sjorring en lossing, kunnen doorstaan en geen letsel of schade veroorzaken aan personen respectievelijk goederen. § 2. Ingeval een laadkist of een voertuig geladen wordt door de afzender, dient deze de inhoud van de laadkist of van het voertuig behoorlijk en zorgvuldig te stuwen en te sjorren, zodat deze geen letsel of schade veroorzaakt.
Art. 2.6.2.19. Deklading § 1. Goederen mogen uitsluitend aan dek worden vervoerd : 1° ingeval deze vervoerwijze wettelijk verplicht is;2° ingeval de goederen worden vervoerd in of op laadkisten of voertuigen die geschikt zijn om aan dek te worden vervoerd, en het dek bijzonder is uitgerust om dergelijke laadkisten of voertuigen te vervoeren;of 3° ingeval het vervoer aan dek in overeenstemming is met de vervoerovereenkomst of met de gebruiken in de desbetreffende handel. § 2. Ingeval in het vervoersdocument wordt vermeld dat de goederen aan dek worden vervoerd en de goederen daadwerkelijk aan dek worden vervoerd, kan de vervoerder zijn aansprakelijkheid voor schade die het gevolg is van zijn handelen of nalaten, begaan hetzij met het opzet de schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met het bewustzijn dat er waarschijnlijk schade uit zou voortvloeien, niet uitsluiten, noch beperken.
Art. 2.6.2.20. Levende dieren Ingeval wordt bedongen dat onderafdeling 1 van deze afdeling niet van toepassing is op het vervoer van levende dieren, kan de aansprakelijkheid van de vervoerder voor schade die het gevolg is van zijn handelen of nalaten, begaan hetzij met het opzet de schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met het bewustzijn dat er waarschijnlijk schade uit zou voortvloeien, niet worden uitgesloten, noch beperkt.
Art. 2.6.2.21. Verhandelbaarheid van het vervoersdocument Tenzij het vervoersdocument een andersluidende vermelding bevat, is het verhandelbaar.
Art. 2.6.2.22. Vracht § 1. De afzender moet de overeengekomen vracht betalen. § 2. Wanneer de afzender minder goederen ten vervoer aanbiedt dan overeengekomen, is hij niettemin verplicht de volle vracht te betalen voor de gehele overeengekomen lading, behoudens in geval van overmacht. § 3. Wanneer de afzender de overeengekomen goederen niet ter vervoer aanbiedt, is hij verplicht als forfaitaire schadevergoeding de helft van de overeengekomen vracht te betalen.
Art. 2.6.2.23. Beschikkingsrecht Zolang de goederen niet ter bestemming zijn aangekomen en de bestemmeling niet om aflevering heeft verzocht mag de afzender over de goederen beschikken en moet de vervoerder diens onderrichtingen volgen.
De afzender moet de vervoerder vergoeden voor alle door de uitvoering van de onderrichtingen veroorzaakte kosten en schade en de volledige vracht betalen.
Art. 2.6.2.24. Rechtspositie van de bestemmeling De rechten en plichten van de bestemmeling, die niet terzelfdertijd de afzender is, worden beheerst door de bepalingen van deze afdeling en door deze van het vervoersdocument. Indien geen vervoersdocument werd uitgegeven, gelden te dien aanzien de bepalingen vervat in de vervoerovereenkomst, voor zover deze aan de bestemmeling wordt meegedeeld vóór hij om de aflevering van de goederen heeft gevraagd.
De instemming van de bestemmeling, die niet terzelfdertijd de afzender is, met een rechtsmacht-, rechtskeuze- of arbitragebeding wordt niet bewezen door het loutere feit dat de bestemmeling het vervoersdocument zonder voorbehoud heeft aangenomen of de aflevering van de goederen heeft gevraagd en bekomen.
Art. 2.6.2.25. Recht op aflevering § 1. Ingeval een verhandelbaar vervoersdocument is uitgegeven, heeft uitsluitend de houder, die er minstens één origineel van aanbiedt, recht op aflevering van de goederen. Indien meer dan één origineel werd uitgegeven, kan het vervoersdocument bepalen dat de houder alle originelen moet aanbieden. § 2. Ingeval een niet-verhandelbaar vervoersdocument werd uitgegeven, heeft uitsluitend de erin vermelde rechthebbende recht op aflevering van de goederen, tenzij dit recht werd overgedragen overeenkomstig het gemeen recht of de afzender tijdig een andersluidende onderrichting verstrekt. Tenzij het vervoersdocument een andersluidende vermelding bevat, moet het niet in origineel worden aangeboden. § 3. Ingeval geen vervoersdocument werd uitgegeven, wordt degene die recht heeft op aflevering aangeduid in of door middel van de vervoerovereenkomst, onverminderd het recht van de afzender om tijdig een andersluidende onderrichting te verstrekken. § 4. Indien meer dan één persoon om aflevering van de goederen verzoekt, kan de vervoerder een sekwester laten aanstellen, die de goederen onder zich houdt tot is bepaald aan wie de goederen moeten worden afgeleverd. De vervoerder richt daartoe een verzoekschrift aan de voorzitter van de ondernemingsrechtbank. De kosten van de sekwester komen ten laste van de door de voorzitter aangeduide ladingbelanghebbende of ladingbelanghebbenden.
Art. 2.6.2.26. Betaling van vracht en andere kosten § 1. Ingeval de vervoerovereenkomst of het vervoersdocument vermeldt dat de vracht betaald werd, kan de vervoerder tegenover de bestemmeling, die niet de afzender is, met betrekking tot de vracht op geen enkele wijze rechten laten gelden. § 2. Zodra de bestemmeling om aflevering van de goederen heeft verzocht, is hij gehouden tot betaling van de kosten die met betrekking tot de goederen in de bestemmingshaven zijn ontstaan.
Art. 2.6.2.27. Retentierecht De vervoerder heeft een retentierecht op de lading die zich onder zijn hoede bevindt en waarop de schuldvordering betrekking heeft.
Het retentierecht is tegenstelbaar aan de eigenaar van de goederen waarop dat recht betrekking heeft.
De vervoerder mag de lading echter niet aan boord houden. Hij kan tijdens het lossen vorderen dat de goederen door een derde zullen worden bewaard, tot zijn schuldvordering voldaan is.
De vervoerder kan geen retentierecht meer uitoefenen wanneer een voldoende zekerheid is gesteld.
Art. 2.6.2.28. Ladingvoorrecht De vordering van de vervoerder tot betaling van bedragen die hem door de bestemmeling zijn verschuldigd in rechtstreeks verband met de vervoerde goederen is op deze goederen bevoorrecht. Het voorrecht kan worden uitgeoefend gedurende vijftien dagen na de aflevering, voor zover de goederen niet werden overhandigd aan een derde. Het heeft dezelfde rang als het voorrecht omschreven in artikel 20, 7° van de Hypotheekwet.
Art. 2.6.2.29. Sekwester over de lading Indien de vervoerder niet onmiddellijk tot aflevering van de goederen kan overgaan, kan hij de aanstelling van een sekwester vorderen. De vervoerder richt daartoe een verzoekschrift aan de voorzitter van de ondernemingsrechtbank. De kosten van de sekwester zijn ten laste van de vervoerder, onverminderd zijn recht om ze terug te vorderen van een andere partij.
Art. 2.6.2.30. Vertraging § 1. De vervoerder is aansprakelijk voor vertraging. § 2. De vordering tot schadevergoeding wegens vertraging vervalt als aan de vervoerder geen schriftelijk voorbehoud is gericht binnen eenentwintig kalenderdagen na de aflevering van de goederen. § 3. De aansprakelijkheid van de vervoerder voor schade veroorzaakt door vertraging, met uitzondering van schade aan of verlies van de goederen, is beperkt tot tweeëneenhalf maal de vracht verschuldigd voor de met vertraging afgeleverde goederen.
Ingeval de vertraging zowel verlies van of schade aan de goederen als andere schade heeft veroorzaakt, mag de totale schadevergoeding deze voor totaal verlies van de goederen, berekend overeenkomstig artikel 2.6.2.6, niet overtreffen.
De vervoerder kan zijn aansprakelijkheid niet beperken ingeval wordt bewezen dat het verlies of de schade het gevolg is van een handelen of een nalaten van de vervoerder, begaan hetzij met het opzet de schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met het bewustzijn dat er waarschijnlijk schade uit zou voortvloeien.
Art. 2.6.2.31. Niet afgehaalde goederen § 1. Ingeval de bestemmeling de goederen niet afhaalt kan de vervoerder machtiging vragen om de goederen te verkopen. § 2. De vervoerder dient hiertoe vooraf de afzender, de bestemmeling en in voorkomend geval de partij aan wie hij volgens de vervoerovereenkomst een aankomstbericht moet zenden, bij aangetekende zending in gebreke te stellen om de goederen binnen een termijn van één maand af te halen. Deze ingebrekestelling dient uitdrukkelijk te vermelden dat, indien hieraan geen gevolg wordt gegeven, zal worden overgegaan tot verkoop van de goederen overeenkomstig dit artikel.
Ingeval de identiteit of de woonplaats van één of meer van voornoemde personen ondanks redelijke inspanningen niet kan worden achterhaald, of indien deze ingebrekestelling gelet op de omstandigheden van het geval nutteloos zou zijn, kan deze ingebrekestelling achterwege worden gelaten.
De ingebrekestelling kan ten vroegste worden verstuurd twee maanden na de lossing van de goederen uit het schip, tenzij bijzondere omstandigheden een kortere termijn rechtvaardigen. § 3. Ingeval de in paragraaf 2 bedoelde ingebrekestelling zonder gevolg blijft, richt de vervoerder een verzoekschrift aan de voorzitter van de ondernemingsrechtbank. Onverminderd artikel 1026 van het Gerechtelijk Wetboek, vermeldt het verzoekschrift : 1° de feiten;2° een omschrijving van de goederen;3° desgevallend de bedragen die aan de vervrachter verschuldigd blijven;4° ingeval de in paragraaf 2 bedoelde ingebrekestelling achterwege werd gelaten, de redenen waarom dit gebeurd is;5° ingeval de in paragraaf 2 bedoelde wachttermijn niet werd toegepast, de redenen die een kortere termijn rechtvaardigen;6° de wijze waarop wordt voorgesteld tot verkoop over te gaan. § 4. Op het verzoekschrift wordt eerst beslist drie dagen nadat het bij gerechtsbrief ter kennis is gebracht van de partijen aan wie de ingebrekestelling bedoeld in paragraaf 2 werd gericht, met verzoek om binnen die termijn hun opmerkingen aan de voorzitter te doen toekomen. § 5. Indien de voorzitter het verzoek gegrond verklaart, bepaalt hij het bedrag van de schuldvordering van de vervoerder en de wijze waarop tot verkoop zal worden overgegaan. Indien redelijkerwijze kan worden aangenomen dat de opbrengst van de verkoop lager zal liggen dan het bedrag van de schuldvordering van de vervoerder, kan de voorzitter, op verzoek van de vervoerder, bepalen dat de goederen in eigendom aan de vervoerder zullen overgaan en dat diens schuldvordering daardoor, ten belope van de door de voorzitter bepaalde waarde van de goederen, vervalt. § 6. De beschikking wordt bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de partijen aan wie de ingebrekestelling bedoeld in paragraaf 2 werd gericht.
Onder voorbehoud van paragraaf 7 is de beschikking tot verkoop uitvoerbaar na het verstrijken van een termijn van tien dagen vanaf de kennisgeving. Derdenverzet tegen deze beschikking dient op straffe van verval te worden ingesteld binnen een termijn van tien dagen vanaf de kennisgeving. § 7. Indien één of meer van de in paragraaf 2 bedoelde ingebrekestellingen achterwege werd gelaten, dient de beschikking te worden bekendgemaakt : 1° in het Belgisch Staatsblad;2° op de website van het Belgisch Scheepsregister;3° op de desgevallend bijkomend door de Koning voorgeschreven elektronische wijze. De beschikking tot verkoop is in dit geval slechts uitvoerbaar na het verstrijken van een termijn van één maand vanaf de laatste publicatie.
Derdenverzet tegen deze beschikking dient op straffe van verval te worden ingesteld binnen een termijn van één maand vanaf deze publicatie. § 8. Indien de verkoop meer opbrengt dan het bedrag van de schuldvordering van de vervoerder, wordt het saldo in de Deposito- en Consignatiekas gestort. Het aldus in bewaring gegeven bedrag vervalt, in hoofdsom en interesten, van rechtswege aan de Schatkist vijf jaar na de bewaargeving, tenzij dat bedrag binnen die termijn door een rechthebbende, zijn vertegenwoordigers, zijn rechtsopvolgers of zijn schuldeisers is opgevorderd. § 9. Indien de verkoop onvoldoende opbrengt om de schuldvordering van de vervoerder te dekken, behoudt deze voor het saldo alle rechten waarover hij krachtens de overeenkomst of de wet beschikt. § 10. De vervoerder die overeenkomstig de bepalingen van dit artikel is overgegaan tot verkoop van de goederen is bevrijd ten opzichte van de rechthebbenden op de lading, die enkel nog rechten kunnen laten gelden op het saldo van de verkoopopbrengst.
Art. 2.6.2.32. Vorderingsrecht De rechtsvordering tot vergoeding van verlies of beschadiging van de vervoerde goederen of van vertraging kan uitsluitend worden ingesteld door de afzender en de bestemmeling.
De bestemmeling moet niet bewijzen dat hij de schade heeft geleden.
De afzender moet wel bewijzen dat hij de schade heeft geleden, tenzij de bestemmeling geen schadevergoeding heeft gevorderd.
Indien beiden recht op schadevergoeding hebben, is betaling aan de ene bevrijdend ten opzichte van de andere.
Elke daad die de verjaring schorst of stuit ten aanzien van één van beiden, strekt tot voordeel van de andere.
Art. 2.6.2.33. Verjaring § 1. Regresvorderingen van de vervoerder kunnen worden ingesteld binnen drie maanden nadat tegen de eiser een rechtsvordering is ingesteld of nadat hij het schadegeval in der minne heeft geregeld. § 2. Vorderingen van de vervoerder tegen de afzender en de bestemmeling in verband met de totstandkoming, uitvoering en beëindiging van een vervoerovereenkomst verjaren door verloop van twee jaar na het feit waaruit de vordering is ontstaan of na de beëindiging van de vervoerovereenkomst, naargelang welk tijdstip het vroegste valt.
Regresvorderingen kunnen worden ingesteld binnen drie maanden nadat tegen de eiser een rechtsvordering is ingesteld of nadat hij het schadegeval in der minne heeft geregeld. Afdeling 2. - Passagiersvervoer
Onderafdeling 1. - PAL-Verdrag Art. 2.6.2.34. Begrippen In deze onderafdeling wordt verstaan onder : 1° "vervoerder" : een persoon door of namens welke een vervoerovereenkomst is gesloten, ongeacht de vraag of het vervoer feitelijk door deze persoon of door een feitelijke vervoerder wordt verzorgd;2° "feitelijke vervoerder" : een andere persoon dan de vervoerder, of het nu de eigenaar, de bevrachter of de exploitant van het schip betreft, die geheel of gedeeltelijk het vervoer feitelijk verricht;3° "vervoerder die het vervoer feitelijk geheel of gedeeltelijk verricht" : de feitelijke vervoerder, of, voor zover de vervoerder zelf het vervoer verricht, de vervoerder;4° "passagiervervoerovereenkomst over zee" : een door of namens een vervoerder gesloten overeenkomst voor het vervoer over zee, tegen vergoeding, van een passagier of, in voorkomend geval, van een passagier en zijn bagage; 5° "passagier", in afwijking van artikel 2.1.1.3, 8° : iedere persoon vervoerd op een schip : a) krachtens een passagiervervoerovereenkomst over zee, of b) die met toestemming van de vervoerder een voertuig of levende dieren begeleidt, waaromtrent een niet onder het PAL-Verdrag, de PAL-Verordening of deze onderafdeling vallende overeenkomst voor goederenvervoer is gesloten;6° "bagage" : elk voorwerp of voertuig dat krachtens een passagiervervoerovereenkomst over zee door de vervoerder wordt vervoerd, met uitzondering van : a) goederen of voertuigen vervoerd krachtens een charterpartij, een cognossement of een overeenkomst welke hoofdzakelijk het vervoer van goederen betreft, en b) levende dieren;7° "hutbagage" : de bagage die zich in de kajuit van de passagier bevindt, die in zijn bezit is of die hij onder zijn hoede of toezicht heeft.Behalve voor de toepassing van de begripsomschrijving onder 9°, artikel 2.6.2.37, § 2 en artikel 2.6.2.40, § 8, tweede lid en § 9, tweede en derde lid, omvat de hutbagage de bagage die de passagier in of op zijn voertuig heeft; 8° "verlies of beschadiging van bagage" : mede het materiële nadeel voortvloeiende uit het feit dat de bagage niet binnen een redelijke periode, te rekenen vanaf de aankomst van het schip waarop de bagage is vervoerd of had moeten worden vervoerd, aan de passagier werd afgeleverd, maar niet de vertraging voortvloeiende uit arbeidsconflicten;9° "vervoer" : de volgende periodes : a) wat de passagier en zijn hutbagage betreft, de periode gedurende welke de passagier en/of zijn hutbagage zich aan boord van het schip bevinden, gedurende het in- en ontschepen en de periode tijdens welke de passagier en zijn hutbagage te water worden vervoerd van de kade naar het schip of omgekeerd indien de prijs van dit vervoer begrepen is in die van het biljet of indien het schip dat voor dat bijkomend vervoer wordt gebruikt, door de vervoerder ter beschikking van de passagier werd gesteld.Het vervoer omvat wat de passagier betreft echter niet de periode tijdens welke deze zich in een zeestation of op een kade of in of op een ander havenwerk bevindt; b) wat de hutbagage betreft, eveneens de periode tijdens welke de passagier zich in een zeestation of op een kade of in of op een ander havenwerk bevindt als deze bagage door de vervoerder of zijn aangestelde of lasthebber werd overgenomen en nog niet aan de passagier werd terugbezorgd;c) wat andere bagage dan hutbagage betreft, de periode tussen het tijdstip waarop de vervoerder, zijn aangestelde of lasthebber de bagage te land of aan boord heeft overgenomen en het tijdstip waarop ze door de vervoerder, diens aangestelde of lasthebber werd teruggegeven;10° "internationaal vervoer" : elk vervoer waarvan volgens de passagiervervoerovereenkomst over zee de plaats van vertrek en die van bestemming in twee verschillende Staten liggen of in één enkele Staat als er volgens de passagiervervoerovereenkomst over zee of het voorziene vaarplan een tussenliggende aanloophaven in een andere Staat is;11° "Verdragsluitende Staat" : een Staat die gebonden is door het PAL-Verdrag;12° "rekeneenheid" : het bijzonder trekkingsrecht zoals omschreven door het Internationaal Monetair Fonds. Art. 2.6.2.35. Internationale en materiële toepassing § 1. Deze onderafdeling is van toepassing op : 1° passagiervervoerovereenkomsten over zee voor internationaal vervoer waarop noch de PAL-Verordening, noch het PAL-Verdrag van toepassing is, met inbegrip van vervoer met luchtkussenvaartuigen;2° passagiervervoerovereenkomsten over zee voor binnenlands vervoer met een schip van Klasse C of D als bedoeld in artikel 4 van richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen (Herschikking), met inbegrip van vervoer met luchtkussenvaartuigen. Deze afdeling is mede van toepassing op het commercieel vervoer dat krachtens een passagiervervoerovereenkomst over zee wordt verricht door Staten of andere publiekrechtelijke rechtspersonen.
De bijlage bij het PAL-Verdrag geldt mede als bijlage bij deze onderafdeling en vormt er een integrerend deel van. § 2. Niettegenstaande paragraaf 1 is deze onderafdeling niet van toepassing als het vervoer onderworpen is aan een stelsel van burgerlijke aansprakelijkheid waarin is voorzien door andere bepalingen betreffende het vervoer van reizigers of bagage met een ander vervoermiddel en voor zover die bepalingen op het zeevervoer moeten worden toegepast.
Art. 2.6.2.36. Andere regelgeving § 1. Onder voorbehoud van de PAL-Verordening zijn de rechtstreeks werkende bepalingen van het PAL-Verdrag van toepassing op internationaal vervoer dat valt binnen het in artikel 2 van dat verdrag omschreven toepassingsgebied.
Het PAL-Verdrag wordt toegepast met inachtneming van de PAL-Richtsnoeren, welke als bindend moeten worden beschouwd. § 2. Deze afdeling geldt onder voorbehoud van : 1° de PAL-Verordening;2° de Passagiersrechtenverordening;3° de wet van 25 december 2016 betreffende de verwerking van passagiersgegevens. § 3. Deze afdeling laat onverlet de rechten en verbintenissen van de vervoerder, de feitelijke vervoerder en hun aangestelden of lasthebbers, zoals die zijn omschreven in de internationale verdragen betreffende de beperking van aansprakelijkheid van scheepseigenaars, in het bijzonder in het LLMC-Verdrag, en hoofdstuk 2 van titel 2 van boek 3 van deel 2 van dit wetboek. § 4. Niemand kan overeenkomstig deze onderafdeling aansprakelijk worden gesteld voor schade voortvloeiend uit een nucleair ongeval : 1° ingeval de exploitant van een nucleaire installatie aansprakelijk is voor dergelijke schade, hetzij krachtens het Verdrag inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van kernenergie, opgemaakt te Parijs op 29 juli 1960 en goedgekeurd bij de wet van 1 augustus 1966, hetzij krachtens het Verdrag inzake wettelijke aansprakelijkheid voor kernschade, opgemaakt te Wenen op 21 mei 1963, dan wel krachtens enige van kracht zijnde wijziging hiervan of enig van kracht zijnd protocol hierbij;2° ingeval de exploitant van een nucleaire installatie aansprakelijk is voor dergelijke schade op grond van de wet van 22 juli 1985 betreffende de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie of krachtens een nationale wetgeving betreffende de aansprakelijkheid voor dergelijke schade, op voorwaarde dat die wetgeving ten opzichte van de personen die dergelijke schade kunnen ondergaan, in elk opzicht even gunstig is als de onder 1° bedoelde verdragen, dan wel krachtens enige van kracht zijnde wijziging daarvan of enig van kracht zijnd protocol daarbij. Art. 2.6.2.37. Afwijkende bedingen § 1. Elk contractueel beding dat is overeengekomen vóór het voorval dat het overlijden of persoonlijk letsel van de passagier, dan wel verlies of beschadiging van zijn bagage heeft veroorzaakt en dat de vervoerder van zijn aansprakelijkheid uit hoofde van deze onderafdeling ten opzichte van de passagier ontheft of voorziet in een lagere aansprakelijkheidsgrens dan in deze afdeling is bepaald, tenzij als bepaald in paragraaf 2 of de bewijslast die op de vervoerder of feitelijke vervoerder rust, omkeert, dan wel tot gevolg heeft dat de keuze van de rechtbank waar de vordering wordt ingesteld, wordt beperkt, is nietig. De nietigheid van het beding leidt evenwel niet tot de nietigheid van de passagiervervoerovereenkomst over zee, welke aan de bepalingen van deze onderafdeling onderworpen blijft. § 2. Een vervoerder en de passagier kunnen overeenkomen dat de aansprakelijkheid van de vervoerder met ten hoogste 330 rekeneenheden kan worden verminderd bij schade aan een voertuig en met ten hoogste ten hoogste 149 rekeneenheden per passagier bij verlies of beschadiging van andere bagage, waarbij dit bedrag van het geleden verlies of de geleden schade wordt afgetrokken. § 3. De vervoerder en de passagier kunnen uitdrukkelijk en schriftelijk hogere aansprakelijkheidsgrenzen overeenkomen dan deze bepaald bij artikel 2.6.2.40, § 5, laatste lid, § 6, § 8, tweede lid en § 9, tweede en derde lid.
Art. 2.6.2.38. Informatie ten behoeve van de passagiers De vervoerder en/of de feitelijke vervoerder moeten ervoor zorgen dat de passagiers passende en begrijpelijke informatie wordt verstrekt over hun rechten uit hoofde van deze onderafdeling.
Indien de passagiervervoerovereenkomst over zee in België is gesloten, wordt die informatie verstrekt in alle verkooppunten, met inbegrip van verkoop per telefoon of internet. Wanneer de vertrekplaats in België is gelegen, wordt die informatie voor de afvaart verstrekt. In alle andere gevallen wordt die informatie uiterlijk bij de afvaart verstrekt. Voor zover ofwel de vervoerder of de feitelijke vervoerder heeft voldaan aan de informatieverplichting van dit artikel, is de ander niet tot informatieverstrekking gehouden. De informatie wordt verstrekt in de meest geschikte vorm.
Om aan de informatieverplichting uit hoofde van dit artikel te voldoen, verstrekken de vervoerder en de feitelijke vervoerder minstens de informatie die is neergelegd in een door de Europese Commissie opgesteld en openbaar gemaakt overzicht van de bepalingen van de PAL-Verordening.
Art. 2.6.2.39. Kennisgeving van verlies of beschadiging van bagage § 1. De passagier moet een schriftelijke kennisgeving richten aan de vervoerder of diens lasthebber : 1° in geval van zichtbare beschadiging van bagage : a) voor hutbagage, vóór of op het tijdstip van de ontscheping van de passagier;b) voor ander bagage, vóór of op het tijdstip van het afleveren;2° bij verborgen schade aan de bagage of verlies daarvan, binnen 15 dagen na de datum van de ontscheping, de datum van de aflevering of de datum waarop die aflevering had moeten plaatsvinden. § 2. Indien de passagier de bepalingen van dit artikel niet naleeft, wordt hij, tenzij het tegendeel wordt bewezen, verondersteld zijn bagage te hebben ontvangen in goede staat. § 3. Schriftelijke kennisgeving is overbodig indien de staat van de bagage bij het in ontvangst nemen ervan op tegenspraak werd vastgesteld of onderzocht.
Art. 2.6.2.40. Aansprakelijkheid van de vervoerder § 1. Bij overlijden of persoonlijk letsel van de passagier of bij verlies of beschadiging van bagage kan tegen de vervoerder of de feitelijke vervoerder geen andere vordering tot schadevergoeding worden ingesteld dan op grond van deze onderafdeling. § 2. In dit artikel wordt verstaan onder : 1° "scheepvaartincident" : schipbreuk, kapseizen, aanvaring of stranden van het schip, explosie of brand aan boord, of defect aan het schip;2° "schuld of nalatigheid van de vervoerder" : mede de schuld of nalatigheid van de aangestelden van de vervoerder, handelend binnen het kader van hun dienstverband;3° "defect aan het schip" : ieder niet of gebrekkig functioneren of iedere niet-overeenstemming met toepasselijke veiligheidsvoorschriften van enig deel van het schip of de uitrusting ervan wanneer deze worden gebruikt voor : a) ontsnapping, evacuatie, inscheping en ontscheping van passagiers;b) aandrijving, besturing, veilig navigeren, afmeren, of ankeren;c) het aankomen op of vertrekken van een aanleg- of ankerplaats;d) schadebeheersing na onderlopen van het schip;e) het te water laten van de reddinguitrusting. § 3. De aansprakelijkheid van de vervoerder krachtens dit artikel betreft slechts de schade als gevolg van incidenten die zich tijdens het vervoer hebben voorgedaan. § 4. De last om te bewijzen dat het incident dat de schade heeft veroorzaakt zich tijdens het vervoer heeft voorgedaan, en om de omvang van de schade aan te tonen, berust bij de eiser. § 5. Ingeval schade door dood of letsel van de passagier is veroorzaakt door een scheepvaartincident is de vervoerder wat die passagier betreft en per afzonderlijk incident aansprakelijk tot een bedrag van 250.000 rekeneenheden.
De vervoerder is echter niet aansprakelijk indien hij bewijst dat het incident : 1° het gevolg is van een daad van oorlog, vijandigheden, burgeroorlog, opstand of een natuurverschijnsel van uitzonderlijke, onvermijdelijke en onbedwingbare aard, of 2° geheel is veroorzaakt door een handeling of verzuim van een derde met de bedoeling het incident te veroorzaken. Ingeval en voor zover de schade bovengenoemde grens te boven gaat, is de vervoerder verder aansprakelijk tot een bedrag van 400.000 rekeneenheden per passagier, per afzonderlijk incident, tenzij de vervoerder bewijst dat het incident dat de schade heeft veroorzaakt niet aan de schuld of nalatigheid van de vervoerder te wijten is. § 6. Indien schade door dood of letsel van de passagier niet is veroorzaakt door een scheepvaartincident, is de vervoerder aansprakelijk indien het incident dat de schade heeft veroorzaakt aan de schuld of de nalatigheid van de vervoerder te wijten is. De aansprakelijkheid van de vervoerder is beperkt tot een bedrag van 400.000 rekeneenheden per passagier, per afzonderlijk incident. De last om te bewijzen dat er sprake is van schuld of nalatigheid berust bij de eiser. § 7. In afwijking van de paragrafen 5 en 6 is de vervoerder voor schade door dood of letsel van de passagier als gevolg van een van de risico's genoemd in punt 2.2 van de PAL- Richtsnoeren niet verder aansprakelijk dan het laagste bedrag van de volgende bedragen : 1° 250.000 rekeneenheden per passagier, per afzonderlijk incident; of 2° 340 miljoen rekeneenheden per schip, per afzonderlijk incident. Met betrekking tot vorderingen voor overlijden of persoonlijk letsel van passagiers, die veroorzaakt zijn door een van de in 2.2 van de PAL- Richtsnoeren bedoelde risico's, kunnen de vervoerder en de feitelijke vervoerder hun aansprakelijkheid beperken overeenkomstig het LLMC-Verdrag of hoofdstuk 2 van titel 2 van boek 3 van deel 2 van dit wetboek, naargelang het geval. § 8. Bij schade geleden als gevolg van het verlies of de beschadiging van hutbagage is de vervoerder aansprakelijk indien het incident dat de schade heeft veroorzaakt aan de schuld of nalatigheid van de vervoerder te wijten is. Bij schade veroorzaakt door een scheepvaartincident wordt schuld of nalatigheid van de vervoerder vermoed.
De aansprakelijkheid van de vervoerder bij verlies of beschadiging van hutbagage beloopt ten hoogste 2.250 rekeneenheden per passagier, per vervoer.
Bij verlies of beschadiging van mobiliteitshulpmiddelen of andere specifieke hulpmiddelen die worden gebruikt door een passagier met beperkte mobiliteit, wordt de aansprakelijkheid van de vervoerder bepaald op grond van het eerste lid. De vergoeding moet overeenstemmen met de vervangingswaarde van de betrokken hulpmiddelen of, in voorkomend geval, met de reparatiekosten. § 9. Bij schade geleden als gevolg van het verlies of de beschadiging van andere bagage dan hutbagage is de vervoerder aansprakelijk, tenzij deze bewijst dat het incident dat de schade heeft veroorzaakt niet aan de schuld of nalatigheid van de vervoerder te wijten is.
De aansprakelijkheid van de vervoerder bij verlies of beschadiging van voertuigen, met inbegrip van alle in of op het voertuig vervoerde bagage, beloopt ten hoogste 12.700 rekeneenheden per voertuig, per vervoer.
De aansprakelijkheid van de vervoerder bij verlies of beschadiging van andere bagage dan deze bedoeld in paragraaf 8 of in het vorige lid beloopt ten hoogste 3.375 rekeneenheden per passagier, per vervoer. § 10. De wettelijke interesten en gerechtskosten zijn niet in de artikelen 2.6.2.37, § 3 en 2.6.2.40, § 5, laatste lid, § 6, § 8, tweede lid en § 9, tweede en derde lid bepaalde aansprakelijkheidsgrenzen begrepen. § 11. De vervoerder is niet aansprakelijk voor verlies of beschadiging van geld, verhandelbare effecten, goud, zilverwerk, juwelen, bijouterieën, kunstvoorwerpen of andere waardevolle zaken, tenzij die waardevolle voorwerpen bij hem werden gedeponeerd en hij het ermee eens was om ze veilig te bewaren, in welk geval zijn aansprakelijkheid beperkt is tot het bedrag bepaald in paragraaf 9, derde lid, tenzij overeenkomstig artikel 2.6.2.37, § 3, in gemeen overleg een hogere aansprakelijkheidsgrens werd vastgesteld. § 12. Niets in deze afdeling doet afbreuk aan een recht van verhaal dat de vervoerder tegen een derde zou kunnen hebben, of aan een verweer gebaseerd op de nalatigheid van een medeverantwoordelijke passagier op grond van artikel 2.6.2.45. § 13. Enig vermoeden van schuld of nalatigheid van een partij of toewijzing van de bewijslast aan een partij heeft niet tot gevolg dat bewijsmateriaal ten gunste van die partij niet in overweging wordt genomen.
Art. 2.6.2.41. Feitelijke vervoerder § 1. Ingeval het vervoer geheel of gedeeltelijk aan een feitelijke vervoerder wordt toevertrouwd, blijft de vervoerder aansprakelijk voor het volledige vervoer overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling.
Bovendien is de feitelijke vervoerder, alsook zijn aangestelden en lasthebbers, onderworpen aan de bepalingen van deze onderafdeling en kan hij zich erop beroepen voor het gedeelte van het vervoer dat hij zelf heeft verricht. § 2. De vervoerder is met betrekking tot het door de feitelijke vervoerder verrichte vervoer aansprakelijk voor de handelingen en het verzuim van laatstgenoemde en van diens aangestelden en lasthebbers in de uitoefening van hun taak. § 3. Elke bijzondere overeenkomst waarbij de vervoerder verplichtingen op zich neemt welke niet bij deze onderafdeling opgelegd zijn of afstand van rechten doet welke deze onderafdeling hem toekent, zal ten opzichte van de feitelijke vervoerder slechts gevolg hebben als deze laatste daar uitdrukkelijk en schriftelijk zijn instemming mee heeft betuigd. § 4. In zoverre de vervoerder en de feitelijke vervoerder beiden aansprakelijk zijn, is er hoofdelijke aansprakelijkheid. § 5. Geen enkele bepaling van dit artikel doet afbreuk aan het recht op verhaal tussen de vervoerder en de feitelijke vervoerder.
Art. 2.6.2.42. Aangestelden en lasthebbers Ingeval een rechtsvordering wegens schade waarop deze onderafdeling van toepassing is wordt ingesteld tegen een aangestelde of lasthebber van de vervoerder of van de feitelijke vervoerder, kan die aangestelde of lasthebber, indien hij bewijst dat hij heeft gehandeld in de uitoefening van zijn functie, de verweermiddelen en aansprakelijkheidsgrenzen aanvoeren waarop de vervoerder of de feitelijke vervoerder zich krachtens deze afdeling kunnen beroepen.
Art. 2.6.2.43. Samenloop van vorderingen § 1. De in de artikelen 2.6.2.37, § 3 en 2.6.2.40, § 5, laatste lid, § 6, § 8, tweede lid en § 9, tweede en derde lid vastgestelde aansprakelijkheidsgrenzen worden toegepast op de totale som van de schadevergoeding welke kan worden verkregen in het kader van alle aansprakelijkheidsvorderingen die worden ingesteld bij overlijden of persoonlijk letsel van een passagier of bij verlies of beschadiging van zijn bagage. § 2. Bij vervoer door een feitelijke vervoerder kan de totale som van de schadevergoeding die kan worden verkregen van de vervoerder, en van de feitelijke vervoerder, alsook van hun aangestelden en lasthebbers die handelen in de uitoefening van hun taak, niet hoger zijn dan de hoogste vergoeding die de vervoerder of de feitelijke vervoerder krachtens deze onderafdeling kan worden opgelegd, waarbij geen van de vermelde personen aansprakelijk kan worden gesteld voor een bedrag dat de grens die voor hem van toepassing is, overschrijdt. § 3. In elk geval waarin een aangestelde of een lasthebber van de vervoerder of van de feitelijke vervoerder krachtens artikel 2.6.2.42 van deze onderafdeling zich kan beroepen op de in de artikelen 2.6.2.37, § 3 en 2.6.2.40, § 5, laatste lid, § 6, § 8, tweede lid en § 9, tweede en derde lid bedoelde aansprakelijkheidsgrenzen, kan de totale som van de schadevergoeding welke kan worden verkregen van de vervoerder of, in voorkomende gevallen, van de feitelijke vervoerder en van de aangestelde of lasthebber, die grenzen niet overschrijden.
Art. 2.6.2.44. Verval van het recht op aansprakelijkheidsbeperking § 1. Het voordeel van de in de artikelen 2.6.2.37, § 2 en 3 en 2.6.2.40, § 5, laatste lid, § 6, § 8, tweede lid en § 9, tweede en derde lid bepaalde aansprakelijkheidsgrenzen vervalt voor de vervoerder indien bewezen is dat de schade voortvloeit uit een handeling of een verzuim door de vervoerder, hetzij met de bedoeling die schade te veroorzaken, hetzij uit roekeloosheid en wetend dat dergelijke schade waarschijnlijk daaruit zou voortvloeien. § 2. De aangestelde of de lasthebber van de vervoerder of van de feitelijke vervoerder kan zich niet op deze aansprakelijkheidsgrenzen beroepen ingeval bewezen is dat de schade voortvloeit uit een handeling of verzuim door die aangestelde of lasthebber, hetzij met de bedoeling deze schade te veroorzaken, hetzij uit roekeloosheid en wetend dat dergelijke schade waarschijnlijk daaruit zou voortvloeien.
Art. 2.6.2.45. Schuld van de passagier Indien de vervoerder bewijst dat de dood of het letsel van de passagier dan wel het verlies of de beschadiging van de bagage te wijten of mede te wijten is aan de schuld of nalatigheid van de passagier, kan de rechtbank waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, de vervoerder geheel of gedeeltelijk van zijn aansprakelijkheid ontheffen.
Art. 2.6.2.46. Voorschot § 1. Wanneer het overlijden of persoonlijk letsel van een passagier is veroorzaakt door een scheepvaartincident, moet de vervoerder die het vervoer ten tijde waarvan het scheepvaartincident heeft plaatsgevonden geheel of gedeeltelijk feitelijk heeft verricht, binnen vijftien dagen na de identificatie van de schadevergoedingsgerechtigde persoon een voorschot betalen ter dekking van onmiddellijke economische behoeften, op een basis die evenredig is aan de geleden schade. Bij overlijden bedraagt het voorschot niet minder dan 21.000 euro.
Het vorige lid is ook van toepassing wanneer de vervoerder in België is gevestigd. § 2. Een voorschot staat niet gelijk met erkenning van aansprakelijkheid en mag worden verrekend met elk bedrag dat later op grond van deze afdeling wordt uitgekeerd. Het hoeft niet te worden terugbetaald, behalve in de gevallen die zijn voorgeschreven bij artikel 2.6.2.40, § 5 of artikel 2.6.2.45 of bij aanhangsel A bij de PAL-Richtsnoeren, of ingeval degene die het voorschot ontvangen heeft, niet de schadevergoedingsgerechtigde persoon is.
Art. 2.6.2.47. Rechtstreekse vordering § 1. Vorderingen tot schadevergoeding die krachtens artikel 4bis van het PAL-Verdrag of artikel 2.3.2.23 of 2.3.2.27 van dit wetboek worden gedekt door een verplichte verzekering of andere financiële zekerheid waarin de vervoerder heeft voorzien, mogen rechtstreeks worden ingesteld tegen de verzekeraar of andere persoon die de financiële zekerheid stelt. In dat geval geldt het in artikel 2.3.2.23 genoemde minimumbedrag van de verplichte verzekering of andere financiële zekerheid als de aansprakelijkheidsgrens van de verzekeraar of andere persoon die de financiële zekerheid stelt, zelfs als de vervoerder of de feitelijke vervoerder geen recht heeft op aansprakelijkheidsbegrenzing. De verweerder kan voorts gebruik maken van de verweergronden (andere dan faillissement of bedrijfsbeëindiging) die de vervoerder overeenkomstig deze onderafdeling had mogen inroepen. Bovendien mag de verweerder tot zijn verweer aanvoeren dat het geleden nadeel het gevolg was van opzettelijk wangedrag van de verzekerde, maar de verweerder mag geen andere verweergronden inroepen die de verweerder had mogen inroepen in een door de verzekerde tegen de verweerder aangespannen procedure. De verweerder heeft in elk geval het recht te vorderen dat de vervoerder en de feitelijke vervoerder samen in het geding worden betrokken. § 2. Geldbedragen die door de verzekeraar of door de verstrekker van een andere financiële zekerheid in de zin van artikel 4bis.1 van het PAL-Verdrag of artikel 2.3.2.23 of 2.3.2.27 ter beschikking worden gesteld, dienen uitsluitend voor de voldoening van uit hoofde van deze onderafdeling ingestelde vorderingen, en enige uitbetaling van deze bedragen heeft tot gevolg dat iedere aansprakelijkheid uit hoofde van deze onderafdeling met een bedrag ten belope van de uitgekeerde bedragen wordt verminderd.
Art. 2.6.2.48. Omrekening van rekeneenheden De in artikel 2.3.2.23, artikel 2.3.2.27, artikel 2.6.2.37, § 2 en artikel 2.6.2.40, § 5, § 6, § 8, tweede lid, § 9, tweede en derde lid genoemde bedragen worden omgerekend in euro overeenkomstig de waarde van de euro ten opzichte van het bijzonder trekkingsrecht op de dag van de rechterlijke beslissing of op de door de partijen overeengekomen dag. De waarde van de euro, uitgedrukt in bijzondere trekkingsrechten, wordt berekend in overeenstemming met de methode van waardebepaling die door het Internationaal Monetair Fonds op de datum in kwestie wordt toegepast voor zijn eigen operaties en transacties.
Art. 2.6.2.49. Verjaring § 1. Elke vordering tot schadevergoeding die voortvloeit uit het overlijden of een persoonlijk letsel van de passagier, of uit verlies of beschadiging van de bagage, verjaart na een termijn van twee jaar. § 2. De verjaringstermijn begint te lopen : 1° bij persoonlijk letsel, vanaf de datum van ontscheping van de passagier;2° bij het overlijden tijdens het vervoer, vanaf de datum waarop de passagier had moeten ontschepen en, in geval van een tijdens het vervoer opgelopen letsel dat de dood van de passagier na zijn ontscheping tot gevolg heeft, vanaf de datum van het overlijden;de verjaringstermijn mag evenwel niet langer zijn dan drie jaar te rekenen vanaf de datum van ontscheping; 3° bij verlies of beschadiging van bagage, vanaf de ontschepingsdatum of de datum waarop deze had moeten plaatsvinden, waarbij de laatste van die twee data in aanmerking wordt genomen. § 3. Een vordering uit hoofde van deze onderafdeling kan in geen geval worden ingesteld na verloop van een van de volgende termijnen : 1° een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de ontscheping van de passagier of de datum waarop die had moeten plaatsvinden, waarbij de laatste van die twee data in aanmerking wordt genomen;dan wel, indien eerder 2° een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum waarop de eiser op de hoogte was van het door het voorval veroorzaakte letsel, verlies of schade of hiervan redelijkerwijze op de hoogte had moeten zijn. § 4. Ongeacht de bepalingen van de paragrafen § 1, 2 en 3 kan de verjaringstermijn worden verlengd op grond van een verklaring van de vervoerder of een overeenkomst die tussen de partijen wordt gesloten nadat de grond voor een aanspraak is ontstaan. Deze verklaring of overeenkomst wordt schriftelijk opgesteld.
Art. 2.6.2.50. Rechtsmacht § 1. Onverminderd andere bevoegdheidsgronden, zijn de Belgische rechters bevoegd om van een overeenkomstig artikel 2.6.2.40 of 2.6.2.41 ingestelde vordering kennis te nemen ingeval : 1° de gewone verblijfplaats of de plaats van de hoofdinrichting van de verweerder in België is gelegen;2° de plaats van vertrek of van bestemming, bepaald in de passagiervervoerovereenkomst over zee in België is gelegen;3° de woonplaats of de gewone verblijfplaats van de eiser in België is gelegen, indien de verweerder in België een bedrijfszetel heeft en aan de rechtsmacht van België is onderworpen;of 4° de passagiervervoerovereenkomst over zee in België is gesloten, indien de verweerder in België een bedrijfszetel heeft en aan de rechtsmacht van België is onderworpen. § 2. Een vordering ingesteld overeenkomstig artikel 2.6.2.47 wordt aanhangig gemaakt bij een van de rechtbanken waar vorderingen kunnen worden ingesteld tegen de vervoerder of feitelijke vervoerder, zulks overeenkomstig § 1. § 3. Na het voorval dat de schade heeft veroorzaakt, kunnen de partijen overeenkomen aan welke rechtsmacht of aan welk scheidsgerecht het geschil moet worden onderworpen.
Onderafdeling 2. - Bijzondere bepalingen Art. 2.6.2.51. Materiële toepassing Deze onderafdeling is van toepassing op passagiervervoerovereenkomsten over zee bedoeld in artikel 2.6.2.34, 4°.
Art. 2.6.2.52. Andere regelgeving Titel VIII van boek III van het Burgerlijk Wetboek en titel 4 van boek X van het Wetboek van economisch recht zijn niet op passagiervervoerovereenkomsten over zee van toepassing.
Art. 2.6.2.53. Afwijkende bedingen Bedingen die afwijken van artikel 2.6.2.54, tweede lid zijn nietig.
Art. 2.6.2.54. Vervoersdocumenten De passagier heeft recht op de afgifte van een ontvangstbewijs voor zijn bagage. Dit ontvangstbewijs kan worden opgenomen in het aan de passagier afgegeven vervoerbewijs.
Wordt terzake van het vervoer een vervoerbewijs, een ontvangstbewijs voor bagage of enig soortgelijk document afgegeven, dan is de vervoerder verplicht daarin op duidelijke wijze zijn naam en woonplaats te vermelden.
Art. 2.6.2.55. Overdracht van rechten De passagier kan zijn rechten uit de overeenkomst niet overdragen zonder toestemming van de vervoerder dan wel de kapitein.
Art. 2.6.2.56. Vertrek zonder passagier De kapitein moet niet wachten op de passagier die in de inschepingshaven of gedurende de reis niet tijdig aan boord komt. In dat geval kan de vervoerder de overeenkomst als beëindigd beschouwen en blijft het volle passagegeld verschuldigd.
Art. 2.6.2.57. Goederen van de passagier § 1. De vervoerder mag de aard en de gesteldheid van de bagage nagaan. § 2. De goederen van de passagier die zich aan boord bevinden zijn als pand verbonden voor de betaling van het passagegeld en, in voorkomend geval, van de onderhoudskosten. § 3. De kapitein moet zorg dragen voor de bewaring van de goederen van de passagier die onderweg komt te overlijden.
Art. 2.6.2.58. Aansprakelijkheid van de passagier § 1. Onverminderd artikel 1385 van het Burgerlijk Wetboek is de passagier verplicht de vervoerder de schade te vergoeden die hij of zijn bagage deze berokkende, behalve voor zover deze schade is veroorzaakt door een omstandigheid die een zorgvuldig passagier niet heeft kunnen vermijden en voor zover een zodanige passagier de gevolgen daarvan niet heeft kunnen verhinderen.
Om zich van zijn aansprakelijkheid te ontheffen kan de passagier zich niet beroepen op de hoedanigheid of een gebrek van zijn bagage. § 2. Ingeval personen van wier hulp de vervoerder bij de uitvoering van zijn verbintenis gebruik maakt, op verzoek van de passagier diensten bewijzen, waartoe de vervoerder niet is verplicht, worden zij beschouwd te handelen in opdracht van de passagier aan wie zij deze diensten bewijzen.
Art. 2.6.2.59. Opzegging § 1. Ingeval zich vóór of tijdens het vervoer aan de zijde van de wederpartij van de vervoerder of de passagier omstandigheden voordoen, die de vervoerder bij het sluiten van de overeenkomst niet behoefde te kennen, doch die, indien zij hem wel bekend waren geweest, redelijkerwijs voor hem grond hadden opgeleverd de overeenkomst niet of op andere voorwaarden aan te gaan, mag de vervoerder de overeenkomst opzeggen en de passagier van het schip verwijderen.
De opzegging geschiedt door een mondelinge of schriftelijke kennisgeving aan de wederpartij van de vervoerder of aan de passagier en de overeenkomst eindigt op het ogenblik van ontvangst van de eerst ontvangen kennisgeving. § 2. Ingeval zich vóór of tijdens het vervoer aan de zijde van de vervoerder omstandigheden voordoen, die diens wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst niet behoefde te kennen, doch die, indien zij haar wel bekend waren geweest, redelijkerwijs voor haar grond hadden opgeleverd de overeenkomst niet of op andere voorwaarden aan te gaan, mag deze wederpartij van de vervoerder de overeenkomst opzeggen.
De wederpartij van de vervoerder mag de overeenkomst ook buiten het in het vorige lid bedoelde geval opzeggen, behalve wanneer de reis van het schip daardoor zou worden vertraagd.
De in de vorige leden bedoelde opzegging geschiedt door een mondelinge of schriftelijke kennisgeving aan de vervoerder of de kapitein en de overeenkomst eindigt op het ogenblik van de ontvangst daarvan. § 3. De voorgaande paragrafen gelden onverminderd het recht van de partijen om van elkaar vergoeding van de geleden schade te vorderen.
Titel 7. - SCHEEPVAARTVOORVALLEN HOOFDSTUK 1. - Averij Art. 2.7.1.1. Internationale toepassing § 1. De tegenstelbaarheid aan derden van het retentierecht van de reder bedoeld in artikel 2.7.1.7, § 2 wordt beheerst door het recht van de Staat op het grondgebied waarvan de goederen zich bevinden op het ogenblik waarop dat recht wordt uitgeoefend. § 2. De artikelen 2.7.1.5 en 2.7.1.6 zijn van toepassing op de rechtspleging in België.
Art. 2.7.1.2. Afwijkende bedingen Deze titel geldt slechts voor zover geen voor alle betrokken partijen bindende afwijkende bedingen zijn overeengekomen.
Art. 2.7.1.3. Bijzondere averij Onverminderd het eventuele recht op schadeloosstelling of terugbetaling, wordt bijzondere averij gedragen door de eigenaar van de zaak die de schade heeft geleden of betaald door degene die de kosten heeft gemaakt.
Art. 2.7.1.4. Regels van York en Antwerpen § 1. De averij-grosse waarbij enkel zeeschepen zijn betrokken, wordt geregeld overeenkomstig de Regels van York en Antwerpen. § 2. De Koning stelt de toepasselijke versie vast van de Regels van York en Antwerpen en, in voorkomend geval, van de bepalingen die deze regels vervangen.
Art. 2.7.1.5 Aanstelling van dispacheurs § 1. Indien zich naar zijn mening een geval van averij-grosse heeft voorgedaan, is de reder gerechtigd om in een haven waar bij de averij-grosse betrokken goederen worden gelost of, ingeval geen dergelijke lossing plaatsgrijpt, in de eerstvolgende aanloophaven, binnen een redelijke termijn na de lossing respectievelijk het aanlopen een dispacheur aan te stellen. De reder doet van de aanstelling tijdig mededeling aan alle andere betrokken partijen. § 2. Ingeval de reder niet binnen een redelijke termijn een dispacheur heeft aangesteld en hiervan mededeling heeft gedaan, kan de meest gerede partij de aanstelling van een dispacheur vorderen. Het verzoek wordt bij eenzijdig verzoekschrift ingediend bij de voorzitter van de ondernemingsrechtbank die rechtsmacht heeft over het arrondissement waar één van de in de vorige paragraaf bedoelde havens is gelegen. Met betrekking tot de haven van Antwerpen, met inbegrip van de Waaslandhaven, wordt het verzoek ingediend bij de voorzitter van de ondernemingsrechtbank te Antwerpen. De aangestelde dispacheur doet van de aanstelling mededeling aan alle betrokken partijen.
Art. 2.7.1.6. Opmaak en neerlegging van de omslag § 1. De dispacheur maakt de omslag op. § 2. De goederen van de partijen die van de aanstelling van de dispacheur geen mededeling kregen, kunnen niet in de omslag worden opgenomen. § 3. Na afloop van zijn werkzaamheden stuurt de dispacheur zijn voorlopige omslag ter lezing aan alle betrokken partijen. Hij bepaalt een redelijke termijn waarbinnen de partijen hun opmerkingen moeten maken. § 4. In de definitieve omslag houdt de dispacheur rekening met de tijdig ontvangen opmerkingen. § 5. De definitieve omslag wordt door de dispacheur gedagtekend en ondertekend. Zijn handtekening wordt voorafgegaan door de volgende eed : "Ik zweer dat ik mijn opdracht in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk vervuld heb." § 6. De definitieve omslag wordt neergelegd ter griffie van de ondernemingsrechtbank die rechtsmacht heeft over het arrondissement waar de dispacheur werd aangesteld. Werd hij aangesteld in de haven van Antwerpen, met inbegrip van de Waaslandhaven, dan wordt de definitieve omslag neergelegd ter griffie van de ondernemingsrechtbank te Antwerpen.
Op de dag van de neerlegging van de omslag zendt de dispacheur bij een aangetekende zending een afschrift van de omslag aan de partijen.
De originele stukken die de partijen aan de dispacheur bezorgden, worden hen terugbezorgd.
Art. 2.7.1.7. Voorrecht en retentierecht § 1. De vordering tot betaling van een vergoeding in averij-grosse is ten belope van de omslag bevoorrecht op de vervoerde goederen en hun verkoopprijs, op de bijdrageplichtige vracht en op alle bijdrageplichtige goederen aan boord die geen deel uitmaken van het scheepstoebehoren. § 2. De reder beschikt over een retentierecht op de vervoerde goederen en de andere goederen aan boord waarvoor een bijdrage in averij-grosse is verschuldigd.
Het retentierecht is tegenstelbaar aan de eigenaar van de goederen waarop dat recht wordt uitgeoefend. § 3. De reder kan geen retentierecht meer uitoefenen wanneer een voldoende zekerheid is gesteld. § 4. Voor de toepassing van dit artikel worden containers, paletten en aanverwante tuigen evenals goederenbehandelingstuigen mede als goederen beschouwd.
Artikel 2.7.1.8. Aflevering zonder voorbehoud De houder van een cognossement, aan wie de goederen werden afgeleverd zonder voorbehoud omtrent averij-grosse, is niet verplicht bij te dragen in de omslag, indien hij bewijst dat hij de goederen in ontvangst nam voor rekening van een derde en ze niet meer in zijn bezit heeft. Alsdan kan de reder rechtstreeks optreden tegen hem die op het ogenblik van de aflevering schuldenaar van de bijdrage was. De reder is evenwel ten belope van de omslag aansprakelijk tegenover wie op een vergoeding in averij-grosse recht heeft.
Art. 2.7.1.9. Naderhand ongedaan gemaakte schade of verliezen Indien de schade of verliezen waarvoor een vergoeding werd toegekend na de uitvoering van de omslag geheel of gedeeltelijk ongedaan worden gemaakt, dient de actuele waarde van de gerecupereerde goederen of de ontvangen schadevergoeding, na aftrek van de gemaakte kosten, proportioneel te worden verdeeld over de partijen die hebben bijgedragen.
Art. 2.7.1.10. Verjaring De rechtsvorderingen wegens averij-grosse verjaren twee jaar na het einde van het voorval.
De aanstelling van een dispacheur of het instellen van een vordering tot aanstelling van een dispacheur stuit de verjaring tot op de dag dat de dispacheur de definitieve omslag heeft neergelegd. HOOFDSTUK 2. - Aanvaring Art. 2.7.2.1. Internationale toepassing § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op alle voorvallen bedoeld in artikel 2.7.2.2 waarop noch het Aanvaringsverdrag 1910, noch het Aanvaringsverdrag 1960 van toepassing is.
In het bijzonder is dit hoofdstuk van toepassing op voorvallen waarbij minstens één zeeschip is betrokken, ingeval : a) de betrokken schepen, desgevallend slechts één ervan, niet behoren tot een Staat die gebonden is door het Aanvaringsverdrag 1910;b) al de belanghebbenden Belgische onderdanen zijn. § 2. Voor zover het toepasselijke recht niet wordt bepaald door de Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen ("Rome II"), past de rechter het Belgisch recht toe.
Art. 2.7.2.2. Materiële toepassing § 1. Dit hoofdstuk regelt de vergoeding van de schade die door een aanvaring tussen twee of meer schepen wordt toegebracht aan schepen en aan de zaken en personen die zich aan boord bevinden.
Hij is van toepassing ongeacht de wateren waarin de aanvaring heeft plaatsgehad. § 2. Dit hoofdstuk is eveneens van toepassing op de vergoeding van de schade die een schip, hetzij door het uitvoeren of nalaten van een manoeuvre, hetzij door het niet nakomen van de reglementen, heeft veroorzaakt aan een ander schip of aan de zich aan boord bevindende zaken of personen, ook al heeft er geen aanvaring plaatsgehad.
Art. 2.7.2.3. Andere regelgeving § 1. De rechtstreeks werkende bepalingen van het Aanvaringsverdrag 1910 zijn van toepassing op voorvallen die vallen binnen het in artikel 12, eerste lid van dat verdrag omschreven toepassingsgebied. § 2. De rechtstreeks werkende bepalingen van het Aanvaringsverdrag 1960 zijn van toepassing op voorvallen die vallen binnen het in artikel 1 van dat verdrag omschreven toepassingsgebied. § 3. Voor dit hoofdstuk geldt onverminderd : 1° de bepalingen van dit wetboek betreffende de beperking van de aansprakelijkheid van scheepseigenaars en vervoerders en betreffende de bevrachtings- en vervoerovereenkomsten;2° het Aanvaringsbevoegdheidsverdrag (Burgerlijke Zaken) 1952;3° het Aanvaringsbevoegdheidsverdrag (Strafzaken) 1952;4° artikel 637 van het Gerechtelijk Wetboek. § 4. Artikel 26 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering is niet van toepassing op de door het Aanvaringsverdrag 1910, het Aanvaringsverdrag 1960 of deze titel beheerste vorderingen.
Art. 2.7.2.4. Fout van een schip Ingeval de aanvaring is veroorzaakt door de fout van de bemanningsleden van één van de schepen, is de vergoeding van de schade ten laste van het schip waarmee de fout is begaan.
Art. 2.7.2.5. Fout van twee of meer schepen § 1. In geval van fout van de bemanningsleden van twee of meer schepen is ieder schip aansprakelijk in verhouding tot de zwaarte van zijn fout. Ingeval de omstandigheden echter niet toelaten de verhouding vast te stellen of de fouten gelijkwaardig blijken te zijn, wordt de aansprakelijkheid gelijk verdeeld. § 2. De schade veroorzaakt hetzij aan de schepen, hetzij aan hun ladingen, hetzij aan de andere zaken die zich aan boord bevinden, wordt door de schepen in fout gedragen in de in paragraaf 1 bedoelde verhouding, zonder hoofdelijkheid. § 3. De schepen in fout zijn ten aanzien van derden in solidum aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door dood of verwonding.
Zij zijn in solidum aansprakelijk voor de schade veroorzaakt aan de schepen die geen schuld hebben aan de aanvaring en aan de zaken die zich aan boord van die schepen bevinden.
De vorige leden gelden onverminderd het recht van verhaal van het schip dat een groter deel betaald heeft dan het overeenkomstig het eerste lid van dit artikel uiteindelijk moet dragen. Dit recht van verhaal doet evenwel geen afbreuk aan wettelijke of contractuele ontheffingen of beperkingen van de aansprakelijkheid waarop de verweerder zich tegenover het slachtoffer zou kunnen beroepen.
Art. 2.7.2.6. Vermoedens van fout Ten aanzien van de aansprakelijkheid wegens aanvaring gelden geen wettelijke vermoedens van fout.
Art. 2.7.2.7. Toeval, overmacht en twijfel Ingeval de aanvaring is veroorzaakt door toeval of door overmacht, of ingeval de oorzaak van de aanvaring twijfelachtig is, draagt elk zijn eigen schade.
Art. 2.7.2.8. Geankerde schepen Artikel 2.7.2.7 blijft van toepassing ingeval de schepen of één daarvan tijdens het ongeval voor anker liggen.
Art. 2.7.2.9. Protesten en formaliteiten De rechtsvordering tot vergoeding van de door de aanvaring geleden schade is niet afhankelijk van een protest of enige andere bijzondere formaliteit.
Art. 2.7.2.10 Verplichting tot hulpverlening De scheepseigenaar is niet aansprakelijk wegens de enkele overtreding door de gezagvoerder van artikel 2.4.5.35, § 2.
Art. 2.7.2.11. Verjaring De rechtsvordering tot vergoeding van door aanvaring veroorzaakte schade verjaart twee jaar na het voorval.
De verjaringstermijn voor het instellen van de rechtsvordering tot verhaal toegestaan door artikel 2.7.2.5, § 3, derde lid bedraagt één jaar. Deze verjaring begint eerst te lopen vanaf de dag van de betaling. HOOFDSTUK 3. - Verontreiniging Afdeling 1. - CLC-Verdrag 1992
Art. 2.7.3.1. Rechtsmacht en bevoegdheid § 1. Ingeval een voorval verontreinigingsschade binnen het toepassingsgebied van het CLC-Verdrag 1992 heeft veroorzaakt op het Belgische grondgebied, de territoriale zee inbegrepen, of binnen de Belgische exclusieve economische zone, dan wel preventieve maatregelen zijn genomen ter voorkoming of beperking van verontreinigingsschade in één van die gebieden, kunnen vorderingen tot schadevergoeding uitsluitend worden ingesteld voor de Belgische rechtbanken.
Ingeval ingevolge eenzelfde voorval verontreinigingsschade is veroorzaakt gedeeltelijk op het Belgische grondgebied, de territoriale zee inbegrepen, of binnen de Belgische exclusieve economische zone, en gedeeltelijk op het grondgebied van een andere Staat, de territoriale zee inbegrepen, of binnen een gebied van die Staat bedoeld in artikel II, a), ii) van het CLC-Verdrag 1992, zijn de Belgische rechtbanken bevoegd om kennis te nemen van vorderingen tot vergoeding van in deze laatste Staat veroorzaakte verontreinigingsschade op voorwaarde dat : 1° het beperkingsfonds, dat wordt ingeroepen tegen de schuldvorderingen welke het voorwerp van de vordering uitmaken, door de verweerder bij een Belgische rechtbank overeenkomstig artikel V.3 van het CLC-Verdrag 1992 is gevormd; en 2° de eiser ervan afziet tegen dezelfde verweerder een vordering tot vergoeding van door hetzelfde voorval veroorzaakte schade in te stellen voor een andere rechtsmacht van om het even welke andere Staat, of afstand van deze vordering doet. § 2. Nadat het fonds overeenkomstig artikel V.3 van het CLC-Verdrag 1992 is gevormd, is de rechter waar het fonds wordt gevormd bij uitsluiting bevoegd te beslissen in alle aangelegenheden betreffende de toedeling en verdeling van het fonds. § 3. Uitsluitend de ondernemingsrechtbank te Antwerpen neemt kennis van de in paragraaf 1 bedoelde vorderingen.
Art. 2.7.3.2. Andere regelgeving De rechtstreeks werkende bepalingen van het CLC-Verdrag 1992 zijn van toepassing op voorvallen die vallen binnen het in artikel II van dat verdrag omschreven toepassingsgebied.
Art. 2.7.3.3. Beperkingsfonds De artikelen 2.3.2.49 tot 2.3.2.63 zijn van overeenkomstige toepassing op de vorming, de vereffening en de verdeling van het fonds bedoeld in artikel V.3 van het CLC-Verdrag 1992.
Art. 2.7.3.4. Rechtstreekse vordering Vorderingen tot vergoeding van verontreinigingsschade kunnen rechtstreeks worden ingesteld tegen de verzekeraar of andere persoon die ter dekking van de aansprakelijkheid van de eigenaar wegens verontreinigingsschade financiële zekerheid stelt krachtens artikel VII.1 van het CLC-Verdrag 1992 of artikel 2.3.2.9, § 1 of 2.3.2.15, § 1 van dit wetboek. In dat geval kan de verweerder, zelfs indien de eigenaar overeenkomstig artikel V.2 van het CLC-Verdrag 1992 niet gerechtigd is zijn aansprakelijkheid te beperken, zich op de in artikel V.1 van dat verdrag omschreven beperking van aansprakelijkheid beroepen. De verweerder mag zich voorts beroepen op de verweermiddelen, het faillissement en de vereffening uitgezonderd, waarop de eigenaar zelf gerechtigd was zich te beroepen. Voorts kan de verweerder een beroep doen op het verweer dat de verontreinigingsschade het gevolg is van opzettelijk wangedrag van de eigenaar zelf, maar de verweerder kan zich niet beroepen op enig ander verweermiddel dat hij zou hebben kunnen aanvoeren in een door de eigenaar tegen hem aanhangig gemaakt rechtsgeding. De verweerder heeft steeds het recht te vorderen dat de eigenaar mede in het geding wordt betrokken.
Art. 2.7.3.5. Erkenning en tenuitvoerlegging Onverminderd artikel 25 van het Wetboek van internationaal privaatrecht worden rechterlijke beslissingen uit Staten die niet door het CLC-Verdrag 1992 zijn gebonden, welke betrekking hebben op de vergoeding van verontreinigingsschade op het Belgische grondgebied, de territoriale zee daaronder begrepen, of binnen de Belgische exclusieve economische zone, in België niet erkend of uitvoerbaar verklaard. Afdeling 2. - FUND-Verdrag
Art. 2.7.3.6. Begrippen In deze afdeling en in de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 wordt verstaan onder : 1° "Internationale Olieverontreinigingsfondsen" : het Internationaal Olieverontreinigingsfonds en het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds;2° "Internationaal Olieverontreinigingsfonds" : het Internationaal Fonds voor vergoeding van olieverontreinigingsschade opgericht bij artikel 2 van het FUND-Verdrag 1992;3° "Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds" : het Internationaal Bijkomend Fonds voor vergoeding van olieverontreinigingsschade opgericht bij artikel 2 van het FUND-Protocol 2003. Art. 2.7.3.7. Andere regelgeving De rechtstreeks werkende bepalingen van het FUND-Verdrag 1992 en het FUND-Protocol 2003 zijn van toepassing op voorvallen die vallen binnen het in artikel 3 van dat verdrag respectievelijk artikel 3 van dat protocol omschreven toepassingsgebied.
Art. 2.7.3.8. Rechtspersoonlijkheid van de Internationale Olieverontreinigingsfondsen Het Internationaal Olieverontreinigingsfonds en het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds zijn als rechtspersoon erkend.
De beheerder van het Internationaal Olieverontreinigingsfonds en de beheerder van het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds zijn hun respectievelijke wettige vertegenwoordigers in België.
Art. 2.7.3.9. Bevoegdheid Uitsluitend de ondernemingsrechtbank te Antwerpen neemt kennis van : 1° vorderingen tot vergoeding van verontreinigingsschade tegen het Internationaal Olieverontreinigingsfonds op grond van artikel 4 van het Fonds-Verdrag en tegen het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds op grond van artikel 4 van het Fonds-Protocol; 2° vorderingen van het Internationaal Olieverontreinigingsfonds en van het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds met het oog op de betaling van de bijdragen die moeten gestort worden door de personen bedoeld in artikel 2.7.3.12, § 1, eerste lid.
Een vordering tot vergoeding van verontreinigingsschade tegen het Internationaal Olieverontreinigingsfonds wordt beschouwd als een vordering ingesteld door dezelfde eiser tegen het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds.
Art. 2.7.3.10. Tussenkomst van de Internationale Olieverontreinigingsfondsen Het Internationaal Olieverontreinigingsfonds en het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds kunnen optreden als tussenkomende partij in elke procedure tot vergoeding van verontreinigingsschade die voor de ondernemingsrechtbank te Antwerpen tegen een eigenaar of zijn garant wordt gevoerd in overeenstemming met artikel 2.7.3.1.
Wanneer overeenkomstig artikel 2.7.3.1 tegen een eigenaar of zijn garant voor de ondernemingsrechtbank te Antwerpen een vordering tot vergoeding wordt ingesteld, kan elke procespartij deze vordering, bij een aangetekende zending met ontvangstbewijs, ter kennis van het Internationaal Olieverontreinigingsfonds en van het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds brengen.
Art. 2.7.3.11. Subrogatie en verhaal Het Internationaal Olieverontreinigingsfonds en het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds treden, ieder wat hem betreft, voor elk bedrag aan vergoeding dat zij op grond van artikel 4 van het FUND-Verdrag 1992 en artikel 4 van het FUND-Protocol 2003 hebben betaald, bij wege van subrogatie in de rechten die de persoon wiens verontreinigingsschade is vergoed, zou hebben kunnen doen gelden ten aanzien van de eigenaar of zijn garant.
Het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds verwerft bij subrogatie de rechten die de vergoede persoon heeft tegen het Internationaal Olieverontreinigingsfonds.
Onverminderd andere eventuele rechten van subrogatie of verhaal tegen het Internationaal Olieverontreinigingsfonds of het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds, treedt elke openbare dienst behorend tot de federale Regering of de Regeringen van de Gewesten of Gemeenschappen die vergoedingen voor verontreinigingsschade betaald heeft, in de rechten die de vergoede persoon zou hebben gehad krachtens het FUND-Verdrag 1992 en het FUND-Protocol 2003.
Art. 2.7.3.12. Inning van bijdragen § 1. De Koning regelt de wijze van inning van de jaarlijkse bijdragen die krachtens artikel 10 van het FUND-Verdrag 1992 en artikel 10 van het FUND-Protocol 2003 moeten worden betaald door iedere persoon die op Belgisch grondgebied olie waarvoor een bijdrage verschuldigd is ontvangt.
De Koning bepaalt wat moet worden verstaan onder "geassocieerde persoon" in de zin van artikel 10 van het FUND-Verdrag 1992. § 2. Wanneer de totale hoeveelheid olie waarvoor een bijdrage verschuldigd is ontvangen in havens of laad- en losinstallaties gelegen op het Belgisch grondgebied minder dan 1.000.000 ton bedraagt, rusten op de Belgische Staat de verplichtingen die krachtens het FUND-Protocol 2003 zouden rusten op elke persoon die aan het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds een bijdrage moet betalen in zoverre de totale ontvangen hoeveelheid olie niet aan een of andere persoon kan worden toegeschreven.
Art. 2.7.3.13. Aangiften De persoon bedoeld in artikel 2.7.3.12, § 1 moet jaarlijks aan de bevoegde overheid aangifte doen van de hoeveelheden bijdragende olie die hij in de loop van het voorgaande kalenderjaar ontvangen heeft.
De Koning bepaalt de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de aangifte moet worden verricht.
Art. 2.7.3.14. Mededelingen aan de Internationale Olieverontreinigingsfondsen § 1. Overeenkomstig artikel 15 van het FUND-Verdrag 1992 en artikel 13 van het FUND-Protocol 2003 deelt de bevoegde overheid aan de beheerder van het Internationaal Olieverontreinigingsfonds en aan de beheerder van het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds de naam en het adres mee van iedere persoon bedoeld in 2.7.3.12, § 1, alsook de gegevens over de hoeveelheden bijdragende olie die deze persoon in de loop van het voorgaande kalenderjaar ontvangen heeft. § 2. Wanneer een persoon de in artikel 2.7.3.13 bedoelde verplichting niet of te laat nakomt, bepaalt de bevoegde overheid de gegevens over de olie waarvoor een bijdrage verschuldigd is voor deze persoon en deelt zij ze aan de beheerder van het Internationaal Olieverontreinigingsfonds en aan de beheerder van het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds mee. § 3. Bij aangetekende zending deelt de bevoegde overheid aan iedere persoon de hem betreffende gegevens welke zij aan de beheerder van het Internationaal Olieverontreinigingsfonds en aan de beheerder van het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds meedeelt krachtens paragraaf 1 en 2. Al de voormelde mededelingen gebeuren gelijktijdig.
Ingeval in de mededelingen wordt afgeweken van de aangifte die verricht is overeenkomstig artikel 2.3.7.13 of ingeval de mededelingen worden verricht overeenkomstig paragraaf 2, wordt daarvan in de mededeling aan de betrokken persoon melding gemaakt.
De betrokken persoon kan aan de bevoegde overheid zijn opmerkingen bij de mededelingen aan de beheerder van het Internationaal Olieverontreinigingsfonds en aan de beheerder van het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds meedelen bij een aangetekende zending welke moet worden verzonden binnen tien dagen nadat die persoon van de mededelingen overeenkomstig het vorige lid op de hoogte werd gebracht. Nadat de betrokken persoon werd gehoord, kan de bevoegde overheid de mededelingen wijzigen binnen dertig dagen nadat ze aan de beheerder van het Internationaal Olieverontreinigingsfonds en aan de beheerder van het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds werden toegezonden. Na het verstrijken van voormelde termijn kan in de mededelingen geen enkele wijziging meer worden aangebracht.
De bevoegde overheid brengt de betrokken persoon op de hoogte van het gevolg dat aan zijn opmerkingen is gegeven bij een aangetekende zending welke moet worden verzonden binnen veertig dagen nadat de mededelingen hem werden toegezonden. Afdeling 3. - BUNKER-Verdrag
Art. 2.7.3.15. Rechtsmacht en bevoegdheid § 1. Ingeval een voorval verontreinigingsschade binnen het toepassingsgebied van het BUNKER-Verdrag heeft veroorzaakt op het Belgische grondgebied, de territoriale zee inbegrepen, of binnen de Belgische exclusieve economische zone, dan wel preventieve maatregelen zijn genomen ter voorkoming of beperking van verontreinigingsschade in één van die gebieden, kunnen vorderingen tot schadevergoeding tegen de scheepseigenaar, de verzekeraar of andere persoon die financiële zekerheid stelt voor de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar uitsluitend worden ingesteld voor de Belgische rechtbanken.
Ingeval ingevolge eenzelfde voorval verontreinigingsschade is veroorzaakt gedeeltelijk op het Belgische grondgebied, de territoriale zee inbegrepen, of binnen de Belgische exclusieve economische zone, en gedeeltelijk op het grondgebied van een andere Staat, de territoriale zee inbegrepen, of binnen een gebied van die Staat bedoeld in artikel 2, a), ii) van het BUNKER-Verdrag, zijn de in paragraaf 1 bedoelde rechtbanken bevoegd om kennis te nemen van vorderingen tot vergoeding van in deze laatste Staat veroorzaakte verontreinigingsschade op voorwaarde dat : 1° het beperkingsfonds, dat wordt ingeroepen tegen de schuldvorderingen welke het voorwerp van de vordering uitmaken, door de verweerder bij een Belgische rechtbank overeenkomstig artikel 2.3.2.50. is gevormd; en 2° de eiser ervan afziet tegen dezelfde verweerder een vordering tot vergoeding van door hetzelfde voorval veroorzaakte schade in te stellen voor een andere rechtsmacht van om het even welke andere Staat, of afstand van deze vordering doet. § 2. Uitsluitend de ondernemingsrechtbank te Antwerpen neemt kennis van de in paragraaf 1 bedoelde vorderingen.
Art. 2.7.3.16. Andere regelgeving De rechtstreeks werkende bepalingen van het BUNKER-Verdrag zijn van toepassing op voorvallen die vallen binnen het in artikel 2 van dat verdrag omschreven toepassingsgebied.
Art. 2.7.3.17 Immuniteit van aangestelden, lasthebbers en dienstverleners Onverminderd artikel 3.6 van het BUNKER-Verdrag kan geen vordering tot schadevergoeding, al dan niet op basis van dit hoofdstuk, worden ingesteld tegen : 1° de aangestelden of lasthebbers van de scheepseigenaar of de bemanningsleden;2° de loods of enige andere persoon die, zonder bemanningslid te zijn, diensten voor het schip verricht;3° elke persoon die met de instemming van de scheepseigenaar of in opdracht van een bevoegde openbare autoriteit bergingswerkzaamheden verricht;4° elke persoon die preventieve maatregelen neemt;en 5° elke aangestelde of lasthebber van de onder 3° en 4° genoemde personen. Het eerste lid is niet van toepassing indien de schade het gevolg is van het persoonlijk handelen of nalaten van de betrokkenen, begaan hetzij met het opzet zodanige schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met de wetenschap dat zodanige schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien.
Art. 2.7.3.18. Rechtstreekse vordering Vorderingen tot vergoeding van verontreinigingsschade kunnen rechtstreeks worden ingesteld tegen de verzekeraar of andere persoon die ter dekking van de aansprakelijkheid van de geregistreerde eigenaar wegens verontreinigingsschade financiële zekerheid stelt krachtens artikel 7.1 van het BUNKER-Verdrag of artikel 2.3.2.9, § 2 of artikel 2.3.2.15, § 2 van dit wetboek. In dat geval kan de verweerder zich beroepen op de verweermiddelen, (ander dan het faillissement of de vereffening van de eigenaar,) waarop de scheepseigenaar een beroep zou hebben kunnen doen, met inbegrip van beperking van de aansprakelijkheid krachtens artikel 6 van het BUNKER-Verdrag.
Voorts kan de verweerder, zelfs indien de scheepseigenaar overeenkomstig artikel 6 van het BUNKER-Verdrag niet gerechtigd is tot beperking van de aansprakelijkheid, de aansprakelijkheid beperken tot een bedrag gelijk aan het bedrag van de verzekering of andere financiële zekerheid die in overeenstemming met artikel 7.1 van het BUNKER-Verdrag of artikel 2.3.2.9, § 2 of 2.3.2.15, § 2 van dit wetboek in stand moet worden gehouden. De verweerder kan voorts een beroep doen op het verweer dat de verontreinigingsschade het gevolg is van opzettelijk wangedrag van de scheepseigenaar, maar de verweerder kan zich niet beroepen op enig ander verweermiddel dat de verweerder zou hebben kunnen aanvoeren in een door de scheepseigenaar tegen de verweerder aanhangig gemaakt rechtsgeding. De verweerder heeft steeds het recht de scheepseigenaar tot gedwongen tussenkomst op te roepen.
Art. 2.7.3.19. Erkenning en tenuitvoerlegging § 1. Wanneer ze door een rechtsinstantie van een andere lidstaat van de Europese Unie, met uitzondering van Denemarken, zijn gegeven, worden de beslissingen over zaken die onder het BUNKER-Verdrag vallen, in België erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig de toepasselijke interne Unierechtelijke regelgeving ter zake. § 2. Onverminderd artikel 25 van het Wetboek van internationaal privaatrecht worden rechterlijke beslissingen uit Staten die niet door het BUNKER-Verdrag zijn gebonden, welke betrekking hebben op de vergoeding van verontreinigingsschade op het Belgische grondgebied, de territoriale zee inbegrepen, of binnen de Belgische exclusieve economische zone, niet in België erkend of uitvoerbaar verklaard. Afdeling 4. - Nucleaire schade
Art. 2.7.3.20. Schade door nucleaire schepen § 1. De exploitant van een nucleair aangedreven schip is objectief aansprakelijk voor elke schade waarvan is bewezen dat zij werd veroorzaakt door een kernongeval door dit schip teweeggebracht.
Alleen de exploitant van het nucleair aangedreven schip is voor de in het eerste lid bedoelde schade aansprakelijk. § 2. De aansprakelijkheid van de exploitant is ten aanzien van eenzelfde schip beperkt tot 800.000.000,00 euro voor eenzelfde atoomongeval. In dit bedrag zijn de gerechtskosten begrepen.
De Koning kan het in het eerste lid vermelde bedrag verhogen rekening houdend met de muntontwaarding. § 3. De rechtspersonen die krachtens de wetten en verordeningen financiële tegemoetkomingen of verstrekkingen zoals geneeskundige zorgen verlenen, treden in de rechten van de slachtoffers van een kernongeval of van hun rechtverkrijgenden ten aanzien van de exploitant van het nucleair aangedreven schip, tot het beloop van de sommen die ofwel als tegemoetkoming werden uitgekeerd, ofwel de onbetaald gebleven kosten vertegenwoordigen. § 4. Alleen de ondernemingsrechtbank te Antwerpen is bevoegd om in eerste aanleg kennis te nemen van vorderingen gegrond op de bepalingen van dit hoofdstuk en op de ter zake gesloten internationale verdragen.
Art. 2.7.3.21. Ontheffing van aansprakelijkheid overeenkomstig de NUCLEAR-Overeenkomst De rechtstreeks werkende bepalingen van de NUCLEAR-Overeenkomst zijn van toepassing op de aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door een kernongeval in de gevallen bedoeld in artikel 1 en artikel 2, lid 1 van die overeenkomst. HOOFDSTUK 4. - Toevluchtsoorden Art. 2.7.4.1. Richtlijn 2002/59/EG Dit hoofdstuk voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EG van de Raad.
Art. 2.7.4.2. Begrippen In dit hoofdstuk en in de erop betrekking hebbende bepalingen van deel 4 wordt verstaan onder : 1° "schip", in afwijking van artikel 1.1.1.3, § 1, 1° : een zeeschip of -vaartuig, alsook elk vast of drijvend kunstwerk; 2° "bijstandbehoevend schip" : onverminderd het SAR-Verdrag, een schip in omstandigheden die gevaar voor verlies van het schip, voor het milieu of voor de scheepvaart kunnen opleveren;3° "toevluchtsoord" : een voor de opvang van bijstandbehoevende schepen aangewezen haven, deel van een haven of andere beschutte aanleg- of ankerplaats dan wel veilig gebied;4° "exploitant" : de reder of beheerder van een schip;5° "agent" : de persoon die opdracht of toestemming heeft om namens de exploitant van een schip informatie te verstrekken;6° "verzekeringscertificaat" : het verzekeringscertificaat bedoeld in artikel 6 van Richtlijn 2009/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de verzekering van scheepseigenaars tegen maritieme vorderingen;7° "federale overheidsdiensten met bevoegdheid op zee" : de federale overheidsdiensten met bevoegdheid op zee bedoeld in artikel 7, § 1, 1°, van het Samenwerkingsakkoord Kustwacht, en de federale overheidsdienst Justitie; 8° "bevoegde instantie" : de instantie bevoegd voor de opvang van bijstandbehoevende schepen bedoeld in artikel 2.7.4.4.
Art. 2.7.4.3. Materiële en ruimtelijke toepassing Dit hoofdstuk is van toepassing op de opvang van bijstandbehoevende schepen die zich bevinden in de Belgische maritieme zones of in een Belgisch toevluchtsoord.
Art. 2.7.4.4. Bevoegde instantie § 1. De gouverneur van de Provincie West-Vlaanderen wordt aangeduid als de bevoegde instantie.
De bevoegde instantie wordt bijgestaan door de door de Koning aan te wijzen vertegenwoordigers van de federale overheidsdiensten met bevoegdheid op zee. § 2. De bevoegde instantie beschikt over de vereiste deskundigheid en bevoegdheid om op het ogenblik van de operatie onafhankelijk en autonoom beslissingen te nemen betreffende de opvang van schepen die bijstand behoeven. § 3. Vanaf het ogenblik bepaald in de plannen bedoeld in artikel 2.7.4.6 oefent de bevoegde instantie de aan de federale overheidsdiensten met bevoegdheid op zee opgedragen bevoegdheden uit.
De bevoegdheid van de bevoegde instantie om op grond van de in het eerste lid toegekende bevoegdheden op te treden, strekt zich slechts uit tot het treffen van de maatregelen en de beslissingen bedoeld in de artikelen 2.7.4.5, § 1, eerste lid, en 2.7.4.7. § 4. De bevoegde instantie en de federale overheidsdiensten met bevoegdheid op zee komen regelmatig bijeen om ervaringen uit te wisselen en de toekomstige uitoefening van hun bevoegdheden te verbeteren. Zij kunnen steeds samenkomen naar aanleiding van bijzondere omstandigheden.
Art. 2.7.4.5. Veiligheids- en milieumaatregelen § 1. Wanneer ze optreedt overeenkomstig artikel 2.7.4.4, § 3, mag de bevoegde instantie, met name wanneer de maritieme veiligheid of de bescherming van het mariene milieu in het gedrang komt, alle maatregelen nemen die door de Koning op een niet-exhaustieve wijze worden opgesomd in een besluit genomen na overleg in de Ministerraad. § 2. Om dwingende redenen van algemeen belang wordt het treffen en uitvoeren van de in paragraaf 1 bedoelde maatregelen niet verhinderd door beslag gelegd overeenkomstig het Scheepsbeslagverdrag 1952, titel 6 van boek 2 van dit deel of artikel 1413 van het Gerechtelijk Wetboek, of door enige andere dwangmaatregel met betrekking het bijstandbehoevend schip. § 3. De Belgische Staat kan burgerrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor de al dan niet door de bevoegde instantie overeenkomstig artikel 2.7.4.4, § 3 genomen maatregelen. § 4. In het in artikel 2.7.4.4, § 3, bedoelde geval wint de bevoegde instantie onmiddellijk de met redenen omklede adviezen in van de federale overheidsdiensten met bevoegdheid op zee en van de door het Vlaams Gewest aangewezen instanties.
De federale overheidsdiensten met bevoegdheid op zee verstrekken aan de bevoegde instantie onmiddellijk de gevraagde adviezen.
Het ontbreken van de in het eerste lid bedoelde met redenen omklede adviezen ontslaat de bevoegde instantie niet van de voorafgaande beoordeling en de beslissingen bedoeld in de artikelen 2.7.4.5, § 1, eerste lid, en 2.7.4.7.
Art. 2.7.4.6. Plannen De bevoegde instantie stelt plannen op voor de opvang van schepen, teneinde het hoofd te bieden aan de dreigingen die uitgaan van bijstandbehoevende schepenen die zich bevinden in de Belgische maritieme zones, met inbegrip van dreigingen voor mensenlevens en het milieu. Deze plannen zijn operationele plannen bedoeld in artikel 6, 6° van het Samenwerkingsakkoord Kustwacht. De in het eerste lid bedoelde plannen worden opgesteld na raadpleging van de betrokkenen en in overeenstemming met de PoR-Richtsnoeren en de MAS-Richtsnoeren en omvatten ten minste de volgende informatie : 1° de identificatiegegevens betreffende de instantie of instanties die zijn belast met de ontvangst en de behandeling van noodsignalen;2° de identificatiegegevens betreffende de instantie die verantwoordelijk is voor de beoordeling van de omstandigheden, en voor het nemen van de beslissing inzake het verlenen of weigeren van toegang tot het gekozen toevluchtsoord aan een bijstand behoevend schip;3° informatie over de kustlijn van België en alle elementen die een voorafgaande beoordeling en een snelle besluitvorming over de keuze van een toevluchtsoord voor een schip moeten mogelijk maken, met inbegrip van een beschrijving van de milieufactoren en van de economische en sociale factoren en de natuurlijke omstandigheden;4° de beoordelingsprocedures voor het verlenen of weigeren van toegang tot het toevluchtsoord aan een bijstand behoevend schip;5° de middelen en uitrustingen die geschikt zijn voor hulpverlening, redding en bestrijding van verontreiniging;6° procedures voor internationale coördinatie en besluitvorming;7° de geldende procedures inzake financiële zekerheden en aansprakelijkheid in verband met de opvang van schepen in toevluchtsoorden. De naam en contactadressen van de bevoegde instantie en de federale overheidsdiensten met bevoegdheid op zee, alsook van de in het tweede lid, 1°, bedoelde instanties belast met de ontvangst en behandeling van noodsignalen worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
De bevoegde instantie verstrekt, op verzoek, de relevante informatie over de in het eerste lid bedoelde plannen aan de aangrenzende lidstaten van de Europese Unie.
Bij de toepassing van de procedures op grond van de in het eerste lid bedoelde plannen zorgt de bevoegde instantie ervoor dat relevante informatie ter beschikking wordt gesteld van de bij de operaties betrokken partijen.
Indien een lidstaat van de Europese Unie daarom verzoekt, geldt voor degenen die overeenkomstig het vierde en het vijfde lid informatie ontvangen een vertrouwelijkheidsplicht.
De behandeling van geclassificeerde informatie gebeurt in overeenstemming met de bepalingen van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen. Deze bepaling is enkel van toepassing op nationale informatie.Degene die de informatie aflevert, bepaalt of ze mag worden gedeeld.
Art. 2.7.4.7. Voorafgaande beoordeling Wanneer de bevoegde instantie optreedt overeenkomstig artikel 2.7.4.4, § 3, beslist zij over de aanvaarding van een schip in een toevluchtsoord op grond van een voorafgaande beoordeling van de omstandigheden, verricht op basis van de in artikel 2.7.4.6, eerste lid, bedoelde plannen.
De bevoegde instantie zorgt ervoor dat schepen tot een toevluchtsoord worden toegelaten indien zij van oordeel is dat een dergelijke opvang de beste oplossing biedt voor de bescherming van mensenlevens en het milieu.
Art. 2.7.4.8. Verzekeringscertificaat Het ontbreken van een verzekeringscertificaat ontheft de bevoegde instantie niet van de voorafgaande beoordeling en beslissing bedoeld in artikel 2.7.4.7 en wordt door de bevoegde instantie op zich niet als een voldoende reden beschouwd om te weigeren een schip in een toevluchtsoord op te vangen.
Zonder afbreuk te doen aan het eerste lid, kan de bevoegde instantie, wanneer zij een schip opvangt in een toevluchtsoord, de exploitant, agent of gezagvoerder van het schip verzoeken een verzekeringscertificaat over te leggen. Het opvragen van het verzekeringscertificaat mag niet leiden tot vertraging bij de opvang van een bijstandbehoevend schip. HOOFDSTUK 5. - Berging Art. 2.7.5.1. Begrippen In dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° "berging" : iedere daad of werkzaamheid, verricht om hulp te verlenen aan een in een bevaarbaar water of in welk ander water dan ook in gevaar verkerend schip of andere zaak;2° "schip" : ieder schip of ander vaartuig, dan wel iedere andere constructie waarmee kan worden gevaren;3° "zaak" : iedere zaak die niet blijvend en opzettelijk aan de kust is bevestigd, daaronder begrepen de in risico zijnde vracht;4° "milieuschade" : aanzienlijke fysieke schade aan de gezondheid van de mens, aan de fauna of flora in zee of aan hulpbronnen in kust- of binnenwateren of daaraan grenzende gebieden, veroorzaakt door verontreiniging, besmetting, brand, ontploffing of soortgelijke ingrijpende voorvallen;5° "betaling" : iedere krachtens deze titel verschuldigde beloning, vergoeding of schadeloosstelling. Art. 2.7.5.2. Rechtsmacht Onverminderd andere bevoegdheidsgronden, zijn de Belgische rechters bevoegd om van een vordering inzake berging kennis te nemen ingeval de woonplaats van de eiser, de plaats waar het schip geregistreerd of teboekgesteld is dan wel waar het zijn gewone ligplaats heeft, de plaats waar de hulp is verleend of de plaats waarheen de geredde zaken werden gebracht, zich op het Belgisch grondgebied bevindt.
Art. 2.7.5.3. Internationale toepassing § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing ingeval een gerechtelijke of scheidsrechterlijke procedure betreffende een in artikel 2.7.5.4, § 1, bedoelde aangelegenheid aanhangig wordt gemaakt in België. § 2. In het in artikel 2.7.5.6, § 1, bedoelde geval zijn de volgende bepalingen van deze titel overeenkomstige van toepassing : 1° artikel 2.7.5.3, § 4; 2° artikel 2.7.5.7, § 1; 3° artikel 2.7.5.8, § 2, in de mate dat de bepalingen waarnaar dat artikel verwijst zelf van toepassing zijn; 4° artikel 2.7.5.10, in de mate dat het van toepassing is op andere gezagvoerders dan kapiteins; 5° artikel 2.7.5.11, in de mate dat het van toepassing is op andere gezagvoerders dan kapiteins; 6° artikel 2.7.5.15, § 7; 7° artikel 2.7.5.17, § 1; 8° artikel 2.7.5.20, in de mate dat het van toepassing is op andere gezagvoerders dan kapiteins; 9° artikel 2.7.5.21, eerste lid; 10° artikel 2.7.5.24; 11° artikel 2.7.5.27 § 3. § 3. De verdeling van het bergloon tussen de scheepseigenaar, de gezagvoerder en de andere in dienst van ieder bergend schip staande personen wordt bepaald door het recht van de vlag van het bergend schip.
Indien de berging niet is verricht vanaf een schip, wordt de verdeling bepaald door het recht dat van toepassing is op de overeenkomst tussen de berger en zijn aangestelden. § 4. Artikel 2.7.5.7 is van toepassing op in België gevestigde overheden en op bergers die in opdracht van dergelijke overheden optreden. § 5. De mate waarin een buitenlandse publiekrechtelijke rechtspersoon op wie een verplichting rust om hulp te verlenen, gerechtigd is zich te beroepen op de in het Bergingsverdrag 1989 of deze titel bepaalde rechten en rechtsmiddelen, wordt bepaald door het recht van de Staat waar die overheid is gevestigd.
Art. 2.7.5.4. Materiële toepassing § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op : 1° de berging van schepen in de zin van artikel 2.1.1.3, § 1, 1° welke niet worden gevat onder de begripsomschrijving in artikel 1, b) van het Bergingsverdrag 1989; 2° de berging van vaste of drijvende platforms of verplaatsbare offshore boorinstallaties die schepen zijn in de zin van artikel 2.1.1.3, § 1, 1°, wanneer zij op lokatie in bedrijf zijn voor de exploratie, exploitatie of winning van minerale rijkdommen van de zeebodem; 3° onverminderd artikel 2.7.5.7, de berging van Belgische gezagsschepen. § 2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op werkzaamheden in verband met cultureel erfgoed onder water in de Belgische wateren, tenzij zij : 1° door de bevoegde overheid werden toegelaten;2° in overeenstemming zijn met, voor zover deze bepalingen van toepassing zijn : a) het Verdrag ter bescherming van het cultureel erfgoed onder water, opgemaakt te Parijs op 2 november 2001 en waarmee ingestemd bij de wet van 6 juli 2013;en b) de wet van 4 april 2014 betreffende bescherming van het cultureel erfgoed onder water;en 3° verzekeren dat de berging van cultureel erfgoed onder water de best mogelijke bescherming daarvan met zich brengt. Het vorige lid geldt onverminderd artikel 2.7.5.18, dat mede van toepassing is ingeval de werkzaamheden worden verricht ter uitvoering van een overeenkomst gesloten met de overheid.
Art. 2.7.5.5. Andere regelgeving § 1. De rechtstreeks werkende bepalingen van het Bergingsverdrag 1989 zijn van toepassing ingeval een gerechtelijke of scheidsrechterlijke procedure aanhangig wordt gemaakt als bedoeld in artikel 2 van dat verdrag. § 2. Deze titel geldt onverminderd : 1° hoofdstuk 6 van dit boek;2° de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België;3° de bepalingen betreffende de beperking van de aansprakelijkheid van bergers. § 3. Hoofdstuk I van titel IV en hoofdstuk III van titel VIII van boek III van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing op berging.
Art. 2.7.5.6. Afwijkende bedingen Bedingen die afwijken van artikel 2.7.5.9 of afbreuk doen aan de verplichting om milieuschade te voorkomen of te beperken zijn nietig.
Art. 2.7.5.7. Berging door of onder toezicht van de overheid § 1. Een overheid die optreedt als berger kan zich op de rechten en rechtsmiddelen bepaald in het Bergingsverdrag 1989 of deze titel beroepen, tenzij zij verplicht is de hulp kosteloos te verlenen of de vergoeding ervan is geregeld door bijzondere bepalingen. § 2. Een berger die optreedt onder toezicht van de overheid kan zich op de rechten en rechtsmiddelen bepaald in deze titel beroepen.
Art. 2.7.5.8. Sluiting van bergingsovereenkomsten § 1. De gezagvoerder is bevoegd om namens de scheepseigenaar een overeenkomst omtrent berging te sluiten.
De gezagvoerder en de scheepseigenaar zijn elk bevoegd een zodanige overeenkomst namens de eigenaar van de zaken aan boord van het schip te sluiten. § 2. Paragraaf 1 geldt onverminderd : 1° artikel 2.4.2.6 betreffende de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gezagvoerder, in de mate dat die dienovereenkomstig ruimer is; 2° artikel 2.3.1.22 betreffende de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar voor de door of voor de gezagvoerder gestelde handelingen.
Art. 2.7.5.9. Vernietiging en wijziging van bergingsovereenkomsten Een overeenkomst of enig daarin voorkomend beding kan worden vernietigd of gewijzigd indien : 1° de overeenkomst is aangegaan onder misbruik van omstandigheden of onder invloed van gevaar en de overeengekomen bedingen onbillijk zijn; of 2° de overeengekomen betaling buitensporig hoog of laag is in verhouding tot de daadwerkelijk verleende diensten. Art. 2.7.5.10. Plichten van de berger, de eigenaar en de gezagvoerder § 1. De berger is jegens de eigenaar van het schip of andere in gevaar verkerende zaak verplicht : 1° de berging met de nodige zorg uit te voeren;2° bij de nakoming van de onder 1° bedoelde verplichting de nodige zorg uit te oefenen om milieuschade te voorkomen of te beperken;3° in alle gevallen, waarin de omstandigheden dit redelijkerwijze vereisen, de bijstand in te roepen van andere bergers;en 4° de tussenkomst van andere bergers te aanvaarden, wanneer hierom redelijkerwijze wordt verzocht door de scheepseigenaar of de gezagvoerder van het schip of de eigenaar van de andere in gevaar verkerende zaak, met dien verstande dat het bedrag van zijn beloning niet wordt verminderd, indien mocht blijken dat het verzoek onredelijk was. § 2. De scheepseigenaar en de gezagvoerder van het schip of de eigenaar van andere in gevaar verkerende zaken zijn jegens de berger verplicht : 1° gedurende de berging volledig met hem samen te werken;2° daarbij de nodige zorg uit te oefenen om milieuschade te voorkomen of te beperken;en 3° wanneer het schip of de andere zaken in veiligheid zijn gebracht, teruggave daarvan te aanvaarden wanneer daarom redelijkerwijze door de berger wordt verzocht. Art. 2.7.5.11. Verplichting tot hulpverlening De scheepseigenaar is niet aansprakelijk voor de schending door de gezagvoerder van de in artikel 2.4.5.37, § 1, bedoelde verplichting.
Art. 2.7.5.12. Samenwerking Wanneer de bevoegde overheid regels uitvaardigt of een besluit neemt over een aangelegenheid betreffende berging, zoals de toelating in havens van in nood verkerende schepen of het treffen van voorzieningen ten behoeve van bergers, houdt zij rekening met de noodzaak tot samenwerking tussen bergers, andere belanghebbende partijen en de overheid teneinde een doelmatige en geslaagde uitvoering van de bergingswerkzaamheden te verzekeren met het oogmerk mensenlevens of in gevaar verkerende zaken te redden, alsmede schade aan het milieu in het algemeen te voorkomen.
Art. 2.7.5.13. Voorwaarden voor het recht op bergloon § 1. Berging die met nuttig gevolg is uitgevoerd geeft recht op bergloon. § 2. Tenzij anders is bepaald, is geen betaling krachtens deze titel verschuldigd indien de berging geen nuttig gevolg heeft gehad.
De artikelen 2.7.5.13 tot 2.7.5.20 zijn ook van toepassing, indien het geborgen schip en het schip dat de berging heeft ondernomen aan dezelfde eigenaar toebehoren.
Art. 2.7.5.14. Criteria voor de vaststelling van het bergloon § 1. Het bergloon wordt vastgesteld met het oog op de aanmoediging van berging, rekening houdend met de volgende criteria, ongeacht de volgorde waarin zij hieronder zijn opgesomd : 1° de geredde waarde van het schip en de andere zaken;2° de vakkundigheid en inspanningen van de bergers, betoond bij het voorkomen of beperken van milieuschade;3° de mate waarin de berger een gunstige uitkomst verwezenlijkte;4° de aard en ernst van het gevaar;5° de vakkundigheid en inspanningen betoond door de bergers bij de redding van het schip, de andere zaken en mensenlevens;6° de door de bergers gebruikte tijd, gemaakte kosten en geleden verliezen;7° het risico van aansprakelijkheid en andere door de bergers of hun uitrusting gelopen risico's;8° de snelheid van de verleende diensten;9° de beschikbaarheid en het gebruik van schepen of andere voor berging bestemde uitrusting;10° de staat van gereedheid alsmede de doelmatigheid en de waarde van de uitrusting van de bergers. § 2. De betaling van een in overeenstemming met paragraaf 1 vastgesteld bergloon moet worden uitgevoerd door alle belanghebbenden bij het schip en de andere zaken, in evenredigheid met de geredde waarden daarvan.
Niets in dit artikel belet de aanwending van enig verweermiddel. § 3. Het bergloon, met uitzondering van interesten en verhaalbare gerechtelijke kosten welke desgevallend verschuldigd zijn, mag de waarde van het geredde schip en de andere zaken niet overtreffen.
Art. 2.7.5.15. Bijzondere vergoeding § 1. Indien een berger hulp heeft verleend aan een schip dat zelf of wegens zijn lading milieuschade dreigde te veroorzaken en hij geen bergloon heeft verkregen krachtens artikel 2.7.5.14 dat ten minste gelijk is aan de volgens dit artikel vast te stellen bijzondere vergoeding, heeft hij recht op een bijzondere vergoeding vanwege de scheepseigenaar, gelijk aan de door hem gemaakte kosten zoals in dit artikel omschreven. § 2. Indien de berger in de in paragraaf 1 bedoelde omstandigheden door zijn bergingswerkzaamheden milieuschade heeft voorkomen of heeft beperkt, kan de door de scheepseigenaar volgens paragraaf 1 aan de berger te betalen bijzondere vergoeding worden verhoogd tot een maximum van 30 % van de door de berger gemaakte kosten. Indien echter het gerecht, rekening houdend met de relevante in artikel 2.7.5.14, § 1 genoemde criteria, zulks billijk en rechtvaardig acht, kan het die bijzondere vergoeding verder verhogen, maar de totale verhoging mag in geen geval meer bedragen dan 100 % van de door de berger gemaakte kosten. § 3. Voor de toepassing van de paragrafen 1 en 2 worden onder kosten van de berger verstaan de contante uitgaven die door de berger redelijkerwijze zijn gemaakt bij de berging en een billijk tarief voor uitrusting en personeel die daadwerkelijk en redelijkerwijze zijn ingezet tijdens de berging, in aanmerking nemend de criteria genoemd in artikel 2.7.5.14, § 1, 8°, 9° en 10°. § 4. De totale bijzondere vergoeding krachtens dit artikel wordt slechts betaald indien en voor zover deze vergoeding hoger is dan het bergloon dat de berger krachtens artikel 2.7.5.14 kan ontvangen. § 5. Indien de berger nalatig is geweest en daardoor in gebreke is gebleven milieuschade te voorkomen of te beperken, kan hem de krachtens dit artikel verschuldigde bijzondere vergoeding geheel of gedeeltelijk worden ontzegd. § 6. Geen bepaling van dit artikel doet afbreuk aan enig recht van verhaal van de scheepseigenaar. § 7. De rechter die een bergloon vaststelt krachtens artikel 2.7.5.14 en een bijzondere vergoeding bepaalt krachtens de voorgaande paragrafen, is niet verplicht om het bedrag van het bergloon bedoeld in artikel 2.7.5.14 vast te stellen tot het beloop van de maximale waarde van het schip en de andere geredde goederen alvorens het bedrag van de bijzondere vergoeding te bepalen.
Art. 2.7.5.16. Verdeling tussen bergers De verdeling van een in artikel 2.7.5.14 bedoeld bergloon tussen bergers geschiedt volgens de in dat artikel genoemde criteria.
Art. 2.7.5.17. Redding van personen § 1. Geen bergloon is verschuldigd door personen wier leven is gered. § 2. Degene die mensenlevens heeft gered en heeft deelgenomen aan de werkzaamheden die zijn verricht ter gelegenheid van het ongeval dat aanleiding heeft gegeven tot de berging, heeft recht op een billijk aandeel in de betaling die aan de berger is toegekend voor de redding van het schip of andere zaken of voor het voorkomen of beperken van milieuschade.
Art. 2.7.5.18. Diensten verleend krachtens bestaande overeenkomsten Geen betaling is verschuldigd krachtens deze titel tenzij de verleende diensten verder gaan dan wat redelijkerwijs kan worden aangemerkt als behoorlijke uitvoering van een overeenkomst die was gesloten voordat het gevaar ontstond.
Art. 2.7.5.19. Gevolgen van fouten van de berger Aan een berger kan een krachtens deze titel verschuldigde betaling geheel of gedeeltelijk worden ontzegd voor zover de berging noodzakelijk geworden of bemoeilijkt is door zijn fout of nalatigheid of de berger zich schuldig heeft gemaakt aan bedrog of ander oneerlijk gedrag.
Art. 2.7.5.20. Verbod tot berging Diensten, verleend niettegenstaande het uitdrukkelijk en redelijk verbod van de scheepseigenaar of de gezagvoerder van het schip of van de eigenaar van enige andere in gevaar verkerende zaak die zich niet aan boord van het schip bevindt of heeft bevonden, geven geen recht op een betaling krachtens het Bergingsverdrag 1989 of deze titel.
Art. 2.7.5.21. Uitoefening van het scheepsvoorrecht Geen bepaling van deze titel doet afbreuk aan het scheepsvoorrecht van de berger.
De berger kan zijn scheepsvoorrecht niet uitoefenen, wanneer hem op een behoorlijke wijze voldoende zekerheid voor zijn vordering, met inbegrip van interesten en kosten, is aangeboden of verstrekt.
Art. 2.7.5.22. Verplichting tot het verstrekken van zekerheid § 1. Op verzoek van de berger moet degene die aansprakelijk is voor een betaling krachtens deze titel voldoende zekerheid stellen voor de voldoening van de vordering van de berger, met inbegrip van interesten en kosten. § 2. Onverminderd paragraaf 1 moet de scheepseigenaar van het schip waaraan de hulp is verleend zich inspannen om, voordat de lading wordt vrijgegeven, van de eigenaars daarvan voldoende zekerheid te verkrijgen voor de voldoening van de vorderingen, met inbegrip van interesten en kosten, die jegens hen geldend kunnen worden gemaakt. § 3. Het schip en de andere zaken waaraan de hulp is verleend mogen niet zonder toestemming van de berger worden verwijderd van de eerste haven of plaats waar zij na de beëindiging van de berging zijn aangekomen, totdat voldoende zekerheid is gesteld voor de voldoening van de vordering van de berger tegen het schip of de andere zaken.
Art. 2.7.5.23. Voorschot Het gerecht dat bevoegd is kennis te nemen van de vordering van de berger kan bij tussenvonnis bevelen dat hem een billijk en rechtvaardig voorschot wordt verstrekt en wel onder voorwaarden, waaronder voorwaarden van zekerheidstelling, die gezien de omstandigheden van het geval billijk en rechtvaardig zijn.
In geval van een krachtens dit artikel verstrekt voorschot wordt de in artikel 2.7.5.22 bedoelde zekerheidstelling dienovereenkomstig verminderd.
Art. 2.7.5.24. Interesten De berger heeft recht op interesten op elke krachtens het Bergingsverdrag 1989 of deze titel verschuldigde betaling. Deze interesten wordt berekend aan de wettelijke interestvoet. Zij lopen van rechtswege vanaf de beëindiging van de berging.
Art. 2.7.5.25. Ladingen die toebehoren aan een Staat Tenzij de Staat die er eigenaar van is daarin toestemt, kan geen bepaling van deze titel worden ingeroepen teneinde niet voor handelsdoeleinden bestemde ladingen die toebehoren aan een Staat en waarvan ten tijde van de berging volgens algemeen erkende beginselen van internationaal recht een beroep kan worden gedaan op staatsimmuniteit aan de hand van enige gerechtelijke maatregel in beslag te nemen, er beslag op te leggen of ze op te houden, of teneinde tegen dergelijke ladingen een vordering "in rem" in te stellen.
Art. 2.7.5.26. Ladingen bestemd voor humanitaire doeleinden Geen bepaling van deze titel kan worden ingeroepen om een lading die bestemd is voor humanitaire doeleinden en die geschonken is door een Staat in beslag te nemen of ze aan te houden, indien die Staat in betaling voor de ten aanzien van die lading verleende hulp heeft toegestemd.
Art. 2.7.5.27. Verjaring § 1. Iedere rechtsvordering betreffende een betaling krachtens deze titel verjaart indien niet binnen twee jaar een gerechtelijke of scheidsrechterlijke procedure aanhangig is gemaakt. De verjaringstermijn vangt aan op de dag waarop de berging is beëindigd. § 2. Degene tegen wie een vordering is ingesteld kan gedurende de termijn dat de verjaring loopt ten allen tijde die termijn verlengen door middel van een aan de eiser gerichte verklaring. Op dezelfde wijze kan deze termijn verder worden verlengd. § 3. Regresvorderingen kunnen, ook na de in paragraaf 1 bedoelde termijn, worden ingesteld binnen drie maanden nadat tegen de eiser een rechtsvordering is ingesteld of nadat hij het schadegeval in der minne heeft geregeld. HOOFDSTUK 6. - Wrakverwijdering Afdeling 1. - Territoriale zee
Art. 2.7.6.1. Toepassingsgebied Deze afdeling is van toepassing op de wrakken in de territoriale zee.
Art. 2.7.6.2. Gehoudenheid in solidum Telkens dit hoofdstuk verplichtingen, inbegrepen de verwijderingsplicht en financiële verplichtingen, oplegt aan de scheepseigenaar, zijn deze laatste, de reder, de scheepsgebruiker en de gezagvoerder in solidum gehouden deze verplichtingen na te komen, en kan de bevoegde overheid elk van hen aanspreken ten einde volledige genoegdoening te bekomen, onverminderd het recht van verhaal waarover de aangesprokene desgevallend beschikt.
Art. 2.7.6.3. Verwijderingsplicht § 1. De eigenaar van een schip dat in de territoriale zee gezonken, vergaan, gestrand of verlaten is, moet dit schip, met inbegrip van alles wat zich aan boord bevindt of heeft bevonden, in het bijzonder de lading, en alles wat vanop een schip in het water is terechtgekomen, vlot brengen, verwijderen en brengen naar de daartoe door de bevoegde overheid aangewezen plaats. § 2. De eigenaar van zich in de territoriale zee bevindende wrakken, wrakstukken of gezonken dan wel achtergelaten tuigen of voorwerpen moet deze vlot brengen, verwijderen en brengen naar de daartoe door de bevoegde overheid aangewezen plaats. § 3. De in de paragrafen 1 en 2 bedoelde verplichtingen moeten worden nagekomen met inachtneming van de maatregelen die worden opgelegd door de wetten en reglementen, in het bijzonder deze welke betrekking hebben op de verwijdering van gevaarlijke of schadelijke stoffen.
De bevoegde overheid kan de betrokken eigenaars nadere verplichtingen opleggen, met inbegrip van termijnen.
De uitvoering van de voormelde verplichtingen kan niet worden verhinderd door enig beslag- of dwangmaatregel.
De voorgaande leden gelden onverminderd de meldingsplichten bepaald in dit wetboek en artikel 21 van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België. § 4. De in de paragrafen 1 en 2 bedoelde verplichtingen vervallen ingeval een vergunning of machtiging is verleend op grond van de artikelen 25 en 26 van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België en zolang deze vergunning of machtiging geldig is.
Art. 2.7.6.4. Ambtshalve optreden van de bevoegde overheid § 1. Ingeval de in artikel 2.7.6.3 bedoelde verplichtingen niet of gebrekkig worden nagekomen, in spoedgevallen waarover de bevoegde overheid oordeelt of ingeval de eigenaar onbekend is, kan de bevoegde overheid, ambtshalve en op risico van de eigenaar en van de verantwoordelijke voor de gebeurtenis waardoor het tuig of voorwerp op zee is terechtgekomen : 1° een gezonken, vergaan, gestrand of verlaten schip, met inbegrip van alles wat zich aan boord bevindt of heeft bevonden, in het bijzonder de lading, en alles wat vanop een schip in het water is terechtgekomen, vlot brengen, verwijderen, vernietigen, onschadelijk maken, wegruimen of verplaatsen;2° andere zich in de territoriale zee bevindende wrakken, wrakstukken of gezonken dan wel achtergelaten tuigen of voorwerpen vlot brengen, verwijderen, vernietigen, onschadelijk maken, wegruimen of verplaatsen;3° alle andere voor de vlotheid en de veiligheid van de scheepvaart nodig geachte maatregelen nemen;4° alle andere nodig geachte maatregelen nemen ter bescherming van het mariene milieu. De uitoefening van de in het vorige lid bedoelde bevoegdheden kan niet worden verhinderd door enige beslag- of dwangmaatregel en doet geen afbreuk aan de primaire verwijderingsplicht van de eigenaar omschreven in artikel 2.7.6.3. § 2. Het besluit van de bevoegde overheid om, ten aanzien van een schip of wrak, de in paragraaf 1 bedoelde bevoegdheden uit te oefenen wordt op een passende wijze bekendgemaakt.
In spoedgevallen waarover de bevoegde overheid oordeelt, kan de bekendmaking achterwege gelaten worden.
Zodra het besluit van de overheid werd bekendgemaakt, is het verboden de weg te ruimen zaken te verwijderen zonder vergunning van de bevoegde overheid.
Art. 2.7.6.5. Voorschotten en zekerheden § 1. Voorafgaand aan de uitvoering van de in artikel 2.7.6.4 bedoelde maatregelen kan de bevoegde overheid eisen dat de eigenaar of enige persoon van wie de aansprakelijkheid in het geding kan komen dan wel, rechtstreeks, de verzekeraar van hun respectieve aansprakelijkheid, haar de som voorschiet die zij voldoende acht om de kosten van de betrokken maatregelen te dekken. § 2. Het in paragraaf 1 bedoelde voorschot kan, zonder lasten voor de bevoegde overheid, worden vervangen door het stellen van een zekerheid die de overheid aanvaardbaar en voldoende acht.
De zekerheid is aanvaardbaar indien redelijkerwijze mag worden aangenomen dat het bedrag ervan werkelijk beschikbaar en vrij overdraagbaar zal zijn zodra de zekerheid verstrekt is.
De zekerheid is voldoende indien haar bedrag overeenstemt met de in het eerste lid bedoelde som, vermeerderd met de wettelijke interesten voor een geschikt geachte tijdsduur. § 3. Het voorschot of de zekerheid verschaft door een van de personen waarvan de aansprakelijkheid in het gedrang kan komen, dan wel door zijn verzekeraar, wordt geacht te zijn verschaft door al deze personen. § 4. Het voorschot en de zekerheid mogen door de bevoegde overheid worden aangewend voor de bekostiging van de uitvoering van de in artikel 2.7.6.4 bedoelde maatregelen.
Het voorschot en de zekerheid zijn uitsluitend voor de vergoeding van de onkosten van de bevoegde overheid bestemd en zijn niet vatbaar voor beslag op verzoek van andere schuldeisers. § 5. Het vonnis dat na de verschaffing van het voorschot of de zekerheid het faillissement uitspreekt van degene die het voorschot of de zekerheid heeft verschaft, uitspraak doet over de aanvraag tot homologatie van diens reorganisatieplan of dat de overdracht onder gerechtelijk gezag beveelt, heeft voor het voorschot of de zekerheid geen gevolg.
Art. 2.7.6.6. Betaling van de door de bevoegde overheid gemaakte onkosten § 1. Degene die aansprakelijk is voor de gebeurtenis waardoor een schip is gezonken, vergaan, gestrand of verlaten, en bij gebreke van dergelijke aansprakelijke, de scheepseigenaar, is aan de bevoegde overheid de betaling verschuldigd van de onkosten die voor deze overheid voortvloeien uit de ambtshalve, krachtens artikel 2.7.6.4 uitgevoerde maatregelen.
In geen geval zijn de in het vorige lid bedoelde schuldenaars gerechtigd hun aansprakelijkheid te beperken. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde vordering is bevoorrecht op de bedragen die, wegens het verlies van het schip of wegens de gebeurtenis waardoor het schip is gezonken, vergaan, gestrand of verlaten of waardoor de betrokken zaak in zee is terechtgekomen, verschuldigd zijn door de verzekeraars van de eigen schade of van de aansprakelijkheid van de personen die krachtens dit hoofdstuk van de bevoegde overheid schuldenaar zijn.
De bevoegde overheid mag deze verzekeraars rechtstreeks aanspreken.
Geen enkele betaling door deze verzekeraars bevrijdt zolang de vorderingen van de bevoegde overheid niet zijn voldaan.
Art. 2.7.6.7. Aanhouding, beslag en verkoop § 1. Bij de uitoefening van de in artikel 2.7.6.4 bedoelde bevoegdheden kan de bevoegde overheid het schip of wrak en alle betrokken zaken ambtshalve en zonder rechterlijke machtiging aanhouden en in beslag nemen.
Ingeval de bevoegde overheid vermoedt door de schuld van een schip schade te hebben geleden, kan zij elk schip waarvan de aansprakelijkheid in het gedrang kan komen, ambtshalve en zonder rechterlijke machtiging aanhouden en in beslag nemen.
De personeelsleden van de overheid belast met het aanhouden en in beslag nemen worden aangeduid door de Koning. § 2. Het schip, het wrak of de zaak waarop overeenkomstig paragraaf 1 beslag is gelegd wordt vrijgegeven als overeenkomstig artikel 2.7.6.5 het voorschot of de zekerheid is verschaft. § 3. De bevoegde overheid die een schip, een wrak of een andere zaak heeft laten verwijderen of die schuldeiser is voor schade veroorzaakt door de schuld van een schip, heeft in geval van niet-betaling het recht, het schip of de andere zaken te verkopen en zich, bij voorrang op elke andere schuldeiser, te doen betalen uit de prijs.
Het saldo van de verkoopopbrengst wordt in de Deposito- en Consignatiekas gestort ten name van de eigenaars, indien deze gekend zijn, of van degene die van zijn rechten zal doen blijken. § 4. Ingeval het schip, het wrak of de zaak waarop overeenkomstig paragraaf 1 beslag is gelegd door zijn eigenaar niet wordt teruggenomen, kan de bevoegde overheid deze verkopen.
Daartoe laat de overheid, onverminderd paragraaf 6, voorafgaand aan de verkoop en met vijftien dagen tussentijd, twee mededelingen van de verrichte berging verschijnen, met opgave van de merken en kentekens van de zaken en met het verzoek tot elke rechthebbende, van zijn rechten te doen blijken en de kosten van de verwijdering, wegruiming of andere maatregelen te betalen binnen de dertig dagen te rekenen van de datum van verschijning van de laatste mededeling. De mededelingen worden bekendgemaakt : 1° ) in het Belgisch Staatsblad;2° ) op de website van het Belgisch Scheepsregister;3° ) op de desgevallend bijkomend door de Koning voorgeschreven elektronische wijze. Na het verstrijken van die termijn verkoopt de overheid de wrakken, tuigen of zaken.
De opbrengst van de verkoop wordt in de Deposito- en Consignatiekas gestort ten name van degene die van zijn rechten zal doen blijken, onder aftrek van de door de bevoegde overheid gemaakte onkosten. § 5. De bedragen die bij toepassing van de paragrafen 3 en 4 in de Deposito- en Consignatiekas worden gestort, vervallen aan de bevoegde overheid na verloop van één jaar te rekenen van de datum van de storting, als binnen die periode niemand van zijn rechten heeft doen blijken. § 6. Is overeenkomstig het advies van de bevoegde overheid de geborgen lading aan bederf onderhevig of reeds beschadigd, of is van hetgeen verwijderd of opgeruimd bij onderhandse verkoop een grotere netto-opbrengst te verwachten dan kan de verkoop geheel of gedeeltelijk onderhands geschieden, zonder dat de in paragraaf 4 vermelde bekendmakings- en termijnvoorschriften moeten worden nageleefd. § 7. Voor de toepassing van dit artikel worden als schade geleden door de bevoegde overheid aangemerkt, onder meer : 1° schade aan kunstwerken, zelfs in volle zee gelegen, waarvoor deze overheid instaat;2° de kosten van maatregelen genomen ter voorkoming of vermindering van schade alsook deze van maatregelen ter voorkoming of vermindering van door zulke maatregelen veroorzaakte schade; 3° schade berokkend bij de nakoming van de in artikel 2.7.6.3 bedoelde verplichtingen; 4° schade berokkend bij de uitoefening van de in artikel 2.7.6.4 bedoelde bevoegdheden; 5° de onkosten bedoeld in artikel 2.7.6.6; 6° schade bedoeld in de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België. Afdeling 2. - Exclusieve economische zone
Art. 2.7.6.8. WRC-Verdrag De rechtstreeks werkende bepalingen van het WRC-Verdrag, in het bijzonder deze betreffende de bevoegdheden van de overheid en de verplichtingen van de geregistreerde eigenaar en de exploitant van het schip zijn van toepassing op wrakken in de Belgische exclusieve economische zone.
In geen geval zijn de in het vorige lid bedoelde geregistreerde eigenaar en de exploitant gerechtigd hun aansprakelijkheid te beperken.
Art. 2.7.6.9. Andere regelgeving Dit hoofdstuk geldt onverminderd de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.
Art. 2.7.6.10. Bevoegdheden van de bevoegde overheid § 1. De bevoegde overheid oefent alle bevoegdheden uit die het WRC-Verdrag met betrekking tot wrakken in de Belgische economische zone toekent aan de Staat. § 2. In het bijzonder kan de bevoegde overheid met het oog op de lokalisering en markering van wrakken aan de geregistreerde eigenaar, de exploitant van het schip en alle betrokken derden nadere verplichtingen opleggen, met inbegrip van termijnen.
Art. 2.7.6.11. Beslag- en dwangmaatregelen De naleving door de geregistreerde eigenaar en de exploitant van hun respectieve verplichtingen, noch de uitoefening door de bevoegde overheid van haar bevoegdheden, kan worden verhinderd door enig beslag- of dwangmaatregel.
Art. 2.7.6.12. Melding van wrakken § 1. De kapitein en de exploitant van een Belgisch schip dat betrokken is geraakt bij een maritiem ongeval, dat geleid heeft tot een wrak, moet dit onverwijld melden aan de bevoegde overheid van de getroffen Staat. Zodra door de kapitein of de exploitant van het schip aan de meldingsplicht uit hoofde van dit artikel is voldaan, is de ander daarvan ontslagen. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde verplichting geldt in alle zeegebieden en andere delen van het grondgebied van de Partijen bij het WRC-Verdrag waarop de regeling van dat verdrag van toepassing is. § 3. In de in paragraaf 1 bedoelde meldingen worden de naam en het hoofdkantoor van de geregistreerde eigenaar en alle relevante gegevens aangegeven die voor de getroffen Staat nodig zijn ten einde te bepalen of het wrak een gevaar vormt in de zin van artikel 6 van het WRC-Verdrag, waaronder : 1° de precieze locatie van het wrak;2° het type, de omvang en constructie van het wrak;3° de aard van de schade aan en de toestand van het wrak;4° de aard en kwantiteit van de lading, in het bijzonder alle gevaarlijke en schadelijke stoffen;en 5° de hoeveelheden en soorten olie, met inbegrip van bunkerolie en smeerolie, aan boord. Art. 2.7.6.13. Rechtstreekse vordering § 1. Elke vordering tot vergoeding van kosten die voortvloeit uit dit hoofdstuk kan rechtstreeks worden ingesteld tegen de verzekeraar of andere persoon die financiële zekerheid stelt ter dekking van de aansprakelijkheid van de geregistreerde eigenaar krachtens artikel 12.1 van het WRC-Verdrag of artikel 2.3.2.9, § 3 of 2.3.2.15, § 3 van dit wetboek. In een dergelijk geval kan de verweerder zich beroepen op de verweermiddelen waarop de geregistreerde eigenaar een beroep zou hebben kunnen doen, met inbegrip van beperking van aansprakelijkheid uit hoofde van een van toepassing zijnde nationale of internationale regeling. Voorts kan de verweerder, zelfs indien de geregistreerde eigenaar niet gerechtigd is tot beperking van zijn aansprakelijkheid, de aansprakelijkheid beperken tot een bedrag gelijk aan het bedrag van de verzekering of andere financiële zekerheid dat in overeenstemming met artikel 12.1 van het WRC-Verdrag of artikel 2.3.2.9, § 3 of 2.3.2.17, § 3 van dit wetboek in stand moet worden gehouden. De verweerder kan voorts een beroep doen op het verweer dat het maritieme ongeval veroorzaakt is door opzettelijk wangedrag van de geregistreerde eigenaar; maar de verweerder kan zich niet beroepen op enig ander verweermiddel dat de verweerder zou hebben kunnen aanvoeren in een door de geregistreerde eigenaar tegen de verweerder aangespannen rechtsgeding. De verweerder heeft evenwel het recht te vorderen dat de geregistreerde eigenaar mede in het geding wordt betrokken.
Art. 2.7.6.14. Opruiming van andere zaken dan wrakken Op de opruiming in de exclusieve economische zone van andere zaken dan wrakken bedoeld in artikel 1.4 van het WRC-Verdrag, die rechtstreeks of onrechtstreeks gevaar opleveren voor het mariene milieu, zijn de artikelen 2.7.6.1 tot 2.7.6.7 van overeenkomstige toepassing. HOOFDSTUK 7. - Onderzoeken Art. 2.7.7.1. Richtlijn 2009/18/EG Dit hoofdstuk voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2009/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen in de zeescheepvaartsector en tot wijziging van de Richtlijn 1999/35/EG van de Raad en Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad.
Art. 2.7.7.2. Begrippen In dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° "bevoegde onderzoeksinstantie" : een onderzoeksinstantie van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die is aangeduid als onderzoeksinstantie in uitvoering van artikel 8 van Richtlijn 2009/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen in de zeescheepvaartsector en tot wijziging van de Richtlijn 1999/35/EG van de Raad en Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad; 2° "binnenschip", in afwijking van artikel 1.1.1.3, § 1, 9° : elk schip dat wegens zijn constructie uitsluitend of in hoofdzaak gebruikt wordt of geschikt is om te worden gebruikt op de binnenwateren; 3° "ro-ro-veerboot" : een zeeschip voor passagiersvervoer dat de nodige voorzieningen heeft om weg- of spoorvoertuigen het zeeschip op en af te laten rijden en dat meer dan twaalf passagiers vervoert;4° "hogesnelheidspassagiersschip" : een zeeschip dat bestemd is voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers, dat een maximale snelheid kan bereiken, in meter per seconde (m/s), gelijk of hoger dan 3,7 0,1667, waarbij "" gelijk is aan het volume van verplaatsing dat overeenstemt met de verwachte waterlijn (m3), met uitsluiting van schepen waarvan de romp in staat van exploitatie zonder diepgang volledig wordt gedragen boven het wateroppervlak door aerodynamische krachten die worden verwekt door het grondeffect;5° "scheepvaartongeval" : een gebeurtenis of een opeenvolging van gebeurtenissen, die een van de volgende feiten, die rechtstreeks in verband staan met de activiteiten van een zeeschip, met zich heeft meegebracht : a) de dood of ernstige verwondingen van een persoon ten gevolge van de exploitatie van een zeeschip of in verband daarmee;of b) het overboord slaan van een persoon veroorzaakt door de bewegingen van het zeeschip of dat in verband staat met deze bewegingen;of c) het verlies, het verondersteld verlies of het verlaten van een zeeschip;of d) materiële schade geleden door een zeeschip;of e) de stranding van een zeeschip, de beschadiging ervan of zijn betrokkenheid bij een aanvaring;of f) materiële schade veroorzaakt door de exploitatie van een zeeschip of die verband houdt met deze exploitatie;of g) milieuschade die voortvloeit uit de schade aan een of meer zeeschepen welke is veroorzaakt door de exploitatie van een of meer zeeschepen;6° "ernstig scheepvaartongeval" : een scheepvaartongeval dat niet als een zeer ernstig scheepvaartongeval wordt beschouwd en dat ten gevolge van een brand, een ontploffing, een aanvaring, een stranding, een contact, schade door zwaar weer, ijsschade, een scheur of vermoedelijke schade aan de romp of een andere gebeurtenis met zich meegebracht heeft : a) structurele schade die de zeewaardigheid van het zeeschip aantast; of b) vervuiling, ongeacht de omvang ervan;of c) een defect waardoor het zeeschip moet gesleept worden of waardoor er bijstand van de wal nodig is;7° "zeer ernstig scheepvaartongeval" : een scheepvaartongeval dat met zich meegebracht heeft : a) het volledig verlies van het zeeschip;of b) het verlies van mensenlevens;of c) zware vervuiling;8° "incident" : een voorval veroorzaakt door de exploitatie van een zeeschip of in verband daarmee zodat het zeeschip of een persoon in gevaar wordt gebracht of waardoor ernstige schade zou kunnen worden toegebracht hetzij aan het zeeschip of zijn constructie, hetzij aan het leefmilieu;9° "veiligheidsonderzoek" : een onderzoek, bij een scheepvaartongeval of incident, dat tot doel heeft ongevallen en incidenten met een zeeschip in de toekomst te voorkomen, met inbegrip van het verzamelen en het analyseren van gegevens, het identificeren van de oorzakelijke factoren en het doen van de nodige veiligheidsaanbevelingen;10° "de voor het veiligheidsonderzoek verantwoordelijke Staat" : de Staat die de verantwoordelijkheid voor het veiligheidsonderzoek opneemt conform het onderling akkoord tussen de Staten die een aanzienlijk belang hebben;11° "ernstige verwondingen" : verwondingen van een persoon opgelopen tijdens een scheepvaartongeval die een werkonbekwaamheid van tweeënzeventig uur met zich brengen;deze werkonbekwaamheid vangt aan binnen zeven dagen volgend op de dag waarop de verwondingen veroorzaakt zijn; 12° "Staat die een aanzienlijk belang heeft" : een Staat : a) die de vlagstaat is van het zeeschip dat het voorwerp van het onderzoek uitmaakt;of b) in wiens binnenwateren of territoriale zee een scheepvaartongeval heeft plaatsgevonden;of c) waar een scheepvaartongeval ernstige schade toegebracht heeft of gedreigd heeft toe te brengen aan het leefmilieu van de Staat of aan de zeegebieden waarover hij krachtens internationaal recht rechtsbevoegdheid heeft;of d) waar de gevolgen van een scheepvaartongeval ernstige schade toegebracht hebben of gedreigd hebben toe te brengen hetzij aan de Staat zelf hetzij aan de kunstmatige eilanden, installaties of werken waarover hij rechtsbevoegdheid heeft;of e) waarvan een scheepvaartongeval het leven gekost heeft of ernstige verwondingen heeft toegebracht aan onderdanen van deze Staat;of f) die over belangrijke informatie beschikt die nuttig kan zijn voor het onderzoek;of g) die laatst werd aangelopen door een ro-ro-veerboot of een hogesnelheidspassagiersschip, betrokken bij een scheepvaartongeval of incident buiten de territoriale zee van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte;of h) die, om welke andere reden ook, belangen doet gelden die belangrijk worden geacht door de voor het veiligheidsonderzoek verantwoordelijke Staat; 13° "VDR" : een reisgegevensrecorder die voldoet aan de prestatienormen van Resolutie A.861 (20) van de algemene vergadering van de IMO van 27 november 1997 en van Resolutie MSC.163(78) van de maritieme veiligheidscommissie van de IMO en aan de keuringsnormen van IEC-norm Nr. 61996; 14° "veiligheidsaanbeveling" : elk voorstel, ook ten behoeve van registratie en controle : a) van de bevoegde onderzoeksinstantie die het veiligheidsonderzoek verricht of leidt, dat gebaseerd is op uit dat onderzoek verkregen informatie;of, in voorkomend geval, b) van de Europese Commissie op basis van een abstracte gegevensanalyse en de resultaten van uitgevoerde veiligheidsonderzoeken;15° "EMCIP-databank" : de Europese elektronische databank die door de Europese Commissie wordt opgezet onder de naam "Europees Informatieplatform voor scheepvaartongevallen" (European Marine Casualty Information Platform - EMCIP); 16° "onderzoekers" : de met het uitvoeren van een veiligheidsonderzoek belaste personeelsleden van de Federale Instantie voor Onderzoek van Scheepvaartongevallen bedoeld in artikel II.4.38; 17° "exploitant" : de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die, als eigenaar of voor rekening van de eigenaar, dan wel als rompbevrachter, één of meer zeeschepen exploiteert;18° "havenbestuur" : de publiekrechtelijke rechtspersoon die door de bevoegde regelgever belast is met het beheer en de exploitatie van een haven;19° "schip/haven raakvlak" : interacties die plaatsvinden wanneer een zeeschip rechtstreeks en onmiddellijk betrokken is bij acties die gepaard gaan met de verplaatsing van personen of goederen, dan wel verlening van havendiensten aan of vanuit het zeeschip. Art. 2.7.7.3. Materiële en ruimtelijke toepassing § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op scheepvaartongevallen en incidenten : 1° waarbij Belgische zeeschepen zijn betrokken;of 2° die zich voordoen in de Belgische maritieme zones;of 3° die andere aanzienlijke belangen van België raken. In afwijking van het eerste lid is dit hoofdstuk niet van toepassing op alle scheepvaartongevallen en incidenten die zich voordoen op de Belgische binnenwateren. § 2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op scheepvaartongevallen en incidenten waarbij uitsluitend zijn betrokken : 1° oorlogsschepen, troepenschepen of andere schepen in eigendom van of geëxploiteerd door een Staat welke uitsluitend worden gebruikt voor een niet-commerciële overheidsdienst;2° schepen die niet mechanisch worden voortgestuwd, houten schepen van eenvoudige bouw, en niet voor handel gebruikte plezierjachten en -schepen, tenzij deze voor commerciële doeleinden worden of zullen worden bemand en gebruikt voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers;3° binnenschepen die op de binnenwateren worden geëxploiteerd;4° vissersschepen met een lengte van minder dan 15 meter;5° vaste booreilanden. Art. 2.7.7.4. Doelstellingen § 1. Dit hoofdstuk heeft tot doel de maritieme veiligheid te verhogen en verontreiniging door zeeschepen te voorkomen en dusdoende de kans op toekomstige scheepvaartongevallen en incidenten te verminderen door : 1° een spoedige uitvoering van het veiligheidsonderzoek en een gedegen analyse van scheepvaartongevallen en incidenten te bevorderen, teneinde de oorzaken ervan vast te stellen;2° ervoor te zorgen dat tijdig en nauwgezet verslag over het veiligheidsonderzoek wordt uitgebracht en voorstellen voor herstelmaatregelen worden gedaan;3° ervoor te zorgen dat wordt nagegaan of er al dan niet gevolg wordt gegeven aan de veiligheidsaanbevelingen en de genomen herstelmaatregelen te onderzoeken ten einde desgevallend bijkomende veiligheidsaanbevelingen te doen. § 2. Het veiligheidsonderzoek uit hoofde van deze titel dient niet ter bepaling van de aansprakelijkheid, noch ter beantwoording van de schuldvraag.
Art. 2.7.7.5. De Federale Instantie voor Onderzoek van Scheepvaartongevallen Onder de benaming "Federale Instantie voor Onderzoek van Scheepvaartongevallen", afgekort "FOSO", wordt een onderzoeksinstantie opgericht.
De FOSO is wat betreft haar organisatie, juridische structuur en besluitvorming autonoom en functioneel onafhankelijk van iedere partij of instantie waarvan de belangen strijdig zouden kunnen zijn met de haar toevertrouwde opdrachten.
Art. 2.7.7.6. Inrichting van de FOSO § 1. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de organisatie, de samenstelling en de werking van de FOSO en de bekwaamheden van het personeel van de FOSO. De minister bevoegd voor de maritieme mobiliteit staat in voor de goede werking van de FOSO. § 2. Bij de uitoefening van hun taken zijn de personeelsleden van de FOSO en de extern aangestelde deskundigen, wat betreft de door hen verkregen informatie, onderworpen aan het beroepsgeheim.
Art. 2.7.7.7. Bevoegdheden van de FOSO § 1. De FOSO is bevoegd om veiligheidsonderzoeken in te stellen naar de scheepvaartongevallen en incidenten bedoeld in artikel 2.7.7.3.
Tenzij anders bepaald in deze titel, wordt het veiligheidsonderzoek uitgevoerd in overeenstemming met de IMO-Code voor onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee en de IMO-Code van internationale standaarden en aanbevolen praktijken voor een veiligheidsonderzoek naar ongevallen en incidenten op zee. § 2. Onverminderd paragraaf 1 is de FOSO bevoegd om te onderzoeken hoe de betrokken natuurlijke personen, rechtspersonen of overheden, waarvan het handelen of nalaten blijkens het oordeel van de FOSO heeft bijgedragen tot het ontstaan van het scheepvaartongeval of incident, de veiligheidsaanbevelingen hebben opgevolgd. De FOSO kan de genomen herstelmaatregelen onderzoeken ten einde desgevallend bijkomende veiligheidsaanbevelingen te doen.
De FOSO rapporteert ten minste één maal per jaar schriftelijk over het in het eerste lid bedoelde onderzoek aan de Kamer van volksvertegenwoordigers op de door de Koning bepaalde wijze. § 3. De FOSO mag de haar toevertrouwde taken uitbreiden tot het verzamelen en analyseren van gegevens met betrekking tot de scheepvaartveiligheid, met name voor preventiedoeleinden, voor zover deze activiteiten geen afbreuk doen aan haar onafhankelijkheid en geen regelgevende, bestuurlijke of normgevende verantwoordelijkheden met zich brengen.
De FOSO mag haar taken uit hoofde van deze titel combineren met onderzoeken naar andere gebeurtenissen dan scheepvaartongevallen en incidenten, mits dergelijke onderzoeken haar onafhankelijkheid niet in gevaar brengen.
Art. 2.7.7.8. Onderzoeksverplichting § 1. De FOSO stelt een veiligheidsonderzoek in na een zeer ernstig scheepvaartongeval : 1° waarbij een Belgisch zeeschip is betrokken, ongeacht de plaats van het scheepvaartongeval;2° in de Belgische maritieme zones, ongeacht de vlag van het zeeschip dat bij het scheepvaartongeval betrokken is;3° waarbij België een aanzienlijk belang heeft, ongeacht de plaats van het scheepvaartongeval of de vlag van het betrokken zeeschip. § 2. De FOSO verricht bij een ernstig scheepvaartongeval een voorafgaande beoordeling ten einde te besluiten om al dan niet een veiligheidsonderzoek te verrichten.
Wanneer de FOSO op basis van de voorafgaande beoordeling beslist geen veiligheidsonderzoek naar een ernstig ongeval te verrichten, zendt ze haar met redenen omkleed besluit toe aan de minister bevoegd voor de maritieme mobiliteit en aan de Europese Commissie. § 3. In het geval van een ander scheepvaartongeval of incident dan bedoeld in de paragrafen 1 of 2, beslist de FOSO of er al dan niet een veiligheidsonderzoek moet worden verricht. § 4. Bij de beslissingen bedoeld in paragraaf 2, tweede lid en paragraaf 3, houdt de FOSO rekening met de ernst van het scheepvaartongeval of incident, het type zeeschip en/of lading en de mogelijkheid dat de bevindingen van het veiligheidsonderzoek bijdragen tot de voorkoming van toekomstige scheepvaartongevallen en incidenten.
Art. 2.7.7.9. Leiding van en deelname aan het veiligheidsonderzoek § 1. In beginsel wordt naar elk scheepvaartongeval of incident slechts één veiligheidsonderzoek verricht.
Bij veiligheidsonderzoeken waarbij twee of meer bevoegde onderzoeksinstanties, waaronder de FOSO, zijn betrokken, werkt de FOSO samen met de bevoegde overheidsinstanties van Staten die een aanzienlijk belang hebben ten einde spoedig overeen te komen welke de verantwoordelijke bevoegde onderzoeksinstantie is die het veiligheidsonderzoek leidt. De FOSO stelt alles in het werk om overeenstemming over de onderzoeksprocedures te bereiken. In het kader van deze overeenstemming hebben de bevoegde onderzoeksinstanties van andere Staten die een aanzienlijk belang hebben, dezelfde rechten en toegang tot getuigen en bewijsmateriaal als de FOSO. De FOSO neemt het standpunt van de bevoegde onderzoeksinstanties van Staten die een aanzienlijk belang hebben in overweging.
De FOSO beperkt het verrichten van parallelle veiligheidsonderzoeken naar eenzelfde scheepvaartongeval of incident strikt tot uitzonderlijke gevallen. In dergelijke gevallen meldt de FOSO de redenen voor het verrichten van zulke parallelle onderzoeken aan de Europese Commissie. De FOSO werkt samen met de bevoegde onderzoeksinstanties die parallelle veiligheidsonderzoeken verrichten.
In het bijzonder wisselt de FOSO met de betrokken bevoegde onderzoeksinstanties alle relevante informatie uit welke zij in de loop van haar veiligheidsonderzoek vergaart, met name teneinde, voor zover mogelijk, gedeelde conclusies te bereiken.
De FOSO neemt geen maatregelen die de uitvoering van een veiligheidsonderzoek onrechtmatig beletten, opschorten of vertragen. § 2. Onverminderd paragraaf 1, blijft de FOSO verantwoordelijk voor het veiligheidsonderzoek en de coördinatie met andere bevoegde onderzoeksinstanties van Staten die een aanzienlijk belang hebben, totdat in onderling overleg is vastgesteld welke de in hoofdzaak voor het veiligheidsonderzoek verantwoordelijke bevoegde onderzoeksinstantie is. § 3. Onverminderd de verplichtingen uit hoofde van deze titel en van het internationaal recht mag de FOSO de leiding van een veiligheidsonderzoek of specifieke taken voor het verrichten van zulk veiligheidsonderzoek, per geval en in onderlinge overeenstemming aan een andere bevoegde onderzoeksinstantie delegeren. § 4. Wanneer een ro-ro-veerboot of een hogesnelheidspassagiersschip bij een scheepvaartongeval of incident betrokken is, wordt de procedure tot veiligheidsonderzoek ingeleid door de FOSO indien het scheepvaartongeval of incident heeft plaatsgevonden in de Belgische maritieme zones of indien het in volle zee heeft plaatsgevonden en indien België het laatste land is dat door de ro-ro-veerboot of hogesnelheidspassagiersschip is aangelopen. De FOSO blijft verantwoordelijk voor het veiligheidsonderzoek en de coördinatie met de bevoegde onderzoeksinstanties van Staten die een aanzienlijk belang hebben, totdat in onderlinge overeenstemming is vastgesteld welke bevoegde onderzoeksinstantie in hoofdzaak voor het veiligheidsonderzoek verantwoordelijk is. § 5. Wanneer twee of meer bevoegde onderzoeksinstanties, waaronder de FOSO, bij een veiligheidsonderzoek betrokken zijn, brengt de FOSO de kosten van haar activiteiten niet in rekening.
Indien de FOSO niet bij het veiligheidsonderzoek betrokken is en om bijstand wordt verzocht, maakt de FOSO met de bij het veiligheidsonderzoek betrokken bevoegde onderzoeksinstanties afspraken over de vergoeding van de kosten. § 6. Indien de FOSO de voor het veiligheidsonderzoek verantwoordelijk bevoegde onderzoeksinstantie is, stelt ze de omvang en praktische regelingen voor het verrichten van veiligheidsonderzoeken vast in samenwerking met de bevoegde onderzoeksinstanties van Staten die een aanzienlijk belang hebben, op de wijze die de FOSO het meest geschikt acht om de doelstellingen bedoeld in artikel 2.7.7.4 te verwezenlijken en om toekomstige scheepvaartongevallen en incidenten te voorkomen. § 7. De medewerking van de FOSO aan een veiligheidsonderzoek dat wordt verricht door een derde land dat een aanzienlijk belang heeft, doet niets af aan de uit deze titel voortvloeiende gedrags- en rapportagevoorschriften inzake veiligheidsonderzoeken.
Indien een derde land met een aanzienlijk belang een veiligheidsonderzoek leidt waarbij de FOSO betrokken is, kan de FOSO beslissen om geen parallel veiligheidsonderzoek te verrichten, op voorwaarde dat het door het derde land geleide veiligheidsonderzoek wordt verricht overeenkomstig de IMO-Code voor onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee. § 8. Bij het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken volgt de FOSO de gemeenschappelijke methodologie voor het onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee die is ontwikkeld uit hoofde van artikel 4, c), van de EMSA-Verordening. Onderzoekers van de FOSO mogen in specifieke gevallen van die methodologie afwijken wanneer dit, naar hun professioneel oordeel, noodzakelijk is teneinde de onderzoeksdoelstellingen te bereiken. § 9. De FOSO vangt het veiligheidsonderzoek zo spoedig mogelijk aan, en in elk geval uiterlijk binnen twee maanden nadat het scheepvaartongeval of incident plaatsvond.
Art. 2.7.7.10. Betrokkenheid van zeevarenden Wanneer de FOSO overeenkomstig artikel 2.7.7.8, § 1, een veiligheidsonderzoek instelt naar een scheepvaartongeval waarbij een zeevarende op wie het MLC-Verdrag van toepassing is, overleden is of ernstige verwondingen heeft opgelopen, is dit tevens een onderzoek overeenkomstig voorschrift 5.1.6 van het MLC-Verdrag.
Art. 2.7.7.11. De FOSO-bijdrage § 1. Met het oog op de dekking van oprichtings-, personeels-, en werkingskosten van de FOSO is aan de FOSO een bijdrage verschuldigd.
De bijdrage bedoeld in het eerste lid is verschuldigd door de exploitanten van Belgische zeeschepen en door de exploitanten van vreemde zeeschepen die de haven van Antwerpen, Brussel, Gent, Luik, Oostende of Zeebrugge aanlopen. § 2. De bijdrage van de exploitanten van een Belgisch zeeschip is elk kalenderjaar verschuldigd.
De bijdrage is hoofdelijk verschuldigd door de exploitanten van het Belgisch zeeschip.
De bijdrage van de exploitanten bedraagt 0,013 euro per brutotonnenmaat van het Belgisch zeeschip waarvan zij de exploitant zijn op 1 januari van het kalenderjaar waarin de jaarlijkse bijdrage verschuldigd is.
De jaarlijkse bijdrage van de exploitanten bedoeld in het eerste lid wordt afgerond naar boven op de euro als het decimale gedeelte gelijk aan of meer dan vijftig cent is. Het bedrag wordt naar onder op de euro afgerond als dit gedeelte minder is dan vijftig cent.
De jaarlijkse bijdrage van de exploitanten bedraagt minimaal 25 euro en maximaal 1.500 euro per Belgisch zeeschip waarvan zij exploitant zijn. § 3. De bijdrage van een vreemd zeeschip dat de haven van Antwerpen, Brussel, Gent, Luik, Oostende, of Zeebrugge aanloopt wordt berekend volgens de volgende formule : (250.000 - BE)/JA waarbij BE = totale bijdrage van exploitanten van Belgische zeeschepen bedoeld in § 2, derde lid.
JA = totaal aantal aanlopen van vreemde zeeschepen in de havens van Antwerpen, Brussel, Gent, Luik, Oostende en Zeebrugge in de periode van 1 oktober van het vorige kalenderjaar tot 30 september van het lopende kalenderjaar waarin de bijdrage verschuldigd is.
De bijdrage is hoofdelijk verschuldigd door de exploitanten van het zeeschip onder vreemde vlag. § 4. De bedragen bedoeld in paragraaf 2, derde en vijfde lid, en in paragraaf 3, worden jaarlijks geïndexeerd volgens de volgende formule : Bedrag vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer.
Het nieuwe indexcijfer is het indexcijfer van de gezondheidsindex van de maand november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het bedrag wordt aangepast overeenkomstig het eerste lid.
Het aanvangsindexcijfer is het indexcijfer van de gezondheidsindex van november 2016.
Het bekomen resultaat voor de bedragen bedoeld in paragraaf 2, vijfde lid, en paragraaf 3, wordt afgerond naar de hogere euro indien het deel in decimalen groter of gelijk is aan vijftig cent. De afronding gebeurt naar de lagere euro indien dit deel kleiner is dan vijftig cent. § 5. De FOSO is belast met de inning van de bijdragen bedoeld in de paragrafen 2 en 3.
De FOSO zendt de aanslagen voor de inning van de bijdrage bedoeld in het eerste lid aan de bijdrageplichtigen toe vanaf 1 oktober van het kalenderjaar waarin de bijdrage verschuldigd is. De bijdrage is uitvoerbaar binnen 30 dagen na het verzenden van de aanslag door de FOSO. Met het oog op de inning van de bijdragen bedoeld in paragraaf 3 kan de minister bevoegd voor de maritieme mobiliteit met het betrokken havenbestuur een samenwerkingsovereenkomst sluiten. § 6. Voor de toepassing van dit artikel wordt elk schip/haven raakvlak als een aanloop van een haven beschouwd.
Het aantal aanlopen per individueel zeeschip en per haven waarvoor overeenkomstig paragraaf 3 de bijdrage verschuldigd is, wordt beperkt tot het aantal aanlopen per jaar die nodig zijn voor het verlenen van een door het bevoegde gewest toe te kennen "pilotage exemption certificate", ongeacht of het zeeschip loodsplichtig is of niet.
Art. 2.7.7.12. Jaarverslag Uiterlijk op 30 september van elk jaar dient de FOSO bij de minister bevoegd voor de maritieme mobiliteit, de Kamer van volksvertegenwoordigers en de parlementen van de Gewesten een jaarverslag in waarin verantwoording wordt afgelegd over de werking van de FOSO en over de veiligheidsonderzoeken die het voorafgaande jaar door de FOSO zijn verricht, de veiligheidsaanbevelingen die werden gedaan en de herstelmaatregelen die werden genomen naar aanleiding van eerdere veiligheidsaanbevelingen.
De FOSO maakt dit jaarverslag op elektronische wijze beschikbaar voor het publiek.
Art. 2.7.7.13. Meldingsplichten § 1. Het MIK, iedere overheid en ieder personeelslid van de overheid dat in de uitoefening van zijn ambt kennis krijgt van een scheepvaartongeval of incident, meldt dit onverwijld aan de FOSO en verstrekt aan de FOSO alle relevante informatie en, in voorkomend geval, een afschrift van de processen-verbaal en van alle andere relevante documenten.
In geval van een scheepvaartongeval of incident waarbij een Belgisch zeeschip betrokken is, meldt de kapitein, de eigenaar, de bevrachter, de beheerder of de exploitant van dit zeeschip dit dadelijk aan de FOSO en verstrekt hij aan de FOSO alle relevante informatie en, in voorkomend geval, een afschrift van de processen-verbaal en van alle andere relevante documenten. § 2. In geval van een scheepvaartongeval of incident waarbij een Belgisch zeeschip en andere zeeschepen betrokken zijn, meldt de FOSO dit onverwijld aan de vlagstaat van het andere bij het scheepvaartongeval betrokken zeeschip. § 3. Indien de FOSO een veiligheidsonderzoek verricht naar een scheepvaartongeval of incident meldt de FOSO dit onverwijld aan de bevoegde onderzoeksinstanties van Staten die een aanzienlijk belang hebben.
Art. 2.7.7.14. Samenwerking met andere bevoegde onderzoeksinstanties § 1. Indien de FOSO overeenkomstig artikel 2.7.7.9 de voor het veiligheidsonderzoek verantwoordelijke bevoegde onderzoeksinstantie is, kan de FOSO op verzoek van een bevoegde onderzoeksinstantie van een Staat die een aanzienlijk belang heeft toestaan dat één of meer vertegenwoordigers van deze bevoegde onderzoeksinstantie aan het veiligheidsonderzoek deelnemen. De FOSO kan een dergelijk verzoek richten tot de voor het veiligheidsonderzoek verantwoordelijke bevoegde onderzoeksinstanties, indien België een Staat is die een aanzienlijk belang heeft.
De vertegenwoordigers bedoeld in het eerste lid, kunnen zich door deskundigen laten bijstaan.
De vertegenwoordigers en deskundigen bedoeld in het eerste en tweede lid, hebben toegang tot de tijdens het veiligheidsonderzoek vergaarde gegevens en informatie, mits zij zich tot geheimhouding verplichten en zij in de Staten of landen die zij vertegenwoordigen, niet tot een ruimere openbaarheid van gegevens zijn gehouden dan die waarin deze titel voorziet. Zij verstrekken aan de FOSO alle relevante informatie die zij ter beschikking hebben. § 2. De FOSO mag deelnemen aan een veiligheidsonderzoek buiten België dat wordt ingesteld door een bevoegde onderzoeksinstantie.
Art. 2.7.7.15. Beheer van betrokken zaken De FOSO bepaalt, in voorkomend geval in overleg met de aangezochte onderzoeksrechter, de nadere regels voor : 1° het al dan niet ter beschikking stellen en houden van de bij het scheepvaartongeval of incident betrokken zaken door de FOSO voor de duur van het veiligheidsonderzoek of voor een duur die zo lang of zo kort is als de FOSO bedoeld in artikel 2.7.7.6, § 2, nodig oordeelt; 2° het bewaren van de bij het scheepvaartongeval of incident betrokken zaken die door de FOSO voor het veiligheidsonderzoek werden meegenomen;3° de teruggave van de bij het scheepvaartongeval of incident betrokken zaken die door de FOSO voor het veiligheidsonderzoek werden meegenomen;4° het vernietigen van de bij het scheepvaartongeval of incident betrokken zaken die door de FOSO voor het veiligheidsonderzoek werden meegenomen om redenen van veiligheid of volksgezondheid;5° het opnieuw ter beschikking krijgen van de bij het scheepvaartongeval of incident betrokken zaken voor bijkomend onderzoek door de FOSO. Het is verboden de bij het scheepvaartongeval of incident betrokken zaken te contamineren, te beschadigen, te vernietigen, te verwijderen, zonder toestemming van de FOSO te verplaatsen of op enige wijze aan het veiligheidsonderzoek door de FOSO te onttrekken.
Art. 2.7.7.16. Legitimatiekaart De Koning bepaalt de vorm en inhoud van de legitimatiekaart van de onderzoekers van de FOSO. Art. 2.7.7.17. Onderzoeksbevoegdheden De onderzoekers van de FOSO en van een andere bevoegde onderzoeksinstantie, waaraan zij overeenkomstig artikel 2.7.7.9, § 3, de onderzoekstaak heeft gedelegeerd hebben, waar nodig in samenwerking met de voor het gerechtelijk onderzoek verantwoordelijke overheden, de hiernavolgende bevoegdheden om in bezit te worden gesteld van alle voor het verrichten van het veiligheidsonderzoek relevante informatie, en zijn gemachtigd tot : 1° de vrije toegang tot de plaats van het scheepvaartongeval of incident evenals tot de inrichtingen, lokalen, vertrekken, het zeeschip, de inhoud ervan en tot het wrak of andere constructie, met inbegrip van het woongedeelte van een zeeschip, lading, uitrusting en wrakstukken.Een woning, al dan niet aan boord van een zeeschip, wordt slechts betreden met toestemming van de bewoner of mits voorafgaande machtiging van de onderzoeksrechter; 2° het zich zo nodig op elk ogenblik van de dag of nacht toegang verschaffen tot de onder 1° bedoelde plaatsen met bijstand van de politiediensten onder de onder 1° bedoelde voorwaarden;3° het zich doen vergezellen door personen die daartoe door hen zijn aangeduid;4° het onmiddellijk verzamelen van aanwijzingen, wrakstukken en onderdelen voor onderzoeks- en analysedoeleinden;5° het vorderen van inlichtingen;6° het onmiddellijk opstellen van een inventaris van bewijsmateriaal en het overgaan tot een gecontroleerde opsporing en verwijdering van wrakgoed, wrakstukken en andere onderdelen of materialen ten behoeve van onderzoek of analyse;7° het laten onderzoeken of analyseren van de onder 6° bedoelde voorwerpen en de vrije toegang tot de resultaten van dergelijke onderzoeken of analyses;8° het vrij inzien, kopiëren en gebruiken van alle relevante informatie en geregistreerde gegevens, met inbegrip van de gegevens van de VDR, met betrekking tot een zeeschip, reis, lading, bemanning of andere persoon, voorwerp, toestand of omstandigheid;9° de vrije toegang tot de resultaten van de onderzoeken op de lichamen van slachtoffers of van testen op monsters genomen van de lichamen van slachtoffers;10° de vrije toegang tot de resultaten van onderzoeken van personen die bij de exploitatie van een zeeschip zijn betrokken of van andere relevante personen, en tot de resultaten van analyses van op deze personen genomen monsters;11° het horen van getuigen in afwezigheid van personen die er belang bij zouden kunnen hebben het veiligheidsonderzoek te belemmeren;12° de vrije toegang tot archiefgegevens en tot relevante informatie waarover federale overheden, de vlagstaat, de eigenaars, de erkende organisaties en andere betrokken partijen beschikken, voor zover deze partijen of hun vertegenwoordigers in België zijn gevestigd;13° het beroep doen op ondersteuning door de betrokken federale overheden, waaronder de scheepvaartcontroleurs en het MIK. Art. 2.7.7.18. Medewerkingsplichten § 1. Eenieder is verplicht aan een onderzoeker, binnen de door hem gestelde redelijke termijn, alle medewerking te verlenen die deze bij de uitoefening van zijn bevoegdheden redelijkerwijs kan vorderen.
Indien de informatieverstrekker hierom verzoekt wordt de informatie niet openbaar gemaakt. § 2. De onderzoekers en de externe deskundigen nemen de nodige maatregelen om de anonimiteit van de getuigen van een scheepvaartongeval te waarborgen indien de getuigen hierom verzoeken.
Art. 2.7.7.19. Vertrouwelijkheid § 1. Onverminderd de bepalingen van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van de richtlijn 95/46/EG, en van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens, zorgt de FOSO ervoor dat de volgende gegevens niet voor andere doeleinden dan het veiligheidsonderzoek beschikbaar worden gesteld, tenzij de FOSO beslist dat met de openbaarmaking een hoger openbaar belang is gediend : 1° alle getuigenissen en andere verklaringen, verslagen en notities die door de FOSO in het kader van het veiligheidsonderzoek worden opgetekend of ontvangen;2° documenten die de identiteit onthullen van personen die in het kader van het veiligheidsonderzoek zijn gehoord;3° informatie betreffende bij het scheepvaartongeval of incident betrokken personen die bijzonder gevoelig of privé van aard is, onder meer informatie over hun gezondheid. § 2. De ontwerprapporten bedoeld in artikel 2.7.7.23 en de informatie verzameld ten behoeve van de veiligheidsonderzoeken door de FOSO zijn niet openbaar.
Art. 2.7.7.20. Vernietiging of verdwijning van informatie Het is verboden om na een scheepvaartongeval of incident desbetreffende informatie te vernietigen of te laten verdwijnen.
Art. 2.7.7.21. Verslaggeving § 1. Over een veiligheidsonderzoek dat uit hoofde van deze titel wordt verricht, wordt in de door de FOSO bepaalde vorm en overeenkomstig de door de Koning bepaalde inhoud een verslag bekendgemaakt, dat via een website toegankelijk is voor het publiek.
De FOSO kan over een veiligheidsonderzoek dat geen betrekking heeft op een zeer ernstig dan wel ernstig scheepvaartongeval waarvan de bevindingen niet kunnen leiden tot het voorkomen van toekomstige scheepvaartongevallen of incidenten, besluiten om een vereenvoudigd verslag bekend te maken, dat via een website toegankelijk is voor het publiek. § 2. De FOSO doet al het mogelijke om de in paragraaf 1 bedoelde verslagen, met inbegrip van de conclusies ervan en eventuele veiligheidsaanbevelingen, binnen twaalf maanden vanaf de dag van het scheepvaartongeval of incident voor het publiek beschikbaar te maken, en met name voor de scheepvaartsector. Indien het niet mogelijk is het verslag bedoeld in paragraaf 1 binnen die termijn beschikbaar te maken, wordt binnen twaalf maanden na de dag van het scheepvaartongeval een tussentijds verslag opgesteld, dat via een website toegankelijk is voor het publiek. § 3. De FOSO zendt aan de Europese Commissie, aan de minister bevoegd voor de maritieme mobiliteit en aan de betrokken partijen een afschrift toe van het verslag, het vereenvoudigde verslag of het tussentijdse verslag, bedoeld in de paragrafen 1 en 2. Ter verbetering van de kwaliteit van de in paragraaf 1 bedoelde verslagen op de wijze die het meest geschikt is ten einde de in artikel 2.7.7.4 bedoelde doelstellingen te verwezenlijken, houdt de FOSO, ongeacht de bevindingen ten gronde, rekening met de desgevallend door de Commissie bij deze verslagen gemaakte technische opmerkingen.
Art. 2.7.7.22. Bewijs in andere rechtsprocedures De verslagen van de FOSO en de veiligheidsaanbevelingen kunnen niet als bewijs worden gebruikt in een strafrechtelijke, tuchtrechtelijke of civielrechtelijke procedure.
Een onderzoeker en een externe deskundige mogen niet als getuige of deskundige worden opgeroepen in een gerechtelijke procedure betreffende een scheepvaartongeval of incident bij het veiligheidsonderzoek waarvan de onderzoeker van de FOSO respectievelijk de externe deskundige betrokken zijn of geweest zijn.
Art. 2.7.7.23. Veiligheidsaanbevelingen § 1. De FOSO doet, wanneer zulks noodzakelijk is, veiligheidsaanbevelingen op basis van een abstracte analyse van gegevens en de algemene resultaten van uitgevoerde veiligheidsonderzoeken.
Met de veiligheidsaanbevelingen van de FOSO wordt op passende wijze rekening gehouden door degenen aan wie zij gericht deze laatsten geven er, waar nodig, een passend gevolg aan overeenkomstig het Belgisch recht, het recht van de Europese Unie en het internationaal recht. § 2. In een veiligheidsaanbeveling wordt onder geen beding de aansprakelijkheid voor een scheepvaartongeval of incident bepaald of de schuldvraag beantwoord.
Art. 2.7.7.24. Informatieverstrekking aan de Europese Commissie § 1. Onverminderd haar recht om een vroegtijdige waarschuwing te geven, brengt de FOSO, ongeacht de fase van het veiligheidsonderzoek, de Europese Commissie onverwijld op de hoogte van de noodzaak om een vroegtijdige waarschuwing te geven wanneer zij van mening is dat er op het niveau van de Europese Unie dringende maatregelen moeten worden genomen ten einde het risico van nieuwe scheepvaartongevallen te voorkomen. § 2. De FOSO brengt de Europese Commissie op de hoogte van scheepvaartongevallen en incidenten in de door de Koning beschreven vorm. De FOSO verstrekt de Europese Commissie tevens gegevens die het veiligheidsonderzoek oplevert overeenkomstig de regeling van de EMCIP-databank.
Art. 2.7.7.25. Billijke behandeling van zeelieden Overeenkomstig de toepasselijke wetgeving wordt in het geval van een scheepvaartongeval of incident rekening gehouden met de relevante bepalingen van de IMO-Richtsnoeren betreffende de billijke behandeling van zeelieden bij ongevallen op zee.
BOEK 3. - BINNENVAART Titel 1. - Algemene Bepalingen Art. 3.1.1.1. Toepassingsgebied De bepalingen van dit deel zijn van toepassing op binnenschepen en op het vervoer met binnenschepen.
Art. 3.1.1.2. Beheer In dit boek, in de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 en, behoudens uitdrukkelijke afwijking, in de desbetreffende uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder : 1° "scheepseigenaar" : de persoon of de personen die eigenaar zijn van het schip;2° "exploitant" : degene die als eigenaar, vruchtgebruiker rompbevrachter of huurkoper het economisch zeggenschap heeft over het binnenschip;3° "economisch zeggenschap" : het zelf of voor eigen rekening gebruiken of exploiteren van het binnenschip, waarbij diegene op wie het economisch zeggenschap rust, instaat voor alle kosten en risico's verband houdende met het gebruik of de exploitatie van het binnenschip;het economisch zeggenschap omvat niet mede het recht tot overdracht van de eigendom van het schip noch tot het vestigen van enig zakelijk recht op het schip; 4° "scheepsmede-eigendom" : de eigendom van een schip dat onverdeeld toebehoort aan verscheidene personen die elk één of meer scheepsaandelen bezitten;5° "scheepsmede-eigenaar" : elke eigenaar van een schip in scheepsmede-eigendom;6° "scheepsaandeel" : elk kleinste deel van de scheepsmede-eigendom dat een scheepsmede-eigenaar toebehoort. Art. 3.1.1.3. Opvarenden In dit boek, in de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 en, behoudens uitdrukkelijke afwijking, in de desbetreffende uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder : 1° "schipper" : het bemanningslid dat gekwalificeerd is om een binnenschip te besturen en om aan boord de algemene verantwoordelijkheid te dragen;2° "bemanningslid" : elke persoon die met het oog op de bediening van een binnenschip werkzaamheden aan boord uitvoert of daartoe is voorzien;3° "bemanning" : alle bemanningsleden;4° "boordpersoneel" : alle werkzame personen aan boord van een passagiersschip die niet tot de bemanning behoren;5° "verstekeling" : elke persoon die zich zonder toelating van de schipper aan boord van een binnenschip bevindt;6° "passagier" : elke persoon die zich aan boord van een binnenschip bevindt zonder deel uit te maken van de bemanning of het boordpersoneel noch verstekeling te zijn;7° "opvarende" : elk bemanningslid, elk lid van het boordpersoneel, elke passagier en elke verstekeling. § 2. De Koning kan, bij in Ministerraad overlegd besluit : 1° bepalingen van dit wetboek of zijn uitvoeringsbesluiten voor aangeduide schippers, bemanningsleden, boordpersoneel, verstekelingen, passagiers of opvarenden buiten toepassing verklaren;2° de begrippen schippers, bemanningsleden, boordpersoneel, verstekelingen, passagiers of opvarenden nader of, waar noodzakelijk met het oog op de toepassing van aangeduide bepalingen, afwijkend omschrijven. Art. 3.1.1.4. Bevrachtingen In dit boek, in de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 en, behoudens uitdrukkelijke afwijking, in de desbetreffende uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder : 1° "bevrachtingsovereenkomst" : een overeenkomst, waarbij tegen vergoeding de ene partij, de vervrachter genaamd, al dan niet met overdracht van het economisch zeggenschap, het binnenschip of een bestanddeel daarvan aan een andere partij, de bevrachter genaamd, ter beschikking stelt;2° "rompbevrachtingsovereenkomst" : de bevrachtingsovereenkomst waarbij de vervrachter met overdracht van het economisch zeggenschap het binnenschip ter beschikking stelt van de bevrachter;3° "huurkoop" : de overeenkomst waarbij de ene partij, de huurkoper genaamd, na betaling in twee of meerdere termijnen van de overeengekomen huurkoopprijs aan de andere partij, de huurverkoper genaamd, het eigendomsrecht over het binnenschip verwerft en in afwachting daarvan het binnenschip huurt en daar het economisch zeggenschap over uitoefent. TITEL 2. - BINNENSCHEPEN HOOFDSTUK 1. - Teboekstelling en openbaarheid Afdeling 1. - Teboekstelling van binnenschepen
Art. 3.2.1.1. Certificaat van teboekstelling § 1. Het certificaat van teboekstelling wordt uitgereikt door het Belgisch Scheepsregister.
Het is onbeperkt geldig en kan enkel worden ingetrokken in de gevallen voorzien in paragraaf 3, 1°. § 2. Het certificaat van teboekstelling moet aan boord worden gehouden en op elk verzoek van de bevoegde overheden worden vertoond. § 3. De Koning bepaalt : 1° de gevallen waarin het certificaat van teboekstelling vervalt of ambtshalve kan worden ingetrokken;2° de verplichtingen verbonden aan het bezit van het certificaat van teboekstelling;3° de retributie verschuldigd voor het afleveren van het certificaat van teboekstelling;4° de vorm en de afgifte van het certificaat van teboekstelling. Art. 3.2.1.2. Teboekstelling De Koning : 1° bepaalt welke binnenschepen moeten of mogen teboekgesteld worden alsook de voorwaarden waaraan het binnenschip, zijn eigenaar of zijn exploitant daartoe vooraf moeten voldoen waarbij in het bijzonder vereisten inzake de nationaliteit, de woon- of verblijfplaats of de vestiging van de hoofdinrichting, alsook inzake de samenstelling van het maatschappelijk kapitaal of van de organen van verenigingen of vennootschappen kunnen worden opgelegd;2° stelt de vorm en de inhoud vast van de aanvraag die bij het Belgisch Scheepsregister met het oog op de teboekstelling moet worden gedaan;3° duidt aan welke documenten bij de aanvraag moeten worden gevoegd of waarvan de voorlegging bij het onderzoek daarvan kan worden geëist;4° kan bepalen dat het Belgisch Scheepsregister het nummer waaronder het binnenschip is teboekgesteld en de datum van de teboekstelling moet aantekenen op het document van teboekstelling;5° wijst de personen aan die gehouden zijn of gemachtigd worden om de aanvraag in te dienen en stelt daartoe een termijn vast;6° stelt de termijn vast waarin de aanvraag moet gebeuren;7° bepaalt welke documenten moeten worden ingeschreven of doorgehaald. Met het oog op de toepassing van dit artikel wordt een binnenschip in aanbouw als schip beschouwd zodra de aanbouw ervan begonnen is.
Art. 3.2.1.3. Wijzigingen De Koning bepaalt de wijzigingen die bij het Belgisch Scheepsregister moeten worden aangemeld alsook de modaliteiten en de termijn van indiening van de betreffende wijzigende aanmelding.
Art. 3.2.1.4. Doorhaling § 1. De teboekstelling van een binnenschip wordt doorgehaald : 1° op verzoek van degene die in het register als eigenaar vermeld staat;2° op aangifte van de eigenaar of ambtshalve : a) ingeval het binnenschip is vergaan, gesloopt of blijvend ongeschikt om te drijven;b) ingeval het niet meer voldoet aan de door de Koning bepaalde voorwaarden om teboekgesteld te kunnen worden;3° ambtshalve in de andere gevallen die de Koning bepaalt. § 2. Niettegenstaande de doorhaling blijven de inschrijvingen betreffende de zakelijke rechten waarmee het binnenschip is bezwaard bestaan en kunnen zij naderhand worden doorgehaald, verminderd of hernieuwd. § 3. Geen teboekstelling mag worden doorgehaald dan dertig dagen na de dag waarop alle bij het Belgisch Scheepsregister ingeschreven schuldeisers en alle derden die er een exploot van beslag lieten inschrijven, door het Belgisch Scheepsregister op de hoogte zijn gebracht op de wijze door de Koning bepaald.
Deze termijn geldt niet voor de doorhaling op verzoek of aangifte van de eigenaar, als deze daarbij de schriftelijke toestemming van de voormelde schuldeisers en derden voegt.
Art. 3.2.1.5. Bijzondere registers voor bepaalde binnenschepen De Koning kan bepalen dat nader aangeduide binnenschepen moeten of mogen worden teboekgesteld in een of meer bijzondere registers.
Daarbij kan de Koning : 1° de voorwaarden bepalen waaraan het binnenschip, zijn eigenaar, zijn reder of zijn exploitant daartoe vooraf moeten voldoen;2° de overmaking van gegevens en de vorm van de daartoe opgemaakte registers regelen, evenals de wijze waarop het register of de registers worden beheerd. Afdeling 2. - Openbaarheid van rechten
Art. 3.2.1.6. Toepassingsgebied De artikelen 2.2.1.12 tot en met 2.2.1.28 zijn van overeenkomstige toepassing op binnenschepen. HOOFDSTUK 2. - Zaakstatuut Art. 3.2.2.1. Internationale toepassing § 1. De rechten op een binnenschip worden beheerst door : 1° het recht van de Staat waar het binnenschip teboekgesteld is;2° bij gebreke van teboekstelling, het recht van de Staat waar het binnenschip gewoonlijk wordt gebruikt of, indien die Staat niet kan worden vastgesteld, het recht van de Staat waar het binnenschip zich bevindt. § 2. De rechten op een binnenschip in aanbouw of in verbouwing worden beheerst door het recht van de Staat waar het binnenschip is teboekgesteld en, bij gebreke van teboekstelling, door het recht van de Staat waar het binnenschip wordt gebouwd of verbouwd.
Met het oog op de toepassing van dit artikel wordt een binnenschip in aanbouw als schip beschouwd zodra de aanbouw ervan begonnen is. § 3. Het in het vorige paragrafen bedoelde recht is het recht dat geldt op het ogenblik waarop de rechten op het binnenschip wordt ingeroepen.
De verwerving en het verlies van rechten op een binnenschip worden evenwel beheerst door het recht dat geldt op het ogenblik waarop de handelingen of feiten die worden ingeroepen als grond van verwerving of verlies van die rechten zich voordoen. § 4. Het in de vorige paragrafen bedoelde recht bepaalt in het bijzonder : 1° of het binnenschip roerend of onroerend is;2° wat een bestanddeel en een toebehoren van het binnenschip is;3° welke rechten op een binnenschip kunnen rusten en welke de aard en de inhoud van die rechten zijn;4° op welke wijze die rechten ontstaan, wijzigen, overgaan en tenietgaan en welke hun onderlinge verhouding is;5° de titularissen van die rechten;6° de beschikbaarheid van die rechten;7° de openbaarmaking en de tegenstelbaarheid van die rechten. § 5. De paragrafen 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing op rechten op binnenschepen in aanbouw of in verbouwing.
Art. 3.2.2.2. Andere regelgeving Zijn niet van toepassing op binnenschepen : 1° artikel 531 van het Burgerlijk Wetboek;2° artikel 87 en 89 van het Wetboek van internationaal privaatrecht. Art. 3.2.2.3. Afwijkende bedingen Bedingen die afwijken van deze titel zijn nietig.
Art. 3.2.2.4. Roerend goed Binnenschepen zijn roerende goederen.
Zij worden alleen onroerend door incorporatie wanneer zij daardoor een vast tuig worden.
Zij worden niet onroerend door bestemming.
Art. 3.2.2.5. Verkrijging van eigendom § 1. De eigendom van een binnenschip wordt verkregen : 1° behoudens de afwijkingen bepaald in de paragrafen 2 en 3, overeenkomstig het landrecht;2° door abandonnement, prijsmaking, verbeurdverklaring en op andere wijzen, overeenkomstig bijzondere wetten. § 2. Een teboekgesteld binnenschip kan niet het voorwerp uitmaken van een handgift. § 3. Met betrekking tot een teboekgesteld binnenschip geldt het bezit niet als titel.
De bezitter van een niet teboekgesteld binnenschip verkrijgt slechts rechten op dat binnenschip door dertigjarige verjaring overeenkomstig artikel 2262 van het Burgerlijk Wetboek.
Art. 3.2.2.6. Bewijs van eigendom Onverminderd andere bepalingen betreffende het bewijs en betreffende de tegenstelbaarheid van in een scheepsregister ingeschreven akten en vonnissen, kan de rechter uit de ter uitvoering van de bepalingen betreffende de teboekstelling van binnenschepen in een scheepsregister opgenomen vermeldingen en uit door een overheid uitgereikte documenten betreffende een binnenschip in alle gevallen feitelijke vermoedens omtrent de eigendom van dat zeeschip afleiden.
Art. 3.2.2.7. Andere rechten op binnenschepen § 1. Op binnenschepen kunnen alle beperkte zakelijke rechten worden gevestigd die naar landrecht kunnen worden gevestigd op roerende goederen.
Bovendien kan op binnenschepen een recht van bewoning worden gevestigd. § 2. Artikel 3.2.2.6 is op de bewijsvoering met betrekking tot beperkte zakelijke rechten op binnenschepen, persoonlijke rechten op schepen en het rederschap van overeenkomstige toepassing.
Art. 3.2.2.8. Rechten op scheepsbestanddelen en scheepstoebehoren De rechten op een binnenschip strekken zich uit tot de scheepsbestanddelen en, behoudens afwijkend beding, tot het scheepstoebehoren. HOOFDSTUK 3. - Scheepszekerheidsrechten Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 3.2.3.1. Internationale toepassing § 1. Voorrangsrechten, voorrechten, hypotheken, scheepsverbanden en inschrijfbare of anderszins registreerbare lasten van dezelfde aard op een binnenschip of een binnenschip in aanbouw worden beheerst door het recht van de Staat waar het binnenschip respectievelijk het binnenschip in aanbouw is geregistreerd.
Het in het vorige lid bedoelde recht is het recht dat geldt op het ogenblik waarop de rechten op het binnenschip wordt ingeroepen. De verwerving en het verlies van rechten op een binnenschip worden evenwel beheerst door het recht dat geldt op het ogenblik waarop de handelingen of feiten die worden ingeroepen als grond van verwerving of verlies van die rechten zich voordoen.
Het in de vorige leden bedoelde recht regelt in het bijzonder : 1° welke van de in het eerste lid bedoelde zekerheidsrechten op een binnenschip of een binnenschip in aanbouw of in verbouwing kunnen rusten en welke de aard en de inhoud van die rechten zijn;2° op welke wijze die zekerheidsrechten ontstaan, wijzigen, overgaan en tenietgaan en welke hun onderlinge verhouding is;3° de titularissen van die zekerheidsrechten;4° de openbaarmaking en de tegenstelbaarheid van die zekerheidsrechten;5° onverminderd van paragraaf 2, hun onderlinge rang. § 2. De tegenstelbaarheid aan derden van scheepsretentierechten wordt beheerst door het recht van de Staat op het grondgebied waarvan het binnenschip, of het binnenschip in aanbouw of in verbouwing, zich bevindt op het ogenblik waarop dat recht wordt uitgeoefend. § 3. De rechtspleging ter zake van de uitoefening van scheepszekerheidsrechten wordt beheerst door het recht van de Staat voor de rechtbank waarvan zij wordt gevoerd. § 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt een binnenschip als schip beschouwd zodra de aanbouw ervan begonnen is.
Art. 3.2.3.2. Uitlegging De scheepsvoorrangsrechten, scheepsvoorrechten en scheepsretentierechten worden uitgelegd in beperkende zin.
Art. 3.2.3.3. Andere regelgeving § 1. Deze afdeling geldt onverminderd : 1° Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures (herschikking);2° artikel 119 van het Wetboek van internationaal privaatrecht. § 2. Behoudens uitdrukkelijke afwijking is de Hypotheekwet niet van toepassing op scheepszekerheidsrechten.
Art. 3.2.3.4. Afwijkende bedingen Behoudens uitdrukkelijke uitzondering, zijn bedingen die van dit hoofdstuk afwijken nietig.
Art. 3.2.3.5. Soorten zekerheden op schepen § 1. Onverminderd een beding van eigendomsvoorbehoud, vloeit voorrang tussen de schuldeisers van een binnenschip of een binnenschip in aanbouw of in verbouwing uitsluitend voort uit scheepszekerheidsrechten of uit een pandrecht bedoeld in paragraaf 2.
Met het oog op de toepassing van dit artikel wordt een binnenschip in aanbouw of in verbouwing als binnenschip beschouwd zodra de bouwovereenkomst respectievelijk de verbouwingsovereenkomst is ondertekend. § 2. Uitsluitend een niet-geregistreerd binnenschip kan het voorwerp zijn van een pandrecht in de zin van titel XVII van boek III van het Burgerlijk Wetboek.
Art. 3.2.3.6. Ontstaan en bewijs van scheepsvoorrangsrechten en scheepsvoorrechten Scheepsvoorrangsrechten en scheepsvoorrechten ontstaan uit de wet en zijn verbonden aan de aard van de schuldvordering. Zij zijn aan geen formaliteit en aan geen bijzonder bewijsvoorschrift onderworpen.
Art. 3.2.3.7. Hoedanigheid van de schuldenaar Scheepsvoorrangsrechten en scheepsvoorrechten ontstaan wanneer de schuldenaar hetzij eigenaar, hetzij mede-eigenaar, hetzij exploitant van het binnenschip of het binnenschip in aanbouw of in verbouwing, hetzij werkgever van het betrokken bemanningslid is.
Indien de schuldenaar evenwel buiten het bezit van het binnenschip is gesteld door een onrechtmatige daad en de schuldeiser of zijn rechtsopvolger niet te goeder trouw is, kan geen scheepsvoorrangsrecht of scheepsvoorrecht worden uitgeoefend.
Met het oog op de toepassing van dit artikel wordt een binnenschip in aanbouw of in verbouwing als binnenschip beschouwd zodra de bouwovereenkomst respectievelijk de verbouwingsovereenkomst is ondertekend.
Art. 3.2.3.8. Overdracht en subrogatie De overdracht van een schuldvordering waaraan een scheepsvoorrangsrecht of een scheepsvoorrecht is verbonden of de subrogatie in de rechten van de houder van een dergelijke vordering heeft de overdracht van het scheepsvoorrangsrecht respectievelijk het scheepsvoorrecht tot gevolg.
Art. 3.2.3.9. Volgrecht § 1. De scheepszekerheidsrechten volgen het binnenschip, ook in geval van verandering van eigendom of teboekstelling. § 2. Indien de derde-bezitter de bevoorrechte en hypothecaire schulden niet betaalt binnen de betalings- en uitsteltermijnen aan de schuldenaar verleend of de hierna te bepalen formaliteiten om zijn eigendom te zuiveren niet vervult, heeft elke schuldeiser het recht om het bezwaarde binnenschip te doen verkopen.
Art. 3.2.3.10. Oorzaken van tenietgaan van scheepsvoorrechten en scheepshypotheken De scheepsvoorrechten en de scheepshypotheken gaan teniet : 1° door het tenietgaan van de hoofdverbintenis;2° door afstand door de schuldeiser;3° door de gedwongen verkoop van het binnenschip; 4° door de vrijwillige vervreemding van het binnenschip, gevolgd door de vervulling van de formaliteiten en voorwaarden bedoeld in de artikelen 3.2.3.19 respectievelijk 3.2.3.44. Afdeling 2. - Scheepsvoorrangsrechten
Art. 3.2.3.11 Kosten waarvoor een scheepsvoorrangsrecht geldt § 1. In geval van uitvoerend beslag op een binnenschip worden de aan de overheid verschuldigde gerechtskosten en de in de laatste haven gemaakte kosten van bewaking en behoud, evenals de desgevallend door de bevoegde gewestelijke of gemeenschapsregelgever aangewezen aan de overheid verschuldigde kosten, uit de opbrengst van de verkoop voldaan boven alle andere vorderingen, op voorwaarde dat deze gerechtskosten en kosten : 1° werden gemaakt vanaf het bevel tot betaling, tenzij in geval van omzetting van een bewarend beslag, in welk geval de kosten vanaf dat laatste beslag in aanmerking komen;2° betrekking hadden op het in beslag genomen binnenschip;3° werden gemaakt in het gemeenschappelijk belang van de schuldeisers; en 4° noodzakelijk waren met het oog op de verkoop, de rangregeling en de verdeling van de opbrengst. § 2. Onder de in de eerste paragraaf bedoelde kosten kunnen onder meer vallen : 1° de kosten van het eerste bewarend beslag op het betrokken binnenschip;2° de kosten van een gerechtelijk sekwester;3° de kosten van berging, onderhoud en herstelling van het betrokken binnenschip;4° de kosten van de levering van verbruiksgoederen met het oog op het verblijf in de haven;5° de bedragen die aan de schipper en de bemanningsleden verschuldigd zijn in verband met hun werkzaamheden aan boord van het betrokken binnenschip in de haven, met inbegrip van de aan deze personen verschuldigde terugbetalingen van in deze paragraaf bedoelde kosten en van repatriëringskosten;6° de kosten van het in de haven aan boord plaatsen van personen ter vervanging van de kapitein of de bemanning en teneinde het binnenschip te bewaken of manoeuvres uit te voeren;7° de verzekeringspremies voor de periode van het verblijf in de haven tot aan de gedwongen verkoop. § 3. Onder de in de eerste paragraaf bedoelde kosten vallen in geen geval : 1° de kosten van een opgeheven bewarend beslag;2° de kosten van een bewarend beslag gelegd na het eerste bewarend beslag;3° de kosten om een uitvoerbare titel te bekomen;4° de kosten in verband met scheepstoebehoren dat zich niet meer aan boord bevindt, tenzij wanneer deze werden gemaakt in het raam van onderhoud of herstelling van het schip;5° de kosten gemaakt met het oog op het gebruik van het binnenschip na de gedwongen verkoop;6° de verzekeringspremies voor de periode na de gedwongen verkoop. Art. 3.2.3.12. Onderlinge rang De vorderingen waarvoor een scheepsvoorrangsrecht geldt staan in rang gelijk en worden pondspondsgewijs betaald. HOOFDSTUK 3. - Scheepsvoorrechten Art. 3.2.3.13. Begrip In dit hoofdstuk wordt onder "reis" verstaan elke verplaatsing van een schip tussen twee havens.
Art. 3.2.3.14. Vorderingen waarvoor een scheepsvoorrecht geldt § 1. Onder voorbehoud van de door de bevoegde gewestelijke of gemeenschapsregelgever ingestelde scheepsvoorrechten, zijn uitsluitend de volgende vorderingen bevoorrecht op het binnenschip en, behoudens afwijkend beding als bedoeld in artikel 3.2.2.8, op het scheepstoebehoren : 1° de vorderingen van de schipper en de bemanningsleden die voortspruiten uit een arbeidsovereenkomst en die verband houden met arbeid aan boord van het betrokken binnenschip, inbegrepen deze ter vergoeding van overlijden of letselschade, voor de terugbetaling van kosten en voor repatriëringskosten;2° de tijdens de laatste reis ontstane vorderingen tot betaling van : a) bergloon;en b) de bijdrage van het binnenschip in averij-grosse;3° de vorderingen tot vergoeding van : a) schade veroorzaakt door aanvaring of andere scheepvaartongevallen;b) overlijden of letselschade van de passagiers;c) verlies of beschadiging van lading of bagage. § 2. De in de eerste paragraaf bedoelde vorderingen zijn alleen bevoorrecht in hoofdsom.
Art. 3.2.3.15. Uitsluiting van voorrechten voor bepaalde soorten schade In afwijking van artikel 3.2.3.14 is geen scheepsvoorrecht verbonden aan de vorderingen die betrekking hebben op : 1° schade in verband met het vervoer over zee van olie, bunkerolie of andere gevaarlijke of schadelijke stoffen waarvoor aan de schuldeiser een vergoeding verschuldigd is op grond van een internationaal verdrag of een nationale wet waardoor een objectieve aansprakelijkheid wordt ingevoerd alsmede een verplichte verzekering of een andere zekerheid;2° schade als gevolg van de radioactieve eigenschappen of een combinatie van radioactieve eigenschappen met toxische, explosieve of andere gevaarlijke eigenschappen van hetzij nucleaire brandstof, hetzij radioactieve producten of afval. Art. 3.2.3.16. Rang boven scheepshypotheken De scheepsvoorrechten gaan altijd boven scheepshypotheken, erkende scheepsverbanden en inschrijfbare of anderszins registreerbare lasten van dezelfde aard en een pandrecht bedoeld in artikel 3.2.3.5, § 2.
Art. 3.2.3.17. Onderlinge rang § 1. De bevoorrechte schuldeisers worden gerangschikt en betaald volgens de door de volgende paragrafen bepaalde rang van hun schuldvordering. § 2. Bevoorrechte schuldvorderingen van de laatste reis hebben voorrang boven die van de voorgaande reizen.
Schuldvorderingen uit een arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst aangegaan voor verscheidene reizen, staan met de schuldvorderingen van de laatste reis evenwel in rang gelijk. § 3. Schuldvorderingen die overeenkomstig paragraaf 2 dezelfde rang genieten, nemen onderling rang in naar de volgorde waarin zij in artikel 3.2.3.14 zijn vermeld.
De schuldvorderingen vermeld onder eenzelfde nummer staan in rang gelijk.
In afwijking van het vorige lid, worden schuldvorderingen bedoeld in artikel 3.2.3.14, § 1, 2° in die categorie bij voorrang betaald in omgekeerde volgorde van de tijdstippen waarop zij ontstaan zijn.
Schuldvorderingen die betrekking hebben op eenzelfde voorval, worden geacht gelijktijdig te zijn ontstaan.
Voor de toepassing van deze paragraaf, en behoudens andersluidende regeling door de bevoegde gewestelijke of gemeenschapsregelgever : 1° gaan de vorderingen met betrekking tot belastingen, sociaal zekerheidsbijdragen, retributies of soortgelijke door de overheid of de Europese Unie opgelegde heffingen of vergoedingen waaraan de wet of de bevoegde gewestelijke of gemeenschapsregelgever desgevallend een scheepsvoorrecht heeft verbonden maar waaraan geen scheepsvoorrangsrecht is verbonden, voor op alle andere scheepsvoorrechten;en 2° worden de vorderingen tot vergoeding van schade waaraan de wet of de bevoegde gewestelijke of gemeenschapsregelgever desgevallend een scheepsvoorrecht heeft verbonden, gelijkgesteld met de in artikel 3.2.3.14, § 1, 3° bedoelde vorderingen. § 4. Indien de opbrengst ontoereikend is, worden de in rang gelijkstaande vorderingen betaald naar evenredigheid.
Art. 3.2.3.18. Oorzaken van tenietgaan Behalve in de gevallen bedoeld in artikel 3.2.3.10, gaan de scheepsvoorrechten teniet : 1° door het verloop van een vervaltermijn van één jaar;2° ten aanzien van de betrokken schuldeisers en de betrokken, daadwerkelijk voor beperking van aansprakelijkheid vatbare vorderingen, door de vorming van een beperkingsfonds als bedoeld in de artikelen 2.3.3.3.17.
Art. 3.2.3.19. Tenietgaan door vrijwillige vervreemding De scheepsvoorrechten gaan teniet door vrijwillige vervreemding, mits : 1° de akte van vervreemding wordt ingeschreven overeenkomstig artikel 2.2.1.13; 2° de vervreemding tweemaal en met een tussentijd van ten minste acht dagen wordt bekendgemaakt : a) in het Belgisch Staatsblad;b) op de website van het Belgisch Scheepsregister;c) op de desgevallend bijkomend door de Koning voorgeschreven elektronische wijze;3° de schuldeiser binnen een maand na de inschrijving of na de laatste bekendmaking geen verzet betekent aan de vroegere of aan de nieuwe eigenaar. Het recht van voorrang van de schuldeiser blijft echter bestaan op de koopprijs, zolang deze niet is betaald of verdeeld.
Art. 3.2.3.20. Tenietgaan door verval § 1. De in artikel 3.2.3.18, 1°, bedoelde vervaltermijn loopt : 1° met betrekking tot het scheepsvoorrecht bedoeld in artikel 3.2.3.14, eerste lid, 1°, van de dag waarop de arbeidsovereenkomst is beëindigd of, in het geval van overlijden of letselschade, van de dag van het overlijden respectievelijk van het ontstaan van het letsel; 2° met betrekking tot het scheepsvoorrecht bedoeld in artikel 3.2.3.14, § 1, 2°, a), van de dag waarop de verrichtingen beëindigd zijn; 3° met betrekking tot het scheepsvoorrecht bedoeld in artikel 3.2.3.14, § 1, 2°, b), van de dag waarop de bijdrage opeisbaar is; 4° met betrekking tot het scheepsvoorrecht bedoeld in artikel 3.2.3.14, § 1, 3°, a), van de dag waarop de schade veroorzaakt is; 5° met betrekking tot het scheepsvoorrecht bedoeld in artikel 3.2.3.14, § 1, 3°, b), van de dag van het overlijden respectievelijk van het ontstaan van het letsel; 6° met betrekking tot het scheepsvoorrecht bedoeld in artikel 3.2.3.14, § 1, 3°, c), van de dag waarop de lading of de bagage is of moest worden afgeleverd; 7° met betrekking tot de door de bevoegde gewestelijke of gemeenschapsregelgever ingestelde scheepsvoorrechten, behoudens andersluidende regeling, van de dag waarop de bevoorrechte schuldvordering is ontstaan. § 2. Het verloop van de in artikel 3.2.3.18, 1° bedoelde vervaltermijn doet het scheepsvoorrecht niet teniet indien : 1° door een bevoorrechte schuldeiser voor de afloop ervan een bewarend beslag op het binnenschip wordt gelegd dat wordt gehandhaafd en leidt tot de gedwongen verkoop;of 2° voor de afloop ervan op het binnenschip uitvoerend beslag wordt gelegd;of 3° bewarend of uitvoerend beslag op het binnenschip wordt verhinderd door de wet, in welk geval de vervaltermijn gedurende de verhindering niet loopt. Afdeling 4. - Scheepsretentierechten
Art. 3.2.3.21. Andere regelgeving Hoofdstuk III van titel XVII van boek III van het Burgerlijk Wetboek is niet op het in artikel 3.2.3.22 bedoelde scheepsretentierecht van toepassing.
Art. 3.2.3.22. Scheepsretentierecht van de scheepswerf § 1. Behoudens afwijkend beding beschikt de met de bouw, uitrusting, ombouw of herstelling van een binnenschip belaste scheepswerf over een scheepsretentierecht. § 2. Het scheepsretentierecht geeft de scheepswerf het recht om de afgifte van het binnenschip dat hij in zijn bezit heeft en waarop zijn schuldvordering betrekking heeft op te schorten totdat deze vordering is voldaan. § 3. In geval van gedwongen verkoop van het binnenschip na beslag, moet de scheepswerf het binnenschip aan de koper afgeven.
De scheepswerf die zijn scheepsretentierecht liet inschrijven, heeft evenwel recht op betaling van zijn vordering uit de opbrengst van de verkoop, nadat de schuldeisers met een scheepsvoorrangsrecht, een scheepsvoorrecht zijn betaald, doch voordat de scheepshypotheekhouders worden betaald.
Is het binnenschip waarop het scheepsretentierecht betrekking heeft, niet in België teboekgesteld, dan beperkt het Belgisch Scheepsregister zich tot de neerlegging van de betrokken akte in het register van neerlegging. Het Belgisch Scheepsregister gaat alsnog tot de inschrijving van het scheepsretentierecht over zodra het binnenschip is teboekgesteld. In afwachting daarvan heeft de neerlegging het in het tweede lid bedoelde gevolg. Vanaf de neerlegging heeft de scheepswerf bovendien voorrang op de nadien geregistreerde pandhouders in de zin van titel XVII van boek III van het Burgerlijk Wetboek. § 4. Het scheepsretentierecht gaat teniet wanneer het binnenschip, anders dan ten gevolge van gedwongen verkoop, ophoudt zich in het bezit van de scheepswerf te bevinden.
Art. 3.2.3.23. Andere retentierechten Andere retentierechten dan dit bedoeld in artikel 3.2.3.22 kunnen niet aan derden worden tegengesteld. Afdeling 5. - Scheepshypotheken
Art. 3.2.3.24. Toepasselijk recht Onder voorbehoud van artikel 3.2.3.25. is afdeling 5 van hoofdstuk 5 van boek 2 van overeenkomstige toepassing op hypotheken op binnenschepen.
Art. 3.2.3.25. Bevoegde rechtbank In afwijking van de artikelen 2.2.5.43, § 2, en 2.2.5.52 is de ondernemingrechtbank die rechtsmacht heeft over het arrondisement waar de hypotheekvestiger zijn woonplaats of zijn maatschappelijke zetel heeft bevoegd.
Bij ontstentenis aan een woonplaats of een maatschappelijke zetel in België, is de ondernemingsrechtbank van Brussel bevoegd. HOOFDSTUK 4. - Scheepsbeslag Afdeling 1. - Bewarend beslag
Onderafdeling 1. - Bewarend beslag op binnenschepen Art. 3.2.4.1. Materiële toepassing Dit hoofdstuk is van toepassing op het bewarend beslag op binnenschepen, waarop de rechtstreeks werkende bepalingen van het Scheepsbeslagverdrag 1952 niet van toepassing zijn.
Art. 3.2.4.2. Grondvereisten Op een binnenschip kan uitsluitend bewarend beslag worden gelegd indien is voldaan aan de grondvereisten bepaald in hoofdstuk I van titel II van deel V van het Gerechtelijk Wetboek.
Art. 3.2.4.3. Procedure Op het bewarend beslag op binnenschepen zijn de artikelen 2.2.6.2, § 3, 2.2.6.3, § 2 tot 6, 2.2.6.7, 2.2.6.8, 2.2.6.9, 2.2.6.10, 2.2.6.11, 2.2.6.12, 2.2.6.13, 2.2.6.14, 2.2.6.15, 2.2.6.16, 2.2.6.17, 2.2.6.18, 2.2.6.19 en 2.2.6.20 van overeenkomstige toepassing.
In afwijking van artikel 2.2.6.8, § 2, is de betekening van het beslag aan de scheepseigenaar verplicht.
Art. 3.2.4.4. Varend beslag De beslagrechter kan de exploitatie van het schip regelen zonder het beslag op te heffen. Te dien einde kan hij onder meer bevelen dat een door hem bepaalde borgtocht of zekerheid wordt gesteld. Afdeling 2. - Bewarend beslag op goederen aan boord
Art. 3.2.4.5. Toepasselijk recht Op het bewarend beslag op goederen aan boord van een binnenschepen zijn de artikelen 2.2.6.24 en 2.2.6.25 van overeenkomstige toepassing. HOOFDSTUK 2. - Uitvoerend scheepsbeslag Art. 3.2.4.6. Toepasselijk recht Op het uitvoerend beslag op binnenschepen zijn de artikelen 2.2.6.26 tot en met 2.2.6.68 van overeenkomstige toepassing.
Titel 3. - Exploitanten HOOFDSTUK 1. - Algemene Bepalingen Afdeling 1. - Scheepsmede-eigendom
Art. 3.3.1.1. Toepasselijk recht Op de mede-eigendom van binnenschepen zijn de artikelen 2.3.1.1 tot en met 2.3.1.18 van overeenkomstige toepassing.
In afwijking van artikel 2.3.1.11, § 4, is de bevoegde rechtbank de ondernemingsrechtbank van Brussel. Afdeling 2. - Aansprakelijkheid van de exploitant
Art. 3.3.1.2. Andere regelgeving Deze afdeling geldt onverminderd : 1° de hoofdstukken 3 en 4 van titel 2 van dit boek, in het bijzonder de bepalingen betreffende de scheepszekerheidsrechten, het scheepsbeslag en de overheidsschepen;2° afdeling 2 van hoofdstuk 3 van deze titel, in het bijzonder de bepalingen betreffende de aansprakelijkheidsbeperking;3° titel 7 van dit boek;4° artikel 1384, lid 3 van het Burgerlijk Wetboek;5° de bepalingen betreffende de strafrechtelijke aansprakelijkheid, de burgerlijke aansprakelijkheid voor de betaling van geldboeten, en de administratieve sancties;6° de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;7° de wet van 10 februari 2003 betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen;8° de wet van 3 mei 2003 tot regeling van de arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst voor de zeevisserij en tot verbetering van het sociaal statuut van de zeevisser;9° de wet van 3 juni 2007 houdende diverse arbeidsbepalingen. Artikel 3 van de wet van 10 februari 2003 betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen is mede van toepassing op openbare rechtspersonen die optreden als scheepseigenaar, reder of scheepsgebruiker.
Art. 3.3.1.3. Afwijkende bedingen Bedingen die afwijken van artikel 3.3.1.2 zijn nietig.
Art. 3.3.1.4. Eigen daden De scheepseigenaar en de exploitant staan in voor de nakoming van de door henzelf aangegane verbintenissen en zijn aansprakelijk voor hun eigen onrechtmatige daden waardoor aan derden schade wordt berokkend.
Art. 3.3.1.5. Daden van de schipper De scheepseigenaar is aansprakelijk voor de door de schipper binnen de uitoefening van zijn taak gestelde onrechtmatige daden waardoor aan derden schade wordt berokkend.
Art. 3.3.1.6. Daden van aangestelden § 1. De scheepseigenaar is aansprakelijk voor : 1° de in de uitoefening van hun scheepsdienst gestelde onrechtmatige daden van de in zijn dienst tewerkgestelde bemanningsleden waardoor aan derden schade wordt berokkend;2° de in dienst van het schip gestelde onrechtmatige daden van de andere, desgevallend slechts tijdelijke, aangestelden van de scheepseigenaar of de reder waardoor aan derden schade wordt berokkend. § 2. Onverminderd de bijzondere bepalingen betreffende de betrokken dienstverlening, is de scheepseigenaar aansprakelijk voor de onrechtmatige daden van de verstrekkers van loods-, sleep- en vast- en losmaakdiensten en hun personeelsleden waardoor aan derden schade wordt berokkend.
Het vorige lid is niet van toepassing wanneer de dienstverstrekker de leiding van de vaarmanoeuvres heeft.
Art. 3.3.1.7. Aansprakelijkheid na eigendomsoverdracht Na eigendomsoverdracht blijft de aansprakelijkheid rusten op hem die scheepseigenaar was op het ogenblik waarop de onrechtmatige daad werd gesteld of de verbintenis tot stand kwam.
Art. 3.3.1.8. Gehoudenheid in solidum Ingeval naast de op grond van de voorgaande artikelen aansprakelijke scheepseigenaar een andere persoon voor dezelfde verbintenissen instaat of voor dezelfde schade aansprakelijk is, zijn de scheepseigenaar en deze andere persoon in solidum aansprakelijk.
Art. 3.3.1.9. Verhaalsrecht De scheepseigenaar die op grond van de artikelen 3.3.1.6 of 3.3.1.7 werd veroordeeld kan verhaal uitoefenen tegen de aansprakelijke schadeveroorzaker en de aansprakelijke reder, die tegenover hem in solidum gehouden zijn. HOOFDSTUK 2. - Toegang tot het vervoer Art.3.3.2.1. Exploitatievergunning Van een exploitatievergunning moet voorzien zijn : 1° elk binnenschip dat gewoonlijk en met winstoogmerk gebruikt wordt of bestemd is voor het vervoer of de opslag van goederen of het slepen of duwen van binnenschepen dat in volle eigendom toebehoort : a) aan natuurlijke personen die in België hun woonplaats hebben;b) aan rechtspersonen die in België hun maatschappelijke zetel hebben;2° elk binnenschip dat met winstoogmerk gebruikt wordt om ook in België binnenlands goederenvervoer te verrichten. Art. 3.3.2.2. Uitreiking van de exploitatievergunning De exploitatievergunning wordt op overlegging van de meetbrief en een eigendomsbewijs door de bevoegde overheid uitgereikt voor elk binnenschip dat technisch in goede staat bevonden wordt overeenkomstig de door de bevoegde overheid bepaalde maatstaven.
De vergunning is geldig voor een jaar.
Art. 3.3.2.3. Betaling van een jaarlijkse belasting De uitreiking van de vergunning geschiedt na de betaling van een jaarlijkse belasting waarvan het bedrag wordt vastgesteld aan de hand van de tonnenmaat van het binnenschip en het motorvermogen in kilowatt, zoals die blijken uit de meetbrief.
De belasting wordt berekend op basis van een bedrag van 0,11 euro per ton en 0,29 euro per kilowatt. De Koning kan deze bedragen aanpassen in functie van de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen.
De Koning bepaalt de nadere regels voor het heffen van de belasting.
Art. 3.3.2.4. Instituut voor het transport langs de binnenwateren De opbrengst van het in artikel 3.3.2.3 bedoelde belasting dient ter dekking van de werkingskosten van het Instituut voor het transport langs de binnenwateren. Hiertoe wordt het bedrag van deze opbrengst gestort op een rekening van dit instituut.
Art. 3.3.2.5. Vlootverklaring § 1. Elk binnenschip dat gewoonlijk en met winstoogmerk gebruikt wordt of bestemd is voor goederen- of personenvervoer voor rekening van derden over de scheepvaartwegen van het Rijk moet voorzien zijn van : 1° een verklaring inzake het behoren tot de Belgische vloot;of 2° een verklaring inzake het behoren tot de Rijnvaart, uitgereikt in uitvoering van Verordening (EEG) nr.2919/85 van de Raad van 17 oktober 1985 houdende vaststelling van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor het regime dat door de Herziene Rijnvaartakte wordt gereserveerd voor de binnenschepen die tot de Rijnvaart behoren; of 3° een document uitgereikt door een andere lidstaat in uitvoering van Verordening (EEG) nr.3921/91 van de Raad van 16 december 1991 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot binnenlands goederen- en personenvervoer over de binnenwateren in een Lidstaat waar zij niet gevestigd zijn; of 4° een ander door de Koning erkend document. § 2. De verklaringen of documenten bedoeld in paragraaf 1 moeten zich aan boord bevinden van het binnenschip en moeten worden vertoond telkens daarom wordt verzocht door een scheepvaartcontroleur of een personeelslid van de Scheepvaartpolitie. § 3. De verklaring inzake het behoren tot de Belgische vloot en van de Belgische verklaring inzake het behoren tot de Rijnvaart wordt slechts uitgereikt indien het binnenschip is teboekgesteld in het Belgisch binnenschepenregister. De Koning bepaalt de modaliteiten van de aanvraag en het model van de verklaringen. HOOFDSTUK 3. - Beperking van Aansprakelijkheid Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 3.3.3.1. Begrippen § 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° "scheepseigenaar" : de eigenaar, huurder, of bevrachter, aan wie het schip voor eigen gebruik ter beschikking gesteld wordt, alsmede de exploitant van een schip;2° "berger" : iedere persoon die diensten verricht rechtstreeks verband houdende met bergingswerkzaamheden waaronder volgende werkzaamheden : a) het vlotbrengen, verwijderen, vernietigen of onschadelijk maken van een gezonken, vergaan, gestrand of verlaten schip, daarbij inbegrepen alles wat zich aan boord bevindt of heeft bevonden;b) het verwijderen, vernietigen of onschadelijk maken van de lading van het schip; 3° "gevaarlijke stoffen" : gevaarlijke stoffen als bedoeld in hoofdstuk 3.2 van het Reglement gevoegd bij het ADN-Verdrag; 4° "waterweg" : elk binnenwater, met inbegrip van elk meer;5° "vorderingen ter zake van dood of letsel van passagiers van een schip" : alle vorderingen die door of namens een aan boord van dat schip vervoerde persoon zijn ingesteld : a) krachtens een overeenkomst tot het vervoer van passagiers;of, b) die, met toestemming van de vervoerder, een voertuig of levende dieren begeleidt, waarvoor een overeenkomst van goederenvervoer is gesloten;6° "rekeneenheid" : het bijzonder trekkingsrecht zoals omschreven door het Internationaal Monetair Fonds. § 2. In dit hoofdstuk omvat "de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar" de aansprakelijkheid die voortvloeit uit een tegen het schip zelf ingestelde rechtsvordering.
Art. 3.3.3.2. Internationale en materiële toepassing § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de beperking van aansprakelijkheid ter zake van alle binnenschepen waarop het CLNI-Verdrag 2012 niet van toepassing is, met inbegrip van, in voorkomend geval, estuaire schepen.
Dit hoofdstuk is mede van toepassing op de beperking van aansprakelijkheid van een berger die vanaf een in het vorige lid bedoeld schip hulp verleent aan een zeeschip dat in het gebied van een van de op het grondgebied van een Staat die Partij is bij het CLNI-Verdrag 2012 gelegen waterwegen in gevaar verkeert of aan de lading van een dergelijk schip. § 2. In het in artikel 3.3.3.3, eerste lid, bedoelde geval zijn de volgende bepalingen van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing : 1° artikel 3.3.3.2, § 3; 2° artikel 3.3.3.3, tweede lid; 3° artikel 3.3.3.15, tweede lid; 4° artikel 3.3.3.17, § 2, 4, tweede tot vijfde lid, 7 en 8; 5° artikel 3.3.3.18; 6° artikel 3.3.3.19; 7° artikel 3.3.3.20; 8° artikel 3.3.3.21; 9° artikel 3.3.3.22; 10° artikel 3.3.3.23; 11° artikel 3.3.3.24, § 4; 12° artikel 3.3.3.25; 13° artikel 3.3.3.26; 14° artikel 3.3.3.27; 15° artikel 3.3.3.28, § 2, 3, 4, 8 en 9; 16° artikel 3.3.3.29; 17° artikel 3.3.3.30; 18° artikel 3.3.3.31. § 3. De rechtspleging wordt beheerst door de Belgische wet.
Art. 3.3.3.3. Andere regelgeving De rechtstreeks werkende bepalingen van het CLNI-Verdrag 2012 zijn van toepassing op het in artikel 15.1 van dat verdrag bedoelde geval.
In hetzelfde geval zijn de vorderingen voor schade, veroorzaakt door de wijziging van de fysische, chemische of biologische kwaliteit van het water niet voor beperking van aansprakelijkheid vatbaar. Afdeling 2. - Het recht op beperking
Art. 3.3.3.4. Personen die gerechtigd zijn hun aansprakelijkheid te beperken § 1. Scheepseigenaars en bergers kunnen hun aansprakelijkheid overeenkomstig deze titel beperken voor de in artikel 3.3.3.6 genoemde vorderingen. § 2. Indien een van de vorderingen genoemd in artikel 3.3.3.6 wordt ingesteld tegen een persoon voor wiens handeling, onachtzaamheid of nalatigheid de scheepseigenaar of berger aansprakelijk is, is die persoon gerechtigd zich te beroepen op de beperking van aansprakelijkheid bedoeld in dit hoofdstuk. § 3. Een verzekeraar die de aansprakelijkheid dekt voor vorderingen waarvoor overeenkomstig dit hoofdstuk beperking geldt, kan op die beperking in gelijke mate een beroep doen als de verzekerde zelf.
Art. 3.3.3.5. Erkenning van aansprakelijkheid Het beroep op beperking van aansprakelijkheid houdt geen erkenning van aansprakelijkheid in.
Art. 3.3.3.6. Vorderingen vatbaar voor beperking § 1. Behoudens de artikelen 3.3.3.7 en 3.3.3.8 zijn de volgende vorderingen, ongeacht de grondslag van de aansprakelijkheid, vatbaar voor beperking van aansprakelijkheid : 1° vorderingen met betrekking tot dood of letsel dan wel verlies of beschadiging van zaken (hieronder begrepen schade aan kunstwerken van havens, aan dokken, waterwegen, sluizen, stuwen, bruggen en hulpmiddelen bij de navigatie), ontstaan aan boord van het schip of in rechtstreeks verband met de exploitatie daarvan of met bergingswerkzaamheden, alsmede alle andere daaruit voortvloeiende schade;2° vorderingen met betrekking tot schade voortvloeiend uit vertraging bij het vervoer van lading, passagiers of hun bagage;3° vorderingen met betrekking tot andere schade die voortvloeit uit inbreuk op andere rechten dan die uit overeenkomst en die ontstaat in rechtstreeks verband met de exploitatie van het schip of met bergingswerkzaamheden;4° vorderingen van een andere persoon dan de aansprakelijke persoon met betrekking tot maatregelen die zijn genomen ter voorkoming of vermindering van schade, waarvoor de aansprakelijke persoon zijn aansprakelijkheid overeenkomstig dit hoofdstuk kan beperken, alsmede andere door zulke maatregelen veroorzaakte schade. § 2. De in § 1 genoemde vorderingen zijn vatbaar voor beperking van aansprakelijkheid, zelfs indien zij, al dan niet op grond van een overeenkomst, worden ingesteld bij wijze van verhaal of vrijwaring.
Vorderingen genoemd in § 1, 4°, zijn echter niet vatbaar voor beperking van aansprakelijkheid voor zover zij betrekking hebben op beloning krachtens een met de aansprakelijke persoon gesloten overeenkomst.
Art. 3.3.3.7. Vorderingen uitgesloten van beperking Deze titel is niet van toepassing op : 1° vorderingen uit hoofde van berging, met inbegrip van, indien van toepassing, een bijzondere vergoeding voor hulp aan een schip dat zelf of door zijn lading schade aan het milieu dreigde te berokkenen;2° vorderingen wegens bijdrage in averij-grosse;3° vorderingen, onderworpen aan een internationaal verdrag of nationale wetgeving, waardoor beperking van aansprakelijkheid voor kernschade geregeld of verboden wordt;4° vorderingen tegen de eigenaar van een nucleair schip voor kernschade; 5° vorderingen van ondergeschikten van de scheepseigenaar of hulpverlener, wier werkzaamheden verband houden met het schip of de hulpverleningswerkzaamheden, daaronder begrepen vorderingen van hun erfgenamen, rechtverkrijgenden of andere personen die gerechtigd zijn zulke vorderingen in te stellen, indien de scheepseigenaar of hulpverlener volgens de wet die op de arbeidsovereenkomst tussen de scheepseigenaar of de hulpverlener en de ondergeschikten van toepassing is, niet gerechtigd is zijn aansprakelijkheid voor zulke vorderingen te beperken, of indien hij dit volgens die wet slechts kan doen tot een hoger bedrag dan dat bedoeld in artikel 3.3.3.10, of voor vorderingen in de zin van artikel 3.3.3.11 en dit bedrag hoger is dan de overeenkomstig artikel 3.3.3.11 berekende aansprakelijkheidsgrens; 6° vorderingen voor schade, veroorzaakt door de wijziging van de fysische, chemische of biologische kwaliteit van het water. Art. 3.3.3.8. Gedragingen die de beperking opheffen Een aansprakelijke persoon is niet gerechtigd zijn aansprakelijkheid te beperken, indien bewezen wordt dat de schade het gevolg is van zijn persoonlijk handelen of nalaten, gepleegd hetzij met het opzet zodanige schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met de wetenschap dat zodanige schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien.
Art. 3.3.3.9. Verrekening van vorderingen Wanneer een persoon, die krachtens dit hoofdstuk gerechtigd is zijn aansprakelijkheid te beperken, tegen de schuldeiser een vordering heeft die voortkomt uit dezelfde gebeurtenis, worden de respectieve vorderingen met elkaar verrekend en de bepalingen van dit hoofdstuk zijn in dat geval slechts van toepassing op het eventuele saldo. Afdeling 3. - Aansprakelijkheidsgrenzen
Art. 3.3.3.10. Algemene aansprakelijkheidsgrenzen § 1. De aansprakelijkheidsgrenzen voor andere vorderingen dan die genoemd in de artikel 3.3.3.11 en 3.3.3.12, die voortkomen uit eenzelfde gebeurtenis, worden als volgt berekend : 1° met betrekking tot vorderingen ter zake van dood of letsel : a) voor een schip, niet bestemd voor het vervoer van goederen, in het bijzonder een passagiersschip, 400 rekeneenheden per kubieke meter waterverplaatsing tot het vlak van de grootste toegelaten diepgang, vermeerderd voor schepen voorzien van mechanische voortbewegingswerktuigen met 1.400 rekeneenheden voor elke KW van het vermogen van de voortbewegingswerktuigen; b) voor een schip dat is bestemd voor het vervoer van goederen, 400 rekeneenheden per ton laadvermogen van het schip, vermeerderd voor schepen voorzien van mechanische voortbewegingswerktuigen met 1.400 rekeneenheden voor elke KW van het vermogen van de voortbewegingswerktuigen; c) voor een duw- of sleepboot, 1.400 rekeneenheden voor elke KW van het vermogen van de voortbewegingswerktuigen; d) voor een duwboot die op het tijdstip waarop de schade is veroorzaakt, hecht met duwbakken in een duweenheid was gekoppeld, wordt de overeenkomstig de bepaling onder c) berekende aansprakelijkheidsgrens vermeerderd met 200 rekeneenheden per ton laadvermogen van de geduwde bakken;deze vermeerdering vindt niet plaats, indien bewezen wordt dat de duwboot hulp heeft verleend aan een of meer van deze duwbakken; e) voor een schip voorzien van mechanische voortbewegingswerktuigen, dat op het tijdstip waarop de schade is veroorzaakt, andere hecht met dit schip gekoppelde schepen voortbeweegt, wordt de overeenkomstig de bepalingen onder a), b) of c) berekende aansprakelijkheidsgrens vermeerderd met 200 rekeneenheden per ton laadvermogen of per kubieke meter waterverplaatsing van de andere schepen;deze vermeerdering vindt niet plaats, indien bewezen wordt dat dit schip hulp heeft verleend aan een of meer van de gekoppelde schepen; f) voor drijvende en verplaatsbare werktuigen en materiaal, hun waarde op het tijdstip van het voorval;2° met betrekking tot alle andere vorderingen, de helft van de overeenkomstig het 1° berekende aansprakelijkheidsgrens;3° wanneer de aansprakelijkheidsgrens, berekend overeenkomstig het 1°, onvoldoende is voor de volledige voldoening van de daarin genoemde vorderingen, is de aansprakelijkheidsgrens berekend overeenkomstig het 2° beschikbaar voor de voldoening van het onbetaalde saldo van de onder het 1° genoemde vorderingen en deelt dit onbetaalde saldo naar evenredigheid mee met de onder het 2° genoemde vorderingen; 4° in geen geval kunnen de aansprakelijkheidsgrenzen lager zijn dan 400.000 rekeneenheden met betrekking tot vorderingen ter zake van dood of letsel en dan 200.000 rekeneenheden met betrekking tot alle andere vorderingen. § 2. De in paragraaf 1, 4°, genoemde aansprakelijkheidsgrenzen zijn eveneens van toepassing op een berger die hulp verleent aan een binnenschip en die geen werkzaamheden verricht vanaf een binnenschip of zeeschip of op een berger die uitsluitend werkzaamheden verricht aan boord van het binnenschip waaraan hij hulp verleent.
Art. 3.3.3.11. Aansprakelijkheidsgrenzen voor vorderingen wegens schade die uit het transport van schadelijke stoffen voortvloeit § 1. De aansprakelijkheidsgrenzen voor een schip dat gevaarlijke stoffen vervoert voor vorderingen wegens schade die direct of indirect veroorzaakt is door de gevaarlijke aard van deze stoffen, worden als volgt berekend : 1° voor vorderingen met betrekking tot dood of letsel : het dubbele van de overeenkomstig artikel 3.3.3.10, § 1, 1°, berekende aansprakelijkheidsgrens, maar niet minder dan 10 miljoen rekeneenheden; 2° voor alle overige vorderingen : het dubbele van de overeenkomstig artikel 3.3.3.10, § 1, 2°, berekende aansprakelijkheidsgrens, maar niet minder dan 10 miljoen rekeneenheden. § 2. Wanneer de aansprakelijkheidsgrens, berekend overeenkomstig paragraaf 1, 1°, onvoldoende is voor de volledige voldoening van de daarin genoemde vorderingen, is de aansprakelijkheidsgrens berekend overeenkomstig paragraaf 1, 2°, mede beschikbaar voor de voldoening van het onbetaalde saldo van de in paragraaf 1, 1°, genoemde vorderingen en deelt dit onbetaalde saldo naar evenredigheid mee met de in paragraaf 1, 2°, genoemde vorderingen.
Art. 3.3.3.12. Aansprakelijkheidsgrens voor vorderingen van passagiers Met betrekking tot vorderingen die voortkomen uit eenzelfde gebeurtenis, ter zake van dood of letsel van passagiers van een schip, beloopt de aansprakelijkheidsgrens voor dit schip een bedrag van 100.000 rekeneenheden, vermenigvuldigd met : 1° het aantal passagiers dat het schip volgens zijn veiligheidscertificaat gerechtigd is te vervoeren;of, 2° het daadwerkelijke aantal passagiers dat op het moment van de gebeurtenis werd vervoerd wanneer het aantal passagiers dat het schip gerechtigd is te vervoeren niet voorgeschreven is. De aansprakelijkheidsgrens mag evenwel niet lager zijn dan 2 miljoen rekeneenheden.
Art. 3.3.3.13. Omrekening van rekeneenheden De in de artikelen 3.3.3.10 tot en met 3.3.3.12 en 3.3.3.14 genoemde bedragen worden omgerekend in euro volgens de waarde van die munteenheid op de datum waarop het beperkingsfonds is gevormd, de betaling is verricht of de in artikel 3.3.3.17 bedoelde garantie is verstrekt.
De waarde van de euro, uitgedrukt in bijzondere trekkingsrechten, wordt berekend volgens de waarderingsmethode die door het Internationaal Monetair Fonds op de desbetreffende datum wordt toegepast voor zijn eigen verrichtingen en transacties.
Art. 3.3.3.14. Samenloop van vorderingen § 1. Onder voorbehoud van § 2 en 3, zijn de overeenkomstig artikel 3.3.3.10 vastgestelde aansprakelijkheidsgrenzen van toepassing op het totaal van alle vorderingen die voortkomen uit eenzelfde gebeurtenis : 1° tegen de persoon of de personen, genoemd in artikel 3.3.3.1, § 1, 1° en iedere persoon voor wiens handeling, onachtzaamheid of nalatigheid hij of zij aansprakelijk is of zijn;of 2° tegen de eigenaar van een schip die hulp verleent vanaf dat schip en tegen de berger of bergers die vanaf genoemd schip werkzaamheden verricht of verrichten en iedere persoon, voor wiens handeling, onachtzaamheid of nalatigheid hij of zij aansprakelijk is of zijn;of 3° tegen de berger of bergers die niet vanaf een binnenschip of een zeeschip werkzaamheden verricht of verrichten of die uitsluitend werkzaamheden verricht of verrichten aan boord van het schip waaraan hulp wordt verleend en iedere persoon voor wiens handeling, onachtzaamheid of nalatigheid hij of zij aansprakelijk is of zijn. § 2. Wordt volgens artikel 3.3.3.10, § 1, 1°, d), de aansprakelijkheidsgrens voor een duwboot die, op het tijdstip waarop de schade is veroorzaakt, hecht met duwbakken in een duweenheid was gekoppeld, met betrekking tot vorderingen, die voortkomen uit eenzelfde voorval, verhoogd met 200 rekeneenheden per ton laadvermogen van de duwbakken, dan wordt met betrekking tot vorderingen, die voortkomen uit datzelfde voorval, de aansprakelijkheidsgrens voor iedere duwbak verminderd met 200 rekeneenheden per ton laadvermogen van de duwbak. § 3. Wordt volgens artikel 3.3.3.10, § 1, 1°, e), de aansprakelijkheidsgrens voor een schip, voorzien van voortbewegingswerktuigen, dat op het tijdstip waarop de schade is veroorzaakt, andere hecht met dit schip gekoppelde schepen voortbewoog, met betrekking tot vorderingen, die voortkomen uit hetzelfde voorval, vermeerderd met 200 rekeneenheden per ton laadvermogen of per kubieke meter waterverplaatsing van de andere met dit schip gekoppelde schepen, dan wordt met betrekking tot vorderingen die voortkomen uit datzelfde voorval, de aansprakelijkheidsgrens voor ieder gekoppeld schip verminderd met 200 rekeneenheden per ton laadvermogen of per kubieke meter waterverplaatsing van het gekoppelde schip. § 4. De voorgaande paragrafen zijn van overeenkomstige toepassing op de overeenkomstig artikel 3.3.3.11 berekende aansprakelijkheidsgrenzen. Voor § 2 en 3 geldt echter dat in plaats van 200 rekeneenheden van 400 rekeneenheden moet worden uitgegaan. § 5. De overeenkomstig artikel 3.3.3.12 vastgestelde aansprakelijkheidsgrens is van toepassing op het totaal van alle vorderingen die voortkomen uit eenzelfde voorval en ingesteld worden tegen in artikel 3.3.3.1, § 1, 1° genoemde persoon of personen, met betrekking tot het in artikel 3.3.3.12 bedoelde schip en iedere persoon voor wiens handeling, onachtzaamheid of nalatigheid hij of zij aansprakelijk is of zijn. Afdeling 4. - Beperkingsprocedure zonder fondsvorming
Art. 3.3.3.15. Inroeping De beperking van aansprakelijkheid kan worden ingeroepen ondanks het feit dat er geen beperkingsfonds, zoals bedoeld in artikel 3.3.3.17, is gevormd.
Zulks kan gebeuren in elke procedure, met inbegrip van een beslagprocedure, en tot aan de sluiting van de debatten.
Art. 3.3.3.16. Rechtsgevolgen Indien beperking van aansprakelijkheid wordt ingeroepen zonder de vorming van een beperkingsfonds, zijn de bepalingen van artikel 3.3.3.28, § 1, 5, 6 en 7 van overeenkomstige toepassing. Afdeling 5. - Beperkingsprocedure met fondsvorming
Art. 3.3.3.17. Het beperkingsfonds § 1. Iedere persoon, die aansprakelijk gehouden wordt, kan een of meer beperkingsfondsen vormen. § 2. Het beperkingsfonds kan slechts worden gevormd zodra de voorzitter van de ondernemingsrechtbank een beperkingsprocedure heeft geopend. § 3. Ieder beperkingsfonds moet gevormd worden ten belope van het bedrag van de overeenkomstig de artikelen 3.3.3.10 tot en met 3.3.3.12 en 3.3.3.14 berekende aansprakelijkheidsgrens die van toepassing is op de vorderingen waarvoor de persoon die het fonds vormt, aansprakelijk kan zijn, vermeerderd met de wettelijke interesten daarover te rekenen vanaf de datum van de gebeurtenis die tot de aansprakelijkheid heeft geleid, tot aan de datum waarop het fonds wordt gevormd. Elk aldus gevormd fonds is uitsluitend bestemd voor de voldoening van vorderingen met betrekking waartoe beperking van aansprakelijkheid kan worden ingeroepen. § 4. Een fonds kan worden gevormd, hetzij door het storten van de geldsom, hetzij door het verstrekken van een garantie die aanvaardbaar is en door de rechter voldoende wordt geacht.
De garantie is aanvaardbaar indien redelijkerwijze mag worden aangenomen dat het fonds werkelijk beschikbaar en vrij overdraagbaar zal zijn zodra de garantie verstrekt is.
De garantie is voldoende indien haar bedrag overeenstemt met het bedrag waartoe de aansprakelijkheid kan worden beperkt, vermeerderd met de wettelijke interesten voor een door de voorzitter geschikt geachte tijdsduur.
De derde die zich borg stelt of een andere garantie verschaft, kan niet de uitwinning van de hoofdschuldenaar vorderen.
De Koning kan betreffende de in de vorige leden bedoelde garanties nadere regels vaststellen. In het bijzonder kan Hij regels vaststellen betreffende de zetel of de vestigingsplaats van de banken die een garantie kunnen verschaffen, en bepalen welke andere garanties dan bankgaranties kunnen worden verstrekt en aan welke voorwaarden deze moeten voldoen. § 5. Elk overeenkomstig dit hoofdstuk gevormd beperkingsfonds is uitsluitend bestemd voor de voldoening van vorderingen met betrekking waartoe beperking van aansprakelijkheid kan worden ingeroepen. § 6. Een fonds dat is gevormd door een van de personen, genoemd in artikel 3.3.3.14, § 1, 1°, 2° of 3° of in artikel 3.3.3.14, § 4 dan wel door zijn verzekeraar wordt geacht te zijn gevormd door alle in artikel 3.3.3.14, § 1, 1°, 2° of 3° of in artikel 3.3.3.14, § 4 genoemde personen. § 7. Schuldeisers die vorderingen hebben tegen personen die aansprakelijk zijn met betrekking tot meer dan één schip kunnen deze in elke beperkingsprocedure aangeven voor het volledige bedrag. § 8. Vorderingen die niet vatbaar zijn voor beperking worden vervolgd onafhankelijk van de beperkingsprocedure.
Art. 3.3.3.18. Verzoekschrift tot opening van een beperkingsprocedure § 1. De vordering tot opening van een beperkingsprocedure met fondsvorming wordt ingesteld door de neerlegging van een verzoekschrift gericht aan de voorzitter van de ondernemingsrechtbank. § 2. De territoriale bevoegdheid van de voorzitter van de ondernemingsrechtbank wordt bepaald door artikel 627, 10°, van het Gerechtelijk Wetboek. § 3. Op het in § 1 bedoelde verzoekschrift is artikel 1026 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing.
Bovendien vermeldt het verzoekschrift, evenwel niet op straffe van nietigheid : 1° de nationaliteit en de naam van het schip;2° het schadeverwekkend voorval, met vermelding van datum en plaats;3° het bedrag van de aansprakelijkheidsbeperking zoals de verzoeker het heeft geraamd;en 4° de wijze waarop de verzoeker voornemens is het beperkingsfonds te vormen, met name in speciën of door het verstrekken van een garantie. § 4. Bij het verzoekschrift worden gevoegd : 1° de door de verzoeker gewaarmerkte lijst van de hem bekende schuldeisers ten aanzien van wie hij de beperking van zijn aansprakelijkheid wenst in te roepen, met vermelding, zo mogelijk, van eenieders woonplaats, alsook van het definitief of voorlopig bedrag en van de aard van elke schuldvordering;2° alle stukken tot staving van de berekening van het bedrag van de aansprakelijkheidsbeperking. § 5. In één verzoekschrift kan de opening van een beperkingsprocedure voor meer dan één fonds worden gevorderd.
De opening van door verschillende internationale verdragen of daarop berustende onderdelen van dit wetboek geregelde beperkingsfondsen kan echter niet in hetzelfde verzoekschrift worden gevorderd.
Art. 3.3.3.19. Dossier ter griffie Voor elk beperkingsfonds wordt ter griffie een dossier gehouden waarin minstens worden opgenomen : 1° een voor eensluidend verklaard afschrift van de beschikkingen van de voorzitter en van de vonnissen gewezen op bezwaar; 2° een voor eensluidend verklaard afschrift van de bekendmakingen bedoeld in artikel 3.3.3.23, § 3 en van de brieven bedoeld in artikel 3.3.3.23, § 4; 3° een overzichtstabel van de ingediende schuldvorderingen, die wordt opgemaakt onder de verantwoordelijkheid van de griffier;en 4° de adviezen van de vereffenaar. Elke belanghebbende kan kosteloos inzage nemen van het dossier en er, tegen betaling van de griffierechten, een afschrift van ontvangen.
Art. 3.3.3.20. Openingsbeschikking § 1. Op voorwaarde dat het aangeboden beperkingsfonds en de wijze waarop het wordt gesteld in overeenstemming zijn met de wet en in het bijzonder met artikel 3.3.3.17, § 3 en 4, verleent de voorzitter van de ondernemingsrechtbank een beschikking waarbij de beperkingsprocedure met fondsvorming wordt geopend.
Wanneer niet aan de in het vorige lid bepaalde voorwaarden is voldaan, kan de voorzitter de verzoeker machtigen om het fonds te vormen voor een ander bedrag of op een andere wijze. § 2. De openingsbeschikking bepaalt op welke wijze het beperkingsfonds kan worden gevormd en vermeldt de termijn waarbinnen de storting moet worden gedaan respectievelijk de garantie moet worden verstrekt.
De in het eerste lid bedoelde termijn bedraagt ten hoogste één maand : 1° vanaf de mededeling door de vereffenaar van de rekening waarop moet worden gestort;hetzij 2° vanaf de datum van de openingsbeschikking, ingeval een garantie moet worden verstrekt. Wanneer de storting niet tijdig gedaan is of de garantie niet tijdig is verstrekt, vervalt de openingsbeschikking. § 3. In de openingsbeschikking worden een of meer vereffenaars van het fonds aangesteld. § 4. De openingsbeschikking bepaalt de door de verzoeker aan de vereffenaar te betalen provisie voor de kosten van de beperkingsprocedure. De betaling moet gebeuren binnen de termijn bedoeld in § 2.
Art. 3.3.3.21. Vereffenaars § 1. De vereffenaars van een beperkingsfonds worden gekozen uit de personen ingeschreven op een lijst bijgehouden door de algemene vergadering van de territoriaal bevoegde ondernemingsrechtbank. De Koning kan de procedure van voordracht van de kandidaten en de opleidings- en bekwaamheidsvereisten nader regelen. § 2. Tegen elke beslissing waarbij de inschrijving op de lijst van vereffenaars wordt geweigerd of waarbij een inschrijving wordt weggelaten, kan hoger beroep worden ingesteld voor het hof van beroep.
De debatten hebben plaats met gesloten deuren als de belanghebbende erom verzoekt. De termijn van hoger beroep is één maand te rekenen van de dag van de kennisgeving van de beslissing. In voorkomend geval beveelt het hof de inschrijving op de lijst. § 3. Een persoon die op de lijst staat, kan op eigen verzoek door de algemene vergadering van de ondernemingsrechtbank van de lijst worden weggelaten. Een persoon kan eveneens van de lijst worden weggelaten ter uitvoering van een vonnis dat is gewezen op dagvaarding door het openbaar ministerie. De debatten hebben plaats met gesloten deuren als de belanghebbende erom verzoekt. § 4. Bij de inschrijving op de lijst leggen de vereffenaars ten overstaan van de voorzitter van de rechtbank de bij het decreet van 20 juli 1831 voorgeschreven eed af, onder bijvoeging van de woorden : "Ik zweer mijn opdrachten in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk te vervullen." § 5. De vereffenaar kan worden belast met de vereffening van meer dan één beperkingsfonds. § 6. De vereffenaar bevestigt dat hij zijn ambt in een bepaalde zaak aanvaardt door uiterlijk de vijfde werkdag volgend op de aanstelling ter griffie het proces-verbaal van aanstelling te ondertekenen.
De vereffenaar meldt elke vorm van tegenstrijdigheid van belangen of schijn van partijdigheid aan de voorzitter van de rechtbank. De voorzitter oordeelt of de gemelde tegenstrijdigheid van belangen of schijn van partijdigheid de uitvoering van de opdracht als vereffenaar verhindert. § 7. De ondernemingsrechtbank kan te allen tijde de vereffenaar of één van hen vervangen of hun aantal vermeerderen of verminderen.
De vereffenaar van wie de vervanging wordt overwogen, wordt vooraf opgeroepen en gehoord in raadkamer. Het vonnis wordt uitgesproken in openbare terechtzitting.
Het vonnis waarbij de vervanging van een vereffenaar wordt uitgesproken, wordt door toedoen van de griffier te zijner kennis gebracht. Het wordt door toedoen van de griffier binnen vijf dagen na de dagtekening bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Indien de vereffenaar wordt vervangen op eigen verzoek, wordt dit uitdrukkelijk in de voornoemde bekendmaking vermeld. § 8. Het ereloon van de vereffenaar wordt door de voorzitter bepaald in de in artikel 3.3.3.29, § 4 bedoelde beschikking. Dit geschiedt met inachtneming van de aard en de complexiteit van de beperkingsprocedure. Het ereloon mag niet uitsluitend worden uitgedrukt in een procentuele vergoeding op basis van het bedrag van het beperkingsfonds.
Art. 3.3.3.22. Vorming van het beperkingsfonds § 1. Ingeval het beperkingfonds wordt gevormd in speciën, duidt de vereffenaar de instelling aan waarbij het geld wordt gestort. Deze storting geschiedt op naam van de vereffenaar in zijn hoedanigheid van vereffenaar. De interesten op de gestorte bedragen maken van het beperkingsfonds deel uit. § 2. Ingeval het beperkingsfonds wordt gevormd door het verstrekken van een garantie, geschiedt zulks in het voordeel van de vereffenaar in zijn hoedanigheid van vereffenaar.
Art. 3.3.3.23. Beschikbaarheidsbeschikking § 1. Op verslag van de vereffenaar waarin wordt bevestigd dat de bedragen zijn gestort respectievelijk de garantie is verstrekt, en waarin wordt medegedeeld dat de kostenprovisie is betaald, stelt de voorzitter in een beschikking vast dat het fonds is gevormd. § 2. Indien de vereffenaar de omrekening in euro door de fondssteller niet correct acht, maakt hij hiervan melding in zijn verslag. In dat geval kan de voorzitter bij beschikking de nodige aanpassingen bevelen en de termijn vaststellen waarbinnen deze moeten worden uitgevoerd. Op verslag van de vereffenaar waarin vervolgens wordt bevestigd dat de aanpassingen zijn uitgevoerd, stelt de voorzitter in een beschikking vast dat het fonds is gevormd. § 3. De beschikking wordt door de zorg van de vereffenaar binnen de acht dagen na haar dagtekening bij uittreksel bekendgemaakt : 1° in het Belgisch Staatsblad;2° op de website van het Belgisch Scheepsregister;3° op de desgevallend bijkomend door de Koning voorgeschreven elektronische wijze. Het uittreksel vermeldt : 1° de naam, de rechtsvorm, de zetel en de verdere identificatiegegevens van de verzoeker, of, indien het een natuurlijke persoon betreft, zijn naam, voornamen, plaats van geboorte en woonplaats;2° de datum en het rolnummer van de beschikking en de voorzitter die de beschikking heeft gewezen;3° het bedrag van het beperkingsfonds;4° de naam, de voornamen en het adres van de vereffenaar;en 5° de door de vereffenaar bepaalde termijn om aangifte van schuldvordering te doen;indien te verwachten valt dat buitenlandse schuldeisers aangifte zullen doen, bedraagt deze termijn minstens zes maanden. § 4. Bovendien zendt de vereffenaar binnen de vijf dagen na de dagtekening van de beschikking een aangetekende zending aan de bekende schuldeisers. De zending bevat dezelfde gegevens als het uittreksel bedoeld in § 3. § 5. Een eventueel faillissement, uitstel van betaling of gerechtelijke reorganisatie van de fondssteller heeft voor het fonds geen gevolgen.
Art. 3.3.3.24. Gevolgen van de fondsvorming § 1. Wanneer overeenkomstig artikel 3.3.3.17 een fonds is gevormd, is het een persoon die een vordering tegen het fonds heeft ingediend, niet toegestaan om enig recht met betrekking tot deze vordering uit te oefenen ten aanzien van andere goederen van een persoon door of namens wie het fonds is gevormd. § 2. Nadat een fonds is gevormd overeenkomstig artikel 3.3.3.17, moet elk schip of moeten andere goederen van een persoon ten wiens bate het fonds is gevormd waarop in België beslag is gelegd ter zake van een vordering die tegen het fonds kan worden ingesteld, of enige gestelde zekerheid worden vrijgegeven op bevel van de rechter. § 3. De paragrafen 1 en 2 zijn alleen van toepassing indien de schuldeiser een vordering tegen het fonds kan indienen bij het gerecht dat het fonds beheert en indien het fonds werkelijk beschikbaar en vrij overdraagbaar is met betrekking tot die vordering. § 4. De in paragrafen 1 en 2 bedoelde rechtsgevolgen treden slechts in op de datum van de beschikbaarheidsbeschikking.
Art. 3.3.3.25. Aangifte van schuldvorderingen § 1. Uiterlijk op de door de vereffenaar bepaalde dag leggen de schuldeisers een aangifte van hun schuldvordering, samen met hun stavingstukken, bij aangetekende zending of tegen ontvangstbewijs, op het kantooradres van de vereffenaar zoals in het vonnis aangegeven.
Elke aangifte vermeldt : 1° de naam, de rechtsvorm, de zetel en de verdere identificatiegegevens van de schuldeiser, of, indien het een natuurlijke persoon betreft, zijn naam, voornamen, plaats van geboorte en woonplaats;2° het bedrag en de oorzaken van de schuldvordering. Zij wordt getekend door de schuldeiser of door diens advocaat.
Onder voorbehoud van de toepassing van internationale verdragen, bevat de aangifte van een schuldeiser die zijn woonplaats of zetel niet heeft in een lidstaat van de Europese Unie, keuze van woonplaats in het rechtsgebied van de rechtbank waar de aangifte van schuldvordering moet gebeuren. Heeft hij geen woonplaats gekozen, dan kunnen alle aan hem gerichte betekeningen en mededelingen worden gedaan ter griffie van de rechtbank. § 2. Indien de schuldeiser zijn schuldvordering, behalve tegen de fondssteller, ook tegen één of meer andere schuldenaars kan instellen, dient hij de vereffenaar op de hoogte te houden van de stappen die hij tegen deze medeschuldenaars onderneemt en van de betalingen die hij van deze medeschuldenaars bekomt. § 3. De aangifte van schuldvordering stuit de verjaring, ook wanneer later wordt vastgesteld dat er geen recht op aansprakelijkheidsbeperking bestaat. De verjaring begint slechts opnieuw te lopen vanaf de sluiting van het fonds. § 4. Vanaf de beschikbaarheidsbeschikking houden de wettelijke interesten op de gevorderde bedragen op te lopen. § 5. De bekende of onbekende schuldeisers die in gebreke blijven hun schuldvorderingen aan te geven, komen niet voor de verdeling in aanmerking. Zij kunnen hun vordering echter aangeven zolang het fonds niet volledig is verdeeld. Laattijdige aangiftes hebben geen invloed op reeds uitgevoerde of definitief besliste verdelingen. De schuldeisers die hun vordering laattijdig aangeven, kunnen het recht op aansprakelijkheidsbeperking en de berekening van het beperkingsbedrag niet meer betwisten en hebben slechts recht op een uitkering berekend op het nog niet verdeelde deel van het fonds.
Art. 3.3.3.26. Verificatie van schuldvorderingen § 1. Zodra mogelijk verifieert de vereffenaar de ingediende schuldvorderingen. Indien de schuldeiser zijn vordering niet kan steunen op een gerechtelijke of arbitrale uitspraak, beoordeelt de vereffenaar de gegrondheid van de vordering zelf. De vereffenaar kan met de schuldeisers en de schuldenaren in overleg treden en is bevoegd van hen, binnen de termijn die hij bepaalt, de overlegging van ontbrekende of andere relevante stukken te vorderen. § 2. De vereffenaar stelt betreffende de ingediende schuldvorderingen een advies op waarin de ingediende schuldvorderingen worden aanvaard dan wel verworpen en dat, wanneer daartoe aanleiding bestaat, tevens een ontwerp van verdeling inhoudt. Hij legt dit advies neer ter griffie, en deelt het terzelfdertijd mee aan de schuldeisers, de fondssteller en, zo mogelijk, de andere personen door wie het fonds wordt geacht gevormd te zijn. Alle voornoemde partijen beschikken te rekenen vanaf de datum van het advies over een termijn van één maand om hun eventuele bezwaren ter griffie neer te leggen en terzelfdertijd aan de vereffenaar mee te delen. § 3. De vereffenaar verwijst de ingediende bezwaren naar de ondernemingsrechtbank die ze ten gronde beoordeelt. De aldus gevatte rechtbank is steeds bevoegd om over de gegrondheid en de omvang van de ingediende schuldvorderingen te oordelen. § 4. Indien binnen de termijn geen bezwaren worden ingediend, wordt het advies van de vereffenaar definitief en bindend en zijn de aanvaarde vorderingen, ook ten overstaan van andere rechtbanken als gegrond beschouwd. § 5. De vereffenaar kan over bepaalde aangelegenheden een tussentijds advies of een deeladvies uitbrengen. De paragrafen 2 tot 4 zijn van overeenkomstige toepassing.
Art. 3.3.3.27. Betwisting van veroordelingen ten gronde § 1. Indien de schuldeiser beschikt over een in kracht van gewijsde getreden Belgische of buitenlandse veroordeling van de fondssteller of een andere persoon door wie het beperkingsfonds wordt geacht gevormd te zijn, staan de gegrondheid en de omvang van de toegekende vordering vast, ook ten opzichte van de vereffenaar en de schuldeisers of andere personen die in deze procedure geen partij waren.
In afwijking van het eerste lid, kan de veroordeling door de vereffenaar of de schuldeisers of andere personen die in de procedure geen partij waren wel nog worden betwist indien wordt aangetoond : 1° dat de schuldenaar met de schuldeiser bedrieglijk heeft samengewerkt, om deze laatste een ongeoorloofd voordeel te verschaffen;of 2° dat de schuldenaar de procedure heeft gevoerd op een ernstig nalatige wijze. § 2. Paragraaf 1 geldt onder voorbehoud van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het derdenverzet en artikel 25 van het Wetboek van internationaal privaatrecht.
Art. 3.3.3.28. Verdeling van het fonds § 1. Behoudens artikel 3.3.3.10, § 1 en 2, alsook de artikelen 3.3.3.11, 3.3.3.12 en 3.3.3.14 en de desgevallend toepasselijke voorrang van vorderingen met betrekking tot schade aan kunstwerken van havens, aan dokken, waterwegen, sluizen, stuwen, bruggen en hulpmiddelen bij de navigatie, wordt het beperkingsfonds verdeeld onder de schuldeisers in evenredigheid met de bedragen van hun erkende vorderingen op het fonds. § 2. De betaling aan elke schuldeiser van het deel van het beperkingsfonds dat hem toekomt, doet zijn schuldvordering uitdoven. § 3. De vereffenaar kan tussentijdse of gedeeltelijke verdelingen verrichten. § 4. De verdeelde bedragen zijn vrij overdraagbaar. § 5. Indien voor de verdeling van het fonds de aansprakelijke persoon of zijn verzekeraar een vordering op het fonds heeft voldaan, wordt deze persoon gesubrogeerd tot het bedrag dat hij heeft betaald in de rechten die de door hem schadeloos gestelde persoon op grond van dit hoofdstuk zou hebben gehad. § 6. Het recht van subrogatie, bedoeld in paragraaf 5, kan ook worden uitgeoefend door andere dan de daarin genoemde personen met betrekking tot elk bedrag aan vergoeding dat zij mochten hebben betaald, maar alleen voor zover die subrogatie volgens de toepasselijke nationale wet geoorloofd is. § 7. Wanneer de aansprakelijke persoon of enige andere persoon aantoont dat hij gedwongen zou kunnen worden op een later tijdstip een zodanig bedrag aan vergoeding te betalen waarvan hij, indien de vergoeding zou zijn betaald voor de verdeling van het fonds, ingevolge de paragrafen 5 en 6 bij wege van subrogatie rechten zou hebben verkregen, dan kan de rechter bevelen dat voorlopig een bedrag terzijde wordt gesteld dat voldoende is om het deze persoon mogelijk te maken op dat latere tijdstip zijn rechten tegen het fonds geldend te maken. § 8. Ingeval de aansprakelijke persoon een definitief gegrond bevonden tegenvordering heeft, vindt verrekening plaats en is de uitkering aan de betrokken schuldeiser beperkt tot het saldo. § 9. Ingeval de schuldeiser reeds gedeeltelijk werd betaald buiten de beperkingsprocedure om, wordt de uitkering uit het beperkingsfonds beperkt tot het saldo.
Art. 3.3.3.29. Sluiting van het beperkingsfonds § 1. Nadat alle schuldvorderingen werden vereffend, komt het eventuele saldo van het fonds toe aan degene die het fonds heeft gevormd of aan degene die in diens plaats daarop rechten kan laten gelden. § 2. Indien wordt vastgesteld dat er geen recht op aansprakelijkheidsbeperking bestaat of het beperkingsfonds niet meer voldoet aan de vereisten, blijft het reeds gevormde fonds desalniettemin bestaan en wordt het alsnog in het raam van de beperkingsprocedure verdeeld. De vereffenaar verzoekt de voorzitter om toelating om daartoe over te gaan, en beoordeelt de aangegeven vorderingen vervolgens op dezelfde wijze en volgens dezelfde procedure alsof het recht op aansprakelijkheidsbeperking niet verloren was gegaan respectievelijk het beperkingsfonds nog steeds aan de vereisten voldeed. Indien het fonds werd gevormd door het verstrekken van een garantie, wordt deze garantie van rechtswege en ongeacht haar bewoordingen opeisbaar in het voordeel van de vereffenaar. De schuldeisers zijn gerechtigd om zich onmiddellijk garanties te verschaffen ten aanzien van de goederen van personen door of namens wie het fonds werd gevormd, en om hun vorderingen voor het saldo van hun aanvaarde vorderingen ten uitvoer te leggen ten aanzien van de goederen van de aansprakelijke persoon. De fondssteller kan zich niet langer op de in artikel 3.3.3.24 bepaalde rechtsgevolgen beroepen. § 3. Indien paragraaf 2 geen toepassing vindt en het beperkingsfonds, om welke reden ook, wordt ontbonden, herwinnen de schuldeisers alle rechten en uitvoeringsmogelijkheden waarover zij beschikten vóór de fondsvorming. § 4. Na volledige verdeling van het fonds, of indien het fonds op enige andere wijze wordt ontbonden, stelt de vereffenaar een eindadvies op. Hij legt het neer ter griffie en deelt het tezelfdertijd mee aan de schuldeisers, de fondssteller en, zo mogelijk, de andere personen die worden geacht het fonds te hebben gevormd.
De schuldeisers, de fondssteller en de andere personen die worden geacht het fonds te hebben gevormd, kunnen tegen dit eindadvies bezwaar indienen binnen de termijn en op de wijze bepaald in artikel 3.3.3.31. De bezwaren worden behandeld overeenkomstig hetzelfde artikel.
Op verslag van de vereffenaar waarin wordt medegedeeld dat tegen het eindadvies geen bezwaar werd ingediend of dat over de bezwaren daartegen definitief is geoordeeld, stelt de voorzitter in een beschikking vast dat het fonds is gesloten.
Art. 3.3.3.30. Bijkomende garantie Wanneer in de loop van de vereffeningsprocedure blijkt dat de verstrekte garantie voor de betaling van de wettelijke interesten ontoereikend zal zijn, kan de vereffenaar of iedere schuldeiser bij verzoekschrift gericht aan de voorzitter die de openingsbeschikking heeft gegeven vorderen dat de verstrekking van een bijkomende garantie wordt opgelegd.
De beschikking vermeldt de termijn waarbinnen de bijkomende garantie moet worden verstrekt. De griffier brengt de beschikking bij gerechtsbrief ter kennis van de fondssteller.
Wanneer de bijkomende garantie niet tijdig wordt verstrekt, wordt toepassing gemaakt van artikel 3.3.3.29, § 2.
Art. 3.3.3.31. Rechtskracht van en bezwaar tegen de beschikkingen § 1. De beschikkingen van de voorzitter brengen geen nadeel toe aan de zaak zelf. Zij zijn uitvoerbaar bij voorraad. § 2. Tegen de beschikkingen van de voorzitter kan uitsluitend bezwaar worden ingediend op de wijze bepaald in de hieronder volgende paragrafen. § 3. Het bezwaar tegen de openingsbeschikking en de beschikbaarheidsbeschikking wordt gebracht voor de ondernemingsrechtbank waarvan de voorzitter de beschikking gewezen heeft. Het bezwaar moet worden ingediend uiterlijk drie maanden na de in artikel 3.3.3.23, § 3 voorgeschreven bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. In voorkomend geval wordt deze termijn verlengd overeenkomstig artikel 55 van het Gerechtelijk Wetboek.
Het bezwaar wordt ingediend door de neerlegging van een verzoekschrift ter griffie.
Het verzoekschrift wordt door de griffie bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de vereffenaar, de bekende schuldeisers, de fondssteller en, zo mogelijk, de andere personen door wie het fonds wordt geacht te zijn gevormd.
Het bezwaar is van rechtswege gericht tegen zowel de openingsbeschikking als de beschikbaarheidsbeschikking.
Het bezwaar wordt ingeleid op de eerstvolgende zitting van de rechtbank.
Na afloop van de in het eerste lid bepaalde termijn, worden alle bezwaren door de rechtbank gevoegd.
De ondernemingsrechtbank oordeelt ten gronde over alle betwistingen betreffende de vorming van het beperkingsfonds, zonder daarbij gebonden te zijn door de beschikkingen van de voorzitter.
Zij kan beslissen : 1° dat het beperkingsfonds op rechtsgeldige wijze werd gevormd;of 2° dat het beperkingsfonds niet mag worden gevormd of dat het wordt ontbonden;of 3° dat het bedrag van het beperkingsfonds of de wijze waarop het werd gevormd moeten worden aangepast. In het geval bedoeld in het achtste lid, 3°, bepaalt de rechtbank de termijn waarbinnen de aanpassing moet worden uitgevoerd. Het vonnis wordt door de zorg van de vereffenaar binnen de acht dagen na zijn dagtekening bij uittreksel bekendgemaakt in : 1° in het Belgisch Staatsblad;2° op de website van het Belgisch Scheepsregister;3° op de desgevallend bijkomend door de Koning voorgeschreven elektronische wijze. Wanneer de aanpassing niet tijdig wordt uitgevoerd, wordt toepassing gemaakt van artikel 3.3.3.29, § 2.
Hangende de bezwaarprocedure blijven de in artikel 3.3.3.24 bepaalde rechtsgevolgen van de fondsvorming gelden en kunnen in voorkomend geval tussentijdse of gedeeltelijke verdelingen worden verricht. § 4. Het bezwaar tegen andere beschikkingen van de voorzitter inzake een beperkingsfonds dan deze bedoeld in § 3, zoals deze bedoeld in artikel 3.3.3.24, wordt eveneens voor de ondernemingsrechtbank gebracht. Dit bezwaar moet worden ingediend uiterlijk drie maanden na de datum van de beschikking. In voorkomend geval wordt deze termijn verlengd overeenkomstig artikel 55 van het Gerechtelijk Wetboek.
De ondernemingsrechtbank oordeelt ten gronde, zonder door de beschikkingen van de voorzitter gebonden te zijn. § 5. Het vonnis van de rechtbank op bezwaar tegen beschikkingen van de voorzitter betreffende het beperkingsfonds heeft gezag van gewijsde jegens eenieder. HOOFDSTUK 4. - Maritieme vorderingen voor estuaire schepen Art. 3.3.4.1. Estuaire schepen De bepalingen van afdeling 1 van hoofdstuk 2 van titel 3 van boek 2 zijn van toepassing op estuaire schepen. Voor ongevallen in de maritieme zones kunnen de exploitanten hun aansprakelijkheid beperken overeenkomstig afdeling 2 van hoofdstuk 2 van titel 3 van boek 2.
Titel 4. - Opvarenden (voorbehouden) Titel 5. - Zee en havens Art. 3.5.4.1. Estuaire schepen De bepalingen van hoofdstuk 3 van titel 5 van boek 2 zijn van toepassing op estuaire schepen.
Titel 6. - Bevrachting en Vervoer HOOFDSTUK 1. - Bevrachting en Prijsvorming Art. 3.6.1.1. Richtlijn 96/75/EG Deze titel voorziet in de omzetting van Richtlijn 96/75/EG van de Raad van 19 november 1996 houdende voorschriften inzake bevrachting en prijsvorming in de sector nationaal en internationaal goederenvervoer over de binnenwateren in de Gemeenschap.
Art. 3.6.1.2. Begrippen In dit hoofdstuk, in de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 en in de desbetreffende uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder : 1° "prijs" : de vergoeding die voor het gebruik van het binnenschip ten behoeve van vervoer en/of opslag van goederen verschuldigd is gedurende de gehele duur van dit gebruik;2° "vervoerder" : de eigenaar of exploitant van één of meer binnenschepen;3° "positie van economische afhankelijkheid" : positie van onderworpenheid van een onderneming ten aanzien van één of meerdere andere ondernemingen gekenmerkt door de afwezigheid van een redelijk equivalent alternatief;beschikbaar binnen een redelijke termijn, en onder redelijke voorwaarden en kosten, die deze of elk van deze ondernemingen toelaten om prestaties of voorwaarden op te leggen die niet kunnen verkregen worden in normale marktomstandigheden; 4° "bevrachting" : elke overeenkomst die het gebruik van één of meerdere binnenschepen voor het vervoer en/of de opslag van goederen voor rekening van derden tot voorwerp heeft;5° "eigen vervoer" : het vervoer van goederen dat door een onderneming wordt verricht voor haar eigen behoeften en waarbij : a) de onderneming eigenaar is van het binnenschip of er de uitsluitende beschikking over heeft verworven;b) het binnenschip bemand is met personeel van de onderneming;c) het vervoer slechts een bijkomstige activiteit van de onderneming is;d) de vervoerde goederen aan de onderneming toebehoren of door haar gekocht, verkocht, geproduceerd of bewerkt werden in het kader van haar hoofdactiviteit. Art. 3.6.1.3. Materiële toepassing Deze titel en de erop betrekking hebbende bepalingen van deel 4 zijn niet van toepassing op binnenschepen bestemd of gebruikt voor het bedrijfs- of beroepsmatige vervoer van goederen waarvan de lengte minder dan 20 meter is.
Art. 3.6.1.4. Vrijheden Op het gebied van het nationale en het internationale goederenvervoer over de binnenwateren worden de bevrachtingen vrij gesloten tussen de betrokken partijen tegen prijzen die vrij worden onderhandeld, en wordt het eigen vervoer vrij verricht.
Art. 3.6.1.5. Verboden § 1. Het is verboden in hoofde van één of meer ondernemingen misbruik te maken van een positie van economische afhankelijkheid waarin één of meerdere ondernemingen zich bevindt, waardoor de mededinging kan worden aangetast wordt op de betrokken Belgische markt of op een wezenlijk deel daarvan. Er kan sprake zijn van misbruik bij het rechtstreeks of zijdelings opleggen van onbillijke tarieven of van andere onbillijke contractuele voorwaarden.
Het is eenieder eveneens verboden een binnenschip met het oog op het vervoer en/of de opslag van goederen te gebruiken of te laten gebruiken zonder dat het verzekerd is tegen alle risico's van de vaart en voldoet aan alle wettelijke voorschriften. § 2. Eenieder die het in paragraaf 1, eerste lid bedoelde verbod overtreedt, is gehouden tot voldoening van de tijdens het gebruik van het binnenschip ontstane en onbetaald gebleven kosten welke voortvloeien uit wettelijke en reglementaire verplichtingen van sociale en fiscale aard.
Art. 3.6.1.6. De Commissie Binnenvaart § 1. Bij de administratie die bevoegd is voor de binnenvaart wordt onder de benaming "Commissie Binnenvaart" een commissie ingesteld.
De taken van de Commissie Binnenvaart zijn : 1° op verzoek van de minister bevoegd voor de binnenvaart of van een belanghebbende, het uitbrengen van gemotiveerd advies en het plegen van overleg over aangelegenheden die verband houden met de binnenvaartsector, waaronder het vaststellen van indicatoren die behulpzaam kunnen zijn voor de toepassing van deze titel ;2° op gezamenlijk verzoek van alle bettrokken partijen het faciliteren van het overleg over de toepassing van deze titel tussen de betrokken partijen;3° de bijkomende door de Koning toegekende taken. § 2. De Koning bepaalt de samenstelling en de werking van de Commissie Binnenvaart.
Art. 3.6.1.7. Kennisgeving aan het Fonds voor de Binnenvaart Ten einde de ontwikkeling van de capaciteit van de binnenvaartvloot te kunnen inschatten moet de vervoerder die in België gevestigd is of aldaar zijn zetel heeft het Fonds voor de Binnenvaart, ingesteld ter uitvoering van Verordening (EG) Nr. 718/1999 van de Raad van 19 maart 1999 betreffende het beleid ten aanzien van de capaciteit van de communautaire binnenvaartvloot met het oog op het bevorderen van het vervoer over de binnenwateren, in kennis stellen van zijn intentie een nieuw gebouwd of een ingevoerd schip in de vaart te brengen.
De in het eerste lid bedoelde kennisgeving moet worden verricht ten minste 6 maanden voor de daadwerkelijke ingebruikname van het schip.
De Koning bepaalt de modaliteiten van de kennisgeving.
Titre 7. - Scheepvaartvoorvallen HOOFDSTUK 1. - Averij Art. 3.7.1.1. Internationale toepassing § 1. De tegenstelbaarheid aan derden van het retentierecht van de exploitant, bedoeld in artikel 3.7.1.7, § 2, wordt beheerst door het recht van de Staat op het grondgebied waarvan de goederen zich bevinden op het ogenblik waarop dat recht wordt uitgeoefend. § 2. De artikelen 3.7.1.5. en 3.7.1.6 zijn van toepassing op de rechtspleging in België.
Art. 3.7.1.2. Afwijkende bedingen Dit hoofdstuk geldt slechts voor zover geen voor alle betrokken partijen bindende afwijkende bedingen zijn overeengekomen.
Art. 3.7.1.3. Bijzondere averij Onverminderd het eventuele recht op schadeloosstelling of terugbetaling, wordt bijzondere averij gedragen door de eigenaar van de zaak die de schade heeft geleden of betaald door degene die de kosten heeft gemaakt.
Art. 3.7.1.4. Avarij-Grosse Regels IVR § 1. De averij-grosse waarbij enkel binnenschepen zijn betrokken, wordt geregeld overeenkomstig de Avarij-Grosse Regels IVR. § 2. De Koning stelt de toepasselijke versie vast van Avarij-Grosse Regels IVR en, in voorkomend geval, van de bepalingen die deze regels vervangen.
Art. 3.7.1.5. Aanstelling van dispacheurs § 1. Indien zich naar zijn mening een geval van averij-grosse heeft voorgedaan, is de exploitant gerechtigd om in een haven waar bij de averij-grosse betrokken goederen worden gelost of, ingeval geen dergelijke lossing plaatsgrijpt, in de eerstvolgende aanloophaven, binnen een redelijke termijn na de lossing respectievelijk het aanlopen een dispacheur aan te stellen. De exploitant doet van de aanstelling tijdig mededeling aan alle andere betrokken partijen. § 2. Ingeval de exploitant niet binnen een redelijke termijn een dispacheur heeft aangesteld en hiervan mededeling heeft gedaan, kan de meest gerede partij de aanstelling van een dispacheur vorderen. Het verzoek wordt bij eenzijdig verzoekschrift ingediend bij de voorzitter van de ondernemingsrechtbank die rechtsmacht heeft over het arrondissement waar één van de in de vorige paragraaf bedoelde havens is gelegen. Met betrekking tot de haven van Antwerpen, met inbegrip van de Waaslandhaven, wordt het verzoek ingediend bij de voorzitter van de ondernemingsrechtbank te Antwerpen. De aangestelde dispacheur doet van de aanstelling mededeling aan alle betrokken partijen.
Art. 3.7.1.6. Opmaak en neerlegging van de omslag § 1. De dispacheur maakt de omslag op. § 2. De goederen van de partijen die van de aanstelling van de dispacheur geen mededeling kregen, kunnen niet in de omslag worden opgenomen. § 3. Na afloop van zijn werkzaamheden stuurt de dispacheur zijn voorlopige omslag ter lezing aan alle betrokken partijen. Hij bepaalt een redelijke termijn waarbinnen de partijen hun opmerkingen moeten maken. § 4. In de definitieve omslag houdt de dispacheur rekening met de tijdig ontvangen opmerkingen. § 5. De definitieve omslag wordt door de dispacheur gedagtekend en ondertekend. Zijn handtekening wordt voorafgegaan door de volgende eed : "Ik zweer dat ik mijn opdracht in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk vervuld heb." § 6. De definitieve omslag wordt neergelegd ter griffie van de ondernemingsrechtbank die rechtsmacht heeft over het arrondissement waar de dispacheur werd aangesteld. Werd hij aangesteld in de haven van Antwerpen, met inbegrip van de Waaslandhaven, dan wordt de definitieve omslag neergelegd ter griffie van de ondernemingsrechtbank te Antwerpen.
Op de dag van de neerlegging van de omslag zendt de dispacheur bij een aangetekende zending een afschrift van de omslag aan de partijen.
De originele stukken die de partijen aan de dispacheur bezorgden, worden hen terugbezorgd.
Art. 3.7.1.7. Voorrecht en retentierecht § 1. De vordering tot betaling van een vergoeding in averij-grosse is ten belope van de omslag bevoorrecht op de vervoerde goederen en hun verkoopprijs, op de bijdrageplichtige vracht en op alle bijdrageplichtige goederen aan boord die geen deel uitmaken van het scheepstoebehoren. § 2. De exploitant beschikt over een retentierecht op de vervoerde goederen en de andere goederen aan boord waarvoor een bijdrage in averij-grosse is verschuldigd.
Het retentierecht is tegenstelbaar aan de eigenaar van de goederen waarop dat recht wordt uitgeoefend. § 3. De exploitant kan geen retentierecht meer uitoefenen wanneer een voldoende zekerheid is gesteld. § 4. Voor de toepassing van dit artikel worden containers, paletten en aanverwante tuigen evenals goederenbehandelingstuigen mede als goederen beschouwd.
Art. 3.7.1.8. Aflevering zonder voorbehoud De houder van een cognossement, aan wie de goederen werden afgeleverd zonder voorbehoud omtrent averij-grosse, is niet verplicht bij te dragen in de omslag, indien hij bewijst dat hij de goederen in ontvangst nam voor rekening van een derde en ze niet meer in zijn bezit heeft. Alsdan kan de exploitant rechtstreeks optreden tegen hem die op het ogenblik van de aflevering schuldenaar van de bijdrage was.
De exploitant is evenwel ten belope van de omslag aansprakelijk tegenover wie op een vergoeding in averij-grosse recht heeft.
Art. 3.7.1.9. Naderhand ongedaan gemaakte schade of verliezen Indien de schade of verliezen waarvoor een vergoeding werd toegekend na de uitvoering van de omslag geheel of gedeeltelijk ongedaan worden gemaakt, dient de actuele waarde van de gerecupereerde goederen of de ontvangen schadevergoeding, na aftrek van de gemaakte kosten, proportioneel te worden verdeeld over de partijen die hebben bijgedragen.
Art. 3.7.1.10. Verjaring De rechtsvorderingen wegens averij-grosse verjaren twee jaar na het einde van het voorval.
De aanstelling van een dispacheur of het instellen van een vordering tot aanstelling van een dispacheur stuit de verjaring tot op de dag dat de dispacheur de definitieve omslag heeft neergelegd. HOOFDSTUK 2. - Aanvaring Art. 3.7.2.1 - Toepasselijk recht De artikelen 2.7.2.1 tot en met 2.7.2.11 zijn van overeenkomstige toepassing op aanvaringen met binnenschepen.
Voor de toepassing van het vorige lid omvat het begrip "binnenschip" mede kleine vaartuigen, en worden de volgende tuigen met binnenschepen gelijkgesteld : draagvleugelboten, vlotten, veerponten, de beweegbare gedeelten van schipbruggen, voorts baggermolens, kranen, elevators en alle soortgelijke drijvende machines en inrichtingen.
BOEK 4. - HANDHAVING Titel 1 - Sancties HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Sanctiematen
Art. 4.1.1.1. Strafrechtelijke en administratieve sancties § 1. De in dit wetboek omschreven inbreuken worden bestraft met een sanctie van niveau 1, 2, 3, 4, 5, 6 of 7.
De sanctie van niveau 1 bestaat in een administratieve geldboete van 10 tot 200 euro.
De sanctie van niveau 2 bestaat in hetzij een strafrechtelijke geldboete van 26 tot 1.000 euro, hetzij een administratieve geldboete van 26 tot 1.000 euro.
De sanctie van niveau 3 bestaat in hetzij een gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar en een strafrechtelijke geldboete van 50 tot 5.000 euro of in een van die straffen alleen, hetzij een administratieve geldboete van 50 tot 5.000 euro.
De sanctie van niveau 4 bestaat in hetzij een gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en een strafrechtelijke geldboete van 500 tot 30.000 euro of in een van die straffen alleen, hetzij een administratieve geldboete van 500 tot 30.000 euro.
De sanctie van niveau 5 bestaat in hetzij een opsluiting van vijf jaar tot vijftien jaar en een strafrechtelijke geldboete van 5.000 tot 100.000 euro of in een van die straffen alleen, hetzij een administratieve geldboete van 5.000 tot 100.000 euro.
De sanctie van niveau 6 bestaat uit een opsluiting van twintig jaar tot levenslang en een strafrechtelijke geldboete van 5.000 tot 100.000 euro.
De sanctie van niveau 7 bestaat in hetzij een strafrechtelijke geldboete van 250.000 tot 1.000.000 euro, hetzij een administratieve geldboete van 250.000 tot 1.000.000 euro. § 2. De opdeciemen bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet van 5 maart 1952 betreffende de opdeciemen op strafrechtelijke geldboeten zijn eveneens van toepassing op de in dit wetboek bedoelde administratieve geldboeten.
De sanctionerende overheid maakt in haar beslissing melding van de vermenigvuldiging overeenkomstig de voormelde wet van 5 maart 1952 en vermeldt het bedrag dat van deze verhoging het gevolg is. Afdeling 2. - Strafrechtelijke sanctionering
Art. 4.1.1.2. Herhaling Bij herhaling binnen het jaar dat volgt op een veroordeling, kan de straf op het dubbele van het maximum worden gebracht. HOOFDSTUK V van Boek 1 van het Strafwetboek is niet van toepassing. Art. 4.1.1.3. Deelneming HOOFDSTUK VII van Boek 1 van het Strafwetboek is van toepassing.
In afwijking van artikel 69 van het Strafwetboek, kan de straf voor medeplichtigen aan een misdaad of een wanbedrijf niet hoger zijn dan twee derden van die welke op hen zou worden toegepast, indien zij de daders van die misdaad of dat wanbedrijf waren. Art. 4.1.1.4. Verzachtende omstandigheden Indien verzachtende omstandigheden voorhanden zijn, kan de geldboete worden verminderd tot een bedrag onder het wettelijk minimum dat echter niet lager mag zijn dan 26 euro.
Ingeval verzachtende omstandigheden voorhanden zijn, kan de gevangenisstraf worden verminderd overeenkomstig artikel 85 van het Strafwetboek.
Art. 4.1.1.5. Burgerrechtelijke aansprakelijkheid De personen die op grond van artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk zijn voor de schadevergoeding en de kosten, zijn burgerrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de strafrechtelijke geldboeten waartoe hun aangestelden of lasthebbers zijn veroordeeld. Afdeling 3. - Administratieve sanctionering
Art. 4.1.1.6. Procedure Voor zover de feiten strafrechtelijk kunnen worden vervolgd overeenkomstig artikel 4.1.1.1. kan er een administratieve geldboete worden opgelegd overeenkomstig de procedure vastgelegd in hoofdstuk 2 van de wet van 25 december 2016 tot instelling van administratieve geldboetes van toepassing in geval van inbreuken op de scheepvaartwetten.
Het bestraffen van feiten, die uitsluitend kunnen worden bestraft met een administratieve geldboete, moet gebeuren overeenkomstig de procedure vastgelegd in hoofdstuk 3 van de wet van 25 december 2016 tot instelling van administratieve geldboetes van toepassing in geval van inbreuken op de scheepvaartwetten. HOOFDSTUK 2. - Sanctionering van de inbreuken Afdeling 1. - Internationale verdragen en akten
Art. 4.1.2.1. Inbreuk op artikel 1.1.2.4 § 1. Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, eenieder die een overtreding begaat van de besluiten die werden genomen bij toepassing van artikel 1.1.2.4. § 2. Met een sanctie van niveau 7 wordt bestraft : 1° eenieder die een productnorm, vastgesteld in toepassing van artikel 1.1.2.4 en aangenomen in uitvoering van de communautaire wetgeving vermeld in bijlage bij de Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht, overtreedt, indien die wederrechtelijke handeling of nalatigheid begaan wordt met het oogmerk het lozen, uitstoten of storten van een hoeveelheid materie in de lucht, de grond of het water te veroorzaken, waardoor de dood van of ernstige letsels aan personen, dan wel aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, grond of water of aan dieren of planten wordt of kan worden veroorzaakt; 2° eenieder die opzettelijk aanzet tot het plegen van de inbreuk bepaald onder 1°. In afwijking van artikel 43, eerste lid, van het Strafwetboek, kan de rechter in de door de Koning bepaalde gevallen de verbeurdverklaring of de aanhouding van het schip bevelen. De aanhouding geschiedt op de plaats en voor de duur bepaald door de rechter en op kosten en risico van de eigenaar. Afdeling 2. - Zeevaart
Onderafdeling 1. - Schepen Art. 4.1.2.2. Inbreuk op de artikelen 2.2.1.2 tot 2.2.1.11 § 1. Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft de scheepseigenaar, de reder, de exploitant, de bevrachter, de kapitein en eenieder die de artikelen 2.2.1.2 tot 2.2.1.10 of de desbetreffende uitvoeringsbesluiten overtreedt.
Er wordt echter geen gevangenisstraf opgelegd. § 2. Met een sanctie van niveau 1 wordt bestraft, eenieder die bij de toepassing van de artikelen 2.2.1.2 tot 2.2.1.10 wetens en willens foutieve informatie aan het Belgisch Scheepsregister bezorgt. § 3. De volgende zeeschepen kunnen verbeurd verklaard worden : 1° de zeeschepen die werden geregistreerd met gebruik van valsheid in geschrifte of waarvoor een registratieaangifte werd ingediend die op een dergelijk bescheid was gesteund;2° de zeeschepen aan boord waarvan documenten zijn aangetroffen die het mogelijk maken meer dan een vlag te voeren. § 4. De zeeschepen die niet voldoen aan de door of krachtens de artikelen 2.2.1.2 tot 2.2.1.10 opgelegde verplichting tot registratie, kunnen door de scheepvaartcontroleurs worden aanhouden tot die verplichting is nagekomen.
Art. 4.1.2.3. Inbreuk op de artikelen 2.2.2.3 of 2.2.2.5 Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft : 1° de kapitein of de eigenaar van een Belgisch zeeschip dat niet voorzien is van een geldige meetbrief, andere dan een Suez- of Panamameetbrief; 2° de kapitein of de eigenaar van een Belgisch zeeschip die de in artikel 2.2.2.5 bedoelde verplichting niet naleeft.
Er wordt echter geen gevangenisstraf opgelegd Art. 4.1.2.4. Inbreuk op artikel 2.2.2.9 Met een sanctie van niveau 1 wordt bestraft, de kapitein of zijn lasthebber die artikel 2.2.2.9 overtreedt.
Art. 4.1.2.5. Inbreuk op de artikelen 2.2.2.10 of 4.2.1.27 Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft : 1° eenieder die de in artikel 4.2.1.27, § 1 en 2 bedoelde inspectie verhindert of belemmert; 2° eenieder die weigert in te gaan op de in artikel 2.2.2.10 bedoelde vordering tot vaststelling van de bruto- of nettotonnenmaat van het zeeschip.
Art. 4.1.2.6. Inbreuk op de artikelen 2.2.3.1 tot 2.2.3.15, 4.2.1.28 of 4.2.4.1 § 1. Met een sanctie van niveau 5 wordt bestraft : 1° de kapitein of de scheepseigenaar die, zelfs buiten België, een schip zee doet kiezen of in de Belgische zeewateren of Belgische binnenwateren een schip doet varen, als de toestand ervan de veiligheid van de bemanning, van de passagiers of van de lading of het mariene milieu in gevaar brengt; 2° de kapitein of de scheepseigenaar die, zelfs buiten België, een schip zonder een krachtens de artikelen 2.2.3.6 tot 2.2.3.9 of de desbetreffende uitvoeringsbesluiten opgelegd certificaat van deugdelijkheid of in weerwil van een door de bevoegde overheid opgelegd verbod of uitgeoefend recht tot aanhouding doet varen of het zonder toelating tot afvaart zee doet kiezen.
De in dit artikel bepaalde sancties kunnen ten aanzien van de kapitein worden verminderd tot één vierde van de straffen waarmee de scheepseigenaar kan worden gestraft, indien bewezen is dat de kapitein van de scheepseigenaar schriftelijk of mondeling bevel heeft gekregen de inbreuk te plegen. § 2. Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft : 1° eenieder die de artikelen 2.2.3.1 tot 2.2.3.15, 4.2.1.28 of 4.2.4.1, § 2 en 3, of de desbetreffende uitvoeringsbesluiten overtreedt; 2° eenieder die de opdracht van de bevoegde overheid of van deskundigen, uitgevoerd krachtens voormelde bepalingen, verhindert of belemmert. De in dit artikel bepaalde sancties zijn ook van toepassing wanneer de strafbare feiten door de kapitein, de officieren of personen van Belgische nationaliteit buiten België zijn gepleegd.
De in dit artikel bepaalde sancties kunnen ten aanzien van de kapitein worden verminderd tot één vierde van de straffen waarmee de scheepseigenaar kan worden gestraft, indien bewezen is dat de kapitein van de scheepseigenaar schriftelijk of mondeling bevel heeft gekregen de inbreuk te plegen. § 3. Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, iedere schepeling die de aanhouding of het verbod tot afvaart van een schip uitlokt door onjuist bevonden beweringen.
Indien de onjuiste beweringen willens en wetens zijn geuit, wordt de schuldige gestraft met een sanctie van niveau 3. § 4. Voor de in dit artikel bedoelde inbreuken wordt geen opsluiting of gevangenisstraf opgelegd.
Art. 4.1.2.7. Inbreuk op artikel 2.2.5.43 Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, de gezagvoerder en eenieder die, kennis hebbende van de beschikking, het vonnis of het arrest bedoeld in artikel 2.2.5.43, zich tegen de tenuitvoerlegging daarvan verzet.
Art. 4.1.2.8. Inbreuken op de SRC-Verordening § 1. Onverminderd de toepassing van de strengere straffen in paragraaf 2 wordt met een sanctie van niveau 4 bestraft, eenieder die een inbreuk begaat op de SRC-Verordening. § 2. Met een sanctie van niveau 7 wordt bestraft, een scheepseigenaar, zoals bepaald in artikel 3, eerste lid, 14°, van de SRC-Verordening, van een Belgisch schip : 1° dat gerecycled wordt in een scheepsrecyclinginrichting die niet opgenomen is in de Europese lijst van scheepsrecyclinginrichtingen overeenkomstig artikel 16 van de SRC-Verordening;of 2° dat gerecycled wordt en niet in het bezit is van een "Geschikt voor recycling-certificaat" als bedoeld in artikel 3, eerste lid, 22°, van de SRC-Verordening. § 3. Voor de in dit artikel bedoelde inbreuken wordt geen opsluiting of gevangenisstraf opgelegd.
Onderafdeling 2. - Reders Art. 4.1.2.9. Inbreuk op de artikelen 2.3.2.4 of 4.2.1.29 Met een sanctie van niveau 5 wordt bestraft, eenieder die artikel 2.3.2.4 of het verwijderingsbevel bedoeld in artikel 4.2.1.29 overtreedt.
Art. 4.1.2.10. Inbreuk op de artikelen 2.3.2.6 tot 2.3.2.17 Met een sanctie van niveau 5 wordt bestraft, eenieder die een schip exploiteert zonder dat alle door het BUNKER-Verdrag, het CLC-Verdrag, het WRC-Verdrag of de artikelen 2.3.2.6 tot 2.3.2.17 van dit wetboek voorgeschreven geldige certificaten aan boord zijn of in overeenstemming met artikel 2.3.2.14, § 4 in een elektronisch register beschikbaar zijn; er wordt echter geen opsluiting of gevangenisstraf opgelegd.
Het eerste lid is van toepassing op : 1° Belgische schepen, ongeacht de plaats waar de inbreuk is gepleegd;2° vreemde schepen, ingeval het schip een haven op het Belgisch grondgebied of een buitengaatse in de territoriale zee gelegen installatie aanloopt, zal aanlopen of verlaat. Art. 4.1.2.11. Inbreuk op de artikelen 2.3.2.19 tot 2.3.2.28 Met een sanctie van niveau 7 wordt bestraft : 1° eenieder die een schip exploiteert zonder dat alle door het PAL-Verdrag, de PAL-Verordening, de artikelen 2.3.2.19 tot 2.3.2.28 van dit wetboek of de desbetreffende uitvoeringsbesluiten voorgeschreven geldige certificaten aan boord zijn of in overeenstemming met artikel 2.3.2.26, § 3 in een elektronisch register beschikbaar zijn; 2° eenieder die een schip exploiteert zonder de door het PAL-Verdrag, de PAL-Verordening, de artikelen 2.3.2.19 tot 2.3.2.28 van dit wetboek of de desbetreffende uitvoeringsbesluiten voorgeschreven verzekering of andere financiële zekerheid.
Het eerste lid is van toepassing op : 1° Belgische schepen, ongeacht de plaats waar de inbreuk is gepleegd;2° vreemde schepen, ingeval het schip een haven op het Belgisch grondgebied aanloopt, zal aanlopen of verlaat. Onderafdeling 3. - Opvarenden Art. 4.1.2.12. Inbreuk op de artikelen 2.4.3.1 tot 2.4.3.6.
Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, de scheepseigenaar of exploitant die een maritieme veiligheidsonderneming inzet zonder aan de voorwaarden van artikel 2.4.3.3. en de desbetreffende uitvoeringsbesluiten te voldoen.
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de scheepseigenaar of exploitant die een inbreuk op de meldingsplicht heeft begaan bedoeld in artikel 2.4.3.4 of de schriftelijke overeenkomst in artikel 2.4.3.5 niet heeft gesloten.
Art. 4.1.2.13. Inbreuk op de artikelen 2.4.4.1 Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, eenieder die de bepalingen van artikel 2.4.4.1. overtreedt.
In afwijking van artikel 4.1.1.1, kunnen de in dit artikel bedoelde misdrijven niet worden bestraft met een administratieve geldboete.
Art. 4.1.2.14. Inbreuk op de artikelen 2.4.4.2 en 2.4.4.3 Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, eenieder die de bepalingen van artikel 2.4.4.2 of 2.4.4.3 overtreedt.
Art. 4.1.2.15. Herhaalde inbreuk op artikel 2.4.5.3 Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de schepeling die zich tijdens éénzelfde reis schuldig maakt aan herhaalde scheepvaarttuchtvergrijpen als bepaald in artikel 2.4.5.3.
Art. 4.1.2.16. Inbreuk op artikel 2.4.5.4 Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.4 overtreedt.
Ten aanzien van de gezagvoerder die de inbreuk begaat gedurende de tijd dat hij belast is met het voeren van het schip, wordt het bedrag van de minimale strafrechtelijke of administratieve geldboete verdubbeld.
Art. 4.1.2.17. Inbreuk op artikel 2.4.5.5 § 1. Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.5 overtreedt. § 2. Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, eenieder die de in paragraaf 1 genoemde inbreuk begaat indien door die handelingen aan boord brand is ontstaan.
Art. 4.1.2.18. Inbreuk op de artikelen 2.4.5.6 of 2.4.5.7 Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, eenieder die de artikelen 2.4.5.6 of 2.4.5.7 overtreedt.
Art. 4.1.2.19. Inbreuk op artikel 2.4.5.8 Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.8 overtreedt.
Art. 4.1.2.20. Inbreuk op artikel 2.4.5.9 Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.9 overtreedt.
Art. 4.1.2.21. Inbreuk op artikel 2.4.5.10 Met de straffen bepaald in hoofdstuk I van titel IX van boek II van het Strafwetboek wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.10 overtreedt. Ingeval het misdrijf wordt gepleegd door de gezagvoerder of door een schepeling, mogen die straffen echter niet lager zijn dan die voor huisdiefstal.
Art. 4.1.2.22. Inbreuk op artikel 2.4.5.11 § 1. Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.11 overtreedt door vermenging van de levensmiddelen met niet schadelijke stoffen. § 2. Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.11 overtreedt door middel van schadelijke stoffen.
Art. 4.1.2.23. Inbreuk op artikel 2.4.5.12, § 1 of 2 Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.12, § 1 of 2 overtreedt.
Art. 4.1.2.24. Inbreuk op artikel 2.4.5.12, § 3 Onverminderd de artikelen 66 en 67 van het Strafwetboek wordt met een sanctie van niveau 2 bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.12, § 3 overtreedt.
Art. 4.1.2.25. Inbreuk op artikel 2.4.5.13 § 1. Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.13 overtreedt terwijl het schip veilig in een haven ligt. § 2. Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.13 overtreedt terwijl het schip op een open rede ligt of in zee is. In het laatste geval wordt de minimumstraf verdubbeld.
Art. 4.1.2.26. Inbreuk op artikel 2.4.5.14 Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.14 overtreedt.
Ingeval de inbreuk door schepelingen gezamenlijk wordt begaan, wordt de minimumstraf verdubbeld. Ingeval het officieren zijn, worden zij bestraft met een sanctie van niveau 5.
Geen straf wordt echter uitgesproken tegen hen die aan de feiten deelnemen, zonder daartoe te hebben opgeruid of de leiding te hebben genomen, en zich verwijderen op de eerste waarschuwing van de gezagvoerder of van een officier.
Art. 4.1.2.27. Inbreuk op artikel 2.4.5.15 Met de straffen bepaald in de artikelen 271, 272 en 274 van het Strafwetboek en volgens de aldaar gemaakte onderscheidingen wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.15 overtreedt.
Wordt de inbreuk gepleegd door meer dan een derde van de bemanning, dan wordt zij bestraft met een sanctie van niveau 5.
Geen straf wordt echter uitgesproken tegen hen die aan de feiten deelnemen, zonder daartoe te hebben opgeruid of de leiding te hebben genomen, en zich verwijderen op de eerste waarschuwing van de gezagvoerder of van een officier.
Art. 4.1.2.28. Inbreuk op artikel 2.4.5.16 Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.16 overtreedt.
Art. 4.1.2.29. Inbreuk op artikel 2.4.5.17 Met de straffen bepaald in artikel 280 van het Strafwetboek, volgens de aldaar gemaakte onderscheidingen en onverminderd de toepassing van de artikelen 399, tweede lid, 400 en 401 van hetzelfde wetboek wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.17 overtreedt.
Art. 4.1.2.30. Inbreuk op artikel 2.4.5.18 Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.18 overtreedt.
Geen straf wordt echter uitgesproken tegen hen die aan de feiten deelnemen, zonder daartoe te hebben opgeruid of de leiding te hebben genomen, en zich verwijderen op de eerste waarschuwing van de gezagvoerder of van een officier.
Art. 4.1.2.31. Inbreuk op artikel 2.4.5.19 § 1. Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft : 1° eenieder die artikel 2.4.5.19, § 1 overtreedt; 2° eenieder die artikel 2.4.5.19, § 2 overtreedt. § 2. Met de in de artikelen 257 en 266 van het Strafwetboek bepaalde straffen wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.19, § 3 overtreedt.
Art. 4.1.2.32. Inbreuk op artikel 2.4.5.20 Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.20 overtreedt.
Art. 4.1.2.33. Inbreuk op artikel 2.4.5.21 Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.21 overtreedt.
Art. 4.1.2.34. Inbreuk op artikel 2.4.5.22, § 1 Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.22, § 1 overtreedt.
Art. 4.1.2.35. Inbreuk op artikel 2.4.5.22, § 2 of 3 § 1. Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft : 1° eenieder die artikel 2.4.5.22, § 2 overtreedt; 2° eenieder die artikel 2.4.5.22, § 3 overtreedt. § 2. Maakt de schuldige bedoeld in paragraaf 1 deel uit van de bemanning van een Belgisch schip, dan bedraagt het minimale bedrag van de strafrechtelijke of administratieve geldboete 500 euro.
Art. 4.1.2.36. Inbreuk op artikel 2.4.5.23 Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.23 overtreedt.
Art. 4.1.2.37. Inbreuk op artikel 2.4.5.24 tot 2.4.5.27 Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft : 1° eenieder die artikel 2.4.5.24 overtreedt; 2° eenieder die artikel 2.4.5.25 overtreedt; 3° eenieder die artikel 2.4.5.26 overtreedt; 4° eenieder die artikel 2.4.5.27 overtreedt.
Art. 4.1.2.38. Inbreuk op artikel 2.4.5.28 Met de straffen bepaald in artikel 501 van het Strafwetboek wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.28 overtreedt.
Art. 4.1.2.39. Inbreuk op artikel 2.4.5.29 Met de straffen bepaald in de artikelen 16 en 17, § 2, van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.29 overtreedt.
Art. 4.1.2.40. Inbreuk op artikel 2.4.5.30 Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft eenieder die artikel 2.4.5.30 overtreedt Art. 4.1.2.41. Inbreuk op artikel 2.4.5.31 tot 2.4.5.37, artikel 8 van het Aanvaringsverdrag 1910 en artikel 10.1 van het Bergingsverdrag 1989 Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft : 1° eenieder die artikel 2.4.5.31 overtreedt; 2° eenieder die artikel 2.4.5.32 overtreedt; 3° eenieder die artikel 2.4.5.33 overtreedt; 4° eenieder die artikel 2.4.5.34 overtreedt; 5° eenieder die artikel 2.4.5.35 overtreedt; 6° eenieder die artikel 8 van het Aanvaringsverdrag 1910 overtreedt; 7° eenieder die artikel 10.1 van het Bergingsverdrag 1989 overtreedt.
Art. 4.1.2.42. Inbreuk op artikel 2.4.5.36 § 1. Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.36, § 1 of artikel 2.4.5.36, § 2 overtreedt. § 2. Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, eenieder die een inbreuk begaat op artikel 2.4.5.36, § 3.
Art. 4.1.2.43. Inbreuk op artikel 2.4.5.37 Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.37 overtreedt.
Art. 4.1.2.44. Inbreuk op artikel 2.4.5.38 of 2.4.5.39 Met een sanctie van niveau 5 wordt bestraft : 1° eenieder die artikel 2.4.5.38 overtreedt; 2° eenieder die artikel 2.4.5.39 overtreedt.
Art. 4.1.2.45. Inbreuk op artikel 2.4.5.40 Met de straffen bepaald in de artikelen 510, 511, 513, 514 en 518 van het Strafwetboek, en volgens de aldaar gemaakte onderscheidingen, wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.40, § 1 overtreedt.
Opvarenden die artikel 2.4.5.40, § 2 overtreden worden gestraft met de onmiddellijk lagere straf behalve in geval van een misdaad die strafbaar is met levenslange opsluiting. In dat geval worden die personen gestraft met twintig jaar tot dertig jaar opsluiting.
De in artikel 510 van het Strafwetboek bepaalde straffen zijn van toepassing op eenieder die artikel 2.4.5.40, § 3 overtreedt.
De in artikel 516 van het Strafwetboek bepaalde straffen zijn van toepassing op eenieder die artikel 2.4.5.40, § 4 overtreedt.
Art. 4.1.2.46. Inbreuk op artikel 2.4.5.41 § 1. Met een sanctie van niveau 5 wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.41, § 1 overtreedt; § 2. Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, eenieder die artikel 2.4.5.41, § 2 overtreedt.
Onderafdeling 4. - Zee en havens Art. 4.1.2.47. Inbreuk op artikel 2.5.1.2 Met een sanctie van niveau 5 wordt bestraft, eenieder die het COLREG-Verdrag, artikel 2.5.1.2 van dit wetboek of de desbetreffende uitvoeringsbesluiten overtreedt.
Art. 4.1.2.48. Inbreuk op de ISPS-Verordening of de artikelen 2.5.2.1 tot 2.5.2.25 Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft : 1° eenieder die de ISPS-Verordening overtreedt; 2° eenieder die de artikelen 2.5.2.1 tot 2.5.2.25 van dit wetboek of de desbetreffende uitvoeringsbesluiten overtreedt; 3° eenieder die de opdracht van de bevoegde overheid, uitgevoerd krachtens de ISPS-Verordening, de artikelen 2.5.2.1 tot 2.5.2.25 van dit wetboek of de desbetreffende uitvoeringsbesluiten, verhindert of belemmert.
Art. 4.1.2.49. Inbreuk op de artikelen 2.5.3.1 tot 2.5.3.11, 4.2.1.9, § 1, 4.2.1.10, 4.2.1.14 of 4.2.1.32 tot 4.2.1.41 § 1. Met een sanctie van niveau 7 wordt bestraft : 1° de scheepseigenaar, de reder, de exploitant, de beheerder of de bevrachter van een schip aan boord waarvan de artikelen 2.5.3.4 of 2.5.3.10 of de desbetreffende uitvoeringsbesluiten niet werden nageleefd; 2° onverminderd paragraaf 2, iedere andere persoon die artikel 2.5.3.5 of de desbetreffende uitvoeringsbesluiten overtreedt.
Ingeval het schip een pleziervaartuig of een vissersschip is, worden de inbreuken bestraft met een sanctie van niveau 4.
Ingeval de overtreding wordt begaan tussen zonsondergang en zonsopgang, wordt het bedrag van de maximale strafrechtelijke of administratieve geldboete verdubbeld. § 2. Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft : 1° de kapitein van een schip ander dan een pleziervaartuig of een vissersschip die de artikelen 2.5.3.4, 2.5.3.7, 2.5.3.8 of 2.5.3.10 of de desbetreffende uitvoeringsbesluiten overtreedt, zich verzet tegen het bepaalde in de artikelen 4.2.1.9, § 1, 4.2.1.10, 4.2.1.14, 4.2.1.33 en 4.2.1.34, § 2 tot 7 of zich niet houdt aan de door die bepalingen opgelegde verplichtingen; 2° de schipper of voerder van een pleziervaartuig of vissersschip die artikel 2.5.3.4 overtreedt, zich verzet tegen het instellen van een onderzoek of zich onttrekt aan de aanhouding als bedoeld in artikel 4.2.1.34, § 6 tot 7; 3° de officieren of andere bemanningsleden van een schip die de artikelen 2.5.3.4, 2.5.3.7 of 2.5.3.10 of de desbetreffende uitvoeringsbesluiten overtreden, zich verzetten tegen het bepaalde in de artikelen 4.2.1.9, § 1, 4.2.1.10, 4.2.1.14, 4.2.1.33 en 4.2.1.34, § 2 tot 7 of zich de door die bepalingen opgelegde verplichtingen niet nakomen. § 3. In de volgende gevallen spreekt de rechter hoe dan ook een gevangenisstraf uit : 1° de inbreuk heeft over een uitgestrekt gebied grote schade veroorzaakt aan de kwaliteit van water of aan dier- en plantensoorten of delen daarvan;2° de inbreuk is gepleegd in het kader van een criminele organisatie gedefinieerd door artikel 324bis van het Strafwetboek.3° de inbreuk heeft de dood van een persoon veroorzaakt. § 4. De vorige paragraaf is van toepassing onder voorbehoud van het internationaal recht, met name artikel 230 van het VN-Zeerechtverdrag. § 5. Diegene die wordt gestraft met een in de paragrafen 1 of 2 bedoelde strafrechtelijke geldboete of instemt met een in artikel 216bis van het Wetboek van Strafvordering bedoelde minnelijke schikking moet twintig procent van het bedrag van de uitgesproken geldboete of van de minnelijke schikking rechtstreeks storten in het Fonds Leefmilieu. § 6. Onverminderd de toepassing van Boek I van het Strafwetboek, kan de geïdentificeerde natuurlijke persoon, in afwijking van artikel 5, tweede lid van het Strafwetboek, steeds samen met de verantwoordelijke rechtspersoon worden veroordeeld wegens de overtreding van de artikelen 2.5.3.1 tot 2.5.3.11 of 4.2.1.32 tot 4.2.1.41 van dit wetboek of de desbetreffende uitvoeringsbesluiten. § 7. Schepen die op zee of in Belgische havens worden aangehouden krachtens artikel 4.2.1.34, § 6 tot 7, worden onmiddellijk vrijgegeven nadat in de Deposito- en Consignatiekas een borgsom wordt gestort ten bedrage van de door de paragrafen 1 en 2 bepaalde maximale geldboeten, verhoogd met de opdeciemen. Het storten van de borgsom kan, zonder kosten voor de overheid, worden vervangen door een bankgarantie verleend door een in België gevestigde bank. § 8. De geldboete die is opgelegd door een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing, een minnelijke schikking of een definitieve beslissing ingevolge administratieve vervolging, naargelang het geval, wordt op de borgsom verhaald.
Het overblijvende gedeelte wordt onmiddellijk terugbetaald.
De interesten van de in consignatie gegeven som worden bij de borgsom gevoegd.
Onderafdeling 5. - Bevrachting en vervoer Art. 4.1.2.50 Inbreuk op de Passagiersrechtenverordening § 1. Met een sanctie van niveau 1 wordt bestraft : 1° eenieder die een inbreuk begaat op artikel 4, eerste lid van de Passagiersrechtenverordening;2° eenieder die een inbreuk begaat op artikel 12 van de Passagiersrechtenverordening. § 2. Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft : 1° eenieder die een inbreuk begaat op artikel 6 van de Passagiersrechtenverordening;2° eenieder die een inbreuk begaat op artikel 8 van de Passagiersrechtenverordening;3° eenieder die een inbreuk begaat op artikel 15 van de Passagiersrechtenverordening;4° eenieder die een inbreuk begaat op artikel 16 van de Passagiersrechtenverordening;5° eenieder die een inbreuk begaat op artikel 17 van de Passagiersrechtenverordening;6° eenieder die een inbreuk begaat op artikel 18 van de Passagiersrechtenverordening;7° eenieder die een inbreuk begaat op artikel 19 van de Passagiersrechtenverordening;8° eenieder die een inbreuk begaat op artikel 22 van de Passagiersrechtenverordening. § 3. Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft : 1° eenieder die een inbreuk begaat op artikel 7, eerste lid van de Passagiersrechtenverordening;2° eenieder die een inbreuk begaat op artikel 9 van de Passagiersrechtenverordening;3° eenieder die een inbreuk begaat op artikel 10 van de Passagiersrechtenverordening;4° eenieder die een inbreuk begaat op artikel 11 van de Passagiersrechtenverordening;5° eenieder die een inbreuk begaat op artikel 13 van de Passagiersrechtenverordening;6° eenieder die een inbreuk begaat op artikel 23 van de Passagiersrechtenverordening. § 4. Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft : 1° eenieder die een inbreuk begaat op artikel 4, tweede lid van de Passagiersrechtenverordening;2° eenieder die een inbreuk begaat op artikel 7, tweede lid van de Passagiersrechtenverordening;3° eenieder die een inbreuk begaat op artikel 14 van de Passagiersrechtenverordening;4° eenieder die een inbreuk begaat op artikel 24 van de Passagiersrechtenverordening. Onderafdeling 6. - Scheepvaartvoorvallen Art. 4.1.2.51. Inbreuk op het FUND-Verdrag, het FUND-Protocol 2003 en de artikelen 2.7.3.12, 2.7.3.13, 2.7.3.14 en 4.2.4.2 § 1. Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, iedere persoon die op Belgisch grondgebied bijdragende olie ontvangt en die de artikelen 10 van het FUND-Verdrag 1992 en van het FUND-Protocol 2003 overtreedt, alsook eenieder die de artikelen 2.7.3.12, 2.7.3.13, 2.7.3.14 en 4.2.4.2, § 1, derde lid, of de desbetreffende uitvoeringsbesluiten overtreedt. § 2. De personen bedoeld in artikel 2.7.3.12, eerste lid, zijn burgerlijk aansprakelijk voor de betaling van de geldboete en kosten waartoe hun organen, aangestelden, lasthebbers of vertegenwoordigers zijn veroordeeld.
De burgerlijk aansprakelijke personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van geldboeten en kosten die op grond van paragraaf 1 zijn uitgesproken.
Art. 4.1.2.52. Inbreuk op de artikelen 2.7.6.3 tot 2.7.6.7 of artikel 2.7.6.14 Met een sanctie van niveau 5 wordt bestraft, eenieder die : 1° de artikelen 2.7.6.3 tot 2.7.6.7, al dan niet in samenhang met artikel 2.7.6.14 overtreedt; 2° de besluiten genomen ter uitvoering van de artikelen 2.7.6.2 tot 2.7.6.7, al dan niet in samenhang met artikel 2.7.6.14 overtreedt.
Art. 4.1.2.53. Inbreuk op het WRC-Verdrag en de artikelen 2.3.2.8, 2.3.2.11, 2.7.6.10 en 2.7.6.12 § 1. Met een sanctie van niveau 5 wordt bestraft : 1° eenieder die artikel 9.2 en 9.3 van het WRC-Verdrag overtreedt; 2° eenieder die de artikelen 2.3.2.8, § 8 of 2.3.2.14, § 3 overtreedt; 3° eenieder die artikel 2.7.6.12 overtreedt.
De in deze paragraaf bedoelde inbreuken kunnen worden vervolgd in België. § 2. Met een sanctie van niveau 5 wordt bestraft, eenieder die de bij artikel 2.7.6.10, § 2 opgelegde verplichtingen niet naleeft.
Art. 4.1.2.54. Inbreuk op de artikelen 2.7.7.1 tot 2.7.7.25 § 1. Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, eenieder die de artikelen 2.7.7.1 tot 2.7.7.25 van dit wetboek of de desbetreffende uitvoeringsbesluiten overtreedt, of die de uitvoering van de opdracht van de FOSO of een andere bevoegde onderzoeksinstantie uitgeoefend krachtens deze bepalingen belemmert. § 2. Elke schending van het beroepsgeheim bedoeld in artikel 2.7.7.6, § 2, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek.
Onverminderd artikel 458 van het Strafwetboek wordt met een sanctie van niveau 4 bestraft, de persoon die de identiteit onthult van een persoon die om anonimiteit verzoekt overeenkomstig artikel 2.7.7.18, § 2. Afdeling 3. - Binnenvaart
Art. 4.1.2.55. Inbreuk op de artikelen 3.2.1.1 tot 3.2.1.5. § 1. Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, eenieder die de artikelen 3.2.1.1 tot 3.2.1.5 of de desbetreffende uitvoeringsbesluiten overtreedt. § 2. Met een sanctie van niveau 1 wordt bestraft, eenieder die bij de toepassing van de artikelen 3.2.1.1 tot 3.2.1.5 wetens en willens foutieve informatie aan het Belgisch Scheepsregister bezorgt.
Art. 4.1.2.56. Inbreuk op de artikelen 3.3.2.1 tot 3.3.2.5 Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, eenieder die de artikelen 3.3.2.1 tot 3.3.2.5 of de desbetreffende uitvoeringsbesluiten overtreedt.
Art. 4.1.2.57. Inbreuk op de artikelen 3.3.4.1 Met een sanctie van niveau 5 wordt bestraft, eenieder die een estauair schip exploiteert zonder dat de volgens artikel 3.3.4.1 geldige certificaten aan boord zijn of in overeenstemming met artikel 2.3.2.14, § 4 in een elektronisch register beschikbaar zijn. Er wordt echter geen opsluiting of gevangenisstraf opgelegd.
Art. 4.1.2.58. Inbreuk op de artikelen 3.6.1.1 tot 3.6.1.6 § 1. Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, eenieder die de artikelen 3.6.1.1 tot 3.6.1.6 van dit wetboek of de desbetreffende uitvoeringsbesluiten overtreedt. § 2. In afwijking van artikel 43, eerste lid, van het Strafwetboek, kan de rechter niet uitsluitend op grond van voornoemde inbreuk de bijzondere verbeurdverklaring van het schip uitspreken.
Bij een veroordeling van de vervoerder kan de rechter wel het tijdelijk verbod opleggen om van het schip dat gediend heeft tot het plegen van het misdrijf met het oog op vervoer of opslag van goederen gebruik te maken op Belgische binnenwateren. Het verbod mag niet meer dan twee jaar en mag niet minder dan één maand duren.
Het verbod neemt een aanvang zodra de veroordeling op tegenspraak of bij verstek in kracht van gewijsde is gegaan. § 3. Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, eenieder die een inbreuk begaat op de beschikking van het vonnis of van het arrest waarbij een verbod wordt opgelegd met toepassing van § 2.
Tevens zijn, in geval van vaststelling van niet naleving van het krachtens § 2 vastgesteld verbod, de scheepvaartcontroleurs gerechtigd het betrokken schip, op kosten en risico van de scheepseigenaar, aan te houden voor een duurtijd gelijk aan deze tijdens welke het verbod niet werd nageleefd.
Art. 4.1.2.59. Inbreuk op het CDNI-Verdrag Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, eenieder die het CDNI-Verdrag of de desbetreffende uitvoeringsbesluiten overtreedt, onverminderd de eventuele schadevergoeding. Afdeling 4. - Handhaving
Art. 4.1.2.60. Verhindering of belemmering van handhaving Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, eenieder die de door of krachtens dit wetboek geregelde handhaving, met inbegrip van de vaststelling van inbreuken en het onderzoek door de bevoegde personeelsleden van de overheid en de door de overheid aangestelde deskundigen, verhindert of belemmert.
Art. 4.1.2.61. Smaden of slaan van scheepvaartcontroleurs of de Scheepvaartpolitie Met de straffen bepaald in de artikelen 276 en 280 van het Strafwetboek, naar het aldaar voorziene onderscheid en onverminderd de toepassing van artikelen 299, 400 en 401 van hetzelfde Wetboek en de artikelen 2.4.5.16 en 2.4.5.17 van dit wetboek, wordt gestraft eenieder die de scheepvaartcontroleurs of de Scheepvaartpolitie in de uitoefening of naar aanleiding van de uitoefening van hun ambt smaadt of slaat.
Art. 4.1.2.62. Inbreuk op artikel 4.2.1.15 Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, eenieder die de met toepassing van artikel 4.2.1.15 voorgeschreven maatregelen niet naleeft.
Art. 4.1.2.63. Inbreuk op artikel 4.2.2.6 § 1. Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, eenieder die een inbreuk begaat op de besluiten genomen in uitvoering van artikel 4.2.2.6. § 2. Bij het vaststellen van een van de in paragraaf 1 bedoelde inbreuken kan, indien het feit geen schade aan derden heeft veroorzaakt, en indien de overtreder ermee instemt, onmiddellijk een som worden geïnd. De Koning bepaalt : 1° het bedrag van voornoemde som, dat niet lager mag zijn dan 500 euro en niet hoger dan het maximum van de op de inbreuk toepasselijke geldboete, vermeerderd met de opdeciemen;2° de nadere regels inzake de inning van de som. Door betaling van de som vervalt de strafvordering en de administratieve vervolging, tenzij het Openbaar Ministerie binnen een maand, te rekenen vanaf de dag van de betaling, de betrokkene in kennis stelt van zijn voornemen de strafvordering in te stellen. Deze kennisgeving geschiedt bij een aangetekende zending; zij wordt geacht te zijn gedaan de eerste werkdag na de dag van afgifte. § 3. Indien de overtreder of zijn wettelijke vertegenwoordiger in België de voorgestelde som niet onmiddellijk betaalt, moet hij aan de optredende scheepvaartcontroleurs of personeelsleden van de Scheepvaartpolitie een som in consignatie geven bestemd om de desgevallend verschuldigde geldboete en de gerechtskosten te dekken.
De Koning bepaalt het bedrag van de som die in consignatie moet worden gegeven en de nadere regels inzake de inning.
Het door de overtreder bestuurde schip wordt op zijn kosten en risico aangehouden tot de voornoemde som betaald is en het bewijs geleverd wordt dat de desgevallend voor de bewaring van het schip gemaakte kosten betaald zijn.
Wanneer de voornoemde som niet is betaald na verloop van 96 uren vanaf de vaststelling van de inbreuk, kan het Openbaar Ministerie de inbeslagname van het schip bevelen.
Een bericht van inbeslagname wordt binnen de twee werkdagen gezonden aan de scheepseigenaar of zijn vertegenwoordiger in België.
Het risico en de kosten voor het schip blijven tijdens de duur van het beslag ten laste van de overtreder.
Het beslag wordt opgeheven nadat het bewijs wordt geleverd dat de som die in consignatie moet worden gegeven en de desgevallend gemaakte bewaringskosten betaald werden. § 4. Ingeval de strafvordering tot veroordeling van de betrokkene of zijn vertegenwoordiger in België leidt of de administratieve vervolging tot het opleggen van een administratieve geldboete leidt, zijn de volgende bepalingen van toepassing : 1° de geïnde of in consignatie gegeven som wordt toegerekend op de aan de Staat verschuldigde gerechtskosten, geldboeten en wettelijke bijdragen verschuldigd aan de Staat;het eventuele overschot wordt terugbetaald; 2° indien het schip in beslag genomen is, wordt bij vonnis bevolen dat de administratie bevoegd voor het beheer van de Domeinen het schip ingeval van niet-betaling van de geldboete, de gerechtskosten en de wettelijke bijdragen verschuldigd aan de Staat moet verkopen binnen een termijn van veertig dagen vanaf de uitspraak van het vonnis;deze beslissing is uitvoerbaar niettegenstaande elk rechtsmiddel.
De opbrengst van de verkoop van het schip behoort van rechtswege toe aan de Staat voor het gedeelte van de uitgesproken geldboeten, gerechtskosten, kosten van slepen en bewaring van het schip en wettelijke bijdragen verschuldigd aan de Staat. Het overschot wordt aan de eigenaar van het verkochte schip terugbetaald. § 5. In geval van vrijspraak of, in geval van administratieve vervolging, zo geen administratieve geldboete wordt opgelegd, wordt de geïnde of in consignatie gegeven som of het in beslag genomen schip teruggegeven; de eventuele bewaringskosten met inbegrip van sleepkosten vallen ten laste van de Staat. § 6. In geval van voorwaardelijke veroordeling dan wel opschorting van de uitspraak, of ingeval voor de gehele opgelegde administratieve geldboete uitstel van tenuitvoerlegging wordt toegestaan of de sanctionerende overheid overgaat tot een eenvoudige schuldigverklaring, wordt de geïnde of in consignatie gegeven som teruggegeven onder aftrek van de desgevallend verschuldigde gerechtskosten; het in beslag genomen schip wordt teruggegeven nadat het bewijs is geleverd dat de eventuele aan de Staat verschuldigde bewaringskosten, met inbegrip van sleepkosten, en de gerechtskosten betaald zijn. § 7. De in consignatie gegeven som of het in beslag genomen schip wordt teruggegeven wanneer het Openbaar Ministerie beslist geen vervolging in te stellen en de sanctionerende overheid de zaak klasseert zonder gevolg, of wanneer de strafvordering en de administratieve vervolging vervallen of verjaard is. § 8. De scheepvaartcontroleurs en de personeelsleden van de Scheepvaartpolitie zijn met de uitvoering van de paragrafen 2 tot 7 belast voor zover zij daartoe individueel zijn gemachtigd door de procureur-generaal bij het Hof van Beroep van het rechtsgebied waar zij hun standplaats hebben.
Titel 2. - Vaststelling van inbreuken HOOFDSTUK 1. - De Scheepvaartcontrole Afdeling 1. - Inrichting en algemene bevoegdheden
Art. 4.2.1.1. Inrichting De Koning regelt de inrichting van de Scheepvaartcontrole en bepaalt in het bijzonder zijn hiërarchische structuur. Hij kan nader bepalen hoe zij de er deel van uitmakende scheepvaartcontroleurs hun taken dienen te vervullen.
Art. 4.2.1.2. Bevoegdheden § 1. De door de Koning aangeduide scheepvaartcontroleurs oefenen de volgende bevoegdheden uit : 1° het toezicht op de naleving van de door en krachtens dit wetboek, door de internationale en Unierechtelijke verdragen en akten betreffende de scheepvaart en door de wet bepaalde verplichtingen;2° in het bijzonder : a) het in ontvangst nemen van de arbeidsovereenkomsten wegens scheepsdienst aan boord van zeeschepen, overgezonden op grond van artikel 37 van de wet van 3 juni 2007 houdende diverse arbeidsbepalingen;b) het opmaken van de wettelijke of reglementaire akten bij het verlies van de bemanning of een gedeelte ervan; c) het toezicht met het oog op de naleving van de artikelen 2.3.2.1 tot 2.3.2.28 van dit wetboek en de desbetreffende uitvoeringsbesluiten en van het BUNKER-Verdrag, het CLC-Verdrag 1992, het PAL-Verdrag, het WRC-Verdrag en de PAL-Verordening; d) het toezicht met het oog op de naleving van de artikelen 4.4.1.1 tot 4.4.1.7 van dit wetboek en de desbetreffende uitvoeringsbesluiten en van de Passagiersrechtenverordening; e) het toezicht met het oog op de naleving van de artikelen 2.5.2.1 tot 2.5.2.25 van dit wetboek en de desbetreffende uitvoeringsbesluiten en van de ISPS-Verordening, wat betreft het toezicht aan boord van schepen en het toezicht op de havenfaciliteiten; de daartoe aangestelde personeelsleden rapporteren aan de voorzitter van de Nationale Autoriteit voor Maritieme Beveiliging; 3° het stellen van alle andere handelingen van bestuursrechtelijke aard met het oog op de handhaving van de op de scheepvaart betrekking hebbende regels, met uitzondering van de politiemaatregelen bedoeld in artikel 3, 1°, van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, en het nemen van alle bestuursrechtelijke maatregelen die zij nodig achten ten einde de toepasselijke regelgeving te doen naleven en de veiligheid van de scheepvaart te verzekeren;4° de opsporing en vaststelling van de door of krachtens dit wetboek door de internationale en Unierechtelijke verdragen en akten betreffende de scheepvaart en de wet omschreven inbreuken. § 2. De scheepvaartcontroleurs kunnen, naar eigen oordeel, onder meer overgaan tot : 1° het verschaffen van inlichtingen en adviezen, met name met betrekking tot de meest doeltreffende middelen voor de naleving van de door of krachtens dit wetboek of de wet vastgestelde bepalingen;2° het geven van waarschuwingen;3° het verlenen van een termijn aan de overtreder ten einde hem toe te laten zijn verplichtingen na te komen; 4° het nemen van de in de artikelen 4.2.1.5 tot 4.2.1.18 bedoelde maatregelen; 5° het opmaken van proces-verbaal van inbreuken. Art. 4.2.1.3. Hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie § 1. De Koning kan aan bepaalde scheepvaartcontroleurs de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings toekennen.
De bevoegdheden van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, toegekend aan de door de Koning aangeduide scheepvaartcontroleurs, kunnen slechts worden uitgeoefend met het oog op de opsporing en vaststelling van de in dit wetboek of de wet bedoelde inbreuken. § 2. Teneinde hun bevoegdheden van officier van gerechtelijke politie te kunnen uitoefenen, leggen de in paragraaf 1 bedoelde scheepvaartcontroleurs in handen van de procureur-generaal van het rechtsgebied van hun woonplaats, de bij het decreet van 20 juli 1831 voorgeschreven eed af, onder bijvoeging van de woorden : "Ik zweer het mij opgedragen ambt in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk te vervullen." § 3. Ongeacht of zij als officier van gerechtelijke politie zijn aangeduid, kunnen de scheepvaartcontroleurs hun bevoegdheden uitoefenen buiten het rechtsgebied van hun woonplaats.
Art. 4.2.1.4. Noodzakelijkheid en gepastheid van de aangewende middelen Bij de uitoefening van hun bevoegdheden moeten de scheepvaartcontroleurs erop toezien dat de middelen die zij aanwenden noodzakelijk en passend zijn.
Art. 4.2.1.5. Onderzoeksbevoegdheid Onverminderd de overige bepalingen van dit hoofdstuk mogen de scheepvaartcontroleurs overgaan tot elk onderzoek, elke controle en elk verhoor, alsook alle inlichtingen inwinnen die zij nodig achten ten einde zich ervan te vergewissen dat de bepalingen op de naleving waarvan zij toezicht uitoefenen, daadwerkelijk worden nageleefd.
Art. 4.2.1.6. Legitimatiebewijs De scheepvaartcontroleurs oefenen hun opdrachten uit voorzien van het legitimatiebewijs van hun ambt.
De scheepvaartcontroleurs moeten hun legitimatiebewijs steeds voorleggen.
De Koning bepaalt het model van het legitimatiebewijs.
Art. 4.2.1.7. Identiteitscontrole De scheepvaartcontroleurs mogen de identiteit opnemen van eenieder van wie zij de identificatie met het oog op de uitoefening van het toezicht nodig achten.
Daartoe kunnen zij van deze personen de overlegging van officiële identificatiedocumenten eisen.
Bovendien kunnen zij deze personen identificeren met de hulp van niet-officiële documenten die de betrokkenen hen vrijwillig voorleggen ingeval zij geen officiële identificatiedocumenten kunnen voorleggen of ingeval de scheepvaartcontroleurs aan de authenticiteit ervan of aan de identiteit van de betrokken personen twijfelen.
De scheepvaartcontroleurs kunnen eveneens, in de gevallen en onder de voorwaarden en volgens nadere regelen bepaald in artikel 4.2.1.16, de identiteit van deze personen trachten te achterhalen door middel van beeldmateriaal, ongeacht de drager ervan.
Art. 4.2.1.8. Ondervraging De scheepvaartcontroleurs mogen hetzij alleen, hetzij samen, hetzij in aanwezigheid van getuigen, gelijk welke persoon wiens verhoor zij noodzakelijk achten, ondervragen over elk feit waarvan de kennisname met het oog op de uitoefening van het toezicht nuttig is.
Art. 4.2.1.9. Zoeking en huiszoeking § 1. In de uitoefening van hun ambt mogen de scheepvaartcontroleurs en de door hen desgevallend aangeduide deskundigen op elk ogenblik van de dag of de nacht, en zonder voorafgaande verwittiging, vrij alle schepen en vervoermiddelen betreden, met inbegrip van Belgische schepen die zich buiten de Belgische wateren bevinden, alsook binnengaan in alle lokalen die verband houden met de scheepvaart en andere plaatsen betreden die aan hun toezicht onderworpen zijn of waarvan zij redelijkerwijze kunnen vermoeden dat daar activiteiten plaatsvinden die aan hun toezicht onderworpen zijn, of voor zover zij dit redelijkerwijze noodzakelijk achten met het oog op de vervulling van hun taak.
Zo nodig kunnen zij een beroep doen op de openbare macht ten einde zich tot die plaatsen toegang te verschaffen. § 2. Tot bewoonde ruimten hebben de scheepvaartcontroleurs enkel toegang : 1° ingeval zij zich ter plaatse begeven met het oog op een vaststelling op heterdaad;2° op verzoek of met toestemming van de persoon die het werkelijk genot heeft van de bewoonde ruimte;het verzoek of de toestemming moet schriftelijk en voorafgaand aan de huiszoeking worden gegeven; 3° in geval van oproep vanuit die plaats;4° in geval van brand of overstroming;5° ingeval zij in het bezit zijn van een machtiging tot huiszoeking verleend door de onderzoekrechter.In dat geval wordt de huiszoeking uitgevoerd onder leiding van een scheepvaartcontroleur die overeenkomstig artikel 4.2.1.3. de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings heeft. § 3. Voor het bekomen van een machtiging tot zoeking richten de scheepvaartcontroleurs een met redenen omkleed verzoek aan de onderzoekrechter. Dit verzoek bevat minstens de volgende gegevens : 1° de identificatie van de bewoonde ruimten die het voorwerp zijn van de huiszoeking;2° de regelgeving waarvan de naleving in het betrokken geval wordt nagegaan;3° de inbreuken die van het toezicht voorwerp zijn;4° alle documenten en inlichtingen waaruit blijkt dat een huiszoeking nodig is. Mits het verzoek aan de onderzoekrechter bijzonder wordt gemotiveerd kan aan de scheepvaartcontroleurs een machtiging tot huiszoeking worden verleend met het oog op toegang tot de bewoonde ruimten na 21 uur en voor 5 uur. § 4. De onderzoekrechter beslist binnen een termijn van maximum 48 uur na de ontvangst van het verzoek om een machtiging tot huiszoeking.
Zijn beslissing is met redenen omkleed.
De beslissing over een verzoek tot huiszoeking na 21 uur en voor 5 uur moet bijzonder worden gemotiveerd.
Tegen de beslissing van de onderzoekrechter is geen beroep mogelijk.
Met uitzondering van de stukken waaruit de identiteit van de indiener van een eventuele klacht of aangifte kan worden afgeleid en onverminderd de toepassing van artikel 4.2.1.19, § 2 dient het geheel van de motiveringsstukken tot het bekomen van de machtiging tot huiszoeking, als bedoeld in paragraaf 2, eerste lid, te worden toegevoegd aan het strafdossier of aan het dossier in het raam waarvan een administratieve geldboete kan worden opgelegd.
Art. 4.2.1.10. Onderzoek van informatiedragers § 1. De scheepvaartcontroleurs mogen zich alle informatiedragers doen overleggen die zich bevinden op de plaatsen die aan hun toezicht zijn onderworpen, zelfs wanneer de scheepvaartcontroleurs niet met het toezicht op de betrokken regelgeving belast zijn.
Onder "informatiedragers" wordt gelijk welke informatiedragers verstaan, in welke vorm ook, met inbegrip van boeken, registers, documenten, numerieke of digitale informatiedragers, schijven en banden, met inbegrip van de informatiedragers die toegankelijk zijn door een informaticasysteem of door elk ander elektronisch apparaat.
De scheepvaartcontroleurs mogen zich eveneens toegang doen verschaffen tot de in het eerste lid bedoelde informatiedragers die vanuit de vermelde plaatsen toegankelijk zijn via een informaticasysteem of enig ander elektronisch apparaat.
De scheepvaartcontroleurs mogen overgaan tot het opsporen en onderzoeken van de in het vorige lid bedoelde informatiedragers : 1° ingeval de informatiedragers niet vrijwillig worden voorgelegd, zonder dat men zich evenwel tegen deze opsporing of dit onderzoek verzet;2° ingeval de personen die voormelde informatiedragers vrijwillig kunnen voorleggen op het ogenblik van de controle niet bereikbaar zijn. De scheepvaartcontroleurs kunnen slechts tot de opsporing of het onderzoek van deze informatiedragers overgaan op voorwaarde dat de aard van de opsporing of het onderzoek dit vereist en wanneer het gevaar bestaat dat deze informatiedragers of de gegevens die zij bevatten naar aanleiding van het onderzoek verdwijnen of worden gewijzigd.
Tegen degene die zich tegen de opsporing of het onderzoek verzet wordt een proces-verbaal wegens verhindering van toezicht opgemaakt. § 2. De scheepvaartcontroleurs mogen zich informatiedragers die om het even welke andere gegevens bevatten, inbegrepen de beroepsboeken en -documenten van de ondernemingen die aan hun toezicht zijn onderworpen ter inzage doen overleggen wanneer zij dit met het oog op het volbrengen van hun opdracht nodig achten, en overgaan tot het onderzoek ervan.
Zij beschikken eveneens over deze bevoegdheid met betrekking tot de gegevens die toegankelijk zijn via een informaticasysteem of via elk ander elektronisch apparaat.
Zij kunnen de nodige uitleg over de gegevens eisen. § 3. Wanneer de gegevens bedoeld in de paragrafen 1 en 2 toegankelijk zijn via een informaticasysteem of via elk ander elektronisch apparaat, hebben de scheepvaartcontroleurs het recht zich de op die informatiedragers geplaatste gegevens in een leesbare en verstaanbare vorm te doen voorleggen, in de door hen gevraagde vorm. § 4. Wanneer de gegevens bedoeld in paragraaf 1 toegankelijk zijn via een informaticasysteem of via elk ander elektronisch apparaat vanuit een plaats die aan het toezicht van de scheepvaartcontroleurs is onderworpen, moet aan de scheepvaartcontroleurs de vrije toegang langs elektronische weg tot het informaticasysteem of tot elk ander elektronisch apparaat en tot deze gegevens worden gewaarborgd, alsook de vrije fysieke toegang tot de binnenkant van de kast van het informaticasysteem of van elk ander elektronisch apparaat en het recht tot downloaden en gebruik langs elektronische weg van deze gegevens.
De scheepvaartcontroleurs genieten de in het vorige lid bedoelde rechten eveneens ingeval de plaats van bewaring van deze gegevens zich in een ander land bevindt en deze gegevens in België langs elektronische weg toegankelijk zijn vanuit een plaats die aan het toezicht van de scheepvaartcontroleurs is onderworpen.
De scheepvaartcontroleurs zien erop toe dat de integriteit van de verzamelde gegevens en van het materieel waartoe zij toegang hebben gewaarborgd is. § 5. Wie een beroep doet op een informaticasysteem of op elk ander elektronisch apparaat ten einde de in paragraaf 1 bedoelde gegevens op te maken, bij te houden of te bewaren, moet op verzoek van de scheepvaartcontroleurs ter plaatse inzage geven van de dossiers met betrekking tot de analyses, de programma's, het beheer en de exploitatie van het gebruikte systeem. § 6. De scheepvaartcontroleurs mogen, door middel van het informaticasysteem of elk ander elektronisch apparaat, de betrouwbaarheid nagaan van de geïnformatiseerde gegevens en bewerkingen, door de overlegging ter inzage te vorderen van stukken die in het bijzonder zijn opgesteld ten einde de op informatiedragers geplaatste gegevens om te zetten in een leesbare en verstaanbare vorm. § 7. De scheepvaartcontroleurs mogen, in welke vorm ook, kopieën nemen van de in paragrafen 1 en 2 bedoelde informatiedragers of van de gegevens die zij bevatten, of zich deze kosteloos laten verstrekken.
De scheepvaartcontroleurs vragen bij voorkeur een elektronische kopie.
Ingeval het informatiedragers bedoeld in paragraaf 1 betreft die toegankelijk zijn via een informaticasysteem mogen de scheepvaartcontroleurs, door middel van het informaticasysteem of elk ander elektronisch apparaat, in de door hen gewenste vorm kopieën maken van het geheel of een deel van voormelde gegevens. § 8. Als informatiedragers in de zin van paragraaf 1, eerste lid, worden beschouwd de door of krachtens de wet vereiste documenten die zich aan boord van een schip moeten bevinden, welke ook de nationaliteit ervan zij.
Art. 4.2.1.11. Aanhouding van het schip Bij ernstige vermoedens van inbreuken als bedoeld in titel 1 kunnen de scheepvaartcontroleurs de gezagvoerder verbieden om met zijn schip de Belgische havens te verlaten, tenzij als waarborg een bankgarantie zonder kosten voor de overheid wordt verleend ten bedrage van de door de Scheepvaartcontrole vastgesteld bedrag. Dit bedrag mag de maximale geldboete voor de inbreuken, verhoogd met de opdeciemen, niet overschrijden. De bankgarantie moet worden verleend door een in België gevestigde bank.
De geldboete die is opgelegd door een met kracht van gewijsde beklede rechterlijke beslissing, een minnelijke schikking of een definitieve beslissing ingevolge administratieve vervolging, naargelang het geval, wordt op de bankgarantie verhaald.
Art. 4.2.1.12. Beslag op en verzegeling van informatiedragers De scheepvaartcontroleurs mogen de in artikel 4.2.1.10, § 1 bedoelde informatiedragers in beslag nemen of verzegelen.
Zij beschikken over deze bevoegdheden wanneer dit noodzakelijk is voor de opsporing, voor het onderzoek of voor het leveren van het bewijs van de inbreuken of wanneer het gevaar bestaat dat met deze informatiedragers de inbreuken worden voortgezet of nieuwe inbreuken zullen worden gepleegd.
Ingeval de inbeslagneming materieel onmogelijk is worden deze gegevens, evenals de gegevens noodzakelijk om deze te kunnen verstaan, gekopieerd op dragers, die toebehoren aan de overheid. In een noodgeval of om technische redenen, kan gebruik worden gemaakt van dragers die ter beschikking staan van personen die gerechtigd zijn om het informaticasysteem te gebruiken.
Art. 4.2.1.13. Vertaling van gegevens Wanneer de in artikel 4.2.1.10, § 1 bedoelde gegevens zijn opgesteld in een andere taal dan een van de landstalen of het Engels en wanneer zij zulks met het oog op het toezicht nodig achten kunnen de scheepvaartcontroleurs van die gegevens een vertaling in één van de landstalen of het Engels eisen.
Art. 4.2.1.14. Onderzoek van goederen De scheepvaartcontroleurs mogen alle bewerkte of afgewerkte goederen, producten en stoffen die bewaard, gebruikt of behandeld worden of die zij aantreffen op plaatsen waartoe zij toegang hebben, aan een onderzoek onderwerpen of doen onderwerpen en daarvan stalen nemen of doen nemen en deze meenemen voor ontleding of voor het leveren van het bewijs van de inbreuk, mits de houders van deze goederen, producten en stoffen daarvan op de hoogte te brengen.
In voorkomend geval moeten de houders van deze goederen, producten en stoffen de verpakkingen leveren die voor het vervoer en het behoud van die stalen nodig zijn.
De Koning bepaalt de nadere regels voor het nemen, meenemen en ontleden van de stalen alsook de nadere regels voor de erkenning van natuurlijke of rechtspersonen bevoegd om de ontledingen uit te voeren.
Art. 4.2.1.15. Beslag op en verzegeling van goederen Ongeacht of de overtreder al dan niet de eigenaar van de betrokken goederen is, mogen de scheepvaartcontroleurs andere roerende goederen dan informatiedragers, met inbegrip van het vervoermiddel waarmee de overtreding is gepleegd alsook onroerende goederen, die aan hun toezicht zijn onderworpen of aan de hand waarvan inbreuken kunnen worden vastgesteld op de regelgeving op de naleving waarvan zij toezicht uitoefenen, op kosten en risico's van de eigenaar in beslag nemen of verzegelen wanneer zulks noodzakelijk is voor het leveren van het bewijs van deze inbreuken of het gevaar bestaat dat met deze goederen de inbreuken worden voortgezet of nieuwe inbreuken worden gepleegd.
Art. 4.2.1.16. Maken van beeldmateriaal § 1. De scheepvaartcontroleurs mogen vaststellingen doen door middel van het maken van beeldmateriaal, ongeacht de drager daarvan.
Zij kunnen eveneens beeldmateriaal van derden aanwenden, voor zover deze personen dit beeldmateriaal rechtmatig hebben gemaakt of verkregen. § 2. In bewoonde ruimten mogen de scheepvaartcontroleurs enkel vaststellingen doen door middel van het maken van beeldmateriaal, ongeacht de drager ervan, op voorwaarde dat zij hiertoe beschikken over een machtiging verleend door de onderzoeksrechter. Het verzoek dat de scheepvaartinspecteur aan de onderzoeksrechter richt om deze machtiging te verkrijgen, moet minstens de in artikel 4.2.1.9, § 3 bedoelde gegevens bevatten.
De machtiging van de onderzoeksrechter is niet vereist in de gevallen bij wet bepaald. § 3. Onder de volgende voorwaarden gelden de vaststellingen die de scheepvaartcontroleurs hebben gedaan door middel van het door hen gemaakte beeldmateriaal tot bewijs van het tegendeel : 1° de vaststellingen maken het voorwerp uit van een proces-verbaal tot vaststelling van een inbreuk door middel van beeldmateriaal, dat naast de in artikel 4.2.1.23 vermelde gegevens de volgende gegevens moet bevatten : a) de identiteit van het personeelslid dat het beeldmateriaal heeft gemaakt;b) de dag, de datum, het uur waarop en de exacte beschrijving van de plaats waar het beeldmateriaal is gemaakt;c) de volledige identificatie van het technische hulpmiddel waarmee het beeldmateriaal is gemaakt;d) een beschrijving van wat op dat beeldmateriaal te zien is, alsook het verband met de vastgestelde inbreuk;e) ingeval het gaat om een detailopname, een aanduiding op het beeldmateriaal waaruit de schaal blijkt;f) een afdruk van het beeldmateriaal of, indien dit onmogelijk is, een kopie ervan op een drager als bijlage bij het proces-verbaal, alsook een volledige opgave van alle nodige technische specificaties om de kopie van dit beeldmateriaal te kunnen bekijken;g) wanneer er verschillende afdrukken of dragers zijn, een nummering van deze afdrukken of deze dragers, die eveneens moet voorkomen in de ermee overeenstemmende beschrijving, in het proces-verbaal, van wat op het beeldmateriaal is te zien;2° de originele drager van het beeldmateriaal wordt door de Scheepvaartcontrole bewaard totdat een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest is uitgesproken of totdat de beslissing tot het opleggen van een administratieve geldboete van de sanctionerende overheid uitvoerbare kracht heeft gekregen of tot de seponering van de inbreuk door de sanctionerende overheid. Art. 4.2.1.17. Schriftelijke vaststelling van maatregelen § 1. De inbeslagnemingen en de verzegelingen verricht op basis van de artikelen 4.2.1.12 en 4.2.1.15 en de maatregelen genomen ter uitvoering van de artikelen 4.2.1.10, § 4 en 4.2.1.14 moeten het voorwerp uitmaken van een schriftelijke vaststelling.
De in artikel 4.2.1.10, § 1, vierde lid bedoelde opsporingsmaatregelen en, in voorkomend geval, de onderzoeksmaatregelen die eruit voortvloeien en welke op die plaats worden uitgevoerd, moeten eveneens het voorwerp uitmaken van een schriftelijke vaststelling. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde schriftelijke vaststelling wordt overhandigd aan de persoon wiens belangen door de maatregelen worden getroffen, die tekent voor ontvangst.
Indien de betrokken persoon niet aanwezig is, wordt de schriftelijke vaststelling onmiddellijk achtergelaten. Binnen een termijn van veertien dagen wordt tevens bij een aangetekende zending aan de betrokken persoon een afschrift verzonden. § 3. Het in paragraaf 1 bedoelde geschrift moet minstens vermelden : 1° de datum en het uur waarop de maatregelen zijn genomen;2° de identiteit van de scheepvaartcontroleurs en de hoedanigheid waarin zij optreden;3° de genomen maatregelen;4° de rechtsmiddelen die tegen de maatregelen openstaan. Wanneer de maatregelen bedoeld in het eerste lid, 3°, betrekking hebben op de in artikel 4.2.1.10, § 1, vierde lid bedoelde opsporingsmaatregelen en, in voorkomend geval, op de onderzoeksmaatregelen die eruit voortvloeien en welke op die plaats werden uitgevoerd, bevat de beschrijving onder meer de volgende gegevens : 1° de beschrijving van de plaats of de plaatsen waar deze opsporings- of onderzoeksmaatregelen hebben plaats gevonden;2° de regelgeving op de naleving waarvan toezicht wordt uitgeoefend en waarop zich een inbreuk heeft voorgedaan of mogelijk heeft voorgedaan die de betrokken opsporings- of onderzoeksmaatregelen noodzakelijk maakt; 3° de lijst van de informatiedragers bedoeld in artikel 4.2.1.10, § 1, die werden opgespoord en, in voorkomend geval, die ter plaatse werden onderzocht; 4° de beschrijving van de feiten waaruit blijkt dat de bedoelde opsporingsmaatregelen of onderzoeksmaatregelen zijn genomen in de gevallen en onder de voorwaarden bedoeld bij artikel 4.2.1.10, § 1, vierde lid; 5° de verantwoording van het feit dat het met de bedoelde opsporings- of onderzoeksmaatregelen beoogde resultaat niet kon worden bereikt met andere, minder ingrijpende maatregelen. Art. 4.2.1.18. Opmaken en overhandigen van akten De scheepvaartcontroleurs mogen elke akte en elk ander stuk opmaken of overhandigen ter vervanging van de in de toepasselijke regelgeving vermelde akten en stukken, mits de overheid verantwoordelijk voor de afgifte daarmee instemt.
Art. 4.2.1.19. Plichten van de scheepvaartcontroleurs § 1. De scheepvaartcontroleurs moeten de nodige maatregelen nemen ten einde het vertrouwelijk karakter te verzekeren van de gegevens van persoonlijke aard waarvan ze in de uitoefening van hun opdracht kennis hebben gekregen en ten einde te verzekeren dat deze gegevens uitsluitend worden aangewend voor de uitoefening van hun toezichtopdracht. § 2. Behoudens uitdrukkelijke machtiging van de indiener van een klacht of van een aangifte betreffende een inbreuk op de bepalingen van de regelgeving op de naleving ervan waarop zij toezicht uitoefenen, mogen de scheepvaartcontroleurs in geen enkel geval, zelfs niet voor de rechtbanken, de naam van de indiener van deze klacht of van deze aangifte bekend maken. § 3. De scheepvaartcontroleurs mogen geen enkel rechtstreeks of onrechtstreeks belang hebben in de ondernemingen of instellingen waarop zij toezicht dienen uit te oefenen. § 4. De scheepvaartcontroleurs moeten bij het uitvoeren van hun toezichtopdracht de voorschriften inzake de plichtenleer in acht nemen.
De Koning bepaalt de voorschriften van de plichtenleer.
Art. 4.2.1.20. Samenwerking § 1. In de uitoefening van hun ambt kunnen de scheepvaartcontroleurs de bijstand van het operationeel kader van de federale politie en van de lokale politie verzoeken. Zij kunnen zich eveneens doen bijstaan door deskundigen. § 2. Met het oog op de uitoefening van hun bevoegdheden kunnen de politiediensten om de medewerking van de scheepvaartcontroleurs verzoeken. § 3. Wanneer zij zulks nodig achten of op aanvraag, delen de scheepvaartcontroleurs de inlichtingen die zij tijdens hun onderzoek hebben ingewonnen mee aan de politiediensten en andere personeelsleden van de overheid belast met het toezicht op de naleving van andere toepasselijke regelgeving of met de toepassing van een andere regelgeving, in de mate dat die inlichtingen laatstgenoemden bij de uitoefening van het toezicht waarmee zij belast zijn of voor de toepassing van een andere regelgeving kunnen aanbelangen.
Evenwel mogen inlichtingen die werden ingewonnen tijdens de uitoefening van plichten voorgeschreven door de rechterlijke overheid slechts worden meegedeeld mits uitdrukkelijke machtiging van deze laatste.
Inlichtingen betreffende medische gegevens van persoonlijke aard mogen slechts worden meegedeeld of gebruikt met inachtneming van het medisch beroepsgeheim. § 4. Onverminderd artikel 44/1 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, moeten alle overheidsdiensten, met inbegrip van de parketten, de griffies van de hoven en van alle rechtscolleges, de politie, de provincies, de gemeenten, de verenigingen waartoe ze behoren, alsook de overheidsinstellingen die ervan afhangen, aan de scheepvaartcontroleurs, op hun verzoek, alle inlichtingen verschaffen die laatstgenoemden nuttig achten voor het toezicht op de naleving van de regelgeving waarmee zij belast zijn, alsook gelijk welke informatiedragers ter inzage voorleggen en kopieën ervan verstrekken, onder gelijk welke vorm.
Alle voornoemde diensten moeten die inlichtingen en die kopieën kosteloos verstrekken.
De inlichtingen en informatiedragers verzameld tijdens de uitvoering van de taken opgelegd door de rechterlijke overheid mogen evenwel enkel worden meegedeeld met de uitdrukkelijke machtiging van de rechterlijke overheid. § 5. De scheepvaartcontroleurs, alsook alle personeelsleden van de overheid belast met het toezicht op de naleving van een andere regelgeving, mogen de inlichtingen verkregen op grond van § 3 of 4 gebruiken voor de uitoefening van alle opdrachten betreffende het toezicht waarmee ze belast zijn.
Art. 4.2.1.21. Retributies Onverminderd bijzondere bepalingen betreffende de heffing van retributies, kan voor de verlening van diensten door de Scheepvaartcontrole een retributie worden geheven welke door de scheepseigenaar of zijn lasthebber, de aanvrager of de begunstigde verschuldigd is aan de Staat.
De Koning bepaalt het tarief van de retributies en de nadere regels voor de toepassing en inning ervan. Afdeling 2. - Processen-verbaal
Art. 4.2.1.22. Verhoren In de mate dat zij niet uit zichzelf van toepassing zijn, worden de artikelen 28quinquies, § 2 en 47bis van het Wetboek van Strafvordering door de scheepvaartcontroleurs op overeenkomstige wijze toegepast op elk verhoor en elke ondervraging.
Art. 4.2.1.23. Op te nemen gegevens Elk proces-verbaal tot vaststelling van een inbreuk op de bepalingen van dit wetboek of op de desbetreffende uitvoeringsbesluiten bevat minstens de volgende gegevens : 1° de identiteit van de verbaliserende ambtenaar;2° de bepaling waaraan de verbaliserende ambtenaar zijn bevoegdheid tot optreden ontleent;3° de plaats en de datum van de inbreuk;4° de identiteit van de vermoedelijke dader en van de betrokkenen;5° de wetsbepaling waarop inbreuk werd gepleegd;6° een beknopt relaas van de feiten met betrekking tot de gepleegde inbreuken;7° de datum en de plaats van opmaak van het proces-verbaal, het eventuele verband met andere processen-verbaal, en, in voorkomend geval, de inventaris van de bijlagen. De Koning kan voor de processen-verbaal tot vaststelling van een inbreuk algemene vormvoorschriftenregels vaststellen .
Art. 4.2.1.24. Verzending § 1. Het proces-verbaal tot vaststelling van een inbreuk wordt overgezonden aan het Openbaar Ministerie voor inbreuken die strafbaar zijn met een strafrechtelijke sanctie.
Het proces-verbaal tot vaststelling van een inbreuk wordt enkel overgezonden aan de sanctionerende overheid voor inbreuken die enkel strafbaar zijn met een administratieve geldboete.
Een exemplaar van het proces-verbaal bedoeld in het eerste lid tot vaststelling van een inbreuk op de bepalingen van dit wetboek of op de desbetreffende uitvoeringsbesluiten wordt bezorgd aan de sanctionerende overheid bedoeld in artikel 4.3.1.2. § 2. Een afschrift van het proces-verbaal tot vaststelling van een inbreuk op de ISPS-Verordening, op de artikelen 2.5.2.1 tot 2.5.2.25 van dit wetboek of op de desbetreffende uitvoeringsbesluiten wordt bovendien onverwijld verzonden aan de Nationale Autoriteit voor Maritieme Beveiliging en aan de maritieme beveiligingsfunctionaris van de betrokken haven.
Art. 4.2.1.25. Afschrift voor de dader Een afschrift van het proces-verbaal tot vaststelling van een inbreuk wordt bezorgd aan de vermoedelijke dader van de inbreuk. Indien het een buitenlandse vermoedelijke dader betreft, wordt het afschrift bezorgd aan zijn vertegenwoordiger in België of aan de vermoedelijke dader.
Bij gebrek aan een afschrift kan de vermoedelijke dader daarvan te allen tijde afschrift verkrijgen hetzij bij de overheid die het proces-verbaal heeft opgemaakt, hetzij bij de sanctionerende overheid.
Art. 4.2.1.26. Bewijskracht § 1. De processen-verbaal die opgemaakt zijn door de scheepvaartcontroleurs hebben bewijskracht tot het tegendeel bewezen is, voor zover overeenkomstig artikel 4.2.1.25, eerste of tweede lid een afschrift ervan ter kennis wordt gebracht binnen een termijn van vijftien dagen die aanvangt de dag na de vaststelling van de inbreuk.
Wanneer de vermoedelijke dader van de inbreuk niet kan worden geïdentificeerd op de dag van de vaststelling van de inbreuk begint de termijn van vijftien dagen te lopen op de dag waarop de scheepvaartcontroleurs de vermoedelijke dader van de inbreuk met zekerheid konden identificeren.
Wanneer de vervaldag, die inbegrepen is in die termijn, een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is, wordt deze verplaatst naar de eerstvolgende werkdag.
Voor de toepassing van de termijn bedoeld in het eerste lid vormen het geven van een waarschuwing, het verlenen van een termijn om zijn verplichtingen na te komen of het nemen van maatregelen bedoeld in de artikelen 4.2.1.5 tot 4.2.1.18 en 4.2.1.20, § 1 geen vaststelling van de inbreuk. § 2. De materiële vaststellingen die door de scheepvaartcontroleurs zijn gedaan in een proces-verbaal tot vaststelling van een inbreuk kunnen met dezelfde bewijskracht gebruikt worden door de andere scheepvaartcontroleurs alsook door de ambtenaren die belast zijn met het toezicht op de naleving van andere regelgeving. Afdeling 3. - Bijzondere bevoegdheden
Onderafdeling 1. - Schepen Art. 4.2.1.27. Scheepsmeting § 1. Elk Belgisch of vreemd zeeschip moet zich onderwerpen aan de inspectie waartoe de scheepvaartcontroleurs beslissen over te gaan. § 2. De inspectie door de scheepvaartcontroleurs heeft enkel tot doel na te gaan of : 1° het zeeschip voorzien is van een geldige meetbrief zoals in artikel 2.2.2.9, tweede lid bepaald; 2° de belangrijkste kenmerken van het zeeschip in overeenstemming zijn met de op de aan boord zijnde meetbrief vermelde gegevens. § 3. Ingeval uit de inspectie blijkt dat de belangrijkste kenmerken van het zeeschip derwijze van deze vermeld op de meetbrief afwijken dat zulks tot een vermeerdering van de bruto- of nettotonnenmaat leidt, stellen de scheepvaartcontroleurs de Staat waarvan het zeeschip de vlag voert daarvan onverwijld in kennis. § 4. De scheepvaartcontroleurs kunnen elk zeeschip aanhouden dat de artikelen 2.2.2.1 tot 2.2.2.14 van dit wetboek of de desbetreffende uitvoeringsbesluiten overtreedt. Zij beslissen tot de vrijlating van het zeeschip zodra aan de door hen gestelde voorwaarden is voldaan.
Art. 4.2.1.28. Scheepsveiligheid § 1. De scheepvaartcontroleurs kunnen te allen tijde de door hen voor de toepassing van de artikelen 2.2.3.1 tot 2.2.3.15 van dit wetboek of de desbetreffende uitvoeringsbesluiten nodig geachte richtlijnen geven, onder meer het op het droge zetten of het ledig vertonen van het zeeschip en het uitvoeren van door hen bepaalde werken. § 2. Iedere kapitein en iedere scheepseigenaar is verplicht de scheepvaartcontroleurs en deskundigen de inlichtingen en de hulp te verstrekken welke zij voor de vervulling van hun opdracht nodig achten. § 3. De scheepvaartcontroleurs hebben het recht elk zeeschip dat niet aan de wettelijke of reglementaire voorwaarden inzake de scheepsveiligheid voldoet, aan te houden of het de toegang tot een Belgische haven te ontzeggen.
Indien de wettelijke en reglementaire voorwaarden wel vervuld zijn, doch ernstige vermoedens niettemin doen aannemen dat het zeeschip niet kan varen zonder de veiligheid van de bemanning, van de passagiers of van de lading of het mariene milieu in gevaar te brengen, mogen de scheepvaartcontroleurs het zeeschip eveneens ophouden. Ten aanzien van een Belgisch zeeschip wordt van dat recht alleen gebruik gemaakt nadat de voorzitter van de Onderzoeksraad voor de Scheepvaart daartoe machtiging heeft verleend.
Behoudens in dringende gevallen oefenen de scheepvaartcontroleurs het in deze paragraaf bedoeld recht ten aanzien van vreemde zeeschepen eerst uit nadat de consul van het land waarvan het zeeschip de vlag voert, is ingelicht over de te nemen maatregelen en de redenen welke daartoe aanleiding hebben gegeven.
In dringende gevallen geschiedt deze mededeling onmiddellijk nadat de maatregelen zijn genomen.
Het zeeschip wordt vrijgelaten zodra de gestelde voorwaarden zijn vervuld ten genoegen van de scheepvaartcontroleurs.
Van de ter zake genomen beslissingen wordt kennis gegeven aan de bevoegde scheepvaartcontroleurs, die het zeeschip ophouden of vrijlaten. § 4. Indien de bemanning oordeelt dat het zeeschip niet alle nodige waarborgen van veiligheid oplevert, mag zij te allen tijde een met redenen omkleed verzoekschrift aan de scheepvaartcontroleurs aan of aan de Belgische consulaire ambtenaar richten.
Deze overheden moeten de bemanning horen alvorens de maatregelen te treffen welke de omstandigheden vereisen. § 5. Ingeval een of ander certificaat of een toelating tot afvaart wordt geweigerd dan wel een zeeschip op grond van paragraaf 3 wordt aangehouden of de toegang tot een Belgische haven ontzegd wordt, maken de scheepvaartcontroleurs of de Belgische consulaire ambtenaar, een gemotiveerd proces-verbaal op, waarvan binnen vierentwintig uren na de beslissing een afschrift wordt toegezonden aan degene wie deze beslissing kan aangaan. § 6. Binnen veertien dagen na de verzending van het afschrift van het gemotiveerd proces-verbaal overeenkomstig paragraaf 5, kan tegen de in paragrafen 3 en 5 bedoelde beslissingen beroep worden ingesteld.
Het beroep wordt ingesteld door de aanvrager of de houder van het certificaat en, in de gevallen van aanhouding, verbod tot afvaart of ontzegging van toegang tot een Belgische haven, door de kapitein of de scheepseigenaar door middel van een verzoekschrift gericht aan de Rijkscommissaris bij de Onderzoeksraad voor de Scheepvaart, waarin de middelen worden uiteengezet. Het beroep heeft geen opschortende kracht.
Onderafdeling 2. - Reders Art. 4.2.1.29. Verplichte verzekering tegen maritieme vorderingen Elke inspectie van een schip in een haven die onder de Belgische rechtsbevoegdheid valt, overeenkomstig de bepalingen inzake havenstaatcontrole vastgesteld in uitvoering van de artikelen 2.2.3.1 tot 2.2.3.15 van dit wetboek, houdt mede in dat wordt nagegaan of zich aan boord een verzekeringscertificaat als bedoeld in artikel 2.3.2.5 bevindt.
Ingeval het in artikel 2.3.2.5 bedoelde verzekeringscertificaat zich niet aan boord bevindt en onverminderd de bepalingen inzake havenstaatcontrole vastgesteld in uitvoering van de artikelen 2.2.3.1 tot 2.2.3.15 van dit wetboek welke voorzien in de aanhouding van schepen ingeval de veiligheid of de vrijwaring van het mariene milieu in gevaar is, kunnen de scheepvaartcontroleurs tegen het schip een verwijderingsbevel uitvaardigen, waarvan de Europese Commissie, de andere lidstaten van de Europese Economische Ruimte en de betrokken vlagstaat in kennis worden gesteld. Het uitvaardigen van dergelijk verwijderingsbevel of van een verwijderingsbevel door een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte overeenkomstig artikel 5, lid 2 van Richtlijn 2009/20/EG heeft tot gevolg dat het schip niet wordt toegelaten tot de Belgische havens totdat de scheepseigenaar het in artikel 2.3.2.5 bedoelde verzekeringscertificaat voorlegt.
Ingeval een verwijderingsbevel wordt uitgevaardigd, stelt de Scheepvaartcontrole een met redenen omkleed proces-verbaal op waarvan binnen vierentwintig uren na de beslissing een afschrift wordt toegezonden aan de kapitein of aan de scheepseigenaar.
Binnen vijftien dagen na de ontvangst van het afschrift van het met redenen omkleed proces-verbaal kan tegen de in de vorige leden bedoelde beslissingen beroep worden ingesteld. Het beroep wordt door de kapitein of de scheepseigenaar ingesteld door middel van een verzoekschrift gericht aan de Rijkscommissaris bij de Onderzoeksraad voor de Scheepvaart, waarin de middelen worden uiteengezet. Het beroep heeft geen opschortende kracht.
Art. 4.2.1.30. Verplichte PAL-verzekering De scheepvaartcontroleurs kunnen elk schip dat niet in het bezit is van de bij het PAL-Verdrag, de PAL-Verordening, de artikelen 2.3.2.1 tot 2.3.2.28 van dit wetboek of de desbetreffende uitvoeringsbesluiten voorgeschreven geldige certificaten, of waarvoor niet voldoende het bewijs is geleverd bedoeld in artikel 2.3.2.5, § 2, of dat niet verzekerd is overeenkomstig artikel 2.3.2.4, aanhouden of het de toegang tot een Belgische haven of de Belgische territoriale zee ontzeggen. Behoudens in dringende gevallen oefenen de scheepvaartcontroleurs het in dit lid bedoeld recht ten aanzien van vreemde schepen eerst uit nadat de consul van het land waarvan het schip de vlag voert, is ingelicht. In dringende gevallen geschiedt deze mededeling onmiddellijk nadat de maatregelen zijn genomen. Het schip wordt vrijgelaten zodra het schip ten genoegen van de scheepvaartcontroleurs in het bezit is van de voorgeschreven geldige certificaten.
Ingeval een toelating tot afvaart wordt geweigerd of een schip wordt aangehouden of de toegang tot een Belgische haven of de Belgische territoriale zee wordt ontzegd, maakt de Scheepvaartcontrole of, in voorkomend geval, de Belgische consulaire ambtenaar, een met redenen omkleed proces-verbaal op, waarvan binnen vierentwintig uur na de beslissing een afschrift wordt toegezonden aan de kapitein of de scheepseigenaar.
Binnen vijftien dagen na de ontvangst van het afschrift van het met redenen omkleed proces-verbaal overeenkomstig dit artikel kan tegen de in de vorige leden bedoelde beslissingen beroep worden ingesteld . Het beroep wordt ingesteld door de kapitein of de scheepseigenaar door middel van een verzoekschrift gericht aan de Rijkscommissaris bij de Onderzoeksraad voor de Scheepvaart, waarin de middelen worden uiteengezet. Het beroep heeft geen opschortende kracht.
Art. 4.2.1.31. Toezicht in verband met passagiersbescherming Iedere kapitein, iedere scheepseigenaar en iedere terminalexploitant moet de scheepvaartcontroleurs bij het toezicht op de naleving van de Passagiersrechtenverordening de inlichtingen en de hulp te verstrekken welke zij voor de vervulling van hun opdracht nodig achten. Afdeling 3. - Marien milieu
Art. 4.2.1.32. Richtlijnen met betrekking tot schepen § 1. De scheepvaartcontroleurs die daartoe aangesteld zijn kunnen te allen tijde de richtlijnen geven die zij voor de toepassing van de artikelen 2.5.3.1 tot 2.5.3.11 van dit wetboek en de desbetreffende uitvoeringsbesluiten ervan nodig achten, onder meer het doen uitvoeren van bepaalde werken of van bepaalde handelingen met het oog op de voorkoming of beperking van een lozing. § 2. De scheepvaartcontroleurs en de personeelsleden van de Scheepvaartpolitie zijn in het bijzonder bevoegd om na te gaan of : 1° een schip voorzien is van een geldig certificaat overeenkomstig artikel 2.5.3.6; 2° een dagboek als vereist in artikel 2.5.3.7 wordt bijgehouden; 3° de aantekeningen in het dagboek juist en volledig zijn;4° het schip in strijd met de bepalingen van dit wetboek of zijn uitvoeringsbesluiten schadelijke stoffen in zee heeft geloosd. Art. 4.2.1.33. Verplichtingen van gezagvoerders en beheerders van plaatsen De gezagvoerder van een schip dat de Belgische of een vreemde vlag voert is verplicht de ambtenaren in uitoefening van hun wettelijke opdrachten en de personen die hen vergezellen desgevraagd behoorlijke en veilige toegang tot het schip en zijn ruimen te verschaffen. Voorts verschaft de gezagvoerder, op verzoek van die personen, de inlichtingen, middelen en hulp die zij met het oog op de uitvoering van het onderzoek aan boord redelijkerwijze nodig achten.
Eenieder die belast is met het dagelijks beheer van een bedrijf of verantwoordelijk is voor een ligplaats of andere plaatsen waartoe de scheepvaartcontroleurs en de personen die hen vergezellen toegang hebben, is verplicht hen de inlichtingen, middelen en hulp te verstrekken welke zij voor de vervulling van hun opdracht nodig achten.
Art. 4.2.1.34. Toezicht op vreemde schepen § 1. Een vreemd schip dat krachtens het MARPOL-Verdrag een certificaat behoeft, kan in een Belgische haven worden gecontroleerd door een scheepvaartcontroleur ten einde na te gaan of het schip van een geldig certificaat voorzien is.
Ingeval een in het eerste lid bedoeld schip niet van een geldig certificaat is voorzien of ingeval er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de bouw, inrichting of uitrusting van het schip niet in overeenstemming is met de gegevens van het certificaat, kan het schip door een scheepvaartcontroleur worden onderworpen aan een nader onderzoek.
Een vreemd schip dat geen certificaat behoeft overeenkomstig het MARPOL-Verdrag, kan in een Belgische haven worden gecontroleerd door een scheepvaartcontroleur ten einde na te gaan of het schip zodanig is gebouwd, ingericht en uitgerust dat het zonder gevaar voor verontreiniging van het mariene milieu naar zee kan vertrekken.
Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op het schip dat de vlag voert van een Staat die geen Partij is bij het MARPOL-Verdrag. § 2. Ingeval op grond van onregelmatigheden of van inlichtingen een vermoeden bestaat dat een vreemd schip dat vrijwillig in een Belgische haven of bij een Belgische offshore-terminal ligt, schadelijke stoffen heeft geloosd of loost, voeren de scheepvaartcontroleurs en desgevallend de personeelsleden van de Scheepvaartpolitie een passende inspectie uit, rekening houdend met de toepasselijke richtsnoeren van de IMO. Deze bevoegdheid wordt tevens uitgebreid tot overtredingen begaan in de zone waarover een andere kuststaat jurisdictie bezit.
Indien het een kuststaat betreft die geen lidstaat is van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte is dit enkel op uitdrukkelijk verzoek van de kuststaat of van de vlaggenstaat. De scheepvaartcontroleurs kunnen zich doen bijstaan door deskundigen.
Voor zover de in het eerste lid bedoelde inspectie feiten aan het licht brengt die kunnen wijzen op een inbreuk in de zin van artikel 2.5.3.4, worden de bevoegde Belgische overheden en die van de vlagstaat en andere betrokken Staten gewaarschuwd. § 3. Ingeval het van de lozing verdachte schip geen Belgische haven aanloopt, zijn onderstaande bepalingen van toepassing : 1° ingeval de volgende aanloophaven van het schip een haven in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte is, wordt met die lidstaat nauw bij de in paragraaf 2 bedoelde inspectie samengewerkt, en wordt samen met die lidstaat beslist over passende maatregelen ten aanzien van die lozing;2° ingeval de volgende aanloophaven van het schip een haven is in een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte, worden de bevoegde overheden van de Staat van de volgende aanloophaven van het schip ingelicht over de vermoedelijke lozing, en verzocht om ten aanzien van die lozing passende maatregelen te nemen. § 4. De scheepvaartcontroleurs, de personeelsleden van de Scheepvaartpolitie, de gezagvoerders van patrouillevaartuigen en de daartoe gemandateerde officieren en onderofficieren van de Marine kunnen aan boord van een vreemd schip een onderzoek instellen wanneer dat schip zich bevindt in de Belgische territoriale zee of in de Belgische exclusieve economische zone, ten einde na te gaan of in strijd met de bepalingen van dit wetboek of zijn uitvoeringsbesluiten ervan, schadelijke stoffen in zee zijn geloosd. Zij kunnen zich doen bijstaan door deskundigen. § 5. Een onderzoek op zee omvat in eerste instantie een controle van alle documenten vereist om de lozingsovertreding te kunnen bevestigen of te ontkrachten en een verhoor van de kapitein. Ingeval het bewijs van de lozingsovertreding onvoldoende blijkt uit de documenten kan worden overgegaan tot een nadere feitelijke inspectie van de voor de lozing belangrijke delen van het schip en het nemen van monsters. § 6. Wanneer zij op grond van paragrafen 4 of 5 optreden ten opzichte van een schip dat een vreemde vlag voert, leven de bevoegde personen de volgende regels na : 1° ingeval duidelijke redenen voorhanden zijn om aan te nemen dat een schip een overtreding heeft begaan in de territoriale zee, kunnen zij in de territoriale zee overgaan tot het onderzoek van het schip. Wanneer bewijselementen zulks vereisen, kan het schip in de territoriale zee worden aangehouden of naar een Belgische haven worden opgebracht. De aanhouding wordt opgeheven zodra de in artikel 4.1.2.54, § 7 bedoelde borgsom wordt gestort; 2° ingeval duidelijke redenen voorhanden zijn om aan te nemen dat het schip een overtreding heeft begaan in de exclusieve economische zone, kunnen zij het schip vragen alle inlichtingen mee te delen die nodig zijn om vast te stellen of zich wel degelijk een overtreding heeft voorgedaan, alsook de identiteit van het schip, zijn haven van registratie, en zijn laatste en volgende aanloophaven;3° ingeval duidelijke redenen voorhanden zijn om aan te nemen dat het schip in de exclusieve economische zone is overgegaan tot een lozing welke ernstig genoeg is om in strijd te zijn met het MARPOL-Verdrag, en het schip heeft geweigerd inlichtingen te verstrekken of de door het schip verstrekte informatie zeer duidelijk afwijkt van de feitelijke situatie en de omstandigheden kunnen zij in de exclusieve economische zone of de territoriale zee overgaan tot het onderzoek van het schip;4° ingeval duidelijke objectieve bewijselementen voorhanden zijn dat het schip in de exclusieve economische zone is overgegaan tot een ernstige lozing, die aanleiding geeft tot grote schade of het risico op grote schade aan het mariene milieu of de Belgische kustbelangen, kan het schip in de exclusieve economische zone of de territoriale zee worden aangehouden en naar een Belgische haven worden opgebracht.De aanhouding wordt opgeheven vanaf het ogenblik dat de in artikel 4.1.2.54, § 7 bedoelde borgsom wordt gestort; 5° bij koolwaterstoffenlozingen is het bepaalde onder 3° ambtshalve van toepassing van zodra zichtbare sporen van lozing in het water of aan het wateroppervlak te voorschijn komen in de onmiddellijke nabijheid van het schip of in zijn kielzog en is het bepaalde in 4° ambtshalve van toepassing van zodra uit een eerste schatting blijkt dat de lozing meer dan duizend liter koolwaterstoffen bevat.6° de overheden van de vlagstaat worden van elk geval op de hoogte gebracht. Ter vaststelling van duidelijke redenen om aan te nemen dat een lozing heeft plaatsgevonden kan de overheid alle middelen van bewijs aanwenden, inbegrepen ooggetuigenverslagen, foto- en filmbeelden, kleurschakeringen op het wateroppervlak en andere door België aanvaarde internationale of regionale beoordelingsstandaarden.
Elk zichtbaar spoor dat door een schip is achtergelaten op of onder het wateroppervlak, in zijn kielzog of zijn onmiddellijke nabijheid, maakt op zich een duidelijke reden uit om aan te nemen dat een lozing heeft plaatsgevonden. § 7. Bij onderzoek aan boord van schepen op zee mag hun veiligheid en de veiligheid van de scheepvaart niet in het gedrang worden gebracht en mag het mariene milieu niet worden blootgesteld aan een onredelijk risico. Schepen kunnen daartoe worden verplicht zich naar een veilige ankerplaats op zee te begeven en kunnen naar een haven worden opgebracht.
Art. 4.2.1.35. Verwittiging van andere Staten en de Europese Commissie De overheid die ervan in kennis wordt gesteld dat een inbreuk in de zin van artikel 2.5.3.4 is gepleegd of dreigt te worden gepleegd en dat hierdoor acute schade is veroorzaakt of kan worden veroorzaakt, brengt daar de andere lidstaten van de Europese Economische Ruimte die aan deze schade zouden kunnen worden blootgesteld, alsook de Europese Commissie, onmiddellijk van op de hoogte.
De overheid die ervan in kennis wordt gesteld dat een inbreuk in de zin van artikel 2.5.3.4 is gepleegd of dreigt te worden gepleegd dat mogelijkerwijs onder de rechtsmacht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte valt, brengt deze lidstaat daarvan onmiddellijk op de hoogte.
Art. 4.2.1.36. Strafvervolging in de vlagstaat De vlagstaat en alle andere betrokken Staten worden via hun diplomatieke vertegenwoordigers onverwijld op de hoogte gebracht van de maatregelen die overeenkomstig de artikelen 2.5.3.1 tot 2.5.3.11 en 4.2.1.32 tot 4.2.1.41 zijn genomen en van de maatregelen die het gevolg kunnen zijn van strafrechtelijke vervolgingen.
Een strafrechtelijke vervolging op grond van artikel 4.3.3.8, 2° wordt op uitdrukkelijk verzoek van de vlagstaat geschorst, op voorwaarde dat deze laatste binnen de zes maanden, te rekenen vanaf de datum van de oorspronkelijke rechtsvervolging, zelf tot de strafrechtelijke vervolging overgaat voor dezelfde aanklachten en hij, ten bewijze hiervan, aan de Belgische Staat een volledig dossier over de zaak en de akten van rechtsvervolging ter beschikking stelt. Wanneer de door de vlagstaat ingestelde rechtsvervolging tot een einde is gebracht, wordt de geschorste rechtsvervolging in België beëindigd. Na aftrek van de door België gemaakte kosten inzake het onderzoek aan boord, het nemen van monsters met betrekking tot de lozing, de analyse van deze monsters en het instellen van een rechtsvervolging, wordt de in artikel 4.1.2.54, § 7 tot 8 vermelde borgsom en desgevallend de in artikel 4.2.1.11 vermelde bankgarantie vrijgegeven.
Een strafrechtelijke vervolging in België kan niet worden geschorst ingeval van een lozing die aanleiding geeft tot grote schade aan de Belgische kustbelangen of ingeval de vlagstaat reeds eerder geen gevolg heeft gegeven aan een verplichting tot vervolging van een overtreding begaan door zijn schepen.
Art. 4.2.1.37. Aanhouding van Belgische schepen De scheepvaartcontroleurs en de personeelsleden van de Scheepvaartpolitie kunnen een Belgisch schip aanhouden : 1° ingeval het schip niet is voorzien van alle krachtens artikel 2.5.3.6 vereiste geldige certificaten; 2° ingeval zij vaststellen dat het niet voldoet aan de voor de verkrijging van die certificaten gestelde eisen; 3° ingeval het een schip betreft dat niet behoort tot een in artikel 2.5.3.6, § 1 bedoelde categorie en het zodanig is gebouwd, ingericht of uitgerust dat het een gevaar vormt voor het mariene milieu.
Het aangehouden schip mag vertrekken zodra de scheepvaartcontroleurs of de personeelsleden van de Scheepvaartpolitie vaststellen dat aan de gestelde voorwaarden is voldaan.
Art. 4.2.1.38. Aanhouding van vreemde schepen De scheepvaartcontroleurs kunnen een vreemd schip dat zich in een Belgische haven bevindt, vasthouden : 1° ingeval het schip niet is voorzien van alle krachtens het MARPOL-Verdrag vereiste geldige certificaten;2° ingeval de bouw, de inrichting of de uitrusting van het schip in belangrijke mate afwijkt van de gegevens van het certificaat;3° ingeval krachtens het MARPOL-Verdrag geen certificaat vereist is en het schip zodanig is gebouwd, ingericht of uitgerust dat het een gevaar vormt voor het mariene milieu;4° ingeval daartoe een verzoek wordt gedaan door de bevoegde overheden van de vlagstaat van dit schip wegens een overtreding van de in die Staat ter uitvoering van het MARPOL-Verdrag gestelde wettelijke regelen;5° ingeval daartoe een verzoek wordt gedaan door de bevoegde overheid van een kuststaat die partij is bij het MARPOL-Verdrag, wegens overtredingen van het MARPOL-Verdrag begaan in de wateren onder jurisdictie van die Staat. 6° ingeval het schip aan boord niet beschikt over een noodplan voor gevallen van koolwaterstoffenverontreiniging zoals bedoeld in het MARPOL-Verdrag en artikel 2.5.3.9; 7° ingeval het schip niet is voorzien van het in artikel 2.5.3.5, § 4 bedoelde IMO-identificatienummer.
De scheepvaartcontroleurs kunnen een vreemd schip dat zich in een Belgische haven bevindt aanhouden ingeval het zodanig is gebouwd, ingericht, of uitgerust dat het een gevaar vormt voor het mariene milieu.
Behoudens in dringende gevallen oefenen de scheepvaartcontroleurs de in dit artikel bedoelde bevoegdheden eerst uit nadat zij van de voorgenomen maatregelen en de redenen waarom ze worden genomen kennis hebben gegeven aan de consul of aan de diplomatieke vertegenwoordiger van de Staat waarvan het schip de vlag voert of, zo dit niet mogelijk is, aan de regering van de Staat waarvan het schip de vlag voert. In dringende gevallen geschiedt deze mededeling onmiddellijk nadat de maatregelen zijn genomen.
Het aangehouden schip mag vertrekken zodra de scheepvaartcontroleurs of de personeelsleden van de Scheepvaartpolitie vaststellen dat aan de gestelde voorwaarden is voldaan.
Art. 4.2.1.39. Ontheffingen § 1. In bijzondere gevallen kunnen de scheepvaartcontroleurs een schip dat niet is voorzien van een geldig certificaat als bepaald in artikel 2.5.3.6, van het in artikel 2.5.3.10 bedoelde verbod ontheffing verlenen : 1° ingeval zij hebben vastgesteld dat het schip voldoet aan de voor het verkrijgen van dat certificaat gestelde voorwaarden;2° ingeval het schip niet voldoet aan de voor het verkrijgen van dat certificaat gestelde eisen, ten einde het in staat te stellen zich naar de dichtstbijzijnde geschikte herstellingshaven te begeven met het doel aldaar in het ontbrekende te voorzien. § 2. De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder scheepvaartcontroleurs in bijzondere omstandigheden ontheffing kunnen verlenen van de toepassing van bepalingen van de uitvoeringsbesluiten genomen op grond van de artikelen 2.5.3.1 tot 2.5.3.11 die betrekking hebben op de bouw, inrichting, uitrusting of werking van een schip.
Aan de in het eerste lid bedoelde ontheffing kunnen beperkingen of voorwaarden worden verbonden.
Art. 4.2.1.40. Processen-verbaal Ingeval het in artikel 2.5.3.6 bedoelde certificaat wordt geweigerd of ingeval een schip wordt aangehouden op grond van artikel 4.2.1.27 of 4.2.1.38, stellen de scheepvaartcontroleurs of de personeelsleden van de Scheepvaartpolitie een proces-verbaal op. Een afschrift van dit proces-verbaal wordt binnen 24 uren na de beslissing toegezonden aan de kapitein dan wel aan de scheepseigenaar, de bevrachter, de beheerder of de exploitant van het schip.
Van de inbreuken op het artikel 2.5.3.4 en van het zich verzetten tegen een onderzoek of het zich onttrekken aan de aanhouding, als bedoeld in artikel 4.2.1.34, § 2 tot 7 wordt een proces-verbaal opgemaakt dat bewijswaarde heeft tot het tegendeel is bewezen. Binnen de 15 dagen na de vaststelling van de inbreuk wordt een afschrift gezonden aan de kapitein, de schipper of de scheepseigenaar of, ingeval het buitenlanders betreft, aan hun vertegenwoordigers in België of aan de diplomatieke vertegenwoordiging van de Staat waarvan zij onderdaan zijn.
Art. 4.2.1.41. Beroep Binnen veertien dagen na de datum van verzending van het in artikel 4.2.1.40, eerste lid, bedoelde afschrift, kan tegen de beslissing van de Scheepvaartcontrole of de Scheepvaartpolitie beroep worden ingesteld. Het beroep kan door de personen bedoeld in artikel 4.2.1.40, eerste lid, worden ingesteld door het indienen van een verzoekschrift gericht aan de Rijkscommissaris bij de Onderzoeksraad voor de Scheepvaart, waarin de middelen worden uiteengezet. Het beroep schorst de tenuitvoerlegging niet.
De belanghebbende of zijn raadsman worden op hun verzoek door de Onderzoeksraad voor de Scheepvaart gehoord.
De beslissing van de Onderzoeksraad voor de Scheepvaart wordt ter kennis gebracht van de belanghebbende.
Onderafdeling 4. - Scheepsrecycling Art. 4.2.1.42. Scheepsrecycling De opsporing en vaststelling van de op de SRC-Verordening gepleegde inbreuken verrichten de scheepvaartcontroleurs overeenkomstig de bepalingen van dit wetboek inzake scheepsveiligheid. HOOFDSTUK 2. - De Scheepvaartpolitie Art. 4.2.2.1. Inrichting en algemene bevoegdheden § 1. De Scheepvaartpolitie oefent in de Belgische wateren de politie te water uit. § 2. De politie te water omvat : 1° het toezicht op de naleving van alle wetten en reglementen die van toepassing zijn op en rond het water, daaronder begrepen aan boord van schepen en vaartuigen;2° de grenscontrole;3° het uitoefenen van de opdrachten van gerechtelijke politie aan boord van schepen en vaartuigen;4° het uitvoeren van het beslag op zee- en binnenschepen naar aanleiding van de uitoefening van opdrachten van gerechtelijke en bestuurlijke politie;5° het nemen van alle noodzakelijke maatregelen van bestuurlijke politie in het raam van de politie te water.Deze maatregelen worden genomen door de door de Koning aangewezen overheid van de federale politie.
Art. 4.2.2.2. Onderzoeksbevoegdheden Onverminderd andere toepasselijke wetgeving, daaronder begrepen de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt en het Wetboek van Strafvordering, en met het oog op de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in artikel 4.2.2.1, 1°, 2° en 3°, kan de Scheepvaartpolitie : 1° te allen tijde schepen en vaartuigen betreden;2° de inzage vorderen van alle zakelijke documenten alsook deze gegevens en documenten kopiëren;indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan gebeuren, deze gegevens en documenten voor dat doel voor een beperkte tijd meenemen tegen ontvangstbewijs; 3° alle noodzakelijke medewerking van de gezagvoerder van het schip vorderen;4° zowel bij dag als bij nacht alle schepen bezoeken en onderzoeken; het gedeelte bestemd als woning kan ze niet zonder toestemming van de bewoner betreden; 5° de lading onderzoeken en monsters nemen, met inbegrip van de lading die zich op de kade of in opslagplaatsen in de haven bevindt en die bestemd is voor of afkomstig van het transport te water.6° vorderen dat de kapitein of de schipper van het schip dit doet stilhouden en naar de door de haar aangewezen plaats overbrengt;de Scheepvaartpolitie kan, indien zij zulks noodzakelijk acht, het schip naar een nabijgelegen plaats overbrengen of doen overbrengen en lossen of doen lossen; 7° tijdens de uitoefening van haar bevoegdheden aan boord het schip voor de daartoe strikt noodzakelijke termijn aanhouden;de termijn gedurende welke het schip rechtmatig wordt aangehouden geeft geen aanleiding tot schadeloosstelling.
Ter uitoefening van de onder 5° bedoelde bevoegdheden kan de Scheepvaartpolitie verpakkingen openen. Indien het onderzoek niet ter plaatse kan gebeuren, is zij bevoegd de zaken voor dat doel voor beperkte tijd mee te nemen tegen ontvangstbewijs. De genomen monsters worden indien mogelijk teruggegeven. De hierboven vermelde handelingen geven geen aanleiding tot enige vorm van schadeloosstelling.
Art. 4.2.2.3. Ambtshalve te nemen maatregelen § 1. In geval van afwezigheid, weigering, verzet of gebrek aan medewerking bij de uitvoering van de krachtens de artikelen 4.2.2.1, 5°, en 4.2.2.2 genomen politiemaatregelen kunnen deze gedwongen ten uitvoer worden gelegd en kunnen de gevraagde handelingen worden uitgevoerd op kosten van de overtreder, de eigenaar van het schip of de lading, of van degene die de lading onder zijn hoede heeft.
Het schip of de lading kan geheel of gedeeltelijk op risico en kosten van voornoemde personen worden aangehouden zolang de gemaakte kosten niet werden betaald of zolang geen som in consignatie werd gegeven of een bankgarantie werd verleend door een in België gevestigde bank die voldoende is voor de dekking van alle gemaakte kosten met inbegrip van de bewaringskosten.
Alle hierboven vermelde kosten, in voorkomend geval vermeerderd met de gerechtskosten, worden verhaald op de som die in consignatie werd gegeven of de bankgarantie.
De overschot van de som die in consignatie werd gegeven, wordt terugbetaald. § 2. De Scheepvaartpolitie kan de in artikel 4.2.1.11 bedoelde maatregelen nemen.
Art. 4.2.2.4. Processen-verbaal De Scheepvaartpolitie stelt de misdrijven omschreven in de wetten en reglementen betreffende de scheepvaart vast bij proces-verbaal dat bewijskracht heeft tot bewijs van het tegendeel.
Een afschrift ervan wordt verstuurd aan de overtreder of zijn wettelijke vertegenwoordiger in België uiterlijk binnen een termijn van vijftien dagen, die aanvangt de dag na de vaststelling bij proces-verbaal van de overtreding. De vervaldag is in de termijn begrepen. Is die dag echter een zaterdag, een zondag of een feestdag, dan wordt de vervaldag verplaatst op de eerstvolgende werkdag.
Voor de toepassing van de termijn bepaald in het tweede lid, vormt het geven van een waarschuwing of het meedelen van een termijn om zich in regel te stellen, geen vaststelling van de overtreding.
Artikel 4.2.1.24 is van toepassing op de proces-verbalen bedoeld in het eerste lid.
Art. 4.2.2.5. Samenwerking met andere overheden § 1. De Scheepvaartpolitie kan, met het oog op de uitoefening van de in artikel 4.2.2.1 bedoelde bevoegdheden, om de medewerking verzoeken van de personeelsleden belast met het toezicht op de naleving van bijzondere regelgeving. § 2. Ingeval de Scheepvaartpolitie in het raam van de artikelen 2.2.3.1 tot 2.2.3.15 of 2.3.2.1 tot 2.3.2.28 en de desbetreffende uitvoeringsbesluiten inbreuken vaststelt die de staat van veiligheid van het schip in het gedrang brengen, licht zij hiervan onverwijld de Scheepvaartcontrole in, die vervolgens de gepaste maatregelen neemt.
Art. 4.2.2.6. Maritieme grenscontrole De Koning bepaalt de nadere regels inzake de grenscontrole aan de maritieme buitengrens en de uitvoering ervan door de leden van de Scheepvaartpolitie.
Art. 4.2.2.7. Retributies Onverminderd bijzondere bepalingen betreffende de heffing van retributies, kan voor de verlening van diensten door de Scheepvaartpolitie een retributie worden geheven welke door de scheepseigenaar of zijn lasthebber, de aanvrager of de begunstigde verschuldigd is aan de Staat.
De Koning bepaalt het tarief van de retributies en de nadere regels voor de toepassing en inning ervan.
Art. 4.2.2.8. Openbare geschriften De documenten en administratieve formulieren vereist door de wetten en reglementen die van toepassing zijn op en rond het water zijn openbare geschriften als bedoeld in boek II, titel III, hoofdstuk IV van het Strafwetboek. HOOFDSTUK 3. - Gezagvoerders Art. 4.2.3.1. Gezag aan boord De kapitein van een Belgisch zeeschip dat wordt ingezet of bestemd is voor bedrijfs- of beroepsmatige doeleinden heeft over eenieder die zich aan boord bevindt het gezag dat vereist is voor de handhaving van de orde, voor de veiligheid van het schip, de opvarenden en de lading, de bescherming van het mariene milieu alsook voor de goede afloop van de reis.
Hij kan alle daartoe nuttige dwangmiddelen gebruiken, inbegrepen vrijheidsberoving en gedwongen ontscheping, en eenieder die aan boord is opvorderen om hem daarin bij te staan.
In de Belgische havens handelt hij in samenwerking met de scheepvaartpolitie.
In vreemde havens handelt hij in samenwerking met de Belgische consul of, indien nodig, met de plaatselijke overheid.
Art. 4.2.3.2. Vaststelling van misdrijven § 1. Wanneer gedurende de reis aan boord van een Belgisch zeeschip dat wordt ingezet of bestemd is voor bedrijfs- of beroepsmatige doeleinden een scheepvaartmisdrijf dan wel een andere misdaad of een ander wanbedrijf wordt gepleegd, stelt de kapitein, bijgestaan door een officier, een vooronderzoek in en hoort hij de getuigen.
Van een en ander wordt een proces-verbaal opgemaakt, dat wordt ondertekend door de kapitein en de officier en vermeld in het scheepsdagboek.
Het aldus opgemaakte proces-verbaal heeft bewijskracht, tot het tegenbewijs is geleverd. § 2. In de eerste buitenlandse haven waar het schip aanlegt, overhandigt de kapitein de door hem opgemaakte processen-verbaal aan de consul.
De consul zet zo nodig het onderzoek voort en, indien hij het noodzakelijk acht, doet hij de verdachte ontschepen en, met de processtukken, naar een Belgische haven overbrengen. § 3. In de eerste Belgische haven waar het schip aanlegt, overhandigt de kapitein de door hem opgemaakte processen-verbaal aan de Scheepvaartpolitie, die ze onmiddellijk doorzendt aan de Procureur des Konings van het arrondissement en, indien hij het noodzakelijk acht, de verdachte laat opsluiten in afwachting van een beslissing. § 4. Ingeval de feiten in België zijn gepleegd, overhandigt de kapitein zijn proces-verbaal aan de Scheepvaartpolitie uiterlijk de dag na die waarop de feiten zijn ontdekt; ingeval de feiten zijn gepleegd in een plaats in het buitenland waar een Belgisch consul gevestigd is, overhandigt hij het proces-verbaal binnen dezelfde tijd aan de consul; ingeval ze gepleegd zijn, hetzij gedurende of na de afvaart, hetzij op zee, hetzij in een plaats in het buitenland waar geen consul gevestigd is, overhandigt hij het proces-verbaal binnen dezelfde tijd aan de Scheepvaartpolitie in de eerste Belgische haven of aan de consul in de eerste buitenlandse haven waar het schip aanlegt. § 5. De consuls en de Scheepvaartpolitie maken akte op van de verschijning van de kapitein en van zijn verklaringen; hun processen-verbaal hebben bewijskracht, tot het tegenbewijs is geleverd.
De processen-verbaal opgemaakt door de consuls worden geregistreerd ter kanselarij van het consulaat en vervolgens aan de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken gezonden, die ze, met de bijlagen, aan de Procureur des Konings van de thuishaven van het schip doet toekomen.
Bovendien geeft de consul een voor eensluidend verklaard afschrift af aan de kapitein, die het na aankomst in een Belgische haven binnen vierentwintig uur moet overhandigen aan de Scheepvaartpolitie. § 6. Heeft de kapitein geen proces-verbaal opgemaakt, dan stelt de Scheepvaartpolitie of de consul ambtshalve of op aangifte een summier vooronderzoek in en zendt hij zijn verslag ten spoedigste aan de bevoegde Procureur des Konings.
Art. 4.2.3.3. Aanhouding van vervolgde of veroordeelde opvarenden § 1. Ingeval een door het Belgische gerecht vervolgde of veroordeelde persoon zich bevindt aan boord van een Belgisch zeeschip dat wordt ingezet of bestemd is voor bedrijfs- of beroepsmatige doeleinden dat de territoriale zee heeft verlaten, mag de minister bevoegd voor Justitie, door tussenkomst van een consul of anderszins, desnoods via telecommunicatiemiddelen, aan de kapiteint een afschrift overmaken van het door de bevoegde rechterlijke overheid uitgevaardigde bevel tot aanhouding of gevangenneming. De kapitein is verplicht dat bevel uit te voeren en aan de belanghebbende te betekenen, op het ogenblik van zijn aanhouding of, ten laatste, binnen de vierentwintig uur.
De aldus aangehouden persoon blijft aan boord gevangen tot de terugkeer van het schip in een Belgische haven of tot wanneer het een ander Belgisch schip ontmoet, dat hem naar een Belgische haven zal brengen. In dit laatste geval blijft hij aan boord van het ander Belgisch schip gevangen.
Al deze elementen worden vermeld in het scheepsdagboek. § 2. De termijnen bepaald in de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis beginnen te lopen van het ogenblik dat de beklaagde is opgesloten in een van de Belgische gevangenissen.
Indien het een persoon betreft die onherroepelijk is veroordeeld voor het misdrijf dat tot zijn gevangenneming aanleiding geeft, wordt de tijd dat hij op grond van paragraaf 1 aan boord gevangen werd gehouden, op de duur van zijn vrijheidsstraf toegerekend.
Art. 4.2.3.4. Beroep op maritieme veiligheidsagenten Ten einde het schip te beschermen tegen piraterij zoals omschreven in artikel 2.4.5.43, kan de kapitein van een Belgisch zeeschip een beroep doen op de ploeg van agenten van de vergunde maritieme veiligheidsonderneming waarop de geregistreerde eigenaar of exploitant een beroep doet in overeenstemming met de artikelen 2.4.3.1 tot 2.4.3.9. HOOFDSTUK 4. - Andere overheden Art. 4.2.4.1. Belgische consulaire ambtenaren § 1. De Belgische consulaire ambtenaren kunnen de inbreuken door Belgische schepen op de bepalingen van de artikelen 2.2.2.1 tot 2.2.2.14 en de desbetreffende uitvoeringsbesluiten vaststellen. Zij maken daartoe een proces-verbaal op dat bewijskracht heeft tot het tegenbewijs is geleverd. § 2. In het buitenland wordt het toezicht op de naleving door Belgische zeeschepen van de bepalingen van dit wetboek inzake de veiligheid van zeeschepen en de desbetreffende uitvoeringsbesluiten, de door België gesloten internationale verdragen betreffende de maritieme arbeid, de beveiliging van mensenlevens op zee en de uitwatering van schepen, door de Belgische consulaire ambtenaar uitgeoefend : 1° ingeval de Belgische consulaire ambtenaar daartoe bijzonder wordt aangezocht door de Scheepvaartcontrole;2° ingeval de Belgische consulaire ambtenaar overeenkomstig paragraaf 3, 3°, de afvaart van het schip verbiedt. Ten einde dit toezicht uit te oefenen, wijst de consulaire ambtenaar een deskundige van erkende organisaties aan.
Een afschrift van de verslagen van de bedoelde deskundigen wordt onverwijld gezonden aan de scheepvaartcontroleurs.
De Belgische consulaire ambtenaren en door hen aangewezen deskundigen hebben het recht te allen tijde aan boord te gaan van de zeeschepen, teneinde er de vaststellingen te doen welke tot hun opdracht behoren.
Zij hebben eveneens het recht te eisen dat hun alle scheepsdocumenten en overtuigingsstukken worden voorgelegd.
Zij kunnen te allen tijde de door hen voor de toepassing van de artikelen 2.2.3.1 tot 2.2.3.15 van dit wetboek of de desbetreffende uitvoeringsbesluiten nodig geachte richtlijnen geven, onder meer het op het droge zetten of het ledig vertonen van het zeeschip en het uitvoeren van bepaalde werken.
Iedere kapitein en iedere scheepseigenaar is verplicht de consulaire ambtenaren en deskundigen de inlichtingen en de hulp te verstrekken welke zij voor de vervulling van hun opdracht nodig achten.
Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, zijn de Belgische consulaire ambtenaren in het buitenland ermee belast de overtredingen van de artikelen 2.2.3.1 tot 2.2.3.15 en de desbetreffende uitvoeringsbesluiten op te sporen en vast te stellen. Zij maken daartoe een proces-verbaal op, dat bewijskracht heeft tot het tegenbewijs is geleverd. § 3. In het buitenland heeft de Belgische consulaire ambtenaar het recht de afvaart van een Belgisch zeeschip te verbieden : 1° ingeval het niet voorzien is van de vereiste geldige certificaten of geen toelating tot afvaart heeft gekregen, of, in de gevallen bedoeld in artikel 2.2.3.13, § 2, en onverminderd het laatste lid van die §, de kapitein de daarin voorziene verklaring niet heeft verkregen; 2° in het geval bedoeld in paragraaf 2, eerste lid en ingeval het toezicht heeft uitgemaakt dat het niet aan de wettelijke of reglementair gestelde voorwaarden voldoet; 3° ingeval vermoedens bestaan dat door niet-inachtneming van de in artikel 2.2.3.9, 1°, bedoelde voorwaarden, de veiligheid van de bemanning van de passagiers of van de lading of het mariene milieu in gevaar is gebracht.
De bepalingen van artikel 4.2.1.28, § 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing.
Het verbod tot afvaart wordt ingetrokken indien ten genoegen van de Belgische consulaire ambtenaar aan de wettelijk of reglementair gestelde voorwaarden is voldaan. § 4. De Belgische consulaire ambtenaren in het buitenland oefenen toezicht uit op de naleving door Belgische schepen van de artikelen 2.3.2.1 tot 2.3.2.28 van dit wetboek en de desbetreffende uitvoeringsbesluiten, het PAL-Verdrag, het BUNKER-Verdrag, het CLC-Verdrag 1992, het WRC-Verdrag en de PAL-Verordening. § 5. In het buitenland kan de Belgische consulaire ambtenaar de afvaart van een Belgisch schip verbieden ingeval het schip niet in het bezit is van de bij het PAL-Verdrag, de PAL-Verordening, de artikelen 2.3.2.1 tot 2.3.2.28 van dit wetboek of de desbetreffende uitvoeringsbesluiten voorgeschreven geldige certificaten, of indien niet voldoende het bewijs is geleverd bedoeld in artikel 2.3.2.5, § 2, of indien het schip niet verzekerd is overeenkomstig artikel 2.3.2.4.
De bepalingen van artikel 4.2.1.30, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Het verbod tot afvaart wordt ingetrokken indien het schip ten genoegen van de Belgische consulaire ambtenaar in het bezit is van de voorgeschreven geldige certificaten. § 6. De Belgische consuls in het buitenland oefenen de overige bevoegdheden uit welke hen zijn toegekend door de artikelen 4.2.1.28, 4.2.1.30 en 4.2.3.2. § 7. De Koning bepaalt de bevoegdheden van de Belgische consulaire ambtenaren inzake het nagaan van het aantal bemanningsleden aan boord van zeeschepen en het bezit van certificaten van lichamelijke geschiktheid, brevetten, vergunningen en andere soortgelijke getuigschriften.
Art. 4.2.4.2. Overheden bevoegd inzake het FUND-Verdrag 1992 § 1. De ambtenaren en agenten die door de Koning worden aangesteld, kunnen zich op ieder verzoek vanwege de personen bedoeld bij artikel 2.7.3.12, § 1, alle documenten, stukken of boeken laten voorleggen die nuttig zijn om de beheerder van het Fonds van 1992 en de beheerder van het Bijkomend Fonds de gegevens te bezorgen over de hoeveelheden bijdragende olie die door die persoon in de loop van het voorgaande kalenderjaar ontvangen werden.
Die ambtenaren en agenten kunnen vrij binnengaan in de lokalen waarvan ze redenen hebben om te geloven dat zich daar in het eerste lid bedoelde documenten, stukken en boeken bevinden. Tijdens de uitoefening van hun opdracht mogen zij de bewoonde lokalen echter enkel betreden tussen 5 en 21 uur en met machtiging van de onderzoeksrechter of de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg bij wie een verzoekschrift is ingediend.
De personen bedoeld bij artikel 2.7.3.12, § 1 zijn ertoe gehouden deze ambtenaren en agenten de inlichtingen te verschaffen die zij vragen met het oog op de uitoefening van hun opdracht.
Onverminderd de bepalingen van artikel 2.7.3.14, paragrafen 1 en 2, mag iedere aanwijzing verkregen op basis van dit wetboek, in zoverre zij betrekking heeft op één van de in artikel 2.7.3.12, § 1 beoogde personen, eveneens iedere conclusie die uit deze aanwijzing wordt getrokken, slechts met de toestemming van de betrokken persoon worden medegedeeld aan anderen dan die welke uit hoofde van dit artikel zijn aangeduid. § 2. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, stelt de Koning de Staatsambtenaren en agenten aan die bevoegd zijn om de overtredingen waarvan sprake in artikel 4.1.2.57 op te sporen en vast te stellen door middel van processen-verbaal strekkende tot bewijs tot het tegendeel bewezen wordt.
Art. 4.2.4.3. Overheden bevoegd inzake wrakverwijdering Zijn mede belast met de opsporing en de vaststelling op zee van de inbreuken op de artikelen 2.7.6.1 tot 2.7.6.15 van dit wetboek en de desbetreffende uitvoeringsbesluiten : 1° de gezagvoerders van de patrouillevaartuigen en -vliegtuigen van de Staat en hun aangestelden;2° de daartoe aangestelde personeelsleden van de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee;3° de daartoe door hun hiërarchie gemandateerde officieren en onderofficieren van de Marine.4° de daartoe aangestelde personeelsleden van het directoraat-generaal Leefmilieu van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Zij maken over de inbreuken die zij vaststellen een proces-verbaal op, dat bewijskracht heeft tot het tegenbewijs is geleverd.
Art. 4.2.4.4. Overheden bevoegd inzake maritieme beveiliging § 1. Zijn mede belast met het toezicht op de naleving van de artikelen 2.5.2.1 tot 2.5.2.25 van dit wetboek, de desbetreffende uitvoeringsbesluiten en van de ISPS-Verordening : 1° binnen hun respectievelijke opdracht en bevoegdheden, de personeelsleden van de Douane en Accijnzen van de FOD Financiën, de personeelsleden van het Ministerie van Landsverdediging, de door de Nationale Autoriteit voor Maritieme Beveiliging aangeduide personeelsleden van een waterwegbeheerder of haven, het ADCC en de havenkapiteins; 2° de door de Koning aangeduide en te dien einde beëdigde personeelsleden van de bevoegde overheid die als effectief of plaatsvervangend lid zetelen of tewerkgesteld zijn in de organen bepaald in artikel 2.5.2.5, § 2. § 2. De in § 1 bedoelde personeelsleden stellen bij processen-verbaal die gelden tot het bewijs van het tegendeel, de inbreuken op de ISPS-Verordening vast, alsook de inbreuken op de artikelen 2.5.2.1 tot 2.5.2.25 en de desbetreffende uitvoeringsbesluiten.
Deze processen-verbaal worden onverwijld aan de procureur des Konings en de sanctionerende overheid, overgezonden alsook aan de overtreder of zijn wettelijke vertegenwoordiger in België.
De in paragraaf 1, 2° bedoelde personeelsleden zenden onverwijld een kopie van de processen-verbaal aan de nationale autoriteit voor maritieme beveiliging en aan de maritieme beveiligingsfunctionaris van de betrokken haven. § 3. Indien de in paragraaf 1, 2° bedoelde personeelsleden naar aanleiding van de uitoefening van hun bevoegdheden kennis krijgen van andere misdrijven lichten zij de bevoegde politiediensten hierover onmiddellijk in. § 4. De in paragraaf 1, 2° bedoelde personeelsleden kunnen, uitsluitend bij de uitoefening van hun opdracht bedoeld in paragraaf 1 : 1° op elk ogenblik van de dag of van de nacht, zonder voorafgaande verwittiging, vrij binnengaan in alle plaatsen waar de artikelen 2.5.2.1 tot 2.5.2.25 en de desbetreffende uitvoeringsbesluiten van toepassing zijn, met uitsluiting van plaatsen die tot woning dienen, met dien verstande dat plaatsen die tot woning dienen, mogen slechts te allen tijde betreden worden met toelating van de bewoner of met toestemming van de bevoegde onderzoeksrechter; 2° ieder persoon wiens verhoor zij nodig achten ondervragen over alle feiten waarvan de kennisname nuttig is voor de uitoefening van het toezicht;3° de identiteit controleren van de personen, in de gevallen en overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 34, § 1, en § 4, eerste en derde lid, van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt;4° zonder verplaatsing, alle boeken, registers, documenten, schijven, diskettes, banden of gelijk welke andere informatiedragers die zij nodig achten voor het volbrengen van hun opdracht ter inzage doen overleggen en uittreksels, afschriften, afdrukken, uitdraaien, kopieën of fotokopieën ervan nemen of kosteloos doen verstrekken of zelfs gelijk welke van de in dit punt bedoelde informatiedragers tegen ontvangstbewijs doen afgeven;5° vaststellingen doen door middel van het maken van foto's, film- en video-opnamen. § 5. De personeelsleden bedoeld in paragraaf 1 kunnen, met het oog op de uitoefening van hun bevoegdheden de medewerking vragen van de politiediensten.
De politiediensten kunnen, met het oog op de uitoefening van hun bevoegdheden, de medewerking vragen van de in paragraaf 1 bedoelde personeelsleden.
Art. 4.2.4.5. Overheden bevoegd inzake het marien milieu Zijn mede belast met de opsporing en vaststelling op zee van de inbreuken op artikel 2.5.3.4 : 1° de gezagvoerders van de patrouillevaartuigen en -vliegtuigen van de Staat en hun aangestelden;2° de daartoe aangestelde personeelsleden van de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee;3° de daartoe door hun hiërarchie gemandateerde officieren en onderofficieren van de Marine;4° de daartoe aangestelde personeelsleden van het directoraat-generaal Leefmilieu van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. De in het eerste lid, 2° en 4°, bedoelde personeelsleden en agenten zijn eveneens belast met de opsporing van de overtredingen van het MARPOL-Verdrag die krachtens internationale overeenkomsten inzake het toezicht vanuit de lucht van de zeeverontreiniging aan de Belgische overheden zijn toevertrouwd.
De in het eerste lid genoemde personen maken over de inbreuken die zij vaststellen een proces-verbaal op, dat bewijskracht heeft tot het tegenbewijs is geleverd.
Art. 4.2.4.6. Overige voor handhaving bevoegde personen Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, houden de overige door de Koning aangeduide personeelsleden van de overheid toezicht op de naleving van de bepalingen van dit wetboek en de desbetreffende uitvoeringsbesluiten, en zijn zij belast met het opsporen en vaststellen van de overtredingen van die bepalingen.
Art. 4.2.4.7. Bevoegdheden van het personeel van Defensie In de Belgische maritieme gebieden, overeenkomstig het internationale recht en onverminderd de bevoegdheden van de politiediensten en andere overheden, kan het personeel van Defensie de volgende bevoegdheden uitoefenen : 1° personen aanhouden die zich niet onderwerpen aan de beveiligingsmaatregelen, in geval van de inspectie van een schip zoals toegestaan door het internationaal recht.In dat geval worden de bevoegde politiediensten onmiddellijk op de hoogte gebracht van het feit dat een persoon wordt aangehouden. De aangehouden persoon wordt zo snel mogelijk overgedragen aan een politieambtenaar.
De vrijheidsbeneming door het personeel van Defensie mag nooit langer duren dan de tijd vereist door de omstandigheden die haar rechtvaardigen. 2° een persoon overeenkomstig artikel 1, 3° van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis ophouden.De opgehouden persoon wordt zo snel mogelijk overgedragen aan een politieambtenaar.
De vrijheidsbeneming door het personeel van Defensie mag nooit langer duren dan de tijd vereist door de omstandigheden die haar rechtvaardigen. 3° de identiteit controleren van personen in de gevallen en onder de voorwaarden bepaald in 1° en 2°.De identiteitsstukken die aan het personeelslid van Defensie overhandigd worden, mogen slechts ingehouden worden gedurende de voor de verificatie van de identiteit noodzakelijke tijd en moeten daarna onmiddellijk aan de betrokkene worden teruggegeven. Indien de persoon weigert of in de onmogelijkheid verkeert het bewijs te leveren van zijn identiteit, alsook indien zijn identiteit twijfelachtig is, mag hij worden opgehouden om ter beschikking te worden gesteld van een politieambtenaar. De vrijheidsbeneming door het personeelslid van Defensie mag nooit langer duren dan de tijd vereist door de omstandigheden die haar rechtvaardigen. 4° overgaan tot de controle van het schip en zijn inhoud.5° de voorwerpen en dieren die een ernstig gevaar betekenen voor het leven en de lichamelijke integriteit van personen of de integriteit van plaatsen of materieel waarvoor het personeelslid van Defensie de controle van het schip en zijn inhoud overeenkomstig het toepasselijk internationale recht verricht, aan hun eigenaar, bezitter of houder onttrekken.Deze bestuurlijke inbeslagneming geschiedt overeenkomstig de richtlijnen en onder de verantwoordelijkheid van het personeelslid van Defensie met de hoogste graad. Deze voorwerpen en dieren worden ter beschikking gesteld van een politieambtenaar, overeenkomstig artikel 30 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt. 6° als de toegang aan boord geweigerd werd of feitelijk onmogelijk bleek te zijn, kan de commandant van het Belgisch oorlogsschip het bevel geven tot koerswijziging van het verdachte schip, dat met voldoende redenen van een wetsovertreding wordt verdacht, naar een geschikte haven, in overeenstemming met het internationaal recht.Deze koerswijziging gebeurt op kosten en op risico van de personen die het bevel hebben van het schip dat zijn koers moet wijzigen.
Tijdens de doorvaart die volgt op de beslissing tot koerswijziging, kan de commandant de nodige en passende dwangmaatregelen nemen met het oog op het vrijwaren van het schip en zijn lading en van de veiligheid van de opvarenden. 7° overgaan tot de veiligheidsfouillering van personen in de volgende gevallen : a.wanneer er, op grond van de gedragingen van deze persoon of de omstandigheden, redelijke gronden zijn om te denken dat een persoon een wapen of enig gevaarlijk voorwerp zou kunnen dragen; b. wanneer een persoon opgehouden wordt in de gevallen bepaald in 1° en 2; De veiligheidsfouillering mag enkel bevolen worden door de ter plaatse zijnde verantwoordelijke chef, lid van Defensie.
De veiligheidsfouillering gebeurt door het betasten van het lichaam en de kleding van de gefouilleerde persoon. Zij mag niet langer duren dan de daartoe redelijke en noodzakelijke tijd.
De fouillering wordt uitgevoerd door een militair van hetzelfde geslacht als de gefouilleerde, behalve wanneer er voldoende redenen aanwezig zijn om aan te nemen dat het onmogelijk is omwille van een ernstig en nakend gevaar. 8° een opgehouden persoon boeien, rekening houdend met : - het gedrag van de betrokkene bij of tijdens zijn aanhouding; - het gevaar dat betrokkene voor zichzelf, voor het personeel van Defensie of derden vormt, alsook voor de uitvoering van de opdracht. 9° geweld gebruiken onder de voorwaarden van artikel 37 van de wet op het politieambt en, in voorkomend geval, gebruikmaken van vuurwapens onder de voorwaarden vermeld in artikel 38, 1ste lid, 1° en 3°, van dezelfde wet. Art. 4.2.4.8. Opleiding van het personeel van Defensie De personeelsleden van Defensie belast met de uitvoering van de in dit wetboek bedoelde opdrachten moeten een vorming volgen die aan het specifieke karakter van dergelijke opdrachten is aangepast.
Titel 3. - Vervolging van inbreuken HOOFDSTUK 1. - Beslissing tot vervolging Art. 4.3.1.1. Mogelijke vervolgingen § 1. Onverminderd de rechten van de burgerlijke partij, kunnen de inbreuken die overeenkomstig titel 1 worden bestraft met een sanctie van niveau 2, 3, 4, 5, 6 of 7 op initiatief van het Openbaar Ministerie aanleiding geven tot strafvervolging voor de correctionele rechtbank, of, naargelang het geval, voor het hof van assisen, tot een minnelijke schikking of tot een bemiddeling in strafzaken bedoeld bij artikel 216ter van het Wetboek van strafvordering. § 2. De inbreuken die overeenkomstig titel 1 worden bestraft met een sanctie van niveau 1 kunnen op initiatief van de sanctionerende overheid aanleiding geven tot een administratieve geldboete, een schuldigverklaring of een klassering zonder gevolg.
Onverminderd bijzondere wettelijke bepalingen, stellen de Scheepvaartpolitie, het MIK, elke overheid, iedere openbaar officier of ambtenaar die in de uitoefening van zijn ambt kennis krijgt van een inbreuk die overeenkomstig titel 1 wordt bestraft met een sanctie, de sanctionerende overheid daar binnen een termijn van 14 dagen van in kennis. Een exemplaar van het proces-verbaal waarin de inbreuk is vastgesteld wordt aan de sanctionerende overheid toegezonden.
Art. 4.3.1.2. Bevoegdheid tot het opleggen van een administratieve geldboete De sanctionerende overheid die gemachtigd is om administratieve geldboeten op te leggen is de door de Koning aangewezen bevoegde autoriteit overeenkomstig de wet van 25 december 2016 tot instelling van administratieve geldboetes van toepassing in geval van inbreuken op de scheepvaartwetten.
Art. 4.3.1.3. Onderlinge verhouding tussen vervolgingen De toepassing van een administratieve geldboete wordt geregeld door de wet van 25 december 2016 tot instelling van administratieve geldboetes van toepassing in geval van inbreuken op de scheepvaartwetten. HOOFDSTUK 2. - Administratieve vervolging Art. 4.3.2.1. Procedure De administratieve boete zoals bedoeld in artikel 4.1.1.1 wordt opgelegd overeenkomstig de procedure bepaald in de wet van 25 december 2016 tot instelling van administratieve geldboetes van toepassing in geval van inbreuken op de scheepvaartwetten. HOOFDSTUK 3. - Bijzondere bepalingen Afdeling 1. - Zeevaartmisdrijven
Art. 4.3.3.1. Kwalificatie van zeevaartmisdrijven Feiten waarop dit wetboek correctionele straffen stelt, zijn wanbedrijven.
Feiten waarop dit wetboek criminele straffen stelt, zijn misdaden.
Art. 4.3.3.2. Internationale bevoegdheid § 1. Zeevaartmisdrijven gepleegd aan boord van een Belgisch schip worden geacht te zijn gepleegd op het grondgebied van België. § 2. De gezagvoerder of schepeling van een Belgisch schip die zich buiten het grondgebied van België schuldig maakt aan een inbreuk op de artikelen 2.4.5.1 tot 2.4.5.42, kan in België worden vervolgd. § 3. De Belg of de vreemdeling die zich buiten het grondgebied van België schuldig maakt aan misdrijven als omschreven in de artikelen 2.4.4.2, 2.4.4.3, 2.4.5.12, § 3, 2.4.5.18, 2.4.5.22, § 2 en 3 en 2.4.5.23, kan eveneens in België worden vervolgd. § 4. De in dit artikel bedoelde vervolging kan plaatsvinden zelfs indien de verdachte niet wordt aangetroffen op het grondgebied van België.
Art. 4.3.3.3. Territoriale bevoegdheid Gelijkelijk bevoegd zijn de rechter van de plaats van het misdrijf, die van de verblijfplaats van de verdachte of van zijn laatst bekende verblijfplaats, die van de plaats waar de verdachte wordt aangetroffen, alsook die van de thuishaven van het schip.
Bij gebreke van deze staat het misdrijf ter kennisneming van de correctionele rechtbank te Brussel of van het hof van assisen te Brussel.
Art. 4.3.3.4. Verjaring Feiten waarop dit wetboek criminele of correctionele straffen stelt, verjaren door verloop van respectievelijk tien jaar en vijf jaar, te rekenen van de dag van het misdrijf.
Art. 4.3.3.5. Toepassing van Boek I van het Strafwetboek Voor zover in dit wetboek niet anders is bepaald, zijn alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek op de scheepvaartmisdrijven van toepassing.
Art. 4.3.3.6. Misdrijven gepleegd door de gezagvoerder De Scheepvaartpolitie en de consul vervolgen ambtshalve of op aangifte de misdrijven gepleegd door een gezagvoerder en handelen overeenkomstig artikel 4.2.3.2, § 6.
De Scheepvaartpolitie en de consul doen de gezagvoerder ontschepen ingeval zulks wegens de ernst van de hem ten laste gelegde feiten vereist is voor de veiligheid van het schip of van de opvarenden. Zij dragen er zorg voor dat hij langs de snelste weg naar een Belgische haven terugkeert en nemen, zoveel mogelijk in overeenstemming met de scheepseigenaar of reder, de nodige maatregelen om hem te vervangen.
Art. 4.3.3.7. Tuchtvergrijpen en misdaden Ingeval het voor de correctionele rechtbank gebrachte feit enkel een vergrijp is tegen de tucht, verwijst de rechter het feit naar de Onderzoeksraad voor de Scheepvaart.
Is het feit een misdaad, dan gedraagt de rechtbank zich overeenkomstig artikel 193 van het Wetboek van Strafvordering. Afdeling 2. - Zee en havens
Art. 4.3.3.8. Internationale bevoegdheid § 1. Overtredingen van het COLREG-Verdrag gepleegd met een Belgisch schip worden geacht te zijn gepleegd op het grondgebied van België. § 2. Een persoon die de artikelen 2.5.3.1 tot 2.5.3.11 of 4.2.1.32 tot 4.2.1.42, of de desbetreffende uitvoeringsbesluiten overtreedt kan in België worden vervolgd, voor zover het internationaal recht het toelaat, ingeval de overtreding : 1° geheel of gedeeltelijk op het Belgische grondgebied is gepleegd;2° in de Belgische exclusieve economische zone is gepleegd;3° aan boord van een Belgisch schip is gepleegd;4° is gepleegd door een Belg, ingeval het misdrijf volgens het strafrecht van de plaats van het delict een strafbaar feit uitmaakt, of indien die plaats niet onder enige rechtsmacht valt;5° is gepleegd ten behoeve van een rechtspersoon met maatschappelijke zetel op het Belgische grondgebied;6° is gepleegd buiten het Belgische grondgebied, maar schade heeft veroorzaakt of dreigt te veroorzaken binnen het Belgische grondgebied of de Belgische exclusieve economische zone, en het schip zich vrijwillig in een Belgische haven of offshore-terminal bevindt;7° is gepleegd op volle zee en het schip zich vrijwillig in een Belgische haven of offshore-terminal bevindt;8° is gepleegd in een maritieme zone waarover een andere kuststaat jurisdictie bezit, op uitsluitend verzoek van deze laatste of van de vlagstaat. Art. 4.3.3.9. Territoriale bevoegdheid Ten aanzien van Belgische schepen is de bevoegde rechtbank die van het arrondissement waarin de thuishaven van het schip is gelegen.
Ten aanzien van vreemde schepen is de bevoegde rechtbank die binnen het rechtsgebied waarvan de aanloop- of vertrekhaven in België is gelegen.
Ten aanzien van vreemde schepen die in de territoriale zee of in de exclusieve economische zone, varen zonder een Belgische haven aan te doen, is de bevoegde rechtbank die van West-Vlaanderen.
Titre 4 - De Handhavingsinstantie voor Passagiersvervoer Art. 4.4.1.1. Begrippen In deze titel wordt verstaan onder : 1° "Handhavingsinstantie voor Passagiersvervoer" : de nationale handhavingsinstantie aangeduid op grond van artikel 4.4.1.3; 2° "werkdagen" : alle dagen van de week, met uitzondering van zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen;3° "klacht" : iedere aangifte van een vermeende schending van de Passagiersrechtenverordening. Art. 4.4.1.2. Internationale en materiële toepassing Onverminderd artikel 4.4.1.6, derde lid, is deze titel van toepassing op het vervoer van passagiers die onder het toepassingsgebied van de Passagiersrechtenverordening vallen, doch slechts ingeval de haven van inscheping van de passagiersdienst of cruise in België is gelegen, of de haven van ontscheping van een passagiersdiensten vanuit derde landen in België is gelegen.
Art. 4.4.1.3. Aanduiding van de Handhavingsinstantie voor Passagiersvervoer De Koning wijst de bevoegde overheidsinstantie aan overeenkomstig artikel 25 van de Passagiersrechtenverordening.
Art. 4.4.1.4. Indiening van klachten De klacht bedoeld in artikel 25 van de Passagiersrechtenverordening kan door een passagier bij de Handhavingsinstantie voor Passagiersvervoer worden ingediend per brief of via elektronische weg.
De klacht bevat de volgende elementen : 1° de naam, voornaam en het adres van de verblijfplaats van de klager;2° een uiteenzetting van de feiten;3° alle stukken die de klager noodzakelijk acht. Art. 4.4.1.5. Ontvankelijkheid Een klacht tegen een vervoerder of terminalexploitant is slechts ontvankelijk op voorwaarde dat de passagier in eerste instantie een klacht heeft ingediend via het klachtenbehandelings-mechanisme van de vervoerder of terminalexploitant en overeenkomstig artikel 24 van de Passagiersrechtenverordening voor de klacht geen oplossing werd gevonden.
Onder voorbehoud van het eerste lid, is een bij de geen oplossing werd gevonden ingediende klacht slechts ontvankelijk wanneer zij wordt ingediend binnen de zes maanden nadat na ontvangst van het antwoord van de vervoeder of terminalexploitant, of nadat deze ontvangen had moeten worden.
Onverminderd het eerste en tweede lid weigert de Handhavingsinstantie voor Passagiersvervoer de behandeling van een klacht : 1° ingeval zij kennelijk ongegrond is;2° ingeval zij geen nieuwe feiten toevoegt aan een eerdere klacht die door dezelfde persoon werd ingediend en die reeds door de Handhavingsinstantie voor Passagiersvervoer werd behandeld. Art. 4.4.1.6. Onderzoek van de klacht Wanneer de Handhavingsinstantie voor Passagiersvervoer een klacht behandelt, onderzoekt zij of daadwerkelijk een inbreuk op de Passagiersrechtenverordening heeft plaatsgevonden. De klager wordt van het resultaat van dit onderzoek in kennis gesteld op de wijze die hij heeft gekozen.
Indien de Handhavingsinstantie voor Passagiersvervoer een klacht niet behandelt of de behandeling ervan niet voortzet, geeft zij de klager daarvan schriftelijk kennis binnen een termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de ontvangst van de klacht, met opgave van de redenen.
Een klacht met betrekking tot een passagiersdienst of cruise die overeenkomstig artikel 25 van de Passagiersrechtenverordening niet tot de bevoegdheid van de Belgische Handhavingsinstantie voor Passagiersvervoer behoort, wordt door deze laatste naar de bevoegde dienst van de buitenlandse overheid doorgestuurd binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de klacht. De klager wordt hiervan in kennis gesteld binnen een termijn van vijftien dagen na de doorsturing, op de wijze door hem gekozen.
Art. 4.4.1.7. Berekening van termijnen Voor de berekening van de in deze titel bepaalde termijnen is de vervaldag in de termijn inbegrepen.
Is die dag echter een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan wordt de vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende werkdag.
Titel 5. - Internationale misdrijven HOOFDSTUK 1. - Criminaliteit op zee in het buitenland Art. 4.5.1.1. Begrippen Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° "misdrijf van sluikhandel in verdovende of psychotrope stoffen" : alle illegale handelingen bedoeld in het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, opgemaakt te Wenen op 20 december 1988;2° "misdrijf van smokkel van migranten" : alle illegale handelingen bedoeld in het Aanvullend Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht bij het Verdrag van de Verenigde Naties tegen transnationale georganiseerde misdaad, gedaan te New York op 15 november 2000;3° "misdrijf van een wederrechtelijke gedraging tegen de veiligheid van de zeevaart" : alle illegale handelingen bedoeld in het Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeevaart, gedaan te Rome op 10 maart 1988 en in het Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van vaste platforms op het continentale plat, gedaan te Rome op 10 maart 1988. Art. 4.5.1.2. Toepassingsgebied De in deze hoofdstuk vastgelegde bepalingen zijn van toepassing uitsluitend buiten de Belgische maritieme zones en binnenwateren : 1° op de schepen die de Belgische vlag voeren, onder voorbehoud van de bevoegdheden die door het internationaal recht aan de Staten worden toegekend;2° op de schepen die een buitenlandse vlag voeren en op de schepen die geen enkele vlag voeren of de schepen zonder nationaliteit, overeenkomstig het internationaal recht;3° op de schepen die zich bevinden in de maritieme rechtsgebieden onder de soevereiniteit van een buitenlandse Staat, met diens toestemming;4° op de schepen die de vlag van een Staat voeren, die verzocht heeft om de interventie van België of die zijn interventieverzoek heeft ingewilligd. De misdrijven bedoeld in artikel 4.5.1.1 die in een andere maritieme zone dan de volle zee gepleegd worden, worden gelijkgesteld met daden gepleegd in de volle zee, in de mate bedoeld in het internationaal recht.
Art. 4.5.1.3. Bevoegdheden Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, zijn de commandanten van Belgische oorlogsschepen of andere Belgische schepen met kentekens waaruit duidelijk blijkt dat zij in dienst zijn van de Staat en die daartoe gemachtigd zijn bevoegd om, in overeenstemming met het internationaal recht en in de mate waarin zij door de Ministerraad gemandateerd zijn voor dit type van opdracht overeenkomstig de wet van 20 mei 1994 betreffende de perioden en de standen van de militairen van het reservekader alsook betreffende de aanwending en de paraatstelling van de Krijgsmacht, elke preventie-, controle- en dwangmaatregel te nemen, teneinde de misdrijven bedoeld in artikel 4.5.1.1 te voorkomen of te doen stoppen.
Zij kunnen de misdrijven bedoeld in artikel 4.5.1.1 opsporen en ze vaststellen in processen-verbaal die gelden tot bewijs van het tegendeel.
De commandanten van Belgische oorlogsschepen of andere Belgische schepen met kentekens waaruit duidelijk blijkt dat zij in dienst zijn van de Staat en die daartoe gemachtigd zijn kunnen het recht tot achtervolging van het buitenlands schip uitoefenen onder de door het internationaal recht bepaalde voorwaarden.
Zij kunnen de boarding bevelen, in overeenstemming met het internationaal recht.
Voor het opsporen en het vaststellen van de misdrijven bedoeld in artikel 4.5.1.1 kunnen zij overgaan tot de identificatie van het schip, door de kapitein van het schip te verzoeken om de identiteit en de nationaliteit ervan mee te delen, in overeenstemming met het geldende internationaal recht.
Als de toegang aan boord geweigerd werd of feitelijk onmogelijk bleek te zijn, kunnen zij het bevel geven tot koerswijziging van het schip naar een geschikte plaats of haven in de volgende gevallen : 1° in toepassing van het internationaal recht;2° krachtens bijzondere wettelijke of reglementaire bepalingen;3° voor de uitvoering van een gerechtelijke beslissing;4° op verzoek van een autoriteit die bevoegd is inzake gerechtelijke politie. Tijdens de doorvaart die volgt op de beslissing tot koerswijziging, kunnen zij de nodige en passende dwangmaatregelen nemen met het oog op het vrijwaren van het schip en zijn lading en van de veiligheid van de personen aan boord.
Als de kapitein weigert om de identiteit en de nationaliteit van het schip mede te delen, het aan boord laten komen of de koerswijziging weigert, kan de commandant van het Belgisch oorlogsschip of andere Belgische schepen met kentekens waaruit duidelijk blijkt dat zij in dienst zijn van de Staat en die daartoe gemachtigd zijn kunnen, na waarschuwingen, overgaan tot dwangmaatregelen tegen dit schip daaronder begrepen, indien nodig, het gebruik van geweld.
Art. 4.5.1.4. Vrijheidsberoving § 1. De persoon die op heterdaad wordt betrapt bij een in artikel 4.5.1.1 bedoeld misdrijf of tegen wie ernstige aanwijzingen van schuld met betrekking tot een dergelijk misdrijf bestaan, kan van zijn vrijheid worden beroofd hetzij op initiatief van de commandant van een Belgisch oorlogsschip of andere Belgische schepen met kentekens waaruit duidelijk blijkt dat zij in dienst zijn van de Staat en die daartoe gemachtigd zijn kunnen, hetzij op initiatief van de commandant van een Belgisch militair beschermingsteam aan boord van een burgerschip hetzij op initiatief van de kapitein van een schip dat de Belgische vlag voert en dat rechtsreeks betrokken is bij een in artikel 4.5.1.1 bedoeld misdrijf, met inachtneming van de bepalingen die krachtens het internationaal recht van toepassing zijn op zee.
Hij maakt een proces-verbaal op met nauwkeurige opgave van de omstandigheden waarin de vrijheidsberoving tot stand is gekomen, met inbegrip van het precieze uur ervan. § 2. De commandant van een Belgisch oorlogsschip of andere Belgische schepen met kentekens waaruit duidelijk blijkt dat zij in dienst zijn van de Staat en die daartoe gemachtigd zijn, de commandant van een Belgisch militair beschermingsteam aan boord van een burgerschip of de kapitein van een schip dat de Belgische vlag voert en dat rechtsreeks betrokken is bij een in artikel 4.5.1.1 bedoeld misdrijf, brengt de federale procureur onmiddellijk op de hoogte van de vrijheidsberoving door middel van de snelste communicatiemiddelen. Hij voert de bevelen van deze magistraat uit, zowel wat de vrijheidsberoving als wat de uit te voeren taken betreft. § 3. De vrijheidsberoving mag in geen geval langer dan achtenveertig uur duren. De federale procureur moet de vrijheidsberoving binnen achtenveertig uur bevestigen. Bij gebreke daarvan wordt de betrokkene in vrijheid gesteld. Van de beslissing van de federale procureur wordt onverwijld kennis gegeven aan de betrokkene door de commandant van een Belgische oorlogsschip of andere Belgische schepen met kentekens waaruit duidelijk blijkt dat zij in dienst zijn van de Staat en die daartoe gemachtigd zijn, de commandant van een Belgisch militair beschermingsteam aan boord van een burgerschip of de kapitein van een schip dat de Belgische vlag voert en dat rechtsreeks betrokken is bij een in artikel 4.5.1.1 bedoeld misdrijf. § 4. De commandant van een Belgisch oorlogsschip of andere Belgische schepen met kentekens waaruit duidelijk blijkt dat zij in dienst zijn van de Staat en die daartoe gemachtigd zijn, de commandant van een Belgisch militair beschermingsteam aan boord van een burgerschip of de kapitein van een schip dat de Belgische vlag voert en dat rechtsreeks betrokken is bij een in artikel 4.5.1.1 van deze wet bedoeld misdrijf maakt een proces-verbaal van de vrijheidsberoving op. Dit proces-verbaal vermeldt het precieze uur van de vrijheidsberoving, de beslissing van de federale procureur met betrekking tot deze vrijheidsberoving, alsook het precieze uur waarop de betrokkene in kennis is gesteld van de beslissing van de federale procureur. § 5. Indien de federale procureur van oordeel is dat een persoon, die wegens de daden bedoeld in artikel 4.5.1.1 van zijn vrijheid is beroofd, onder aanhoudingsbevel zou moeten worden geplaatst, vordert hij dit van de onderzoeksrechter die een voorlopig aanhoudingsbevel kan uitvaardigen. Het voorlopig aanhoudingsbevel moet worden uitgevaardigd binnen achtenveertig uur na de initiële vrijheidsberoving en is tot achtenveertig uur na de aankomst van de gedetineerde op het grondgebied van het Rijk en ten hoogste een maand geldig.
Het verhoor van de van zijn vrijheid beroofde persoon kan gebeuren door middel van radio, telefoon, audiovisuele of andere technische middelen die een rechtstreekse overbrenging van de stem tussen de onderzoeksrechter en de verdachte mogelijk maken en de vertrouwelijkheid van hun gesprek waarborgen.
Indien het verhoor van de van zijn vrijheid beroofde persoon onmogelijk is ingevolge uitzonderlijke omstandigheden, moet de onderzoeksrechter de personen verhoren die de ten laste gelegde feiten met betrekking tot deze persoon kunnen uiteenzetten.
Al de in deze paragraaf bedoelde elementen, met inbegrip van de eventuele uitzonderlijke omstandigheden die het verhoor van de betrokken persoon onmogelijk hebben gemaakt, worden vermeld in het proces-verbaal van verhoor.
Van de beslissing van de onderzoeksrechter wordt onverwijld kennis gegeven aan de betrokkene door de commandant van een Belgisch oorlogsschip of andere Belgische schepen met kentekens waaruit duidelijk blijkt dat zij in dienst zijn van de Staat en die daartoe gemachtigd zijn, de commandant van een Belgisch militair beschermingsteam aan boord van een burgerschip of de kapitein van een schip dat de Belgische vlag voert en dat rechtsreeks betrokken is bij een in artikel 4.5.1.1 bedoeld misdrijf, en zodra mogelijk, wordt hem een afschrift van het voorlopig aanhoudingsbevel bezorgd. De commandant van een Belgisch oorlogsschip of andere Belgische schepen met kentekens waaruit duidelijk blijkt dat zij in dienst zijn van de Staat en die daartoe gemachtigd zijn, de commandant van een Belgisch militair beschermingsteam aan boord van een burgerschip of de kapitein van een schip dat de Belgische vlag voert en dat rechtsreeks betrokken is bij een in artikel 4.5.1.1 bedoeld misdrijf, en vermeldt in een proces-verbaal het precieze uur waarop de betrokkene in kennis is gesteld van de beslissing van de onderzoeksrechter en het precieze uur van de afgifte van het afschrift van het voorlopig aanhoudingsbevel. § 6. Ingeval de vervolging in België wordt ingesteld, wordt de verdachte zo spoedig als de omstandigheden het mogelijk maken naar België overgebracht.
Binnen achtenveertig uur na zijn aankomst op het grondgebied van het Rijk moet hij fysiek voor de onderzoeksrechter verschijnen en ondervraagd worden. De onderzoeksrechter gaat na of de in paragraaf 5, eerste lid, bedoelde termijnen van achtenveertig uur na de aankomst van de gedetineerde op het grondgebied van het Rijk en van ten hoogste een maand werden nageleefd. Bij gebrek aan verhoor binnen de achtenveertig uur of in geval van niet-naleving van de in paragraaf 5, eerste lid, bedoelde termijnen wordt de verdachte in vrijheid gesteld.
Indien de onderzoeksrechter van oordeel is dat de hechtenis moet worden gehandhaafd, vaardigt hij een aanhoudingsbevel uit overeenkomstig artikel 16 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis.
Art. 4.5.1.5. Kennisgeving Van de maatregelen die ingevolge de bepalingen van deze wet tegen de buitenlandse schepen worden genomen, wordt langs diplomatieke weg kennis gegeven aan de vlaggenstaat.
Art. 4.5.1.6. Sancties Met een sanctie van niveau 5 wordt eenieder bestraft die artikel 4.5.1.1 overtreedt.
In afwijking van artikel 4.1.1.1 kunnen de in het eerste lid bedoelde misdrijven niet worden bestraft met een administratieve geldboete.
Art. 4.5.1.7. Vervolging § 1. De in artikel 4.5.1.1 bedoelde misdrijven gepleegd aan boord van een Belgisch schip worden geacht te zijn gepleegd op het grondgebied van het Rijk. § 2. De federale procureur is bevoegd om in België elke persoon te vervolgen die zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan artikel 4.5.1.1 bedoelde misdrijven, wanneer de feiten tegen een Belgisch schip zijn gepleegd of wanneer de verdachten werden aangehouden overeenkomstig artikel 4.5.1.4 door Belgische militairen of door andere Belgische schepen met kentekens waaruit duidelijk blijkt dat zij in dienst zijn van de Staat en die daartoe gemachtigd zijn, of door een Belgisch militair beschermingsteam aan boord van een burgerschip, of door een schip dat de Belgische vlag voert en dat rechtsreeks betrokken is bij een in artikel 4.5.1.1. bedoelde misdrijven. § 3. De in paragraaf 2 bedoelde vervolgingen kunnen plaatsvinden, zelfs indien de persoon niet wordt gevonden op het grondgebied van het Rijk. § 4. De federale procureur oordeelt over de opportuniteit van de vervolging, rekening houdend met de concrete omstandigheden van de zaak.
Voor zover dit rechtscollege de kenmerken van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en billijkheid vertoont, zoals inzonderheid kan blijken uit de relevante internationale verbintenissen waardoor België en de Staat van dit rechtscollege gebonden zijn, kan hij beslissen dat deze zaak, in het belang van een goede rechtsbedeling en met eerbiediging van de internationale verplichtingen van België, aanhangig zou moeten worden gemaakt : - hetzij bij het rechtscollege van de vlaggenstaat van het schip waartegen de feiten zijn gepleegd; - hetzij bij het rechtscollege van de Staat waarvan de dader een onderdaan is of van de plaats waar hij kan worden gevonden; - hetzij bij het rechtscollege van een derde Staat, zulks zodra de voorwaarden van deze overdracht met deze Staat zijn vastgesteld op een wijze die in overeenstemming is met het toepasselijk internationaal recht. § 5. De burgerlijke partijstellingen zijn slechts ontvankelijk na de beslissing van de federale procureur om de strafvordering uit te oefenen. § 6. De rechtscolleges te Brussel zijn uitsluitend bevoegd om kennis te nemen van de in de artikel 4.5.1.1 bedoelde misdrijven. § 7. Alle bepalingen van Boek 1 van het Strafwetboek, met inbegrip van HOOFDSTUK VII en van artikel 85, zijn van toepassing op de artikel 4.5.1.1 bedoelde misdrijven. HOOFDSTUK 2. - Piraterij Art. 4.5.2.1. Begrippen Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° "piraterij" : daden van piraterij op zee die één van de in artikel 4.5.2.2, § 1, omschreven misdrijven vormen; 2° "piratenschip" : schip dat door de personen die de daadwerkelijke macht over het schip uitoefenen, wordt gebruikt of bestemd is om te worden gebruikt voor het bedrijven van een van de in artikel 4.5.2.2, § 1, bedoelde handelingen. Hetzelfde geldt voor een schip dat gebruikt is voor het plegen van een dergelijke handeling, zolang het in de macht blijft van de personen die zich aan die handeling hebben schuldig gemaakt; 3° "piratengroep" : vereniging van meer dan twee personen die sinds enige tijd bestaat en die in onderling overleg optreedt om een in artikel 4.5.2.2, § 1 bedoeld misdrijf van piraterij te plegen.
Art. 4.5.2.2. Toepassingsgebied § 1. Als een misdrijf van piraterij wordt beschouwd één van de volgende handelingen : 1° iedere onwettige daad van geweld, bedreiging, aanhouding of plundering die door de bemanning of de passagiers van een particulier schip voor persoonlijke doeleinden wordt gepleegd en die is gericht : i) in volle zee, tegen een ander schip of tegen personen of goederen aan boord van een zodanig schip; ii) tegen een ander schip, personen of goederen aan boord op een plaats die buiten de rechtsmacht van enige Staat valt; 2° iedere vrijwillige deelneming aan het gebruik van een schip met kennis van de feiten die het schip tot piratenschip maken;3° iedere poging, iedere voorbereidende handeling of iedere opruiing tot of opzettelijke vergemakkelijking van een onder 1° of 2° omschreven handeling. § 2. De daden van piraterij, zoals omschreven in paragraaf 1, bedreven door een oorlogsschip of staatsschip waarvan de bemanning heeft gemuit en het beheer van het schip heeft overgenomen, worden gelijkgesteld met daden bedreven door een particulier schip. § 3. De in paragrafen 1 en 2 bedoelde daden die in een andere maritieme zone dan de volle zee gepleegd worden, worden gelijkgesteld met daden van piraterij als bedoeld in paragrafen 1 en 2, in de mate bedoeld in het internationaal recht.
Art. 4.5.2.3. Sancties § 1. Iedere persoon die een in artikel 4.5.2.2, 1° of 2° bedoeld misdrijf van piraterij heeft gepleegd, wordt gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar.
Iedere persoon die een in artikel 4.5.2.2, 3°, bedoeld misdrijf van piraterij heeft gepleegd, wordt gestraft met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar. § 2. Iedere persoon die deelneemt aan enige activiteit van een piratengroep, met inbegrip van het verstrekken van gegevens of materiële middelen aan de piratengroep of het in enigerlei vorm financieren van enige activiteit van de piratengroep, terwijl hij weet ervan heeft dat zijn deelname bijdraagt tot het plegen van een misdrijf van piraterij, wordt gestraft met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar.
Ieder leidend persoon van de piratengroep wordt gestraft met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar. § 3. De in paragraaf 1 bedoelde misdrijven worden gestraft met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar, indien het geweld, de bedreiging, de aanhouding of de vernieling hetzij een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid van meer dan vier maanden, hetzij het volledige verlies van het gebruik van een orgaan, hetzij zware verminking ten gevolge hebben.
Dezelfde straf wordt toegepast indien de piraat de personen aan boord heeft onderworpen aan in artikel 417ter, eerste lid, van het Strafwetboek bedoelde handelingen.
De in paragraaf 1 bedoelde misdrijven worden gestraft met opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar indien het geweld, de bedreiging, de aanhouding of de plundering worden toegebracht zonder het oogmerk om te doden, en toch de dood veroorzaken.
De in paragraaf 1 bedoelde misdrijven worden gestraft met levenslange opsluiting indien doodslag of moord werd gepleegd.
De in paragraaf 1 bedoelde misdrijven worden gestraft met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar indien de veiligheid van de scheepvaart of de milieubescherming ernstig in gevaar werd gebracht. § 4. Met uitzondering van de in paragraaf 1, tweede lid, en in paragraaf 2 bedoelde straffen worden de straffen toegepast, zelfs wanneer de voltooiing van de misdaad wordt verhinderd door omstandigheden, onafhankelijk van de wil van de daders.
Art. 4.5.2.4. Bevoegdheden Defensie § 1. De commandanten van Belgische oorlogsschepen of andere Belgische schepen met kentekens waaruit duidelijk blijkt dat zij in dienst zijn van de Staat en die daartoe gemachtigd zijn, zijn onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, bevoegd om elke preventie-, controle- en dwangmaatregel te nemen teneinde daden van piraterij bedoeld in de artikelen 4.5.2.2 en 4.5.2.3 te voorkomen of te doen stoppen. § 2. Zij kunnen : - schepen individueel of in konvooi begeleiden; - misdrijven van piraterij opsporen en ze vaststellen in processen-verbaal die gelden tot bewijs van het tegendeel; - zich te allen tijde aan boord begeven van schepen die het voorwerp zijn van daden van piraterij, alsook van deze die ervan worden verdacht aan dergelijke daden deel te nemen of zich voorbereiden om eraan deel te nemen. Te dien einde hebben ze het recht de overlegging van alle scheepspapieren en alle bewijsstukken te eisen en deze te controleren. Indien de verdenkingen blijven bestaan, kunnen zij zich in alle lokalen en plaatsen aan boord begeven; - een Belgisch militair beschermingsteam aan boord van een burgerschip brengen; - een piratenschip of een schip dat na een daad van piraterij is overmeesterd en zich in de macht van de piraten bevindt, in beslag nemen, evenals de goederen aan boord; - alle documenten en alles wat dienen kan om de waarheid aan de dag te brengen aan boord van een piratenschip in beslag nemen. § 3. Als de toegang aan boord geweigerd werd of feitelijk onmogelijk bleek te zijn, kan de commandant van paragraaf 1 bedoelde schip het bevel geven tot koerswijziging van het verdachte schip, dat met voldoende redenen van een misdrijf van piraterij wordt verdacht, naar een geschikte plaats of haven. Deze koerswijziging gebeurt op kosten en op risico van de personen die het bevel hebben van het schip dat zijn koers moet wijzigen.
Tijdens de doorvaart die volgt op de beslissing tot koerswijziging, kan de commandant de nodige en passende dwangmaatregelen nemen met het oog op het vrijwaren van het schip en zijn lading en van de veiligheid van de personen aan boord. § 4. In de in dit artikel bedoelde gevallen, indien de personen die het daadwerkelijke bevel van het schip hebben, dat ervan verdacht wordt gebruikt te worden voor het plegen van een misdrijf moet zij of het voorwerp ervan te zijn, het aan boord laten komen of de koerswijziging uitdrukkelijk of feitelijk weigeren, kan de commandant van paragraaf 1 bedoelde schip, na waarschuwingen, overgaan tot dwangmaatregelen tegen dit schip daaronder begrepen, indien nodig, het gebruik van geweld.
Art. 4.5.2.5. Bevoegdheden van de kapitein Onverminderd de bevoegdheden van de commandanten bedoeld in artikel 4.5.2.4, § 1, en van de officieren van gerechtelijke politie : 1° stellen de kapiteins van schepen die gemachtigd zijn de Belgische vlag te voeren en die rechtstreeks bij piraterij betrokken zijn, misdrijven van piraterij aan boord van het schip vast in processen-verbaal, die gelden tot bewijs van het tegendeel;indien de kapitein niet de Belgische nationaliteit heeft, kan het proces-verbaal in het Engels worden opgesteld; 2° kunnen de kapiteins van schepen die gemachtigd zijn de Belgische vlag te voeren en die rechtstreeks bij piraterij betrokken zijn alles aan boord van het schip wat kan dienen als bewijs van piraterij in beslag nemen. Art. 4.5.2.6. Strafwetboek Alle bepalingen van Boek 1 van het Strafwetboek, zonder uitzondering van HOOFDSTUK VII en van artikel 85, zijn van toepassing op de in dit hoofdstuk bedoelde misdrijven. Art. 4.5.2.7. Vrijheidsberoving § 1. De persoon die op heterdaad wordt betrapt bij piraterij in de zin van de artikelen 4.5.2.2 en 4.5.2.3 of tegen wie ernstige aanwijzingen van schuld met betrekking tot een dergelijk misdrijf bestaan, kan van zijn vrijheid worden beroofd hetzij op initiatief van de commandant van een schip bedoeld in artikel 4.5.2.4, § 1, hetzij op initiatief van de commandant van een Belgisch militair beschermingsteam aan boord van een burgerschip, hetzij op initiatief van de kapitein van een schip dat de Belgische vlag voert en dat rechtsreeks betrokken is bij een daad van piraterij. De commandant dan wel de kapitein maakt een proces-verbaal op met nauwkeurige opgave van de omstandigheden waarin de vrijheidsberoving tot stand is gekomen, met inbegrip van het precieze uur ervan. § 2. De commandant dan wel de kapitein brengt de federale procureur onmiddellijk op de hoogte van de vrijheidsberoving door middel van de snelste communicatiemiddelen. De commandant dan wel de kapitein voert de bevelen van deze magistraat uit, zowel wat de vrijheidsberoving als wat de uit te voeren taken betreft. § 3. De vrijheidsberoving mag in geen geval langer dan achtenveertig uur duren. De federale procureur moet de vrijheidsberoving binnen achtenveertig uur bevestigen. Bij gebreke daarvan wordt de betrokkene in vrijheid gesteld. Van de beslissing van de federale procureur wordt onverwijld kennis gegeven aan de betrokkene door de commandant dan wel door de kapitein. § 4. De commandant dan wel de kapitein maakt een proces-verbaal van de vrijheidsberoving op. Dit proces-verbaal vermeldt het precieze uur van de vrijheidsberoving, de beslissing van de federale procureur met betrekking tot deze vrijheidsberoving, alsook het precieze uur waarop de betrokkene in kennis is gesteld van de beslissing van de federale procureur. § 5. Indien de federale procureur van oordeel is dat een wegens daden van piraterij van zijn vrijheid beroofde persoon onder aanhoudingsbevel zou moeten worden geplaatst, vordert hij dit van de onderzoeksrechter die een voorlopig aanhoudingsbevel kan uitvaardigen.
Het voorlopig aanhoudingsbevel moet worden uitgevaardigd binnen achtenveertig uur na de initiële vrijheidsberoving en is tot achtenveertig uur na de aankomst van de gedetineerde op het grondgebied van het Rijk en ten hoogste een maand geldig.
Het verhoor van de van zijn vrijheid beroofde persoon kan gebeuren door middel van radio, telefoon, audiovisuele of andere technische middelen die een rechtstreekse overbrenging van de stem tussen de onderzoeksrechter en de verdachte, mogelijk maken en de vertrouwelijkheid van hun gesprek waarborgen.
Indien het verhoor van de van zijn vrijheid beroofde persoon onmogelijk is ingevolge uitzonderlijke omstandigheden, moet de onderzoeksrechter de personen verhoren die de ten laste gelegde feiten met betrekking tot deze persoon, kunnen uiteenzetten.
Al de in deze paragraaf bedoelde elementen, met inbegrip van de eventuele uitzonderlijke omstandigheden die het verhoor van de betrokken persoon onmogelijk hebben gemaakt, worden vermeld in het proces-verbaal van verhoor.
Van de beslissing van de onderzoeksrechter wordt onverwijld kennis gegeven aan de betrokkene door de commandant dan wel de kapitein en, zodra mogelijk, wordt hem een afschrift van het voorlopig aanhoudingsbevel bezorgd. De commandant dan wel de kapitein vermeldt in een proces-verbaal het precieze uur waarop de betrokkene in kennis is gesteld van de beslissing van de onderzoeksrechter en het precieze uur van de afgifte van het afschrift van het voorlopig aanhoudingsbevel. § 6. Ingeval de vervolging in België wordt ingesteld, wordt de verdachte zo spoedig als de omstandigheden het mogelijk maken naar België overgebracht.
Binnen achtenveertig uur na zijn aankomst op het grondgebied van het Rijk, moet hij fysiek voor de onderzoeksrechter verschijnen en ondervraagd worden. De onderzoeksrechter gaat na of de in paragraaf 5, eerste lid, bedoelde termijnen van achtenveertig uur na de aankomst van de gedetineerde op het grondgebied van het Rijk en van ten hoogste een maand werden nageleefd. Bij gebrek aan verhoor binnen de achtenveertig uur of in geval van niet-naleving van de in de paragraaf 5, eerste lid, bedoelde termijnen wordt de verdachte in vrijheid gesteld.
Indien de onderzoeksrechter oordeelt dat de hechtenis moet worden gehandhaafd, vaardigt hij een aanhoudingsbevel uit overeenkomstig artikel 16 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis. § 7. Indien de kapitein niet de Belgische nationaliteit heeft, kunnen de bij dit artikel bedoelde processen-verbaal in het Engels gesteld worden.
Art. 4.5.2.8. Vervolging § 1. De piraterij inbreuken bedoeld in de artikelen 4.5.2.2 en 4.5.2.3 aan boord van een Belgisch schip worden geacht te zijn gepleegd op het grondgebied van het Rijk. § 2. De federale procureur is bevoegd om in België elke persoon te vervolgen die zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan het misdrijf van piraterij bedoeld in de artikelen 4.5.2.2 en 4.5.2.3, wanneer de feiten tegen een Belgisch schip zijn gepleegd of wanneer de verdachten werden aangehouden overeenkomstig artikel 4.5.2.7 door Belgische militairen of door andere Belgische schepen met kentekens waaruit duidelijk blijkt dat zij in dienst zijn van de Staat en die daartoe gemachtigd zijn, of door een Belgisch militair beschermingsteam aan boord van een burgerschip, of door een schip dat de Belgische vlag voert en dat rechtsreeks betrokken is bij het in de artikelen 4.5.2.2 en 4.5.2.3 bedoeld misdrijf. § 3. De in paragraaf 2 bedoelde vervolgingen kunnen plaatsvinden, zelfs indien de persoon niet wordt gevonden op het grondgebied van het Rijk. § 4. De federale procureur oordeelt over de opportuniteit van de vervolging, rekening houdend met de concrete omstandigheden van de zaak.
Voor zover dit rechtscollege de kenmerken van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en billijkheid vertoont, zoals inzonderheid kan blijken uit de relevante internationale verbintenissen waardoor België en de Staat van dit rechtscollege gebonden zijn, kan hij beslissen dat deze zaak, in het belang van een goede rechtsbedeling en met eerbiediging van de internationale verplichtingen van België, aanhangig zou moeten worden gemaakt : - hetzij bij het rechtscollege van de vlaggenstaat van het schip waartegen de feiten zijn gepleegd; - hetzij bij het rechtscollege van de Staat waarvan de dader een onderdaan is of van de plaats waar hij kan worden gevonden; - hetzij bij het rechtscollege van een derde Staat, zulks zodra de voorwaarden van deze overdracht met deze Staat zijn vastgesteld op een wijze die in overeenstemming is met het toepasselijk internationaal recht. § 5. De burgerlijke partijstellingen zijn slechts ontvankelijk na de beslissing van de federale procureur om de strafvordering uit te oefenen. § 6. De rechtscolleges te Brussel zijn uitsluitend bevoegd om kennis te nemen van de in de artikelen 4.5.2.2 en 4.5.2.3 bedoelde misdrijven. HOOFDSTUK 3. - WIJZIGINGSBEPALINGEN Afdeling 1. - Wijziging van de voorafgaande titel van het Wetboek van
Strafvordering
Art. 3.In artikel 21, eerste lid, 1°, tweede streepje, van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering, ingevoegd bij de wet van 30 mei 1961 en vervangen bij de wet van 5 februari 2016, worden de woorden "34, 35, 68, derde lid, 69, tweede en derde lid, van de wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisscherij of 4, § 3, derde lid, van de wet van 30 december 2009 betreffende de strijd tegen piraterij op zee" vervangen door de woorden "of 4.5.2.2, § 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek, of de misdaden omschreven in artikel 4.5.2.1 van het Belgisch Scheepvaartwetboek in de omstandigheden bedoeld in artikel 4.5.2.2, § 1, derde lid, 1° of 2°, of § 1, vierde lid, van het Belgisch Scheepvaartwetboek, of medeplichtigheid aan de misdaad omschreven in artikel 4.5.2.2, § 1, van het Belgisch Scheepvaartwetboek". Afdeling 2. - Wijziging van het Burgerlijk Wetboek
Art. 4.Artikel 531 van het Burgerlijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 5 mei 2014, wordt aangevuld met een lid, luidende : "Dit artikel is niet van toepassing op schepen in de zin van het Belgisch Scheepvaartwetboek.".
Art. 5.Artikel 1781 van afdeling II van hoofdstuk III van titel VIII van boek III van het Burgerlijk Wetboek opgeheven bij wet van 10 juli 1883, wordt hersteld als volgt : "art. 1781. Deze afdeling is niet van toepassing op vervoerovereenkomsten die worden beheerst door het Belgisch Scheepvaartwetboek.".
Art. 6.In artikel 1964 van het Burgerlijk Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden "De bodemerij," opgeheven;2° het derde lid wordt opgeheven.
Art. 7.Artikel 11 van de hypotheekwet van 16 december 1851 wordt opgeheven.
Art. 8.Artikel 81ter van de hypotheekwet van 16 december 1851, ingevoegd bij de wet van 19 april 2014, wordt aangevuld met een lid, luidende : "Onverminderd de bepalingen van het Belgisch Scheepvaartwetboek, is deze afdeling eveneens van toepassing op alle schuldvorderingen gewaarborgd door een scheepshypotheek." Afdeling 3. - Wijziging van het Strafwetboek
Art. 9.In artikel 137, § 2 van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 19 december 2003 en gewijzigd bij de wetten van 30 december 2009 en 18 februari 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 4°, worden de woorden "in artikel 15 van de wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisserij" vervangen door de woorden "in artikel 2.4.5.6 van het Belgisch Scheepvaartwetboek"; 2° de bepaling onder 6° wordt vervangen als volgt : "de misdrijven van piraterij en daarmee gelijkgestelde daden bedoeld in artikel 4.5.2.2 en 4.5.2.3 van het Belgisch Scheepvaartwetboek;"; 3° in de bepaling onder 8° worden de woorden "en in artikel 14 van de wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisserij" vervangen door de woorden "en in artikel 2.4.5.5 van het Belgisch Scheepvaartwetboek in de omstandigheden bedoeld in artikel 4.1.2.17, § 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek".
Art. 10.In artikel 546/1 van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 20 mei 2016, worden de woorden "artikel 5, 6° en 7° van de wet van 5 februari 2007 betreffende de maritieme beveiliging of in een onroerend dan wel roerend goed binnen de grenzen van een haven in de zin van dezelfde wet" vervangen door de woorden "artikel 2.5.2.2, 3° en 4° van het Belgisch Scheepvaartwetboek of in een onroerend dan wel roerend goed binnen de grenzen van een haven in de zin van artikel 2.5.2.3 van het Belgisch Scheepvaartwetboek". Afdeling 4. - Wijziging van de uitleveringswet van 15 maart 1874
Art. 11.In artikel 5bis van de uitleveringswet van 15 maart 1874, ingevoegd bij de wet van 28 juni 1899 en gewijzigd bij de wet van 5 mei 2014, worden de woorden "artikel 78 van de wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisserij" vervangen door de woorden "artikel 4.2.3.2, § 2, van het Belgisch Scheepvaartwetboek". Afdeling 5. - Wijziging van het wetboek van bepaalde voorrechten op
zeeschepen en diverse bepalingen
Art. 12.Artikel 2 van het Wetboek van bepaalde voorrechten op zeeschepen en diverse bepalingen wordt opgeheven.
Art. 13.De artikelen 8 tot 22 van hetzelfde wetboek worden opgeheven.
Art. 14.In artikel 23 van boek II van hetzelfde wetboek, vervangen bij de wet van 28 november 1928 en gewijzigd bij de wetten van 11 april 1989 en 21 oktober 1997 en bij de koninklijke besluiten van 31 maart 1987 en 10 mei 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden "Bevoorrechte schuldvorderingen op het zeeschip, op de vracht voor de reis tijdens welke zij ontstaan zijn, en op het toebehoren van schip en vracht na de aanvang van de reis verkregen, zijn alleen" vervangen door de woorden "Met een scheepsvoorrangsrecht in de zin van artikel 2.2.5.11 ou 3.2.3.11 van het Belgisch Scheepvaartwetboek dan wel een scheepsvoorrecht in de zin van artikel 2.2.5.14 of 3.2.3.14 van het Belgisch Scheepvaartwetboek zijn bekleed". 2° in paragraaf 1, 1° worden de woorden "de aan de Staat verschuldigde gerechtskosten en de andere kosten in het gemeenschappelijk belang van de schuldeisers gemaakt voor het behoud van het schip of voor de verkoop en de verdeling van de opbrengst;" en de woorden ", de kosten van bewaking en behoud sinds het schip in de laatste haven is binnengelopen" opgeheven; 3° in paragraaf 1 worden de bepalingen onder 2°, 2° bis en 3° opgeheven;4° in paragraaf 1, 4° worden de woorden "wegens aanvaring of andere scheepvaartongevallen, alsmede" en de woorden "wegens lichamelijk letsel aan passagiers en schepelingen, wegens verlies of beschadiging van lading of bagage" opgeheven;5° in paragraaf 1 wordt de bepaling onder 5° opgeheven;6° paragraaf 2 wordt opgeheven.
Art. 15.De artikelen 24 tot 190 van boek II van hetzelfde wetboek worden opgeheven.
Art. 16.In artikel 191 van boek II van hetzelfde wetboek, gewijzigd bij de wet van 25 juni 1992, worden de woorden "- het op bodemerij gegeven geld en de bodemerijpremie;" opgeheven.
Art. 17.Artikel 199 van boek II van hetzelfde wetboek wordt opgeheven.
Art. 18.De artikelen 251 tot 275 van boek II van hetzelfde wetboek worden opgeheven.
Art. 19.Artikel 278 van boek II van hetzelfde wetboek, vervangen bij de wet van 12 augustus 1911 en gewijzigd bij de wet van 21 oktober 1997, wordt opgeheven. Afdeling 6. - Wijziging van het Wetboek diverse rechten en taksen
Art. 20.In artikel 176/2, 10°, van het Wetboek diverse rechten en taksen, ingevoegd bij wet van 24 december 1963 en vervangen bij wet van 5 juli 1998, worden de woorden "de cascoverzekeringen van zeeschepen en van vaartuigen die als dusdanig beschouwd worden door artikel 1 van boek II van het Wetboek van koophandel, de cascoverzekeringen van binnenschepen en van met binnenschepen gelijkgestelde vaartuigen door artikel 271 van boek II van hetzelfde Wetboek" vervangen door de woorden "de cascoverzekeringen van schepen in de zin van het Belgisch Scheepvaartwetboek die voor winstgevende scheepvaartverrichtingen worden gebruikt". Afdeling 7. - Wijziging van de wet van 5 juni 1928 houdende herziening
van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisscherij
Art. 21.In artikel 1 van de wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisscherij wordt het tweede lid opgeheven.
Art. 22.Artikel 2 van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art. 23.In artikel 3 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid wordt opgeheven;2° in het zesde lid worden de woorden "de artikelen 19, 20, 23, 32, 33, 41, 43, 44, 45bis, § 4, 46, § 3, 47, 57, 60 en 61" vervangen door de woorden "artikel 57".
Art. 24.In artikel 4 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 21 oktober 1997, worden de woorden "scheepsgezellen" : zij die op de monsterrol ingeschreven zijn, officieren uitgezonderd; "passagiers" : zij die, zonder lid te zijn van de bemanning, aan boord zijn toegelaten om de reis mee te maken; "opvarenden" : de schepelingen en de passagiers; "aan boord" : op het schip met inbegrip van zijn vaste of niet vaste middelen tot verbinding met de wal; "in het buitenland" en "vreemde havens" : elke buiten het Rijk gelegen plaats; "Rijk" en "wateren of havens van het Rijk" : België en de Belgische wateren of havens" opgeheven.
Art. 25.De artikelen 5 en 6 van dezelfde wet worden opgeheven.
Art. 26.De artikelen 9 tot 51 van dezelfde wet worden opgeheven.
Art. 27.Artikel 52 van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidende : "Dit artikel is niet van toepassing op de federale wetten en verordeningen inzake zeevaartpolitie.".
Art. 28.Artikel 53 van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidende : "Dit artikel is niet van toepassing op de federale wetten en verordeningen inzake zeevaartpolitie".
Art. 29.Artikel 55 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 3 mei 1999, wordt opgeheven.
Art. 30.In artikel 56 van dezelfde wet worden de woorden "in de artikelen 52 en 55" vervangen door de woorden "in artikel 52".
Art. 31.De artikelen 58 tot 66 van dezelfde wet worden opgeheven.
Art. 32.In artikel 67, gewijzigd bij de wet van 5 februari 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "kapitein of de" opgeheven;2° het tweede lid wordt opgeheven.
Art. 33.De artikelen 68 tot 72 van dezelfde wet worden opgeheven.
Art. 34.Artikel 73 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 13 september 1974, wordt vervangen als volgt : "
Art. 73.Artikel 4.3.3.2, paragrafen 1, 2 en 4, en artikel 4.3.3.3 van het Belgisch Scheepvaartwetboek zijn op een in deze wet omschreven misdaad of wanbedrijf van overeenkomstige toepassing".
Art. 35.De artikelen 74 tot 76 van dezelfde wet worden opgeheven.
Art. 36.In artikel 77, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden "een misdaad of een wanbedrijf" vervangen door de woorden "een in deze wet omschreven misdaad of wanbedrijf".
Art. 37.Artikel 78 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 21 oktober 1997 en 3 mei 1999, wordt vervangen als volgt : "
Art. 78.Onder voorbehoud van de artikelen 77 en 81, is artikel 4.2.3.2. van het Belgisch Scheepvaartwetboek op een in deze wet omschreven misdaad of wanbedrijf van overeenkomstige toepassing."
Art. 38.De artikelen 79 en 80 van dezelfde wet worden opgeheven.
Art. 39.In artikel 81 van dezelfde wet worden het tweede en het derde lid opgeheven.
Art. 40.Artikel 82 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 3 mei 1999, wordt vervangen als volgt : "
Art. 82.De artikelen 4.3.3.6. en 4.3.3.7 van het Belgisch Scheepvaartwetboek zijn op een in deze wet omschreven misdaad of wanbedrijf van overeenkomstige toepassing."
Art. 41.Artikel 83 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 3 mei 1999, wordt opgeheven.
Art. 42.In artikel 84 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "de scheepvaartmisdrijven" vervangen door de woorden "de in deze wet omschreven scheepvaartmisdrijven";2° het tweede lid wordt opgeheven.
Art. 43.De artikelen 85 en 86 van dezelfde wet worden opgeheven.
Art. 44.In artikel 87 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "Scheepvaartmisdaden en scheepvaartwanbedrijven" vervangen door de woorden" De in deze wet omschreven scheepvaartmisdaden en scheepvaartwanbedrijven";2° het tweede lid wordt opgeheven. Afdeling 8. - Wijziging van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der
talen in gerechtszaken
Art. 45.In de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken wordt een artikel 39bis ingevoegd, luidende : "In betwiste zaken die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de in het Belgisch Scheepvaartwetboek geregelde aangelegenheden en geen strafzaken zijn : 1° kunnen in het Engels gestelde rechtsbronnen en overtuigingstukken worden overgelegd, in welk geval de rechter, in afwijking van artikel 8, hiervan niet de vertaling in de taal der rechtspleging kan bevelen;2° kunnen in de akten van rechtspleging aanhalingen uit in het Engels gestelde rechtsbronnen en overtuigingsstukken, alsmede Engelse vaktermen worden opgenomen. Afdeling 9. - Wijziging van het Gerechtelijk Wetboek
Art. 46.In artikel 144quater van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 5 augustus 2003 en gewijzigd bij de wet van 30 december 2009, worden de woorden "de artikelen 3 en 4 van de wet van 30 december 2009 betreffende de strijd tegen piraterij op zee" vervangen door de woorden "de artikelen 4.5.1.1. en 4.5.2.2. van het Belgisch Scheepvaartwetboek".
Art. 47.In artikel 516 van hetzelfde wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het vierde lid, vervangen door de wet van 25 april 2014, wordt vervangen als volgt : "De gerechtsdeurwaarders met kantoor in de gerechtelijke arrondissementen van Antwerpen en West-Vlaanderen zijn bevoegd om hun ambt uit te oefenen in de territoriale zee bedoeld bij artikel 1 van de wet van 6 oktober 1987 tot vaststelling van de breedte van de territoriale zee van België, en in de exclusieve economische zone, bedoeld in artikel 2 van de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee."; 2° tussen het vierde en het vijfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende : "In scheepvaartzaken zijn de gerechtsdeurwaarders met kantoor in de gerechtelijke arrondissementen van Antwerpen en Oost-Vlaanderen gelijkelijk bevoegd om hun ambt uit te oefenen in het Linkerscheldeoevergebied, bedoeld in artikel 1 van de wet van 19 juni 1978 betreffende het beheer van het Linkerscheldeoevergebied ter hoogte van Antwerpen en houdende maatregelen voor het beheer en de exploitatie van de haven van Antwerpen, gelegen binnen het arrondissement Oost-Vlaanderen."
Art. 48.In artikel 569 van hetzelfde wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 april 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de bepalingen onder 18°, 21°, 28°, 40° en 42° opgeheven;2° in het tweede lid worden de woorden "21°, 28° " en de woorden "en in het geval onder het eerste lid, 18°, 40° en 42°, die te Antwerpen" opgeheven.
Art. 49.In artikel 574 van hetzelfde wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 maart 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 7° worden de woorden "inzake zee- en binnenvaart" vervangen door de woorden "in scheepvaartzaken"; 2° het eerste lid wordt aangevuld met de bepalingen onder 20°, 21°, 22°, 23° en 24°, luidende : "20° van de in artikel 2.7.3.1, paragrafen 1 en 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek bedoelde vorderingen; 21° van de in artikel 2.7.3.9 van het Belgisch Scheepvaartwetboek bedoelde vorderingen; 22° van de in artikel 2.7.3.15, paragrafen 1 en 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek bedoelde vorderingen; 23° van de vorderingen ingesteld krachtens de bepalingen van artikel 2.7.3.20 van het Belgisch Scheepvaartwetboek; 24° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van beslissingen genomen door de bevoegde instantie bedoeld in artikel 2.7.4.4, § 1, van het Belgisch Scheepvaartwetboek overeenkomstig artikel 2.7.4.5, § 1, en artikel 2.7.4.7 van het Belgisch Scheepvaartwetboek."; 3° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : "In de gevallen onder het eerste lid, 20°, 21°, 22°, 23° en 24°, is alleen de ondernemingsrechtbank te Antwerpen bevoegd."
Art. 50.In artikel 585 van hetzelfde wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 december 2016, wordt de bepaling onder 8° opgeheven.
Art. 51.In artikel 588 van hetzelfde wetboek, laatstelijk gewijzigd bij wet van 25 december 2016, worden de bepalingen onder 8° en 9° vervangen als volgt : 9° op de vorderingen ingesteld overeenkomstig artikel 2.3.2.48 of 3.3.3.18 van het Belgische Scheepvaartwetboek;".
Art. 52.In hetzelfde wetboek wordt een artikel 622bis ingevoegd, luidende : "
Art. 622bis.§ 1. In scheepvaartzaken zijn de rechters van de arrondissementen Antwerpen en West-Vlaanderen gelijkelijk bevoegd in de territoriale zee, bedoeld in artikel 1 van de wet van 6 oktober 1987 tot bepaling van de breedte van de territoriale zee van België, en in de exclusieve economische zone, bedoeld in artikel 2 van de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee. § 2. In scheepvaartzaken zijn de rechters van de arrondissementen Antwerpen en Oost-Vlaanderen gelijkelijk bevoegd in het deel van het Linkerscheldeoevergebied, bedoeld in artikel 1 van de wet van 19 juni 1978 betreffende het beheer van het Linkerscheldeoevergebied ter hoogte van Antwerpen en houdende maatregelen voor het beheer en de exploitatie van de haven van Antwerpen, dat is gelegen binnen het arrondissement Oost-Vlaanderen." .
Art. 53.Aan artikel 627 van hetzelfde wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 10° worden de woorden "of in de exclusieve economische zone" ingevoegd tussen de woorden "in de territoriale zee" en "of in open zee"; 2° de bepaling onder 10° wordt aangevuld met de volgende zin : "Bij wijze van uitzondering op het voorgaande is uitsluitend de voorzitter van de ondernemingsrechtbank te Antwerpen bevoegd wanneer de fondsvorming geschiedt op grond van het Internationaal Verdrag van 1992 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor olieverontreinigingsschade."; 3° de bepaling onder 11° wordt opgeheven.
Art. 54.In artikel 633 van hetzelfde wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, vervangen bij artikel 20 van de wet van 30 december 2009, wordt aangevuld met een lid, luidende : "Inzake een bewarend beslag op een schip is de bevoegde rechter die van de plaats waar het schip zich bevindt of verwacht wordt."; 2° in paragraaf 2, vervangen bij artikel 20 van de wet van 30 december 2009 en gewijzigd bij de wet van 1 december 2013, wordt het derde lid opgeheven.
Art. 55.In artikel 1037 van hetzelfde wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "zee- en rivierzaken" worden vervangen door het woord "scheepvaartzaken";2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : "De dagvaarding in kort geding bevat de keuze van woonplaats van alle eisers in België.De rechter kan zijn beslissing ambtshalve uitstellen indien de eisers geen woonplaats hebben gekozen totdat de keuze van woonplaats is gedaan.
Verzet of hoger beroep tegen de beschikking in kort geding wordt aan de gekozen woonplaats betekend door middel van een deurwaardersexploot. Het eerste lid is op het verzet en het hoger beroep tegen de beschikking in kort geding van overeenkomstige toepassing."
Art. 56.In artikel 1253sexies, § 1, van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij de wet van 14 juli 1976 en gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, worden de woorden " en, voor de zeeschepen, hun naam en andere kenmerken bepaald in artikel 227bis, § 2, 1° en 2°, van het Wetboek van Koophandel" vervangen door de woorden "en, voor de schepen, de in artikel 2.1.27 van het Belgisch Scheepvaartwetboek bedoelde vermeldingen".
Art. 57.Artikel 1467 van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt : "
Art. 1467.Het bewarend beslag op schepen wordt in het bijzonder geregeld in het Belgisch Scheepvaartwetboek".
Art. 58.De artikelen 1468 tot 1480 van hetzelfde wetboek worden opgeheven.
Art. 59.In artikel 1493, tweede lid, van hetzelfde wetboek worden de woorden "en bewarend beslag op zeeschepen en binnenschepen" en de woorden "of van de inschrijving" opgeheven.
Art. 60.In artikel 1497 van hetzelfde wetboek wordt het tweede lid vervangen als volgt : "Wanneer bewarend beslag op onroerend goed omgezet wordt in uitvoerend beslag, geldt de overschrijving van het bevel voorafgaand aan de tenuitvoerlegging, voor de toepassing van hoofdstuk VI van deze titel, als overschrijving van het exploot van uitvoerend beslag. Dat bevel moet ten laatste binnen vijftien dagen worden overgeschreven op het bevoegde hypotheekkantoor en de nauwkeurige aanduiding bevatten van de overschrijving van het bewarend beslag dat in uitvoerend beslag is omgezet." .
Art. 61.Artikel 1545 van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt : "
Art. 1545.Het uitvoerend beslag op schepen wordt in het bijzonder geregeld in het Belgisch Scheepvaartwetboek".
Art. 62.De artikelen 1546 tot 1559 van hetzelfde wetboek worden opgeheven.
Art. 63.De artikelen 1655 tot 1675 van hetzelfde wetboek worden opgeheven. Afdeling 10.- Wijziging van de wet van 18 februari 1969 betreffende de
maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over zee, over de weg, de spoorweg of de waterweg.
Art. 64.In artikel 1 van de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over zee, over de weg, de spoorweg of de waterweg worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid, ingevoegd bij de wet van 28 juli 1987, worden de woorden "artikel 87 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, goedgekeurd bij de wet van 2 december 1957" vervangen door de woorden "artikel 103 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie"; 2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : "Deze wet is niet van toepassing op de aangelegenheden die worden beheerst door artikel 1.1.2.4 van het Belgisch Scheepvaartwetboek.". Afdeling 11. - Wijziging van de wet van 1 april 1969 tot instelling
van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden
Art. 65.In artikel 7, § 1, zesde lid van de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden worden de woorden "het enige hun toebehorende binnenschip, als bedoeld in artikel 271, eerste lid, van Boek II van het Wetboek van Koophandel" vervangen door de woorden "het enige hun toebehorende binnenschip in de zin van het Belgisch Scheepvaartwetboek". Afdeling 12. - Wijziging van de wet van 5 juni 1972 op de veiligheid
van de vaartuigen
Art. 66.In artikel 1 van de wet van 5 juni 1972 op de veiligheid van de vaartuigen, vervangen bij de wet van 22 januari 2007, wordt de bepaling onder 3° opgeheven.
Art. 67.De artikelen 2 tot 17 van dezelfde wet worden opgeheven.
Art. 68.Artikel 17quater van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 januari 2007, wordt opgeheven.
Art. 69.In artikel 18 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 22 januari 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "de artikelen 17 en 17decies" vervangen door de woorden "artikel 17decies" en worden de woorden "de artikelen 14, 17 en 17octies" vervangen door de woorden "artikel 17octies";2° in het tweede lid worden de woorden "door de aanvrager of de houder van het certificaat en, in de gevallen van retentie, verbod tot afvaart of weigering van toegang tot een Belgische haven," opgeheven.
Art. 70.Artikel 29 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 13 juni 2014, wordt opgeheven.
Art. 71.In artikel 32bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 januari 2007, worden de woorden "3°, 4°, 5° en 6° " vervangen door het woord "4° ". Afdeling 13. - Wijziging van de wet van 24 november 1975 houdende
goedkeuring en uitvoering van het Verdrag inzake de internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, 1972, bijgevoegd Reglement en zijn Bijlagen, opgemaakt te Londen op 20 oktober 1972
Art. 72.In artikel 2 van de wet van 24 november 1975 houdende goedkeuring en uitvoering van het Verdrag inzake de internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, 1972, bijgevoegd Reglement en zijn Bijlagen, opgemaakt te Londen op 20 oktober 1972 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de paragrafen 1 tot 3 worden opgeheven;2° in paragraaf 4 worden de woorden "de Belgische territoriale zee en" opgeheven.
Art. 73.In artikel 3 van dezelfde wet worden de woorden "het bij artikel 1 bedoelde verdrag en toegevoegd reglement," opgeheven. Afdeling 14. - Wijziging van de algemene wet van 18 juli 1977 inzake
douane en accijnzen
Art. 74.In artikel 136 van de algemene wet van 18 juli 1977 inzake douane en accijnzen, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1989, 27 december 1993 en 12 mei 2014, wordt het tweede lid vervangen als volgt : "Dit voorrecht hoort bij de reeks van deze opgesomd in de artikelen 19 en 20 van de wet van 16 december 1851 tot herziening van de rechtsregeling der hypotheken en in artikel 2.2.5.14 van het Belgisch Scheepvaartwetboek en neemt rang onmiddellijk na deze van de Staat voor de verschuldigde rechten en taksen of, bij ontstentenis van dergelijke voorrechten, achteraan de reeks." .
Art. 75.In artikel 313, § 1, eerste lid, 2° van dezelfde wet, vervangen bij wet van 22 december 1989 en gewijzigd bij wet van 27 december 1993, worden de woorden "en in artikel 23 van Boek II van het Wetboek van Koophandel" vervangen door de woorden "en in artikel 2.2.5.14 van het Belgisch Scheepvaartwetboek". Afdeling 15.- Wijziging van de wet van 3 juli 1978 betreffende de
arbeidsovereenkomsten
Art. 76.In hoofdstuk I van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten worden de artikelen 15bis en 15ter ingevoegd, luidende : "
Art. 15bis.De beperking van aansprakelijkheid van scheepseigenaars zoals voorzien in afdeling 2 van hoofdstuk 2 van titel 3 van boek 2 en hoofdstuk 3 van titel 3 van boek 3 van het Belgisch Scheepvaartwetboek is niet van toepassing op de schuldvorderingen welke voor de aan boord van een schip tewerkgestelde werknemer voortvloeien uit de bepalingen van deze wet.
Art. 15ter.De schuldvorderingen van de aan boord van een schip tewerkgestelde werknemer die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst zijn op het schip bevoorrecht onder de voorwaarden bepaald in hoofdstuk 5 van titel 2 van boek 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek.". Afdeling 16. - Wijziging van de wet van 11 april 1989 houdende
goedkeuring en uitvoering van diverse Internationale Akten inzake de zeevaart
Art. 77.De artikelen 10 en 11 van de wet van 11 april 1989 houdende goedkeuring en uitvoering van diverse Internationale Akten inzake de zeevaart worden opgeheven.
Art. 78.Artikel 12 van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidende : "In de territoriale zee en de exclusieve economische zone is dit hoofdstuk niet van toepassing op de vaartuigen, wrakken, wrakstukken, gezonken tuigen of voorwerpen die geen aantasting van de bereikbaarheid van de Belgische havens en waterwegen vormen. De bepalingen van dit hoofdstuk doen geen afbreuk aan de bepalingen van het Belgisch Scheepvaartwetboek.".
Art. 79.In artikel 13, zesde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 20 januari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "Bij risico op mogelijke verontreiniging van het mariene milieu van de territoriale zee of de exclusieve economische zone of in" worden vervangen door het woord "In";2° de woorden "deze mariene zones" worden vervangen door de woorden "de territoriale zee of de exclusieve economische zone";3° de woorden "uit het mariene milieu" worden opgeheven;4° de woorden ", behoudens indien het achterlaten door de overheid is vergund met toepassing van de artikelen 25 en 26 van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder rechtsbevoegdheid van België" worden opgeheven.
Art. 80.In artikel 14 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, gewijzigd bij de wet van 20 januari 1999, wordt de bepaling onder e) opgeheven;2° het zesde lid wordt opgeheven.
Art. 81.Artikel 17, § 1, zevende lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 januari 1999, wordt de bepaling onder 5° opgeheven. Afdeling 17. - Wijziging van de organieke wet van 27 december 1990
houdende oprichting van de begrotingsfondsen
Art. 82.In rubriek 25-8 van de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van de begrotingsfondsen worden de woorden "artikel 30 van de wet van 6 april 1995 betreffende de voorkoming van de verontreiniging van de zee door schepen" vervangen door de woorden "artikel 4.1.2.54, § 5 van het Belgisch Scheepvaartwetboek". Afdeling 18.- Wijziging van de wet van 6 augustus 1993 houdende
goedkeuring en uitvoering van het Internationaal Verdrag ter oprichting van een internationaal fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971, en houdende uitvoering van de Protocollen bij dit Verdrag, opgemaakt te Londen op 27 november 1992 en 16 mei 2003
Art. 83.De artikelen 2 tot 12 van de wet van 6 augustus 1993 houdende goedkeuring en uitvoering van het Internationaal Verdrag ter oprichting van een internationaal fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971, en houdende uitvoering van de Protocollen bij dit Verdrag, opgemaakt te Londen op 27 november 1992 en 16 mei 2003, vervangen bij de wet van 6 oktober 2005, worden opgeheven. Afdeling 19. - Wijziging van de wet van 20 januari 1999 ter
bescherming van het mariene milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België
Art. 84.In artikel 2 van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 mei 2014, worden de bepalingen onder 15° en 16° vervangen als volgt : "15° "storten" : (i) het zich opzettelijk ontdoen in zee van afval of andere materie vanaf schepen, luchtvaartuigen of offshore-installaties; (ii) het tot zinken brengen of het zich opzettelijk ontdoen in zee van schepen, luchtvaartuigen, offshore-installaties of pijpleidingen; (iii) het in zee achterlaten van offshore-installaties of andere kunstmatige structuren, geheel of gedeeltelijk in situ, met de loutere bedoeling zich ervan te ontdoen.
Onder "storten" wordt niet begrepen : (i) het lozen zoals bedoeld in hoofdstuk 3 van titel 5 van boek 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek, noch het zich overeenkomstig toepasselijke regels van internationaal recht ontdoen van afval of andere materie gepaard gaande met, of voortvloeiende uit, de normale werking van luchtvaartuigen of offshore-installaties; (ii) de plaatsing van materie met een ander doel dan er zich enkel en alleen van te ontdoen, mits deze plaatsing niet strijdig is met het doel van deze wet; 16° "verbranding" : elke opzettelijke verbranding van afval of andere materie op zee met de bedoeling deze thermisch te vernietigen. Onder "verbranding" wordt niet begrepen het lozen door verbranden zoals bedoeld in hoofdstuk 3 van titel 5 van boek 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek, noch de thermische vernietiging, in overeenstemming met toepasselijke regels van internationaal recht, van afval of andere materie die gepaard gaat met, of voortvloeit uit de normale werking van, luchtvaartuigen of offshore-installaties;".
Art. 85.In artikel 21 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, vervangen bij de wet van 21 april 2007, wordt vervangen als volgt : " § 1.De kapitein en de exploitant van een schip dat betrokken is bij een scheepvaartongeval in de zeegebieden dienen dit onverwijld te melden aan de door de Koning aangewezen instantie volgens de modaliteiten voorzien in artikel 2.5.3.8 van het Belgisch Scheepvaartwetboek. Met de exploitant wordt in dit artikel bedoeld de eigenaar van het schip of elke andere organisatie of persoon, zoals de manager of rompbevrachter, die namens de eigenaar de verantwoordelijkheid heeft aanvaard voor de exploitatie van het schip en die bij de aanvaarding van die verantwoordelijkheid de verplichting op zich heeft genomen zich te kwijten van alle bijbehorende taken en verantwoordelijkheden die worden opgelegd door de ISM-Code. De kapitein en de exploitant treffen elke redelijke preventieve maatregel of inperkingsmaatregel."; 2° in paragraaf 2 worden de woorden "De kapitein is" vervangen door de woorden "De kapitein en de exploitant zijn".
Art. 86.In artikel 59 van dezelfde wet wordt paragraaf 3 aangevuld met de woorden "en in hoofdstuk 6 van titel 7 van boek 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek". Afdeling 20. - Wijziging van het Wetboek van Vennootschappen
Art. 87.In artikel 683 van het Wetboek van Vennootschappen worden de woorden "de akten bedoeld in de hoofdstukken II en III van titel I, boek II, van het Wetboek van koophandel en in artikel 272 van boek II van hetzelfde wetboek" vervangen door de woorden "de akten bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 1 van titel 2 van boek 2, hoofdstuk 5 van titel 2 van boek 2, afdeling 2 van hoofdstuk 1 van titel 2 van boek 3 en hoofdstuk 3 van titel 2 van boek 3 van het Belgisch Scheepvaartwetboek". Afdeling 21. - Wijziging van de wet van 3 mei 2003 tot regeling van de
arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst voor de zeevisserij en tot verbetering van het sociaal statuut van de zeevisser
Art. 88.In artikel 50 van de wet van 3 mei 2003 tot regeling van de arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst voor de zeevisserij en tot verbetering van het sociaal statuut van de zeevisser worden de woorden "de artikelen 46 en volgende van Boek II, Titel II van het Wetboek van Koophandel" vervangen door de woorden "afdeling 2 van hoofdstuk 2 van titel 3 van boek 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek".
Art. 89.In artikel 51 van dezelfde wet worden de woorden "artikel 23 van Boek II, Titel I van het Wetboek van Koophandel" vervangen door "hoofdstuk 5 van titel 2 van boek 2 en hoofdstuk 3 van titel 2 van boek 3 van het Belgisch Scheepvaartwetboek". Afdeling 22. - Wijziging van de wet van 16 juli 2004 houdende het
Wetboek van internationaal privaatrecht
Art. 90.In artikel 89 van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht worden de woorden ", schip, boot" opgeheven. Afdeling 23. - Wijziging van de wet van 17 mei 2006 betreffende de
externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten
Art. 91.In artikel 25, § 2, d) van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013 en gewijzigd bij de wetten van 10 april 2014, 1 februari 2016 en 5 februari 2016, wordt de bepaling onder het derde streepje vervangen als volgt "artikel 4.5.2.3 van het Belgisch Scheepvaartwetboek".
Art. 92.In artikel 26, § 2, d) van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013 en gewijzigd bij de wetten van 10 april 2014, 1 februari 2016 en 5 februari 2016, wordt de bepaling onder het derde streepje vervangen als volgt "artikel 4.5.2.3 van het Belgisch Scheepvaartwetboek". Afdeling 24. - Wijziging van de wet van 3 juni 2007 houdende diverse
arbeidsbepalingen
Art. 93.In artikel 70 van de wet van 3 juni 2007 houdende diverse arbeidsbepalingen worden de woorden "de artikelen 46 en volgende van Boek II, Titel II van het Wetboek van Koophandel" vervangen door de woorden "afdeling 2 van hoofdstuk 2 van titel 3 van boek 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek".
Art. 94.In artikel 71 van dezelfde wet worden de woorden "artikel 23 van Boek II, Titel I van het Wetboek van Koophandel" vervangen door "hoofdstuk 5 van titel 2 van boek 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek". Afdeling 25. - Wijziging van de wet van 1 juli 2011 betreffende de
beveiliging en de bescherming van de kritieke infrastructuren
Art. 95.In artikel 13, § 5 van de wet van 1 juli 2011 betreffende de beveiliging en de bescherming van de kritieke infrastructuren worden de woorden "de wet van 5 februari 2007 betreffende de maritieme beveiliging, wordt het havenbeveiligingsplan opgelegd door die wet" vervangen door de woorden "hoofdstuk 2 van titel 5 van boek 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek, wordt het havenbeveiligingsplan opgelegd door die titel". Afdeling 26. - Wijziging van de wet van 3 augustus 2012 betreffende de
instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en de instellingen voor belegging in schuldvorderingen
Art. 96.In artikel 271/8, eerste lid van de wet van 3 augustus 2012 betreffende de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en de instellingen voor belegging in schuldvorderingen, ingevoegd bij de wet van 19 april 2014, worden de woorden "artikel 8 van hoofdstuk 2, Titel I van boek II van het Wetboek van Koophandel" vervangen door de woorden "artikel 2.2.1.12 van het Belgisch Scheepvaartwetboek". Afdeling 27. - Wijziging van de wet van 26 november 2012 houdende
instemming met het Protocol van 2002 bij het Verdrag van Athene van 1974 inzake het vervoer van passagiers en hun bagage over zee, gedaan te Londen op 1 november 2002
Art. 97.Artikel 4 van de wet van 26 november 2012 houdende instemming met het Protocol van 2002 bij het Verdrag van Athene van 1974 inzake het vervoer van passagiers en hun bagage over zee, gedaan te Londen op 1 november 2002 wordt opgeheven. Afdeling 28. - Wijziging van het Wetboek van economisch recht
Art. 98.In artikel I.9, 53/1°, tweede lid, b) van het Wetboek van economisch recht, ingevoegd bij de wet van 22 april 2016, worden de woorden "binnenvaartuig zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet van 26 maart 2012 betreffende de teboekstelling van binnenvaartuigen andere dan binnenschepen als bedoeld in artikel 271 van Boek II van het Wetboek van Koophandel" vervangen door de woorden "schip zoals bedoeld in het Belgisch Scheepvaartwetboek". Afdeling 29. - Wijziging van de wet van 13 juni 2014 tot uitvoering en
controle van de toepassing van het Verdrag betreffende maritieme arbeid 2006
Art. 99.In artikel 61, tweede lid, van de wet van 13 juni 2014 tot uitvoering en controle van de toepassing van het Verdrag betreffende maritieme arbeid 2006 worden de woorden "artikel 18 van de wet van 5 juni 1972 op de veiligheid van de vaartuigen" vervangen door de woorden "artikel 4.2.1.28, § 6, van het Belgisch Scheepvaartwetboek".
Art. 100.In artikel 76 van dezelfde wet worden de woorden "de artikelen 22 en 28 van de wet van 5 juni 1972 op de veiligheid van de vaartuigen" vervangen door de woorden "artikel 4.1.2.6, § 2, eerste lid, 2°, van het Belgisch Scheepvaartwetboek". Afdeling 30. - Wijziging van de wet van 25 december 2016 tot
instelling van administratieve geldboetes van toepassing in geval van inbreuken op de scheepvaartwetten
Art. 101.Artikel 2, 1° van dezelfde wet van 25 december 2016 tot instelling van administratieve geldboetes van toepassing in geval van inbreuken op de scheepvaartwetten wordt vervangen door : "1° de scheepvaartwetten : - wet van 20 augustus 1981 houdende goedkeuring van de Internationale Overeenkomst voor veilige containers, en van de Bijlagen, opgemaakt te Genève op 2 december 1972; - wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België; - wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee; - wet van 4 april 2014 betreffende bescherming van het cultureel erfgoed onder water; - wet van 13 juni 2014 tot uitvoering en controle van de toepassing van het Verdrag betreffende maritieme arbeid 2006."
Art. 102.In dezelfde wet worden de bepalingen onder A in de bijlage opgeheven. Afdeling 31. - Wijziging van de wet van 2 oktober 2017 tot regeling
van de private en bijzondere veiligheid
Art. 103.In artikel 197 van de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid worden de woorden "artikel 3 van de wet van 16 januari 2013 houdende diverse maatregelen betreffende de strijd tegen maritieme piraterij" vervangen door de woorden "artikel 2.4.3.3. van het Belgisch Scheepvaartwetboek". HOOFDSTUK 4. - OPHEFFINGSBEPALINGEN
Art. 104.De wet van 30 maart 1891 rakende de aanhouding, aan boord van Belgische schepen, van lieden door het Belgisch gerecht vervolgd of veroordeeld wordt opgeheven.
Art. 105.De wet van 4 september 1908 op de inbeslagneming en het opbod bij vrijwillige vervreemding van de zee- en de binnenschepen, alsmede op de bevoegdheid inzake van zee- en binnenvaart, gewijzigd bij de wetten van 10 oktober 1967 en van 15 juli 1970, wordt opgeheven.
Art. 106.De wet van 26 augustus 1919 tot inrichting van het Prijsgerecht, gewijzigd bij de wet van 17 augustus 1920, wordt opgeheven.
Art. 107.De wet van 28 november 1928 ten doel hebbende het invoeren in de Belgische wetgeving van beschikkingen gelijkluidend met deze van het internationaal verdrag tot het vaststellen van éénvormige regelen betreffende de immuniteiten van Staatsschepen, getekend te Brussel, op 10 april 1926, gewijzigd bij de wet van 10 oktober 1967, wordt opgeheven.
Art. 108.De wet van 9 augustus 1963 tot vaststelling van de aansprakelijkheid van de exploitant van een atoomschip wordt opgeheven.
Art. 109.De wet van 8 juli 1976 betreffende de vergunning voor de exploitatie van binnenvaartuigen en betreffende de financiering van het Instituut voor het transport langs de binnenwateren, laatst gewijzigd bij de wet van 25 december 2016, wordt opgeheven.
Art. 110.De wet van 20 juli 1976 houdende goedkeuring en uitvoering van het Internationaal Verdrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie, en van de Bijlage, opgemaakt te Brussel op 29 november 1969, gewijzigd bij de wetten van 11 april 1989, 10 augustus 1998, 3 mei 1999, 19 december 2012 en 10 januari 2013, wordt opgeheven.
Art. 111.De wet van 12 juli 1983 op de scheepsmeting, gewijzigd bij de wetten van 21 december 1990, 3 mei 1999, 8 maart 2010 en 25 december 2016, wordt opgeheven.
Art. 112.De wet van 25 januari 1984 tot bescherming van de Belgische koopvaardij, gewijzigd bij de wet van 21 december 1990, wordt opgeheven.
Art. 113.De wet van 17 juli 1987 houdende goedkeuring van het Verdrag inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences, en van de Bijlage, opgemaakt te Genève op 6 april 1974 wordt opgeheven.
Art. 114.De wet van 21 december 1990 betreffende de registratie van zeeschepen, gewijzigd bij de wetten van 3 mei 1999 en 25 december 2016, wordt opgeheven.
Art. 115.De wet van 6 april 1995 betreffende de voorkoming van verontreiniging door schepen, laatst gewijzigd bij de wet van 22 mei 2014, wordt opgeheven.
Art. 116.De wet van 3 mei 1999 tot regeling van de bevoegdheidsverdeling ingevolge de integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de federale politie, laatst gewijzigd bij wet van 25 december 2016, wordt opgeheven.
Art. 117.De wet van 5 februari 2007 betreffende de maritieme beveiliging, gewijzigd bij de wetten van 19 november 2013 en 11 augustus 2017, wordt opgeheven.
Art. 118.De wet van 30 december 2009 betreffende de strijd tegen piraterij op zee, gewijzigd bij de wetten van 16 januari 2013 en 5 februari 2016, wordt opgeheven.
Art. 119.De wet van 30 december 2009 betreffende de strijd tegen piraterij op zee en tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 16 januari 2013, wordt opgeheven.
Art. 120.De wet van 20 januari 2011 houdende uitvoering van het samenwerkingsakkoord van 3 december 2009 tussen de Federale Staat en de Gewesten betreffende de uitvoering van het Verdrag inzake de verzameling, de afgifte en de inname van afval in de Rijn- en binnenvaart, ondertekend te Straatsburg op 9 september 1996 en houdende uitvoering van het Verdrag wordt opgeheven.
Art. 121.De wet van 27 juli 2011 betreffende de bevoegde instantie voor de opvang van schepen die bijstand behoeven wordt opgeheven.
Art. 122.De wet van 30 januari 2012 tot regeling van aangelegenheden als bedoeld door artikel 78 van de Grondwet inzake verzekering van scheepseigenaren tegen maritieme vorderingen wordt opgeheven.
Art. 123.De wet van 30 januari 2012 tot regeling van aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet inzake de aansprakelijkheid van vervoerders van passagiers over zee bij ongevallen wordt opgeheven.
Art. 124.De wet van 26 maart 2012 betreffende de teboekstelling van binnenvaartuigen andere dan binnenschepen als bedoeld in artikel 271 van Boek II van het Wetboek van Koophandel wordt opgeheven.
Art. 125.De wet van 2 juni 2012 betreffende de federale instantie voor onderzoek van scheepvaartongevallen wordt opgeheven.
Art. 126.De wet van 19 december 2012 houdende uitvoering van verscheidene Internationale Verdragen inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor verontreiniging door schepen, met betrekking tot aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet wordt opgeheven.
Art. 127.De wet van 16 januari 2013 houdende diverse maatregelen betreffende de strijd tegen maritieme piraterij, gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 2015 en 9 november 2015, wordt opgeheven.
Art. 128.De wet van 24 april 2014 betreffende de bekendmaking van verscheidene internationale akten houdende technische voorschriften inzake schepen en de zeevaart wordt opgeheven.
Art. 129.De wet van 3 juni 2014 betreffende de bevrachting en de prijsvorming in de binnenvaart, met betrekking tot aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet wordt opgeheven.
Art. 130.De wet van 19 juni 2016 tot uitvoering van de Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake scheepsrecycling, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1013/2006 en van Richtlijn 2009/16/EG wordt opgeheven.
Art. 131.De wet van 22 juni 2016 houdende uitvoering van Verordening (EU) nr. 1177/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende de rechten van passagiers die over zee of binnenwateren reizen en houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2006/2004, gewijzigd bij de wet van 25 december 2016, wordt opgeheven.
Art. 132.De wet van 25 december 2016 houdende overdracht van de scheepsregistratie en scheepshypotheekbewaring wordt opgeheven. HOOFDSTUK 5. - OVERGANGSBEPALINGEN
Art. 133.De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren of het overheidspersoneel die voor de inwerkingtreding van het Belgisch Scheepvaartwetboek met een of meer welbepaalde uitvoerings- en handhavingsopdrachten zijn belast, behouden hun bevoegdheden na die inwerkingtreding totdat de Koning er anders over beschikt.
Art. 134.De Belgische zeeschepen, die hetzij een lengte hebben van minder dan 24 meter, hetzij een lengte van 24 meter of meer hebben doch geen internationale reizen maken, en waarvan de kiel is gelegd of waarvan de bouw zich in een soortgelijk stadium van aanbouw bevond voor 18 juli 1982, blijven onderworpen aan het Algemeen Reglement voor de meting van zeeschepen, gehecht aan het koninklijk besluit van 2 december 1897.
Art. 135.De bepalingen van hoofdstuk 5 van titel 2 van boek 2 en van hoofdstuk 3 van titel 2 van boek 3 van het Belgisch Scheepvaartwetboek zijn niet van toepassing op de op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet reeds bestaande situaties van samenloop van de rechten van schuldeisers.
Met betrekking tot die gevallen blijven de bepalingen die van toepassing waren vóór de inwerkingtreding van deze wet hun gelding behouden.
Art. 136.De bepalingen van hoofdstuk 6 van titel 2 van boek 2, evenals artikel 2.2.7.8 van het Belgisch Scheepvaartwetboek en de bepalingen van hoofdstuk 4 van titel 2 van boek 3 zijn niet van toepassing op de scheepsbeslagen waarvan het exploot op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet reeds werd betekend.
Met betrekking tot die scheepsbeslagen blijven de bepalingen die van toepassing waren vóór de inwerkingtreding van deze wet hun gelding behouden.
Art. 137.Artikel 2.2.1.26, afdeling 2 van hoofdstuk 2 van titel 3 van boek 2, titel 6 van boek 2 en hoofdstukken 1, 2, 3 en 5 van titel 7 van boek 2, hoofdstuk 3 van titel 3 van boek 3, en hoofdstukken 1 en 2 van titel 7 van boek 3 van het Belgisch Scheepvaartwetboek zijn niet van toepassing wanneer het feit dat de verbintenissen doet ontstaan of, ingeval van verbintenissen uit overeenkomst, het sluiten van de overeenkomst zich voordoet of aanvangt vóór de inwerkingtreding van deze wet.
Met betrekking tot die verbintenissen blijven de bepalingen die van toepassing waren vóór de inwerkingtreding van deze wet hun gelding behouden.
Art. 138.Artikel 2.2.5.52 van het Belgisch Scheepvaartwetboek is niet van toepassing op de hangende zaken op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet.
Op die zaken blijven de bepalingen die van toepassing waren vóór de inwerkingtreding van deze wet hun gelding behouden.
Art. 139.De artikelen 2.3.1.18 en 2.4.2.13 van het Belgisch Scheepvaartwetboek zijn van toepassing op de lopende termijnen.
Indien de toepasselijke verjaringstermijn door deze bepalingen ten opzichte van de vóór de inwerkingtreding van deze wet geldende bepalingen wordt verlengd, en de rechtsvordering vóór de inwerkingtreding van deze wet is ontstaan, blijft het aanvangspunt van de termijn het feit dat de verjaring deed lopen of de gestuite termijn opnieuw deed lopen.
Indien de verjaringstermijn door de genoemde bepalingen ten opzichte van de vóór de inwerkingtreding van deze wet geldende bepalingen wordt verkort, en de rechtsvordering vóór de inwerkingtreding van deze wet is ontstaan, begint de termijn pas te lopen vanaf haar inwerkingtreding. Desalniettemin worden de bepalingen die van toepassing waren vóór de inwerkingtreding van deze wet toch toegepast indien de verjaring onder die bepalingen zou intreden vóór de afloop van de nieuwe verjaringstermijn.
Art. 140.§ 1. De getuigschriften of certificaten, voor de inwerkingtreding van het Belgisch Scheepvaartwetboek afgegeven op basis van Boek II van het van bepaalde voorrechten op zeeschepen en diverse bepalingen, de wet van 5 juni 1972 op de veiligheid van de vaartuigen, de wet van 8 juli 1976 betreffende de vergunning voor de exploitatie van binnenvaartuigen en betreffende de financiering van het Instituut voor het transport langs de binnenwateren, de wet van 12 juli 1983 op de scheepsmeting, de wet van 21 december 1990 betreffende de registratie van zeeschepen, de wet van 6 april 1995 betreffende de voorkoming van verontreiniging door schepen, de wet van 5 februari 2007 betreffende de maritieme beveiliging, de wet van 30 januari 2012 tot regeling van aangelegenheden als bedoeld door artikel 78 van de Grondwet inzake verzekering van scheepseigenaren tegen maritieme vorderingen, de wet van 30 januari 2012 tot regeling van aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet inzake de aansprakelijkheid van vervoerders van passagiers over zee bij ongevallen, de wet van 19 december 2012 houdende uitvoering van verscheidene Internationale Verdragen inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor verontreiniging door schepen, met betrekking tot aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet of andere door deze wet opgeheven wetsbepalingen worden tot hun eventuele vervaldatum beschouwd als gelijkwaardig aan de overeenstemmende getuigschriften of certificaten afgegeven op basis van het Belgisch Scheepvaartwetboek.
Het certificaat van registratie bedoeld in artikel 2.2.1.3 wordt voor een zeeschip dat beschikt over een zeebrief overeenkomstig artikel 11, § 2, van de wet van 21 december 1990 betreffende de registratie van zeeschepen wordt voor de eerste maal afgegeven op de vervaldag van deze zeebrief. § 2. De Koning kan nadere overgangsmaatregelen vaststellen. HOOFDSTUK 6. - INWERKINGTREDING
Art. 141.Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een termijn van één jaar na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
De Koning kan voor iedere bepaling van deze wet een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de datum vermeld in het eerste lid.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 8 mei 2019.
FILIP Van Koningswege : De Minister Van Economie en Consumenten, K. PEETERS De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, P. DE CREM De Minister van Justitie K. GEENS De Minister van Asiel en Migratie, M. DE BLOCK De Minister van Energie en Leefmilieu, M. C. MARGHEM De Minister van Mobiliteit, Fr. BELLOT De Minister van Noordzee, Ph. DE BACKER Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, K. GEENS _______ Nota Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) Stukken : 54-3536 Integraal verslag : 4 april 2019 .