gepubliceerd op 25 juli 2022
Uittreksel uit arrest nr. 75/2022 van 9 juni 2022 Rolnummer 7354 In zake : het beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de artikelen 2.1.1.3, § 1, 7° tot 9°, en § 2, 2.4.4.1, § 2, 2.4.4.2 en 2.4.4.3 van het Belgisch Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, de rechters J.(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 75/2022 van 9 juni 2022 Rolnummer 7354 In zake : het beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de artikelen 2.1.1.3, § 1, 7° tot 9°, en § 2, 2.4.4.1, § 2, 2.4.4.2 en 2.4.4.3 van het Belgisch Scheepvaartwetboek (
wet van 8 mei 2019Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
08/05/2019
pub.
01/08/2019
numac
2019012565
bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
Wet tot invoering van het Belgisch Scheepvaartwetboek
type
wet
prom.
08/05/2019
pub.
09/07/2019
numac
2019012956
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Wet tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
sluiten, artikel 2), ingesteld door de vzw « Ligue des droits humains » en anderen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, de rechters J.-P. Moerman, T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne en S. de Bethune, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, emeritus rechter R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 30 januari 2020 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 3 februari 2020, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 2.1.1.3, § 1, 7° tot 9°, en § 2, 2.4.4.1, § 2, 2.4.4.2 en 2.4.4.3 van het Belgisch Scheepvaartwetboek (artikel 2 van de wet van 8 mei 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/05/2019 pub. 01/08/2019 numac 2019012565 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet tot invoering van het Belgisch Scheepvaartwetboek type wet prom. 08/05/2019 pub. 09/07/2019 numac 2019012956 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen sluiten, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 1 augustus 2019) door de vzw « Ligue des droits humains », de vzw « Nansen », de vzw « Jesuit Refugee Service-Belgium », de vzw « Association pour le droit des Etrangers », de vzw « Coordination et Initiatives pour et avec les Réfugiés et Etrangers » en de vzw « Vluchtelingenwerk Vlaanderen », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. R. Fonteyn en Mr. S. Najmi, advocaten bij de balie te Brussel. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen en de context ervan B.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van artikel 2.1.1.3, § 1, 7°, 8° en 9°, en § 2, van artikel 2.4.4.1, § 2, van artikel 2.4.4.2 en van artikel 2.4.4.3 van het Belgisch Scheepvaartwetboek, dat werd ingevoerd bij artikel 2 van de wet van 8 mei 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/05/2019 pub. 01/08/2019 numac 2019012565 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet tot invoering van het Belgisch Scheepvaartwetboek type wet prom. 08/05/2019 pub. 09/07/2019 numac 2019012956 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen sluiten « tot invoering van het Belgisch Scheepvaartwetboek ».
B.2.1. Artikel 2.1.1.3 van het Belgisch Scheepvaartwetboek bepaalt : « [ § 1.] In dit boek, in de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 en, behoudens uitdrukkelijke afwijking, in de desbetreffende uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder : [...] 7° ' verstekeling ' : elke persoon die zich zonder toelating van de gezagvoerder aan boord van een zeeschip bevindt;8° ' passagier ' : elke persoon die zich aan boord van een zeeschip bevindt zonder schepeling of verstekeling te zijn;9° ' opvarende ' : elke schepeling, elke passagier en elke verstekeling; [...] § 2. De Koning kan, bij in Ministerraad overlegd besluit : 1° bepalingen van dit boek of zijn uitvoeringsbesluiten voor aangeduide bijzondere gezagvoerders, kapiteins, schepelingen, bemanningsleden, arbeidsovereenkomsten wegens scheepsdienst, verstekelingen, passagiers of opvarenden buiten toepassing verklaren;2° de begrippen gezagvoerder, kapitein, schepeling, bemanningslid, bemanning, arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst, verstekeling, passagier of opvarende nader of, waar noodzakelijk met het oog op de toepassing van aangeduide bepalingen, afwijkend omschrijven ». B.2.2. Artikel 2.4.4.1, met als opschrift « Behandeling van verstekelingen », artikel 2.4.4.2, met als opschrift « Verstekelingen in een Belgische haven », en artikel 2.4.4.3, met als opschrift « Verstekelingen aan boord van Belgische schepen » zijn opgenomen in hoofdstuk 4 (« Verstekelingen ») van titel 4 (« Opvarenden ») van boek 2 (« Zeevaart ») van het Belgisch Scheepvaartwetboek.
Artikel 2.4.4.1 van het Belgisch Scheepvaartwetboek bepaalt : « § 1. Verstekelingen aangetroffen aan boord van Belgische schepen kunnen niet worden tewerkgesteld, tenzij in noodgevallen of in verband met taken in verband met het onderhoud van hun accommodatie of hun bevoorrading aan boord. § 2. Verstekelingen aan boord van Belgische schepen of van vreemde schepen in Belgische wateren worden met het nodige respect behandeld overeenkomstig het toepasselijke internationale recht, waaronder het Internationaal verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend op 28 juli 1951, te Genève, de verplichtingen betreffende het verzoek tot internationale bescherming, in het bijzonder het beginsel van non-refoulement en de fundamentele rechten. De veiligheid van het schip en de veiligheid en het welzijn van de verstekeling moet in overweging worden genomen bij de behandeling van verstekelingen ».
Artikel 2.4.4.2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek luidt : « § 1. Onverminderd de bepalingen in het derde lid, verwittigt de gezagvoerder, indien één of meer verstekelingen worden ontdekt aan boord van een schip dat op weg is naar een Belgische haven, het MIK. De gezagvoerder maakt voor elke verstekeling alle inlichtingen en documenten over die nuttig zijn voor de uitvoering van de opdrachten van de Scheepvaartpolitie.
De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit de termijn waarin de informatie, de inlichtingen en de documenten bedoeld in deze paragraaf, en de documenten die eventueel in het bezit zijn van de verstekeling, moeten worden doorgestuurd evenals de modaliteiten van het doorsturen. § 2. Het is de verstekeling verboden om het schip te verlaten zonder voorafgaandelijke toelating door de Scheepvaartpolitie.
Zodra het schip aankomt in de haven, notificeert de Scheepvaartpolitie het verbod tot ontschepen bedoeld in het eerste lid aan de gezagvoerder en informeert hem van de rechten en plichten bedoeld in artikel 2.4.4.1 en in dit artikel.
De gezagvoerder neemt alle nodige maatregelen om te vermijden dat de verstekeling op Belgisch grondgebied het schip verlaat zonder toelating van de Scheepvaartpolitie. § 3. Een verstekeling aangekomen via een schip blijft onder de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder.
De Scheepvaartpolitie kan toelaten om de verstekeling te ontschepen met het oog op zijn verwijdering, indien : 1° de verstekeling in het bezit is van de nodige reisdocumenten voor verwijdering indien de reder hiertoe alle nodige maatregelen heeft genomen, overeenkomstig paragraaf 4;2° de reder het bewijs levert dat deze reisdocumenten nodig voor de verwijdering van de verstekeling alsook de maatregelen hiertoe binnen de kortst mogelijke termijn worden bekomen en vervuld, overeenkomstig paragraaf 4. De Scheepvaartpolitie kan eveneens toelaten om de verstekeling te ontschepen, indien een verwijdering met hetzelfde schip niet aangewezen of verhinderd is.
De Scheepvaartpolitie kan bevelen om de verstekeling die zonder de toelating bedoeld in het eerste lid het schip heeft verlaten, opnieuw in te schepen waarbij de gezagvoerder op de verplichtingen vastgelegd in paragraaf 2 wordt gewezen. § 4. Op verzoek van de Scheepvaartpolitie moet de reder van het schip waarmee de verstekeling in een Belgische haven is gearriveerd, alle maatregelen nemen om de verstekeling te verwijderen naar het land waar deze ingescheept werd of naar een ander land waar de verstekeling toegelaten kan worden.
Deze maatregelen moeten genomen worden met het oogmerk om de verstekeling zo spoedig mogelijk te verwijderen. De reder kan daarbij de bijstand verzoeken van de Belgische bevoegde overheden om contacten te leggen met vreemde overheden, teneinde deze verwijdering voor te bereiden en te organiseren en de nodige documenten daartoe te bekomen.
De reder meldt onverwijld aan de Scheepvaartpolitie de maatregelen die zullen worden genomen en hun uitvoering. § 5. In geval de verplichtingen bedoeld in de paragrafen 2 en 4 niet worden nageleefd of indien de Scheepvaartpolitie van oordeel is dat de genomen maatregelen niet voldoende zijn om de verwijdering van de verstekeling te waarborgen, kan de Scheepvaartpolitie : 1° de gezagvoerder van het zeeschip verplichten de verstekeling te vervoeren naar het land waar ingescheept werd of naar een ander land waar de verstekeling toegelaten kan worden;2° de verstekeling via andere middelen verwijderen naar het land waar ingescheept werd of naar elk land waar de verstekeling toegelaten kan worden;3° het vertrek van het schip of van een ander schip van dezelfde reder uitstellen, totdat de verstekeling verwijderd is ». Artikel 2.4.4.3 van het Belgisch Scheepvaartwetboek bepaalt : « § 1. Indien de gezagvoerder van een Belgisch zeeschip de aanwezigheid van één of meerdere verstekelingen ontdekt, verwittigt de gezagvoerder het MIK overeenkomstig de modaliteiten vastgesteld in artikel 2.4.4.2, § 1. § 2. De gezagvoerder stelt de verstekeling bij voorkeur ter beschikking van de bevoegde lokale autoriteiten van de eerste aanloophaven. Voor die terbeschikkingstelling wordt een beroep gedaan op de medewerking van de Belgische consulaire ambtenaar als deze beschikbaar is. § 3. De gezagvoerder informeert de verstekeling van de verplichting om hem te ontschepen in de eerste aanloophaven en geeft hem de mogelijkheid om bezwaar tegen het ontschepen in deze haven in te dienen.
Indien de verstekeling bezwaren heeft ingediend tegen het ontschepen in deze haven, wordt hij ontscheept in een haven waar dit mogelijk is, onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 2.4.4.1. § 4. Indien de verstekeling wordt ontscheept overeenkomstig paragraaf 2 wordt een kopie van de verklaring bedoeld in paragraaf 1 aan de bevoegde lokale autoriteiten gegeven. § 5. Dit artikel is niet van toepassing indien de eerste aanloophaven van het schip een Belgische haven is ».
B.3. Met het Belgisch Scheepvaartwetboek wilde de wetgever de privaatrechtelijke scheepvaartwetgeving, die intussen verouderd was, actualiseren.
B.4. Wat betreft de publiekrechtelijke aspecten van de scheepvaartwetgeving, waaronder de bepalingen betreffende verstekelingen (Parl. St., Kamer, 2018-2019, DOC 54-3536/001, p. 12), wilde de wetgever de bestaande wetgeving coördineren. Een coördinatie was noodzakelijk geworden omdat « de jongste jaren ter uitvoering van nieuwe internationale en Europese normen tal van bijkomende wetten tot stand werden gebracht » (Parl. St., Kamer, 2018-2019, DOC 54-3536/004, p. 4). De wetgever heeft derhalve zoveel mogelijk verwezen naar de geldende relevante internationale verdragen, waarvan de basisregels werden opgenomen in het Wetboek (Parl. St., Kamer, 2018-2019, DOC 54-3536/001, pp. 12-14). Slechts een beperkt aantal wetten, zoals het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisserij uit 1928, vergden een grondige inhoudelijke actualisering (ibid., p. 13).
Ten aanzien van het belang van de verzoekende partijen B.5. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang.
Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt; bijgevolg is de actio popularis niet toelaatbaar.
B.6. Wanneer een vereniging zonder winstoogmerk die niet haar persoonlijk belang aanvoert, voor het Hof optreedt, is vereist dat haar statutair doel van bijzondere aard is en, derhalve, onderscheiden van het algemeen belang; dat zij een collectief belang verdedigt; dat haar doel door de bestreden norm kan worden geraakt; dat ten slotte niet blijkt dat dit doel niet of niet meer werkelijk wordt nagestreefd.
B.7. De eerste verzoekende partij, de vzw « Ligue des droits humains », heeft als statutair doel onrecht en elke willekeurige inbreuk op de rechten van een individu of een gemeenschap te bestrijden en de beginselen van gelijkheid, vrijheid, solidariteit en humanisme, die onder meer zijn vastgelegd in de Belgische Grondwet en in het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, te verdedigen.
Hoewel het ruim geformuleerd is, kan het statutair doel van de eerste verzoekende partij worden beschouwd als onderscheiden van het algemeen belang in zoverre het de verdediging van de mensenrechten beoogt in specifieke toepassingsgebieden van het politieke beleid. De bestreden bepalingen kunnen overigens, doordat zij van toepassing zijn op een categorie van kwetsbare personen, namelijk de verstekelingen op een schip, het statutair doel van de eerste verzoekende partij, dat daadwerkelijk wordt nagestreefd, raken.
In zoverre de Ministerraad aanvoert dat de verzoekende partijen geen enkel voordeel zouden halen uit een vernietiging van de bestreden bepalingen omdat die niet zouden raken aan de procedure die in de praktijk wordt gevolgd wanneer een verstekeling wordt ontdekt aan boord van een schip, volstaat de vaststelling dat, in geval van een vernietiging, opnieuw een kans zou bestaan dat de wetgever bepalingen aanneemt die gunstiger zijn voor de collectieve belangen die zij verdedigen.
B.8. Aangezien de eerste verzoekende partij doet blijken van een belang bij het beroep, dient het Hof niet te onderzoeken of de andere verzoekende partijen eveneens beschikken over het vereiste belang.
Voorts brengt het Hof in herinnering dat, wanneer een verzoekende partij een belang heeft bij de vernietiging van de bestreden bepalingen, zij daarbovenop niet moeten doen blijken van een belang bij elk van de middelen.
De exceptie van niet-ontvankelijkheid wordt verworpen.
Ten aanzien van het belang van de tussenkomende partij B.9. De Ministerraad betwist het belang van het Federaal Centrum voor de analyse van de migratiestromen, de bescherming van de grondrechten van de vreemdelingen en de strijd tegen de mensenhandel (hierna : Myria) om tussen te komen, door aan te voeren dat de bevoegdheid van Myria om een rechtsvordering in te stellen beperkt is tot de gevallen die zijn opgesomd in de wet van 15 februari 1993Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/02/1993 pub. 04/05/2010 numac 2010000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten « tot oprichting van een federaal Centrum voor de analyse van de migratiestromen, de bescherming van de grondrechten van de vreemdelingen en de strijd tegen de mensenhandel » (hierna : de wet van 15 februari 1993Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/02/1993 pub. 04/05/2010 numac 2010000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten).
B.10.1. Krachtens artikel 2 van de wet van 15 februari 1993Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/02/1993 pub. 04/05/2010 numac 2010000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten heeft Myria, « binnen de grenzen van de federale bevoegdheden, tot opdracht te waken over het respect van de grondrechten van de vreemdelingen en de overheid te informeren over de aard en de grootte van de migratiestromen ». Myria voert haar opdrachten uit « in een geest van dialoog en overleg met alle overheidsactoren en private actoren die betrokken zijn bij het opvang- en integratiebeleid van de immigranten » en « heeft, binnen de grenzen van de federale bevoegdheden, eveneens de opdracht de bestrijding van de mensenhandel en de mensensmokkel te stimuleren ».
B.10.2. Artikel 3, tweede lid, 5°, van dezelfde wet machtigt Myria om in rechte op te treden binnen de grenzen van haar opdrachten gedefinieerd in artikel 2, in alle rechtsgeschillen die voortvloeien uit de toepassing van de wet van 13 april 1995Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/04/1995 pub. 02/07/2009 numac 2009000438 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de mensensmokkel. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten « houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de mensensmokkel » en van de wet van 11 februari 2013 « tot vaststelling van sancties en maatregelen voor werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen ».
B.11. Artikel 3 van de wet van 15 februari 1993Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/02/1993 pub. 04/05/2010 numac 2010000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten verleent een persoonlijk vorderingsrecht aan Myria voor de geschillen die onder de bevoegdheid van de gewone rechtscolleges vallen.
B.12. Artikel 3 van de wet van 15 februari 1993Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/02/1993 pub. 04/05/2010 numac 2010000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten doet evenwel geen afbreuk aan artikel 87, § 2, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, dat bepaalt : « Wanneer het Grondwettelijk Hof uitspraak doet op beroepen tot vernietiging als bedoeld in artikel 1, kan ieder die van een belang doet blijken, zijn opmerkingen in een memorie aan het Hof richten binnen dertig dagen na de bekendmaking voorgeschreven in artikel 74.
Hij wordt daardoor geacht partij in het geding te zijn ».
Van een belang in de zin van artikel 87, § 2, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten doet blijken de persoon die aantoont dat zijn situatie rechtstreeks kan worden geraakt door het arrest dat het Hof in verband met het beroep tot vernietiging dient te wijzen.
In zoverre de bestreden bepalingen de manier regelen waarop verstekelingen die worden ontdekt aan boord van een Belgisch schip of een schip dat in een Belgische haven is aangelegd worden behandeld, hetgeen verband houdt met het respect van de grondrechten van vreemdelingen, waarover Myria waakt overeenkomstig de haar krachtens artikel 2 van de wet van 15 februari 1993Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/02/1993 pub. 04/05/2010 numac 2010000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten toevertrouwde opdracht, beschikt Myria over het vereiste belang om tussen te komen.
B.13. De exceptie wordt verworpen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de middelen B.14. De verzoekende partijen leiden een eerste middel af uit de schending van de artikelen 10, 11, 12, eerste en derde lid, 13, 22bis, 23, eerste lid en derde lid, 2°, in fine, en 191 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met : - de artikelen 2, 3, 5, 6, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, - artikel 4 van het Protocol nr. 4 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, - artikel 1 van het Protocol nr. 7 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, - artikel 1, A, punt 2), van het Internationaal Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951 (hierna : het Internationaal Verdrag betreffende de status van vluchtelingen), - de artikelen 4.1, 4.4.1, 4.4.2, 4.6.1 en 4.6.3 van de bijlage bij het Verdrag inzake het vergemakkelijken van het internationaal verkeer ter zee (FAL-Verdrag), ondertekend te Londen op 9 april 1965 (hierna : het Internationaal Verdrag inzake het vergemakkelijken van het internationaal verkeer ter zee), - de artikelen 2 en 3 van het Internationaal Verdrag nopens de verstekelingen, ondertekend te Brussel op 10 oktober 1957, - de verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 « betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) » (hierna : de Schengengrenscode), - artikel 3 van het Verdrag van 10 december 1984 tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, - de artikelen 6 en 7 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, - het algemeen beginsel van non-refoulement, - het algemeen beginsel van rechtszekerheid en - de artikelen 3, 4, 4bis, 7, 8, 8bis, 8ter, 27, 28, 29, 48 tot 50, 61/14 tot 61/25, 70/1 tot 74 en 74/2 tot 74/4bis van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten « betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen ».
B.15. De verzoekende partijen leiden een tweede middel af uit de schending van dezelfde bepalingen en algemene beginselen, maar daarnaast ook uit de schending van de artikelen 28 en 30 van de Grondwet en van de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/07/1991 pub. 18/12/2007 numac 2007001008 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen. - Duitse vertaling sluiten « betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen ».
B.16.1. Krachtens artikel 142, tweede lid, van de Grondwet en artikel 1 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten is het Hof bevoegd om uitspraak te doen op de beroepen tot vernietiging van een wet, een decreet of een in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel, wegens schending van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten en wegens schending van de artikelen van titel II (« De Belgen en hun rechten ») en van de artikelen 143, § 1, 170, 172 en 191 van de Grondwet.
B.16.2. Het Hof is in beginsel niet bevoegd om een wetsbepaling te toetsen aan een andere wetsbepaling die geen bevoegdheidverdelende regel is, ongeacht of die laatste wetsbepaling al dan niet in samenhang wordt gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
B.16.3. Het Internationaal Verdrag nopens de verstekelingen, ondertekend te Brussel op 10 oktober 1957, is niet in werking getreden, zodat een schending van de bepalingen ervan, zelfs in samenhang gelezen met bepalingen waaraan het Hof vermag te toetsen, niet voor het Hof kan worden aangevoerd.
Het Internationaal Verdrag inzake het vergemakkelijken van het internationaal verkeer ter zee is weliswaar in werking getreden op internationaal niveau, maar zonder dat het nodig is na te gaan of dat Verdrag instemming behoeft overeenkomstig de Grondwet, doen de verzoekende partijen geen enkel argument gelden dat verband houdt met een beweerde schending van dat Verdrag.
B.16.4. Voorts doet de procedure inzake behandeling van verstekelingen waarin de bestreden bepalingen voorzien, zelfs in zoverre zij betrekking heeft op de toegang van vreemdelingen tot het grondgebied, geen betwistingen ontstaan over burgerlijke rechten en verplichtingen, noch een strafvervolging in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
Het middel is niet ontvankelijk in zoverre het is afgeleid uit de schending van die verdragsbepaling.
B.17. Voor het overige valt het onderzoek van de excepties van niet-ontvankelijkheid van de Ministerraad samen met het onderzoek van de gegrondheid van de middelen.
B.18. Om te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten, moeten de middelen van het verzoekschrift niet alleen te kennen geven welke van de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt, zouden zijn geschonden, alsook welke de bepalingen zijn die deze regels zouden schenden, maar moeten zij eveneens uiteenzetten in welk opzicht die regels door de bedoelde bepalingen zouden zijn geschonden.
Het Hof onderzoekt de middelen in zoverre zij aan de voormelde vereisten voldoen.
Ten aanzien van de omvang van het beroep B.19.1. Het Hof bepaalt het onderwerp van het beroep tot vernietiging op basis van de inhoud van het verzoekschrift en inzonderheid rekening houdend met de uiteenzetting van de middelen. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot de bepalingen waartegen daadwerkelijk grieven zijn aangevoerd.
B.19.2. Uit het verzoekschrift blijkt dat de kritiek van de verzoekende partijen gericht is tegen artikel 2.1.1.3, § 2, artikel 2.4.4.2 en artikel 2.4.4.3 van het Belgisch Scheepvaartwetboek.
Er wordt daarentegen geen kritiek gericht tegen artikel 2.1.1.3, § 1, 7° tot 9°, en artikel 2.4.4.1, § 2, die overigens niet onlosmakelijk verbonden zijn met de voormelde artikelen 2.1.1.3, § 2, 2.4.4.2 en 2.4.4.3.
B.19.3. Het Hof beperkt bijgevolg zijn onderzoek tot artikel 2.1.1.3, § 2, artikel 2.4.4.2 en artikel 2.4.4.3.
B.19.4. Artikel 85, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten staat onder meer de Ministerraad toe een memorie in te dienen in een zaak betreffende een beroep tot vernietiging en daarin nieuwe middelen te formuleren. Een dergelijke tussenkomst vermag evenwel niet het beroep te wijzigen of uit te breiden.
Het verzoek van de Ministerraad om het beroep uit te breiden tot artikel 26 van de wet van 8 mei 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/05/2019 pub. 01/08/2019 numac 2019012565 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet tot invoering van het Belgisch Scheepvaartwetboek type wet prom. 08/05/2019 pub. 09/07/2019 numac 2019012956 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen sluiten « tot invoering van het Belgisch Scheepvaartwetboek » is niet ontvankelijk.
Ten gronde Wat betreft de gelijke behandeling van verstekelingen (eerste tot vijfde onderdeel van het eerste middel) B.20. In het eerste tot vijfde onderdeel van het eerste middel, bekritiseren de verzoekende partijen en Myria het feit dat de bestreden bepalingen alle verstekelingen op identieke wijze behandelen, te weten (1) nationale verstekelingen en buitenlandse verstekelingen, (2) verstekelingen die zijn toegelaten of gemachtigd tot verblijf en verstekelingen die niet zijn toegelaten of gemachtigd tot verblijf, (3) verstekelingen die verzoeken om internationale bescherming en verstekelingen die geen internationale bescherming aanvragen, (4) minderjarige verstekelingen en meerderjarige verstekelingen, en ten slotte (5) verstekelingen die ernstig ziek zijn en verstekelingen die in goede gezondheid verkeren.
De verzoekende partijen voeren in essentie aan dat de nationale verstekelingen, de verstekelingen die zijn toegelaten of gemachtigd tot verblijf in België, de verstekelingen die verzoeken om internationale bescherming, de minderjarige verstekelingen en de verstekelingen die ernstig ziek zijn, niet aan boord van het schip kunnen worden gehouden, maar zouden moeten worden ontscheept en ten laste genomen door de Belgische Staat.
B.21.1. Uit het verzoekschrift blijkt dat de grieven van de verzoekende partijen uitsluitend gericht zijn tegen artikel 2.4.4.2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek, dat de situatie regelt van de verstekelingen aan boord van een schip dat op weg is naar een Belgische haven.
B.21.2. Artikel 2.4.4.2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek voert een procedure in voor de behandeling van verstekelingen, in twee fasen.
B.21.3.1. In een eerste fase verwittigt de gezagvoerder van een schip dat op weg is naar een Belgische haven het MIK van de ontdekking van een of meer verstekelingen aan boord van zijn schip (artikel 2.4.4.2, § 1).
Het MIK is het « Maritiem Informatiekruispunt », dat samen met het MRCC - het Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum - de « Kustwachtcentrale » vormt, die werd opgericht bij artikel 32 van het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat en het Vlaamse Gewest van 8 juli 2005 betreffende de oprichting van en de samenwerking in een structuur kustwacht.
B.21.3.2. De gezagvoerder moet voor elke verstekeling alle inlichtingen en documenten die nuttig zijn voor de uitvoering van de opdrachten van de scheepvaartpolitie (artikel 2.4.4.2, § 1, tweede lid) - die de Belgische autoriteit is die instaat voor de controle van de zeegrenzen -, aan het MIK bezorgen.
Het MIK zorgt voor de verdere verspreiding van de informatie onder de Belgische overheden, zoals de scheepvaartpolitie en de Dienst Vreemdelingenzaken (Parl. St., Kamer, 2018-2019, DOC 54-3536/001, p. 290).
B.21.4. In een tweede fase, zodra het schip in de haven is aangekomen, notificeert de scheepvaartpolitie aan de gezagvoerder een verbod tot ontschepen van de verstekelingen.
Zij informeert de gezagvoerder eveneens over de rechten en plichten bedoeld in artikel 2.4.4.1 en in artikel 2.4.4.2, § 2, van het Belgisch Scheepvaartwetboek (artikel 2.4.4.2, § 2).
Ten eerste gaat het om het verbod om verstekelingen aangetroffen aan boord van Belgische schepen tewerk te stellen, tenzij in noodgevallen of voor taken die te maken hebben met het onderhoud van hun accommodatie of hun bevoorrading aan boord (artikel 2.4.4.1, § 1).
Ten tweede gaat het om de verplichting om verstekelingen aan boord van een Belgisch schip of een buitenlands schip in Belgische wateren « met het nodige respect [te behandelen] overeenkomstig het toepasselijke internationale recht, waaronder het Internationaal verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend op 28 juli 1951, te Genève, de verplichtingen betreffende het verzoek tot internationale bescherming, in het bijzonder het beginsel van non-refoulement en de fundamentele rechten. De veiligheid van het schip en de veiligheid en het welzijn van de verstekeling moet [en] in overweging worden genomen bij de behandeling van verstekelingen » (artikel 2.4.4.1, § 2).
B.21.5. De verstekelingen blijven echter onder de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder zolang zij niet zijn ontscheept (artikel 2.4.4.2, § 3, eerste lid).
Die verplichting volgt eveneens uit artikel 19 en uit punt 3.1.4 van bijlage VI (« Specifieke voorschriften voor de verschillende soorten grenzen en de verschillende vervoermiddelen die voor de overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten worden gebruikt ») van de Schengengrenscode.
Artikel 19 van de Schengengrenscode bepaalt : « De specifieke voorschriften in bijlage VI zijn van toepassing op de controles met betrekking tot de verschillende soorten grenzen en de verschillende vervoermiddelen die worden gebruikt om de buitengrenzen te overschrijden.
Die specifieke voorschriften kunnen afwijken van de bepalingen van de artikelen 5 en 6 en de artikelen 8 tot en met 14 ».
Punt 3.1.4 van bijlage VI van dezelfde Code bepaalt : « De gezagvoerder meldt alle wijzigingen met betrekking tot de samenstelling van de bemanning of het aantal passagiers onverwijld bij de bevoegde autoriteit.
Voorts meldt de gezagvoerder onverwijld, en binnen de in punt 3.1.2 vastgestelde termijn, de aanwezigheid van verstekelingen bij de bevoegde autoriteiten. De verstekelingen blijven evenwel onder de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder.
In afwijking van de artikelen 5 en 8 worden personen aan boord niet aan stelselmatige grenscontroles onderworpen. Dit belet niet dat de grenswachters een doorzoeking van het schip en een controle van de personen aan boord kunnen verrichten, evenwel uitsluitend indien dat gerechtvaardigd is op basis van een beoordeling van het binnenlandseveiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie ».
B.21.6.1. Artikel 2.4.4.2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek voorziet in slechts één geval waarin de ontscheping van verstekelingen door de scheepvaartpolitie kan worden toegelaten, namelijk dat van de verwijdering van verstekelingen.
In dat geval zijn de verstekelingen ofwel in het bezit van de nodige reisdocumenten voor verwijdering en neemt de reder hiertoe alle nodige maatregelen, overeenkomstig paragraaf 4 van artikel 2.4.4.2 (artikel 2.4.4.2, § 3, 1°), ofwel levert de reder het bewijs dat de reisdocumenten nodig voor de verwijdering van de verstekelingen worden verkregen en dat de maatregelen hiertoe binnen de kortst mogelijke termijn worden genomen, overeenkomstig paragraaf 4 van artikel 2.4.4.2 (artikel 2.4.4.2, § 3, 2°).
Krachtens paragraaf 4, eerste lid, van artikel 2.4.4.2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek, moet de reder van het schip aan boord waarvan de verstekeling in een Belgische haven is gearriveerd, alle maatregelen nemen om de verstekeling te verwijderen naar het land waar deze ingescheept werd of naar een ander land waar de verstekeling toegelaten kan worden.
B.21.6.2. De scheepvaartpolitie kan eveneens toelaten om de verstekelingen te ontschepen indien een verwijdering met hetzelfde schip niet aangewezen of verhinderd is.
B.21.6.3. Die hypothesen steunen op de normen 4.9.1 en 4.9.2 van de bijlage bij het Internationaal Verdrag inzake het vergemakkelijken van het internationaal verkeer ter zee.
B.21.6.4. Ten slotte is het op basis van de aan de scheepvaartpolitie verleende bevoegdheid om « de verstekeling via andere middelen [te] verwijderen naar het land waar ingescheept werd of naar elk land waar de verstekeling toegelaten kan worden » (artikel 2.4.4.2, § 5, 2°) ook mogelijk om een verstekeling te ontschepen.
B.21.7. In alle gevallen komen de kosten van verwijdering van een verstekeling ten laste van de scheepseigenaar en de reder, onverminderd hun recht die kosten te verhalen op de Staat waarvan de verstekeling een onderdaan is (artikel 2.4.4.4).
B.22. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Dat beginsel verzet er zich overigens tegen dat categorieën van personen, die zich ten aanzien van de betwiste maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.
Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
B.23.1. De Ministerraad geeft in zijn memorie aan dat de maatregelen die zijn genomen om verstekelingen aan boord van het schip te houden onder de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder, tot doel hebben de veiligheid van het schip en het welzijn van de verstekelingen te verzekeren.
B.23.2. Die doelstellingen zijn geformuleerd in artikel 2.4.4.1, § 2, laatste zin, van het Belgisch Scheepvaartwetboek, dat bepaalt : « De veiligheid van het schip en de veiligheid en het welzijn van de verstekeling moet in overweging worden genomen bij de behandeling van verstekelingen ».
Dat artikel is een overname van norm 4.4.1 van hoofdstuk 4 van de bijlage bij het Internationaal Verdrag inzake het vergemakkelijken van het internationaal verkeer ter zee, die bepaalt : « Verstekelingen worden behandeld in overeenstemming met humanitaire beginselen, met inbegrip van die genoemd in norm 4.1. Er moet naar behoren rekening worden gehouden met de operationele veiligheid van het schip en de veiligheid en het welzijn van de verstekeling ».
De verklarende handleiding bij het Internationaal Verdrag inzake het vergemakkelijken van het internationaal verkeer ter zee preciseert : « Wanneer men verstekelingen ontdekt aan boord van een schip, moet de bemanning ze met respect behandelen en in overeenstemming met de regels en principes van het internationaal humanitair recht. Hoewel het daarbij gaat om een fundamenteel principe, moeten de kapitein en de bemanningsleden ook zorgen voor de veiligheid van het schip, van de bemanning ervan en, indien mogelijk, van de lading ».
De parlementaire voorbereiding van de wet van 8 mei 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/05/2019 pub. 01/08/2019 numac 2019012565 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet tot invoering van het Belgisch Scheepvaartwetboek type wet prom. 08/05/2019 pub. 09/07/2019 numac 2019012956 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen sluiten vermeldt : « Het behandelen van verstekelingen aan boord van schepen moet te allen tijde in overeenstemming zijn met het internationale recht rekening houdend met de specifieke omstandigheden aan boord van een schip, in het bijzonder de veiligheid en de beveiliging » (Parl. St., Kamer, 2018-2019, DOC 54-3536/001, pp. 289-290).
B.24. De in B.20 vermelde categorieën van personen hebben met elkaar gemeenschappelijk dat ze zich als verstekelingen aan boord bevinden van een zeeschip zonder toelating van de gezagvoerder.
Wanneer een zeeschip in een Belgische haven aanmeert, blijft de gezagvoerder overeenkomstig de Schengengrenscode en artikel 2.4.4.2, § 3, eerste lid, van het Belgisch Scheepvaartwetboek voor hen verantwoordelijk en moet hij hun veiligheid en beveiliging waarborgen, zodat het redelijk verantwoord is dat de verstekelingen onder zijn toezicht blijven en dus niet worden ontscheept.
B.25. Zoals de Ministerraad voorts aanvoert, moet het algemeen verbod van ontscheping en het aan boord houden van een verstekeling de bevoegde Belgische autoriteiten ook toelaten de controle aan de buitengrenzen in de zin van Schengengrenscode uit te oefenen en een illegale toegang tot het Belgische grondgebied te vermijden.
In de Schengengrenscode, die meer bepaald de regels vaststelt die van toepassing zijn op het grenstoezicht ten aanzien van personen die de buitengrenzen van de lidstaten van de Unie overschrijden, worden de zeehavens als een « buitengrens » van de Europese Unie beschouwd (artikel 1, tweede alinea, en artikel 2, punt 2)). Krachtens artikel 15 van de Schengengrenscode moeten de lidstaten van de Europese Unie voldoende, gekwalificeerd personeel en voldoende, passende middelen inzetten om het toezicht aan hun buitengrenzen uit te oefenen, teneinde een efficiënt, hoog en eenvormig niveau van toezicht aan hun buitengrenzen te waarborgen. Artikel 14 van dezelfde Code bepaalt dat de toegang tot het grondgebied van de lidstaten wordt geweigerd aan een onderdaan van een derde land die niet aan alle bij dezelfde Code vastgestelde toegangsvoorwaarden voldoet.
B.26. Het aan boord houden van een verstekeling op een schip in een Belgische haven en het algemene verbod van ontscheping van verstekelingen zijn pertinente maatregelen om die doelstellingen te bereiken.
B.27. Het Hof dient nog na te gaan of die maatregelen evenredig zijn ten opzichte van die doelstellingen, in zoverre zij zonder onderscheid van toepassing zijn op nationale en buitenlandse verstekelingen, op verstekelingen die zijn toegelaten of gemachtigd tot verblijf en verstekelingen die niet daartoe zijn toegelaten of gemachtigd, op verstekelingen die om internationale bescherming verzoeken en verstekelingen die geen internationale bescherming aanvragen, op minderjarige en meerderjarige verstekelingen, en op verstekelingen die ernstig ziek zijn dan wel in goede gezondheid verkeren.
B.28. De tekst van artikel 2.4.4.2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek voorziet niet in een ander geval waarbij de ontscheping van verstekelingen kan worden toegestaan dan het geval waarin hun verwijdering wordt beoogd, zoals in B.21.6.1 is vermeld.
B.29.1. Wat betreft de Belgische onderdanen en de vreemdelingen die zijn gemachtigd of toegelaten tot verblijf in België, die zouden proberen om het nationale grondgebied te betreden als verstekeling op een schip, tonen de verzoekende partijen evenwel niet aan hoe artikel 2.4.4.2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek zou kunnen beletten dat de Belgische Staat toegang tot het grondgebied verleent aan zijn eigen nationale onderdanen of aan de personen die zijn gemachtigd of toegelaten tot verblijf in België.
B.29.2. Volgens een algemeen beginsel van internationaal recht, geformuleerd in artikel 3, lid 2, van het Protocol nr. 4 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, kan aan niemand het recht worden ontnomen het grondgebied te betreden van de Staat waarvan hij onderdaan is.
B.29.3. De toegang tot het grondgebied voor personen die zijn toegelaten of gemachtigd tot verblijf in België, wordt overigens geregeld door andere bepalingen.
B.29.4. Wat betreft de samenhang tussen het Belgisch Scheepvaartwetboek en de wetgeving betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, merkt de afdeling wetgeving van de Raad van State op : « Het spreekt voor zich dat de wetgevingen die in de bepaling vermeld worden [te weten : de wetgeving inzake consumentenbescherming, de wetgeving betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, de wetgeving betreffende de geïntegreerde politie en de wetgeving tot regeling van de private en bijzondere veiligheid] zullen blijven gelden door toepassing van het beginsel lex specialis. Bovendien is het feit dat vier wetgevingen worden opgegeven beperkend : het is niet uitgesloten dat nog andere wetgevingen krachtens hetzelfde beginsel van toepassing zijn » (Parl. St., Kamer, 2018-2019, DOC 54-3536/004, pp. 734-735).
B.30. Daaruit volgt dat in zoverre het niet de ontscheping regelt van verstekelingen van Belgische nationaliteit en van verstekelingen die zijn gemachtigd of toegelaten tot verblijf in België zodra die hoedanigheid, die machtiging of die toelating is aangetoond, artikel 2.4.4.2, § 3, tweede lid, van het Belgisch Scheepvaartwetboek onevenredig is met de nagestreefde doelstellingen.
B.31.1. Wat betreft de verstekelingen die verzoeken om internationale bescherming, wordt in de parlementaire voorbereiding aangegeven dat zij worden ontscheept gedurende de behandeling van hun verzoek om internationale bescherming, in tegenstelling tot de tekst van artikel 2.4.4.2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek.
De artikelsgewijze toelichting vermeldt : « Zoals bepaald in artikel 3.1.4 van bijlage VI van de Schengen grenscode blijft de gezagvoerder verantwoordelijk voor de verstekeling aangekomen via een schip. De reder of scheepseigenaar blijft echter altijd verantwoordelijk voor de betaling van de kosten, ook wanneer de verstekeling van boord wordt gehaald voor bijvoorbeeld een medisch noodgeval. Het van boord halen van een verstekeling voor medische behandeling of gedurende de behandeling van een verzoek tot internationale bescherming impliceert niet dat de verstekeling juridisch wordt aanvaard op het Belgisch grondgebied. Indien deze procedures zijn afgerond en de verstekeling aldus geen verblijfstitel heeft bekomen, zal de verstekeling terug aan boord geplaatst worden onder de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder » (Parl. St., Kamer, 2018-2019, DOC 54-3536/001, p. 290).
B.31.2. Iedere vreemdeling die zich aan een buitengrens of op het Belgische grondgebied bevindt, heeft het recht om een verzoek te formuleren tot het verkrijgen van internationale bescherming en kan, zolang over zijn verzoek niet is beslist, niet worden verwijderd.
B.31.3. Artikel 2.4.4.1, § 2, van het Belgisch Scheepvaartwetboek bepaalt : « Verstekelingen aan boord van Belgische schepen of van vreemde schepen in Belgische wateren worden met het nodige respect behandeld overeenkomstig het toepasselijke internationale recht, waaronder het Internationaal verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend op 28 juli 1951, te Genève, de verplichtingen betreffende het verzoek tot internationale bescherming, in het bijzonder het beginsel van non-refoulement en de fundamentele rechten. [...] ».
B.31.4. Het Hof ziet niet in hoe de toegang tot de procedure van internationale bescherming daadwerkelijk kan worden gewaarborgd, noch hoe die procedure tot een goed einde zou kunnen worden gebracht, met inachtneming van de internationale verplichtingen die de Belgische Staat dient na te komen krachtens onder meer het Internationaal Verdrag betreffende de status van vluchtelingen en het beginsel van non-refoulement, indien de verstekeling die om internationale bescherming verzoekt, aan boord van het schip wordt gehouden. De ontscheping verhindert evenwel niet dat de verstekeling die om internationale bescherming verzoekt, zoals elke andere asielzoeker, in afwachting van de beslissing over zijn aanvraag, kan worden vastgehouden in een welbepaalde plaats aan de grens.
B.32. In zoverre het de ontscheping niet toelaat van verstekelingen die om internationale bescherming verzoeken, gedurende het onderzoek van hun aanvraag, kan artikel 2.4.4.2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek die personen bijgevolg de toegang ontzeggen tot de procedure van internationale bescherming waarop zij recht hebben en heeft de bestreden bepaling onevenredige gevolgen.
B.33. De plaatsing van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen onder de hoede van de Belgische autoriteiten aan een buitengrens en hun verblijf op het nationale grondgebied zijn geregeld door specifieke wetteksten, met name door de programmawet (I) van 24 december 2002 en de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten.
Artikel 6 van hoofdstuk 6 (« Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen ») van titel XIII van de programmawet (I) van 24 december 2002 bepaalt : « § 1. Iedere overheid die kennis heeft van de aanwezigheid aan de grens of op het grondgebied van een persoon - die er jonger uitziet dan 18 jaar of verklaart jonger dan 18 jaar te zijn, en - die lijkt te voldoen aan de andere voorwaarden bedoeld in artikel 5 of in artikel 5/1, stelt daarvan onmiddellijk de dienst Voogdij in kennis, alsmede de overheden bevoegd voor asiel, toegang tot het grondgebied, verblijf en verwijdering, en deelt hen alle informatie mee die zij over de toestand van betrokkene heeft. § 2. Zodra de dienst Voogdij deze informatie ontvangen heeft, neemt hij de betrokken persoon onder zijn hoede en : 1° gaat hij over tot zijn identificatie, controleert eventueel zijn leeftijd en gaat na of hij de andere voorwaarden bedoeld in artikel 5 of in artikel 5/1 vervult;2° indien de persoon minderjarig is, wijst hij onmiddellijk een voogd aan;3° neemt hij contact op met de bevoegde overheden met het oog op zijn huisvesting tijdens de twee voornoemde stappen.De huisvesting van de minderjarige geschiedt met naleving van de wettelijke bepalingen die de toegang tot het grondgebied regelen. [...] ».
B.34.1. Zoals in B.29.4 is vermeld, verhindert het Belgisch Scheepvaartwetboek niet de toepassing van specifieke wetgevingen op bepaalde categorieën van verstekelingen.
Zo is de procedure voor de tenlasteneming van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen door de bij de wet aangewezen autoriteiten, met name door de dienst Voogdij, van toepassing op eenieder die beantwoordt aan de criteria om als niet-begeleide minderjarige vreemdeling te worden gekwalificeerd, ongeacht overigens of die persoon al dan niet een verstekeling op een schip is.
B.34.2. Het Hof ziet echter niet in hoe die procedure zou kunnen worden voltooid, noch hoe een tenlasteneming van de minderjarige door de autoriteiten mogelijk zou zijn met inachtneming van de behoeften van een kind of een adolescent, indien de niet-begeleide minderjarige vreemdeling niet minstens tijdelijk kan worden ontscheept.
B.35. In zoverre het niet of niet minstens tijdelijk de ontscheping toelaat van verstekelingen die beantwoorden of lijken te beantwoorden aan de voorwaarden om te worden gekwalificeerd als niet-begeleide minderjarige vreemdeling in de zin van de programmawet (I) van 24 december 2002, is artikel 2.4.4.2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek onevenredig ten opzichte van de nagestreefde doelstellingen.
B.36.1. Ten slotte blijkt uit de in B.31.1 geciteerde parlementaire voorbereiding dat de wetgever de ontscheping van ernstig zieke verstekelingen, met het oog op een dringende medische behandeling, heeft overwogen bij de totstandkoming van artikel 2.4.4.2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek.
B.36.2. De bescherming van de menselijke waardigheid vereist dat een ernstig zieke verstekeling minstens tijdelijk kan worden ontscheept teneinde dringende medische verzorging te krijgen, wanneer die niet kan worden verstrekt aan boord van het schip. Zoals in B.29.4 is vermeld, belet het Belgisch Scheepvaartwetboek voorts niet dat een ernstig zieke verstekeling in voorkomend geval in aanmerking kan komen voor een verblijfsrecht op grond van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten indien hij voldoet aan de bij die wet bepaalde vereisten.
B.37. In zoverre het niet of niet minstens tijdelijk de ontscheping toelaat van verstekelingen van wie de gezondheidstoestand, volgens een medische diagnose, een dringende medische behandeling vereist die niet kan worden verstrekt aan boord van een schip, is artikel 2.4.4.2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek onevenredig.
B.38. De eerste vijf onderdelen van het eerste middel zijn gegrond.
Artikel 2.4.4.2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek moet worden vernietigd, zoals aangegeven in het dictum.
Wat betreft het vasthouden van verstekelingen aan boord van een schip (algemene uiteenzetting van het eerste middel, het zesde, achtste en tiende onderdeel van het eerste middel, het negende, tiende en veertiende onderdeel van het tweede middel) B.39. De verzoekende partijen en Myria voeren aan dat het vasthouden van verstekelingen aan boord van een schip, zoals het door de bestreden bepalingen is georganiseerd, vergelijkbaar is met een gevangenhouding die strijdig is met artikel 12 van de Grondwet en met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, aangezien de verstekelingen van hun vrijheid worden beroofd zonder beperking in de tijd en onder de verantwoordelijkheid van een privépersoon worden geplaatst, te weten de gezagvoerder van het schip.
Bovendien worden zij niet in kennis gesteld van enige beslissing over de vasthouding, die formeel gemotiveerd is en opgesteld in een taal die de verstekelingen begrijpen. Zij hebben geen enkele mogelijkheid om een beroep in te stellen tegen de detentiemaatregel waarvan zij het voorwerp uitmaken. Verstekelingen die aan boord van het schip worden gehouden, hebben overigens geen toegang tot een advocaat, noch tot een tolk.
B.40. Artikel 2.4.4.3 van het Belgisch Scheepvaartwetboek, dat de situatie regelt van verstekelingen aan boord van een Belgisch schip dat niet in een Belgische haven maar in een buitenlandse haven aankomt, legt een verplichting vast, ten laste van de gezagvoerder, om de verstekelingen te ontschepen in de eerste aanloophaven of in de eerste haven waar een ontscheping mogelijk is.
De uiteenzetting in het verzoekschrift laat niet toe te bepalen in welk opzicht de verzoekende partijen de situatie van verstekelingen aan boord van een Belgisch schip in het buitenland zouden beogen. Niet alleen voorziet artikel 2.4.4.3 van het Belgisch Scheepvaartwetboek in de principiële ontscheping van die verstekelingen, de ontscheping valt daarenboven onder de beslissingsbevoegdheid van de autoriteiten die instaan voor de grenscontrole van de betrokken kuststaat.
Bij gebrek aan een duidelijke toelichting in het verzoekschrift, wordt de kritiek betreffende het vasthouden van verstekelingen aan boord van een schip geacht alleen betrekking te hebben op de schepen die in een Belgische haven voor anker zijn gegaan.
Het onderzoek van het Hof betreft bijgevolg artikel 2.4.4.2, § § 2 tot 5, van het Belgisch Scheepvaartwetboek.
B.41.1. Artikel 12 van de Grondwet bepaalt : « De vrijheid van de persoon is gewaarborgd.
Niemand kan worden vervolgd dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft.
Behalve bij ontdekking op heterdaad kan niemand worden aangehouden dan krachtens een met redenen omkleed bevel van de rechter dat uiterlijk binnen achtenveertig uren te rekenen van de vrijheidsberoving moet worden betekend en enkel tot voorlopige inhechtenisneming kan strekken ».
B.41.2. Artikel 1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « De Hoge Verdragsluitende Partijen verzekeren eenieder, die ressorteert onder haar rechtsmacht, de rechten en vrijheden welke zijn vastgesteld in de Eerste Titel van dit Verdrag ».
Artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid.
Niemand mag van zijn vrijheid worden beroofd, behalve in de navolgende gevallen en langs wettelijke weg : [...] f) in het geval van rechtmatige arrestatie of gevangenhouding van personen ten einde hen te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen, of indien tegen hen een uitwijzings- of uitleveringsprocedure hangende is.2. Iedere gearresteerde moet onverwijld en in een taal, welke hij verstaat, op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen welke tegen hem zijn ingebracht. [...] 4. Eenieder die door arrestatie of gevangenhouding van zijn vrijheid is beroofd heeft het recht voorziening te vragen bij de rechter opdat deze op korte termijn beslist over de wettigheid van zijn gevangenhouding en zijn invrijheidstelling beveelt, indien de gevangenhouding onrechtmatig is.5. Eenieder die het slachtoffer is geweest van een arrestatie of een gevangenhouding in strijd met de bepalingen van dit artikel heeft recht op schadeloosstelling ». B.42.1. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde, bij zijn arrest van 23 februari 2012 in zake Hirsi Jamaa en anderen t.
Italië, dat artikel 4 van het Protocol nr. 4 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, dat ertoe strekt te vermijden dat Staten een zeker aantal vreemdelingen kunnen verwijderen zonder hun persoonlijke situatie te onderzoeken en zonder hen in staat te stellen de argumenten tegen de verwijderingsmaatregel uiteen te zetten, van toepassing is op het onderscheppen van migranten in volle zee.
In dat arrest oordeelde het Hof dat « vanaf het ogenblik dat een Staat, via zijn beambten die buiten zijn grondgebied opereren, zijn toezicht en zijn gezag, en bijgevolg zijn rechtsmacht uitoefent over een persoon, hij krachtens artikel 1 verplicht is om die persoon de rechten en vrijheden te verzekeren welke zijn vastgesteld in titel I van het Verdrag en die zijn geval betreffen [...] » en dat, « verwijderingen van vreemdelingen die worden verricht in het kader van het onderscheppen in volle zee door de autoriteiten van een Staat bij de uitoefening van hun prerogatieven van openbaar gezag, en die tot gevolg hebben dat migranten worden verhinderd de grenzen van de Staat te overschrijden, of zelfs worden teruggedreven naar een andere Staat, een uitoefening van hun rechtsmacht vormen in de zin van artikel 1 van het Verdrag, waarvoor de betrokken Staat aansprakelijk is op het gebied van artikel 4 van Protocol nr. 4 » (EHRM, grote kamer, 23 februari 2012, Hirsi Jamaa en anderen t. Italië, § 76 en § 180).
B.42.2. In het verlengde van die redenering oordeelde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat « rekening houdend met het feit dat zelfs het onderscheppen in volle zee onder de gelding van artikel 4 valt, dit noodzakelijkerwijs ook moet gelden voor een weigering tot toelating op het nationale grondgebied waarvan [...] personen die Italië illegaal zijn binnengekomen rechtmatig het voorwerp zouden zijn » (EHRM, 21 oktober 2014, Sharifi en anderen t. Italië en Griekenland, § 212). Het Hof oordeelde dat de grenscontrole die door een kuststaat wordt uitgeoefend op een verstekeling die wordt vastgehouden aan boord van een schip, onder de rechtsmacht van die Staat ressorteert in de zin van artikel 1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EHRM, 12 januari 2017, Kebe en anderen t. Oekraïne, § § 75 en 76).
B.43. De situatie van verstekelingen die aan boord van een schip in een Belgische haven worden vastgehouden op grond van de bestreden regeling valt, ongeacht de vlaggenstaat van het schip, onder de « rechtsmacht » van de Belgische Staat in de zin van artikel 1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre de Belgische Staat zijn toezicht en zijn gezag over die personen kan uitoefenen, onder meer via de grenscontrole.
Die vaststelling vindt steun in het feit dat, in het internationaal publiekrecht, zeehavens worden beschouwd als een onderdeel van de binnenwateren van de kuststaat, en bijgevolg ten volle onder diens soevereiniteit vallen.
B.44.1. Wanneer een verdragsbepaling die België bindt, een draagwijdte heeft die analoog is aan die van een van de grondwetsbepalingen waarvan de toetsing tot de bevoegdheid van het Hof behoort en waarvan de schending wordt aangevoerd, vormen de waarborgen vervat in die verdragsbepaling evenwel een onlosmakelijk geheel met de waarborgen die in de betrokken grondwetsbepalingen zijn opgenomen.
B.44.2. Aangezien zowel artikel 12 van de Grondwet als artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens het recht op individuele vrijheid waarborgen, dient het Hof, bij de toetsing aan die grondwetsbepaling, rekening te houden met de voormelde verdragsbepaling.
B.45. Het gedwongen vasthouden van verstekelingen aan boord van een schip in een Belgische haven, vormt een dermate aanzienlijke beperking van de bewegingsvrijheid van de verstekelingen dat er sprake is van vrijheidsberoving in de zin van artikel 5, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
B.46. Artikel 5, lid 1, f), van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens laat een rechtmatige gevangenhouding van personen toe teneinde hen te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen, zoals dat het geval is voor het vasthouden van verstekelingen aan boord van een schip in een Belgische haven.
Zelfs indien de vasthouding rechtmatig is, dat wil zeggen in overeenstemming met de geldende wetgeving, dan nog dient zij evenwel verenigbaar te zijn met het algemene doel van die verdragsbepaling, namelijk het recht op vrijheid beschermen en verzekeren dat niemand op willekeurige wijze van zijn vrijheid wordt beroofd (EHRM, grote kamer, 29 januari 2008, Saadi t. Verenigd Koninkrijk, § 66).
Om het willekeurige karakter van de vrijheidsberoving te beoordelen, dient rekening te worden gehouden met de tenuitvoerlegging van de maatregel tot vasthouding die te goeder trouw moet gebeuren, met het feit dat hij nauw verbonden moet zijn met het doel dat erin bestaat iemand te beletten om op onrechtmatige wijze het land binnen te komen, met de plaats en de voorwaarden van de vasthouding die gepast moeten zijn omdat een dergelijke maatregel niet wordt toegepast op daders van strafbare feiten maar op vreemdelingen die, vaak met vrees voor hun leven, hun eigen land ontvluchten, en met de duur van de vasthouding, die de redelijke termijn die nodig is om het nagestreefde doel te bereiken, niet mag overschrijden (EHRM, grote kamer, 29 januari 2008, Saadi t. Verenigd Koninkrijk, § 74).
B.47.1. Artikel 2.4.4.2, § 3, van het Belgisch Scheepvaartwetboek bepaalt dat een verstekeling aan boord van een schip in een Belgische haven onder de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder blijft zolang de scheepvaartpolitie geen ontscheping heeft toegestaan.
B.47.2. De Ministerraad merkt op dat het feit dat een verstekeling onder de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder blijft, niet uitsluitend wordt opgelegd door de bestreden bepalingen, maar ook door artikel 19 en punt 3.1.4 van bijlage VI van de Schengengrenscode, die rechtstreekse werking heeft in de Belgische rechtsorde.
B.47.3. Het feit dat verstekelingen onder de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder blijven zoals bepaald in de Schengengrenscode, impliceert evenwel niet noodzakelijk dat de vrijheidsberoving van die personen bestaanbaar is met artikel 12 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
B.48.1. De verzoekende partijen vragen om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de geldigheid van artikel 3.1.4, tweede alinea, laatste zin, van bijlage VI van de Schengengrenscode, volgens hetwelk « de verstekelingen [...] evenwel onder de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder [blijven] », in het licht van de artikelen 6, 18 tot 21, 24, 35, 47 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in zoverre « het feit dat een verstekeling, zonder beperking in de tijd en zonder onderscheid, onder de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder wordt gelaten zonder dat die vasthouding voldoende geregeld is door het recht, daadwerkelijk strijdig met die bepalingen lijkt ».
B.48.2. Het feit dat de Schengengrenscode bepaalt dat verstekelingen aan boord van een schip onder de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder blijven wanneer deze de aanwezigheid van verstekelingen aan boord onverwijld bij de bevoegde autoriteiten heeft gemeld, belet de Belgische wetgever niet om de nodige maatregelen te nemen opdat de vasthouding van verstekelingen aan boord van een schip bestaanbaar zou zijn met artikel 12 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Het antwoord op de vraag of artikel 3.1.4, tweede alinea, laatste zin, van bijlage VI van de Schengengrenscode bestaanbaar is met de bepalingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, is derhalve niet relevant voor het onderzoek van het Hof.
B.48.3. De door de verzoekende partijen voorgestelde prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie dient bijgevolg niet te worden gesteld.
B.49.1. De Ministerraad merkt nog op dat schepen in Belgische havens zich gemakkelijk op een afstand van meerdere kilometers van een grenspost bevinden en dat de Belgische havens niet zijn voorzien van een transitzone zodat, zolang het schip in de haven is, alle personen aan boord blijven, inclusief de verstekelingen.
B.49.2. Het ontbreken van een transitzone in een zeehaven en de eventuele fysieke afstand tussen een schip dat in een Belgische haven voor anker is gegaan en een grenspost, zijn omstandigheden die onder de materiële organisatie van de grenscontrole vallen. Die omstandigheden sluiten evenwel niet uit dat het verbod tot het ontschepen van verstekelingen voor die personen een vrijheidsberoving uitmaakt in de zin van artikel 12 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, en dat het bijgevolg moet worden gerechtvaardigd in het licht van die bepalingen.
B.50.1. Elke arrestatie of vasthouding moet een wettelijke grondslag hebben die bovendien moet beantwoorden aan bepaalde kwaliteitsvereisten. Een wet die een vrijheidsberoving - zeker inzake asiel - toestaat, moet voldoende toegankelijk en nauwkeurig zijn teneinde elk risico van willekeur te vermijden (EHRM, 25 juni 1996, Amuur t. Frankrijk, § 50).
B.50.2. Overigens heeft, krachtens artikel 5, lid 4, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, eenieder die door arrestatie of gevangenhouding van zijn vrijheid is beroofd het recht voorziening te vragen bij de rechter opdat deze op korte termijn beslist over de wettigheid van zijn gevangenhouding en zijn invrijheidstelling beveelt, indien de gevangenhouding onrechtmatig is.
Om een vastgehouden persoon in staat te stellen zijn recht uit te oefenen, vastgelegd bij artikel 5, lid 4, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, om voorziening te vragen bij de rechter met het oog op een snelle beslissing over de wettigheid van zijn vasthouding, moet die persoon onverwijld en in een taal die hij verstaat, op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn vasthouding, krachtens artikel 5, lid 2, van het Verdrag, dat van toepassing is op alle gevallen van vrijheidsberoving vermeld in lid 1 van dezelfde bepaling (EHRM, 5 februari 2002, Conka t. België, § 50).
B.51.1. Artikel 2.4.4.2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek bepaalt enkel dat het verstekelingen verboden is om het schip te verlaten zonder de toelating van de scheepvaartpolitie, dat zij onder de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder van het schip blijven en dat hun ontscheping enkel wordt toegelaten met het oog op hun verwijdering.
B.51.2. De bestreden bepaling stelt een geval van vrijheidsberoving in de zin van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens in, te weten de vasthouding van een persoon om hem te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen. Binnen de regeling betreffende de vasthouding van verstekelingen aan boord van een schip in een Belgische haven, voorziet de wetgever evenwel in geen enkele van de waarborgen die door dat artikel worden vereist om willekeur van de vrijheidsberoving te vermijden.
B.52.1. In het bijzonder voorziet noch de bestreden bepaling, noch enige andere wetsbepaling erin dat verstekelingen die aan boord van een schip worden gehouden onverwijld in kennis worden gesteld van de redenen van hun vasthouding, noch dat de redenen van hun vasthouding worden vermeld in een beslissing die is opgesteld in een taal die de verstekelingen begrijpen of die zij geacht worden te begrijpen, en die hun ter kennis wordt gebracht.
B.52.2. Er is evenmin voorzien in een specifiek beroep in het kader waarvan een onafhankelijke en onpartijdige rechter de wettigheid van de vasthouding van verstekelingen aan boord van een schip, alsook de duur en de voorwaarden van hun vasthouding kan controleren.
Terwijl artikel 71 van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten, in titel III met als opschrift « Procedurele waarborgen en rechtsmiddelen », in beroepen voorziet voor de vreemdelingen die het voorwerp zijn van een vrijheidsberovende maatregel die is genomen met toepassing van dezelfde wet, staat geen enkel van die beroepen open voor de verstekelingen die worden vastgehouden aan boord van een schip.
B.52.3. Daarnaast is voor een daadwerkelijke uitoefening van het recht om beroep in te stellen tegen de beslissing waarbij een verbod tot ontschepen wordt opgelegd, juridische bijstand van de verstekelingen noodzakelijk, in voorkomend geval kosteloos. Opdat die begeleiding daadwerkelijk zou plaatsvinden, moet zij aan de verstekelingen, gelet op de kwetsbare situatie waarin zij zich bevinden, worden aangeboden, hetgeen niet wordt voorgeschreven door de bestreden bepaling, noch door een andere wetsbepaling.
B.52.4. Bovendien stelt noch de bestreden bepaling, noch enige andere wetsbepaling de maximumduur vast van de vrijheidsberoving van verstekelingen aan boord van een schip.
B.52.5. Ten slotte is het verbod tot ontschepen bedoeld in artikel 2.4.4.2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek algemeen en beoogt het alle verstekelingen, zonder onderscheid, met inbegrip van de verstekelingen voor wie het verbod tot ontschepen niet kan worden gerechtvaardigd door het doel dat erin bestaat personen te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen.
B.53.1. De ontstentenis van een wetsbepaling die erin voorziet dat een verstekeling aan boord van een schip in een Belgische haven onverwijld en in een taal die hij verstaat op de hoogte wordt gebracht van de redenen van zijn vasthouding, dat hij het recht heeft beroep in te stellen voor een rechtbank opdat deze op korte termijn beslist over de wettigheid van zijn vasthouding en zijn invrijheidstelling beveelt indien de vasthouding onrechtmatig is, dat hij wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om juridische bijstand, in voorkomend geval kosteloos, te verkrijgen om zulk een jurisdictioneel beroep in te stellen en, ten slotte, dat de vasthouding beperkt is in de tijd, schendt artikel 12, eerste lid, van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
Het komt de wetgever toe een dergelijke bepaling aan te nemen.
B.53.2. De middelen zijn gegrond. Artikel 2.4.4.2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek moet worden vernietigd in zoverre het de vasthouding aan boord van het schip waarin het voorziet, met geen enkele van de in B.53.1 opgesomde waarborgen gepaard doet gaan.
Wat betreft het verschil in behandeling tussen verstekelingen en personen die worden teruggedreven aan een landgrens (eerste onderdeel van het tweede middel) en tussen verstekelingen en vliegtuigpassagiers (tweede en achtste onderdeel van het tweede middel) B.54. Allereerst bekritiseren de verzoekende partijen en Myria het verschil in behandeling tussen de verstekelingen die over zee worden gerepatrieerd en de « vliegtuigpassagiers » in zoverre alleen laatstgenoemden « onder meer » de waarborgen genieten van de beschikking 2004/573/EG van de Raad van 29 april 2004 « inzake het organiseren van gezamenlijke vluchten voor de verwijdering van onderdanen van derde landen tegen wie individuele verwijderingsmaatregelen zijn genomen van het grondgebied van twee of meer lidstaten » (hierna : de beschikking 2004/573/EG), waaronder de waarborg die zou bestaan in de « aansprakelijkheid van de nationale autoriteit » (tweede onderdeel van het tweede middel).
B.55.1. Wanneer een middel is afgeleid uit de schending van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie dat door de artikelen 10 en 11 van de Grondwet wordt gewaarborgd, dient het te preciseren van welke categorie van personen de situatie moet worden vergeleken met de situatie van de categorie van personen ten aanzien van wie een discriminatie wordt aangevoerd. Het middel moet eveneens toelaten te begrijpen in welk opzicht de bestreden bepaling tot een verschil in behandeling leidt dat discriminerend zou zijn.
B.55.2. Het doel van de beschikking 2004/573/EG is het coördineren van door twee of meer lidstaten ondernomen gezamenlijke verwijderingen door de lucht van onderdanen van derde landen tegen wie individuele verwijderingsmaatregelen zijn genomen (artikel 1).
Zij bepaalt in dat kader de taken van de lidstaat die, voor de verwijdering van onderdanen van derde landen, een gezamenlijke vlucht organiseert waaraan andere lidstaten kunnen deelnemen, en de taken van de lidstaat die aan zulk een gezamenlijke vlucht deelneemt (artikelen 4, 5 en 6).
De beschikking 2004/573/EG bevat daarentegen geen substantiële waarborgen die door de lidstaten in hun interne rechtsorde moeten worden omgezet voor de onderdanen van derde landen die het voorwerp uitmaken van een verwijderingsmaatregel, of de verzoekende partijen onthouden zich althans ervan de waarborgen waarop zij alluderen, te identificeren. De vermelding in het verzoekschrift dat het zou gaan om de « aansprakelijkheid van de nationale autoriteit », is onduidelijk en laat niet toe te begrijpen om welke waarborgen het gaat.
B.55.3. Aangezien het niet aan het Hof staat de grondwettigheid te onderzoeken van een verschil in behandeling tussen twee categorieën van personen die het zelf zou moeten identificeren, onderzoekt het Hof het tweede onderdeel van het tweede middel niet.
B.56. Vervolgens zetten de verzoekende partijen uiteen dat de repatriëring van verstekelingen over zee niet met dezelfde waarborgen is omgeven als die welke zijn vastgelegd bij de richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 « over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven » (hierna : de richtlijn 2008/115/EG) en bij de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten, ten gunste van personen die worden teruggedreven aan de grens (eerste onderdeel van het tweede middel).
Die waarborgen zouden bestaan in de kennisgeving aan de betrokkene van een formeel gemotiveerde beslissing, in de mogelijkheid om tegen die beslissing een beroep in te stellen voor een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank en in het genot van kosteloze juridische bijstand en bijstand van een tolk.
De verzoekende partijen bekritiseren daarnaast, in een achtste onderdeel van het tweede middel, het feit dat de bestreden bepalingen niet erin voorzien dat een gemotiveerde terugdrijvingsbeslissing ter kennis zal worden gebracht van de verstekelingen, in een taal die zij begrijpen, noch dat zij het voorwerp kan uitmaken van een beroep.
Het Hof onderzoekt het eerste en het achtste onderdeel van het tweede middel samen.
B.57.1. De verzoekende partijen voeren niet aan dat de richtlijn 2008/115/EG niet correct is omgezet in de Belgische rechtsorde, door verschillende wetten tot wijziging van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten.
Zij leiden daaruit geen aparte grief af. Het middel is niet ontvankelijk in zoverre het is afgeleid uit de schending van die richtlijn, in samenhang gelezen met de in het middel beoogde artikelen van de Grondwet.
B.57.2. Het Hof onderzoekt bijgevolg het verschil in behandeling tussen de buitenlandse verstekelingen die het voorwerp uitmaken van een verwijderingsmaatregel, enerzijds, en de andere vreemdelingen die het voorwerp van zulk een maatregel uitmaken op grond van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten, anderzijds. Terwijl aan de laatstgenoemden kennis wordt gegeven van een gemotiveerde beslissing tot weigering van toegang tot het grondgebied en van een gemotiveerde beslissing tot terugdrijving, en zij daartegen beroep kunnen instellen waarbij zij in voorkomend geval, kosteloze juridische bijstand en de bijstand van een tolk kunnen genieten, genieten de eerstgenoemden niet diezelfde waarborgen.
B.58. Het aangeklaagde verschil in behandeling gaat terug op artikel 2.4.4.2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek, dat de regeling geeft voor verstekelingen aan boord van een schip in een Belgische haven.
Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die bepaling.
B.59.1. Artikel 3 van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten vermeldt de gevallen waarin de toegang tot het grondgebied kan worden geweigerd aan een vreemdeling. Daartoe behoren het geval van een vreemdeling die wordt aangetroffen in de luchthaventransitzone zonder in het bezit te zijn van de vereiste documenten (artikel 3, eerste lid, 1°), dat van een vreemdeling die het Rijk poogt binnen te komen zonder in het bezit te zijn van de vereiste documenten (artikel 3, eerste lid, 2°) en het geval van een vreemdeling die, zo nodig, geen documenten kan overleggen ter staving van het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden (artikel 3, eerste lid, 3°).
Krachtens artikel 3, tweede lid, van dezelfde wet, wordt de beslissing tot weigering van toegang tot het grondgebied genomen door de bevoegde minister of zijn gemachtigde en « [kunnen] in de in het eerste lid, 1° of 2°, bedoelde gevallen, [...] de met de grenscontrole belaste overheden de beslissing zelf nemen ». Overigens drijven de met de grenscontrole belaste overheden de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd terug krachtens artikel 3, vierde lid.
Krachtens artikel 4 van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten vermeldt de beslissing tot terugdrijving de bepaling van artikel 3 die werd toegepast.
B.59.2. De beslissing tot terugdrijving wordt aan de betrokkene betekend door middel van een document dat overeenkomt met het model van bijlage 11 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 08/10/1981 pub. 12/03/2008 numac 2008000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten « betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen » (artikel 14 van dat koninklijk besluit).
B.59.3. Tegen die beslissing kan beroep worden ingesteld voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (artikel 39/1, § 1, tweede lid, van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten). De vreemdeling die een beroep wenst in te stellen, kan, indien hij de voorwaarden voor toegang tot kosteloze juridische bijstand vervult, kosteloos een beroep doen op de diensten van een advocaat.
B.59.4. De wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten regelt eveneens de procedure die moet worden gevolgd wanneer een vreemdeling een verzoek om internationale bescherming indient aan de grens.
B.60. Bij die bepalingen worden het beginsel van non-refoulement, dat voortvloeit uit artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, en het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel, dat is gewaarborgd bij artikel 13 van hetzelfde Verdrag, ten uitvoer gelegd.
Bij zijn arrest nr. 112/2019 van 18 juli 2019 oordeelde het Hof dat « het risico van schending van het beginsel van non-refoulement, dat is opgenomen in artikel 33 van het Internationaal Verdrag van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen en dat ook voortvloeit uit met name artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en uit artikel 19, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet worden beoordeeld dan wel opnieuw moet worden beoordeeld op het ogenblik van de daadwerkelijke verwijdering of van de terugleiding naar de grens » (B.7.3) en dat « uit de bewoordingen van [artikel 3 van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten ' betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen '] uitdrukkelijk [blijkt] dat de mogelijkheid om een vreemdeling de toegang te weigeren, in de in die bepaling bedoelde gevallen, geen afbreuk beoogt te doen aan de toepassing van verdragsbepalingen of internationale bepalingen. [Die] bepaling [laat] niet toe een vreemdeling de toegang tot het grondgebied te weigeren, zonder daarbij de naleving van met name artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en het non-refoulementbeginsel, vervat in artikel 33 van het Internationaal Verdrag van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, te waarborgen » (B.11.1).
B.61.1. Zoals in B.29.4 is vermeld, verhindert het Belgisch Scheepvaartwetboek niet de toepassing van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten op de situatie van verstekelingen die zich bevinden op een schip dat in een Belgische haven voor anker is gegaan.
Hetzelfde geldt voor de bepalingen die de toegang tot kosteloze juridische bijstand regelen.
B.61.2. Het feit dat de Belgische zeehavens niet zijn voorzien van een grenspost of een transitzone, in tegenstelling tot de luchthavens, valt, zoals in B.49.2 is vermeld, onder de materiële organisatie van de grenscontrole en heeft geen enkele weerslag op de toepasbaarheid van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten.
B.62. Daaruit volgt dat, indien zij niet voldoen aan de voorwaarden inzake toegang tot het grondgebied en geen verzoek om internationale bescherming formuleren, aan verstekelingen aan boord van een schip in een Belgische haven kennis moet worden gegeven, net zoals aan iedere vreemdeling die zich in een identieke situatie aan de grens bevindt, van een beslissing tot weigering van toegang tot het grondgebied, in een taal die zij beheersen of die zij geacht worden te beheersen, beslissing die de mogelijke rechtsmiddelen vermeldt en waartegen een beroep kan worden ingesteld voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter.
Het bekritiseerde verschil in behandeling bestaat bijgevolg niet.
B.63. Gelet op hetgeen in B.62 is vermeld, zijn het tweede en het achtste onderdeel van het tweede middel niet gegrond.
Wat betreft het herinschepen van een verstekeling (dertiende onderdeel van het eerste middel) B.64. De verzoekende partijen voeren in het dertiende onderdeel van het eerste middel aan dat het feit dat de scheepvaartpolitie, krachtens artikel 2.4.4.2, § 3, vierde lid, van het Belgisch Scheepvaartwetboek, kan bevelen om een verstekeling die het schip heeft verlaten zonder voorafgaande toelating, opnieuw in te schepen, tot gevolg zou hebben dat diens situatie niet wordt geregeld door de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten.
B.65.1. Zoals in B.29.4 is vermeld, is de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten van toepassing op de situatie van verstekelingen, ongeacht of zij zich aan boord van een schip bevinden dan wel het schip zonder toelating hebben verlaten.
B.65.2. Voor het overige zetten de verzoekende partijen niet uiteen welke van de talrijke in het verzoekschrift geciteerde referentienormen zouden zijn geschonden.
B.66. In zoverre het dertiende onderdeel van het eerste middel op een verkeerde lezing van artikel 2.4.4.2, § 3, van het Belgisch Scheepvaartwetboek berust, is het niet gegrond.
Wat betreft de verwijdering van de verstekelingen door de reder (veertiende onderdeel van het eerste middel en elfde onderdeel van het tweede middel) B.67. In het veertiende onderdeel van het eerste middel bekritiseren de verzoekende partijen het feit dat de verwijdering van een verstekeling, die tot de overheidsbevoegdheid behoort, door de reder, en niet door staatsoverheden, wordt uitgevoerd.
B.68.1. Wanneer een reder, krachtens artikel 2.4.4.2, § 4, van het Belgisch Scheepvaartwetboek, daadwerkelijk alle maatregelen neemt om de verstekeling te verwijderen naar het land waar deze werd ingescheept of naar een ander land waar de verstekeling kan worden toegelaten, is dat « op verzoek van de Scheepvaartpolitie » en bijgevolg van de bevoegde overheden.
B.68.2. Voor het overige zetten de verzoekende partijen niet uiteen welke van de talrijke in het verzoekschrift geciteerde referentienormen geschonden zouden zijn.
B.69. In het elfde onderdeel van het tweede middel zijn de verzoekende partijen van mening dat het nemen van de maatregelen, door de reder, om een verstekeling zo spoedig mogelijk te verwijderen - zoals bepaald in artikel 2.4.4.2, § 4, tweede lid, van het Belgisch Scheepvaartwetboek -, met geen enkele waarborg gepaard gaat.
B.70. Zoals in B.29.4 is vermeld, is de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten van toepassing op de situatie van de verstekelingen die per schip in een Belgische zeehaven zijn aangekomen, zodat de uitvoering van de beslissing tot verwijdering waarvan de verstekelingen het voorwerp uitmaken, gepaard gaat met de bij die wet vastgelegde waarborgen.
B.71. Gelet op hetgeen in B.70 is vermeld, zijn het veertiende onderdeel van het eerste middel en het elfde onderdeel van het tweede middel niet gegrond.
Wat betreft de inlichtingen die door de gezagvoerder aan de autoriteiten worden meegedeeld (derde en vierde onderdeel van het tweede middel) B.72. In het derde onderdeel van het tweede middel interpreteren de verzoekende partijen artikel 2.4.4.2, § 1, tweede lid, van het Belgisch Scheepvaartwetboek in die zin dat het de verplichting uitsluit om de inlichtingen over de persoonlijke situatie van de verstekelingen aan boord van een schip, met name wat betreft hun gezondheidstoestand en hun eventuele vrees voor vervolging, aan de autoriteiten door te geven.
B.73.1. De bestreden bepaling luidt : « De gezagvoerder maakt voor elke verstekeling alle inlichtingen en documenten over die nuttig zijn voor de uitvoering van de opdrachten van de Scheepvaartpolitie ».
B.73.2. De bewoordingen « alle inlichtingen en documenten [voor elke verstekeling] die nuttig zijn voor de uitvoering van de opdrachten van de Scheepvaartpolitie » betekenen niet, zoals de verzoekende partijen beweren, dat de gezagvoerder van een schip aan de bevoegde autoriteiten niet zou moeten doorgeven dat een verstekeling een verzoek om internationale bescherming wenst in te dienen, noch dat hij geen inlichtingen over diens gezondheidstoestand zou moeten doorgeven.
B.73.3. Die informatieplicht rust op de gezagvoerder van het schip en draagt bij tot de inachtneming van het Internationaal Verdrag betreffende de status van vluchtelingen en van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Het komt evenwel de Belgische autoriteiten toe, en meer in het bijzonder de scheepvaartpolitie, om zich ervan te vergewissen dat zij daadwerkelijk in kennis zijn gesteld van een mogelijk verzoek om internationale bescherming uitgaande van de verstekelingen of van het feit dat hun gezondheidstoestand een dringende medische interventie vereist.
B.74. Het derde onderdeel van het tweede middel, dat op een verkeerde interpretatie van de bestreden bepaling berust, is niet gegrond.
B.75. In het vierde onderdeel van het tweede middel bekritiseren de verzoekende partijen het feit dat artikel 2.4.4.2, § 1, eerste lid, en artikel 2.4.4.3, § 1, van het Belgisch Scheepvaartwetboek niet voorzien in het optreden van de Dienst Vreemdelingenzaken om de behoeften en de inachtneming van de grondrechten van verstekelingen te onderzoeken.
Uit het verzoekschrift kan worden afgeleid dat de verzoekende partijen van mening zijn dat op die manier het beginsel van non-refoulement en het verbod van onmenselijke en vernederende behandeling worden geschonden.
B.76.1. Die bepalingen voorzien erin dat de gezagvoerder het MIK - dat, zoals in B.21.3.1 en B.21.3.2 is vermeld, het Maritiem Informatiekruispunt is dat werd opgericht bij koninklijk besluit van 6 februari 2009Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 06/02/2009 pub. 06/03/2009 numac 2009000142 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot oprichting en organisatie van het maritiem informatiekruispunt type koninklijk besluit prom. 06/02/2009 pub. 14/04/2009 numac 2009012038 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 oktober 2007, gesloten in het Paritair Comité voor het drukkerij-, grafische kunst- en dagbladbedrijf, betreffende de sectorale functieclassificatie in de dagbladondernemingen sluiten « tot oprichting en organisatie van het maritiem informatiekruispunt » (hierna : het koninklijk besluit van 6 februari 2009Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 06/02/2009 pub. 06/03/2009 numac 2009000142 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot oprichting en organisatie van het maritiem informatiekruispunt type koninklijk besluit prom. 06/02/2009 pub. 14/04/2009 numac 2009012038 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 oktober 2007, gesloten in het Paritair Comité voor het drukkerij-, grafische kunst- en dagbladbedrijf, betreffende de sectorale functieclassificatie in de dagbladondernemingen sluiten) - verwittigt van de aanwezigheid van verstekelingen aan boord van het schip dat in een Belgische haven aankomt (artikel 2.4.4.2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek) of aan boord van een Belgisch schip (artikel 2.4.4.3 van het Belgisch Scheepvaartwetboek).
B.76.2. De hoofdopdracht van het MIK bestaat in het verzamelen van informatie en deze ter beschikking te stellen van de kustwachtpartners om de uitoefening van hun bevoegdheden te ondersteunen. Daartoe is het MIK onder meer belast met het verzamelen en verwerken van informatie met betrekking tot elk « incident » (artikel 3 van het koninklijk besluit van 6 februari 2009Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 06/02/2009 pub. 06/03/2009 numac 2009000142 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot oprichting en organisatie van het maritiem informatiekruispunt type koninklijk besluit prom. 06/02/2009 pub. 14/04/2009 numac 2009012038 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 oktober 2007, gesloten in het Paritair Comité voor het drukkerij-, grafische kunst- en dagbladbedrijf, betreffende de sectorale functieclassificatie in de dagbladondernemingen sluiten), dat wordt omschreven als een « gebeurtenis die minstens voldoet aan één van de volgende criteria : a) gevaar voor de openbare orde, personen of goederen meebrengt of kan meebrengen, b) schade aan het milieu veroorzaakt of kan veroorzaken, c) gevaar of belemmering voor de scheepvaart meebrengt of kan meebrengen » (artikel 3, 6°, van het samenwerkingsakkoord van 8 juli 2005 tussen de federale Staat en het Vlaamse Gewest betreffende de oprichting van en de samenwerking in een structuur kustwacht). B.76.3. Het MIK is dus het contactpunt met de Belgische autoriteiten, voor de gezagvoerders van buitenlandse schepen die zich in de zeegebieden onder Belgische rechtsbevoegdheid bevinden of voor de gezagvoerders van Belgische schepen, om elk incident op zee dat de openbare orde verstoort, te signaleren.
B.77. In overeenstemming met het voorgaande blijkt uit de parlementaire voorbereiding van het Belgisch Scheepvaartwetboek dat het MIK « voor de verdere verspreiding [van de informatie] tussen de bevoegde Belgische overheden zoals de Scheepvaartpolitie en de Dienst Vreemdelingenzaken [zorgt] » (Parl. St., Kamer, 2018-2019, DOC 54-3536/001, p. 290).
B.78. Ook al voorzien de bestreden bepalingen alleen erin dat informatie over het « incident », namelijk de ontdekking van verstekelingen aan boord van een Belgisch schip of aan boord van een schip dat op weg is naar een Belgische haven, aan het MIK moet worden doorgegeven, zijn er evenwel andere bepalingen, aan de toepasbaarheid waarvan het Belgisch Scheepvaartwetboek geen afbreuk doet, die erin voorzien dat het MIK alle informatie over de verstekelingen aan de betrokken autoriteiten, waaronder de Dienst Vreemdelingenzaken, dient te bezorgen. Die overdracht van informatie van het MIK naar de Dienst Vreemdelingenzaken is essentieel, onder meer om te waarborgen dat aan verstekelingen niet de toegang tot de procedure van internationale bescherming wordt ontzegd.
B.79. Het vierde onderdeel van het tweede middel is niet gegrond.
Wat betreft het optreden van de scheepvaartpolitie (vijfde, zesde en zevende onderdeel van het tweede middel) B.80. De verzoekende partijen bekritiseren, in het vijfde, zesde en zevende onderdeel van het tweede middel, het feit dat artikel 2.4.4.2 alleen in het optreden van de scheepvaartpolitie, en niet in dat van de Dienst Vreemdelingenzaken voorziet, terwijl de politiediensten niet bevoegd zijn om op adequate wijze de behoeften en de inachtneming van de grondrechten van verstekelingen te onderzoeken.
B.81.1. Artikel 2.4.4.2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek voorziet in het optreden van de scheepvaartpolitie voor de uitvoering van opdrachten die haar van nature toekomen in zoverre zij onder de politie te water en onder de grenscontrole vallen.
B.81.2. Zoals in B.29.4 is vermeld, verhindert het Belgisch Scheepvaartwetboek niet de toepassing van andere wetgevingen, zoals de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten.
Daaruit volgt dat, in zoverre het de opdrachten van de scheepvaartpolitie bepaalt in geval van ontdekking van verstekelingen aan boord van een schip dat aankomt in een Belgische haven, artikel 2.4.4.2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek niet het optreden van de Dienst Vreemdelingenzaken, onder meer in het kader van een verzoek om internationale bescherming vanwege verstekelingen, belemmert.
B.81.3. Voor het overige zetten de verzoekende partijen niet uiteen welke van de talrijke in het verzoekschrift geciteerde referentienormen geschonden zouden zijn.
B.82. Het vijfde, het zesde en het zevende onderdeel van het tweede middel zijn niet gegrond.
Wat het derde middel betreft B.83. De verzoekende partijen leiden een derde middel af uit de schending, door artikel 2.1.1.3, § 2, van het Belgisch Scheepvaartwetboek, van de artikelen 10, 11, 23 en 191 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 33, 36, 37, 105 en 108 ervan, met het algemeen beginsel van rechtszekerheid en met het algemeen beginsel van de scheiding der machten, - in zoverre het de Koning machtigt om de begrippen « verstekeling » en « passagier of opvarende » « nader of, waar noodzakelijk met het oog op de toepassing van aangeduide bepalingen, afwijkend [te] omschrijven » (eerste onderdeel) en - in zoverre het de Koning machtigt om de bepalingen van boek 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek buiten toepassing te verklaren voor « aangeduide bijzondere [...] verstekelingen, passagiers of opvarenden » (tweede onderdeel).
B.84. Een wetgevende machtiging ten gunste van de uitvoerende macht die een aangelegenheid betreft die niet door de Grondwet aan de wetgever is voorbehouden, is niet ongrondwettig. In dat geval maakt de wetgever immers gebruik van de hem door de Grondwetgever verleende vrijheid om in een dergelijke aangelegenheid te beschikken.
Het Hof vermag enkel een bepaling af te keuren die de bevoegdheidsverdeling tussen de wetgevende macht en de uitvoerende macht regelt, wanneer die bepaling indruist tegen de regels inzake de bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten of wanneer de wetgever een categorie van personen het optreden van een democratisch verkozen vergadering, waarin de Grondwet uitdrukkelijk voorziet, ontzegt.
B.85.1. Uit het verzoekschrift blijkt niet dat de bestreden bepaling een aangelegenheid betreft die door de Grondwet aan de wetgever is voorbehouden, noch dat de aan de Koning verleende machtigingen de bevoegdheidverdelende regels zouden schenden.
B.85.2. Evenmin blijkt in welk opzicht de aan de Koning verleende machtigingen het rechtszekerheidsbeginsel zouden schenden, dat de wetgever verbiedt om zonder objectieve en redelijke verantwoording afbreuk te doen aan het belang van de rechtssubjecten om in staat te zijn de rechtsgevolgen van hun handelingen te voorzien.
B.86. Het derde middel is niet gegrond.
Om die redenen, het Hof 1. vernietigt artikel 2.4.4.2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek - in zoverre het niet de ontscheping regelt van verstekelingen van Belgische nationaliteit en van verstekelingen die zijn gemachtigd of toegelaten tot verblijf in België zodra die hoedanigheid, die machtiging of die toelating is aangetoond; - in zoverre het de ontscheping niet toelaat van verstekelingen die om internationale bescherming verzoeken, gedurende het onderzoek van hun aanvraag; - in zoverre het niet of niet minstens tijdelijk de ontscheping toelaat van verstekelingen die beantwoorden of lijken te beantwoorden aan de voorwaarden om te worden gekwalificeerd als niet-begeleide minderjarige vreemdeling in de zin van de programmawet (I) van 24 december 2002; - in zoverre het niet of niet minstens tijdelijk de ontscheping toelaat van verstekelingen van wie de gezondheidstoestand, volgens een medische diagnose, een dringende medische behandeling vereist die niet kan worden verstrekt aan boord van het schip; - in zoverre het de vasthouding aan boord van het schip waarin het voorziet, met geen enkele van de in B.53.1 opgesomde waarborgen gepaard doet gaan; 2. rekening houdend met hetgeen in B.62 en B.70 is vermeld, verwerpt het beroep voor het overige.
Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 9 juni 2022.
De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, P. Nihoul