Etaamb.openjustice.be
Wet van 04 maart 2012
gepubliceerd op 18 april 2012

Wet betreffende de Centrale voor Kredieten aan Ondernemingen

bron
federale overheidsdienst financien en federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2012011110
pub.
18/04/2012
prom.
04/03/2012
ELI
eli/wet/2012/03/04/2012011110/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

4 MAART 2012. - Wet betreffende de Centrale voor Kredieten aan Ondernemingen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling en definities

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder : 1° « de Bank » : de Nationale Bank van België als bedoeld in de wet van 22 februari 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/02/1998 pub. 28/03/1998 numac 1998003158 bron ministerie van financien Wet tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België sluiten tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België;2° « de Centrale » : de Centrale voor Kredieten aan Ondernemingen bedoeld in artikel 3;3° « in België gevestigd » : onder het Belgische recht ressorterend of handelend via een bijkantoor op het Belgische grondgebied;4° « meldingsplichtige instellingen » : a) « kredietinstellingen » : de in België gevestigde instellingen bedoeld in de artikelen 13, 65 en 79 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;b) « leasingondernemingen » : de in België gevestigde ondernemingen erkend overeenkomstig artikel 2, § 1 van koninklijk besluit nr.55 van 10 november 1967 tot regeling van het juridisch statuut der ondernemingen gespecialiseerd in financieringshuur; c) « factoringondernemingen » : de in België gevestigde financiële instellingen zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, van de voormelde wet van 22 maart 1993 die leningen verstrekken onder de vorm van factoring zoals bedoeld in artikel 3, § 2, 2) van dezelfde wet;d) « borgtochtverzekeringsondernemingen » : de in België gevestigde verzekeringsondernemingen die overeenkomstig de wet van 9 juli 1975Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/07/1975 pub. 23/10/2015 numac 2015000557 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de controle der verzekeringsondernemingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 09/07/1975 pub. 24/12/2014 numac 2014000890 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de controle der verzekeringsondernemingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de controle der verzekeringsondernemingen toegelaten zijn om verzekeringsovereenkomsten af te sluiten onder de verzekeringstak « Borgtocht » (tak 15) zoals bedoeld in bijlage I van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen;e) « kredietverzekeringsondernemingen » : de in België gevestigde verzekeringsondernemingen die overeenkomstig de wet van 9 juli 1975Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/07/1975 pub. 23/10/2015 numac 2015000557 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de controle der verzekeringsondernemingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 09/07/1975 pub. 24/12/2014 numac 2014000890 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de controle der verzekeringsondernemingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de controle der verzekeringsondernemingen toegelaten zijn om verzekeringsovereenkomsten af te sluiten onder de verzekeringstak « Krediet » (tak 14) zoals bedoeld in bijlage I van voormeld koninklijk besluit van 22 februari 1991;5° « ingezetene » : elke natuurlijke persoon die zijn hoofdverblijfplaats in België heeft of elke in België gevestigde rechtspersoon;6° « overeenkomsten » : a) « kredietovereenkomst » : elk contract waarbij een kredietinstelling geldmiddelen ter beschikking stelt, met inbegrip van niet-toegelaten debetstanden op rekening, of zich ertoe verbindt geldmiddelen ter beschikking te stellen onder de voorwaarde van de terugbetaling ervan op termijn of waarbij een kredietinstelling zich garant stelt; b) « leasingovereenkomst » : elk contract, afgesloten tussen een leasingonderneming en een ingezetene die over een ondernemingsnummer beschikt, voor zover dit contract beantwoordt aan de criteria vastgesteld in artikel 95, § 1 van het koninklijk besluit van 30 januari 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 30/01/2001 pub. 06/02/2001 numac 2001009091 bron ministerie van justitie Koninklijk besluit tot uitvoering van het wetboek van vennootschappen type koninklijk besluit prom. 30/01/2001 pub. 10/01/2007 numac 2006000914 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen. - Duitse vertaling sluiten tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen voor de post III.D « Leasing en soortgelijke rechten », evenwel met dien verstande dat het woord « vennootschap » in voormelde post III.D voor deze definitie moet worden gelezen als « ingezetene »; c) « factoringovereenkomst » : elk contract afgesloten tussen een ingezetene en een factoringonderneming waarbij de ingezetene de te innen schuldvorderingen die voortvloeien uit contracten tot levering van goederen en/of het verstrekken van diensten afgesloten tussen de ingezetene en zijn debiteuren, aan de factoringonderneming overdraagt in ruil voor de voorfinanciering van de te innen schuldvorderingen;d) « borgtochtverzekering » : elke verzekeringsovereenkomst die tot tak 15 (Borgtocht) behoort, afgesloten tussen een borgtochtverzekeringsonderneming en een ingezetene, waarbij de verzekeringsonderneming zich borg stelt voor die ingezetene;e) « kredietverzekering » : elke verzekeringsovereenkomst die tot tak 14 (Krediet) behoort, afgesloten tussen een kredietverzekeringsonderneming en een ingezetene, en die de risico's van niet-terugbetaling van schuldvorderingen door een ingezeten debiteur van die ingezetene dekt;7° « wanbetaling » : de toestand van een overeenkomst waarbij a) een verschuldigd bedrag niet of onvolledig werd terugbetaald door de begunstigde binnen een termijn van negentig kalenderdagen na de vervaldag, of b) de meldingsplichtige instelling het onwaarschijnlijk acht dat het verschuldigd bedrag volledig zal worden terugbetaald volgens de voorwaarden van de overeenkomst zonder het nemen van gepaste maatregelen zoals het te gelde maken van eventuele waarborgen;8° « begunstigde » : a) de persoon die een overeenkomst heeft aangegaan met een meldingsplichtige instelling zoals bedoeld in 4°, a) tot en met d) of b) de debiteur ten aanzien van wie een ingezetene een kredietverzekering heeft afgesloten met een kredietverzekeringsonderneming zoals bedoeld in 4° e);9° « effectisering » : proces waarbij kredieten, vorderingen en andere activa worden samengebracht om als onderpand te dienen van een nieuw uit te geven effect dat gewaarborgd wordt door de kasstromen of de economische waarde van deze activa en waarbij de geëffectiseerde risicoposities in economische zin worden overgedragen aan een effectiseringsvehikel dat effecten uitgeeft; 10° « effectiseringsvehikel » : een vehikel zoals bedoeld in artikel I.2, (71) van het besluit van 17 oktober 2006 van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen over het reglement op het eigen vermogen van de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen, goedgekeurd bij ministerieel besluit van 27 december 2006Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 27/12/2006 pub. 03/01/2007 numac 2006003581 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie en federale overheidsdienst financien Ministerieel besluit tot goedkeuring van het besluit van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen van 17 oktober 2006 over het reglement op het eigen vermogen van de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen sluiten. HOOFDSTUK 2. - De Centrale voor Kredieten aan Ondernemingen

Art. 3.De Bank is belast met de registratie in de Centrale van de gegevens met betrekking tot de overeenkomsten en de wanbetalingen die eruit voortvloeien alsmede van de gegevens met betrekking tot de begunstigden van deze overeenkomsten.

De meldingsplichtige instellingen zijn verplicht deze gegevens aan de Centrale mee te delen, in overeenstemming met de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten.

Ingeval de overeenkomst na de registratie in de Centrale wordt overgedragen aan een niet-meldingsplichtige instelling, vervalt de mededelingsplicht tenzij bij de overdracht van kredietovereenkomsten in het kader van effectisering aan een in België gevestigd effectiseringsvehikel.

Onverminderd de eigen verplichtingen die rusten op de meldingsplichtige instellingen, is de Bank de verantwoordelijke voor de verwerking van de persoonsgegevens die in de Centrale worden geregistreerd wat betreft het ontvangen van deze gegevens van de meldingsplichtige instellingen, het ordenen en bewaren van deze gegevens, het gebruik van deze gegevens binnen de limieten toegestaan door de wet, het meedelen van deze gegevens in de gevallen waarin zij daartoe door de wet gerechtigd is, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van persoonsgegevens onder de voorwaarden bedoeld in de wet.

Art. 4.De Koning bepaalt : ? welke gegevens met betrekking tot de overeenkomsten, de wanbetalingen en de begunstigden door de meldingsplichtige instellingen dienen te worden meegedeeld; ? de mededelingstermijnen; ? de voorwaarden en nadere regels voor de bijwerking van de gegevens; ? de bewaartermijnen van de gegevens.

De Koning kan bepalen dat sommige overeenkomsten, volgens de criteria die hij bepaalt, niet dienen meegedeeld te worden. De Bank is gemachtigd om, desgevallend binnen de limieten die de Koning bepaalt, door middel van reglementen, voor elke categorie van overeenkomsten opgesomd in artikel 2, 6°, te bepalen welke soorten contracten niet moeten worden gemeld. Deze reglementen zijn onderworpen aan de goedkeuring van de Minister van Financiën en worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

De Koning kan bepalen dat sommige wanbetalingen, volgens de criteria die Hij bepaalt, niet dienen te worden meegedeeld.

De Koning kan de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten uitbreiden tot andere instellingen dan opgesomd in artikel 2, 4° die gelijkaardige verplichtingen aangaan als omschreven in artikel 2, 6°.

Art. 5.Voor de toepassing van deze wet en van haar uitvoeringsbesluiten en met het oog op de identificatie van een begunstigde van een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 2, 6°, a) tot en met d), die een natuurlijke persoon is en die geen ondernemingsnummer heeft, gebruiken de meldingsplichtige instellingen bij de eerste registratie in de Centrale het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen dat die natuurlijke personen voorafgaand aan het afsluiten van een overeenkomst aan hen dienen mee te delen.

Voor de toepassing van deze wet en van haar uitvoeringsbesluiten en met het oog op de identificatie van een begunstigde van een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 2, 6°, e), die een natuurlijke persoon is en die geen ondernemingsnummer heeft, gebruiken de kredietverzekeringsondernemingen bij de eerste registratie in de Centrale het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen indien dat door hen of de verzekeringnemer gekend is.

De Bank en de meldingsplichtige instellingen zijn gemachtigd om het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te registreren en te gebruiken in hun relaties in het kader van deze wet. De Bank is tevens gemachtigd het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken voor het interne beheer van de Centrale alsook in haar betrekkingen met het Rijksregister van de natuurlijke personen en met de Kruispuntbank van Ondernemingen.

Art. 6.Uitsluitend voor het vervullen van de taken bedoeld in deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, wordt de Bank, handelend door tussenkomst van haar personeelsleden die daartoe wegens hun functies en binnen de perken van hun specifieke bevoegdheden door haar directiecomité met name en schriftelijk zijn aangewezen, gemachtigd om toegang te hebben tot de informatiegegevens vermeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 5°, en tweede lid van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, en om deze te registreren.

Art. 7.De informatiegegevens die met toepassing van artikel 6 zijn bekomen, mogen, binnen de perken van de uitvoering van de taken bedoeld in deze wet, slechts worden meegedeeld aan de meldingsplichtige instellingen en aan de personen die krachtens de toepasselijke wets- en uitvoeringsbepalingen gerechtigd zijn om van de Bank mededeling te krijgen van de informatiegegevens welke betrekking hebben op de overeenkomsten en welke op naam van de betrokken natuurlijke persoon zijn geregistreerd.

Art. 8.Ter aanvulling van de in de Centrale geregistreerde informatie en voor zover de meldingsplichtige instellingen via hun representatieve beroepsverenigingen ermee akkoord gaan, wordt de Bank gemachtigd om voor rekening van de meldingsplichtige instellingen ondervragingen te verrichten van het bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling, bedoeld in artikel 1389bis/1 van het Gerechtelijk Wetboek, evenals van andere bestanden die kunnen bijdragen tot een betere beoordeling van het kredietrisico, onder de voorwaarden die de Koning bepaalt. De Koning bepaalt de gegevens die kunnen worden geraadpleegd.

Art. 9.De Bank stelt de administratieve en technische richtlijnen vast die moeten worden nageleefd door de meldingsplichtige instellingen en door de personen die de gegevens van de Centrale mogen raadplegen. HOOFDSTUK 3. - Informatieplicht ten aanzien van natuurlijke personen

Art. 10.Indien de begunstigde van een overeenkomst een natuurlijke persoon is, moet hij vóór de eerste registratie in de Centrale door de meldingsplichtige instelling in kennis gesteld worden van het volgende : 1° de naam van de Centrale;2° de doeleinden van de verwerking in de Centrale;3° het feit dat er gegevens met betrekking tot de begunstigde, zijn overeenkomsten en de wanbetalingen die eruit voortvloeien in de Centrale geregistreerd worden;4° de naam en het adres van de meldingsplichtige instelling die de gegevens meedeelt aan de Centrale;5° het bestaan van een recht op toegang en op rechtzetting van de gegevens alsook de bewaartermijnen van deze laatste. De Bank is ontslagen van deze verplichting. HOOFDSTUK 4. - Raadpleging van de Centrale

Art. 11.§ 1. Volgens de regels die de Koning bepaalt, mag de Bank de in de Centrale geregistreerde gegevens slechts meedelen : 1° aan de meldingsplichtige instellingen, hetzij vóór het afsluiten van een overeenkomst in het kader van de risicobeoordeling betreffende een mogelijke begunstigde, hetzij bij het beheer van een overeenkomst;2° aan de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer, voor de uitvoering van de opdrachten die haar door of krachtens de wet zijn toevertrouwd;3° aan de buitenlandse kredietcentrales, op voorwaarde dat hun doeleinden, de geregistreerde gegevens en de wettelijke bescherming op het vlak van de persoonlijke levenssfeer en het beroepsgeheim, gelijkwaardig zijn met die van de Centrale en dat zij hun gegevens, op basis van wederkerigheid, aan de Centrale verstrekken krachtens een met de Bank afgesloten gegevensuitwisselingsovereenkomst;4° tijdens een getuigenis in rechte in strafzaken. De Koning kan, in voorkomend geval per categorie van meldingsplichtige instelling, de mededeling van de in de Centrale geregistreerde gegevens aan meldingsplichtige instellingen beperken tot bepaalde gegevens. § 2. De Centrale mag niet geraadpleegd worden voor commerciële prospectiedoeleinden. § 3. De personen die gegevens van de Centrale hebben verkregen, moeten de nodige maatregelen treffen om het vertrouwelijk karakter van die gegevens en hun exclusief gebruik voor de in § 1 bepaalde doeleinden te waarborgen. De gegevens van de Centrale mogen niet publiek gemaakt worden. De meldingsplichtige instellingen die gegevens van de Centrale hebben verkregen dienen ervoor te zorgen dat enkel de personen die onder hun gezag handelen en die de gegevens van de Centrale nodig hebben voor de uitoefening van hun taken, toegang krijgen tot die gegevens.

Art. 12.§ 1. Volgens de regels die de Koning bepaalt, heeft elke natuurlijke persoon kosteloos toegang tot de op zijn naam in de Centrale geregistreerde gegevens en kan hij, vrij en kosteloos, de rechtzetting vragen van verkeerde gegevens.

In afwijking van artikel 10 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, worden bepaalde in de Centrale geregistreerde gegevens die berusten op de risico- of recuperatie-inschatting van de meldingsplichtige instelling niet meegedeeld aan de betrokken natuurlijke persoon die zijn recht op toegang of op rechtzetting uitoefent. De Koning bepaalt welke gegevens aldus niet moeten worden meegedeeld. § 2. Volgens de regels die de Koning bepaalt, heeft elke rechtspersoon toegang tot de op zijn naam in de Centrale geregistreerde gegevens en kan hij de rechtzetting vragen van verkeerde gegevens. De Koning bepaalt de modaliteiten van de raadpleging van de Centrale door de begunstigde rechtspersonen, evenals de eventuele kosten die de Centrale voor deze raadpleging mag aanrekenen.

De beperking en bijhorende machtiging aan de Koning opgenomen in het tweede lid van de eerste paragraaf gelden eveneens voor rechtspersonen die hun recht op toegang of op rechtzetting uitoefenen. § 3. In geval van een vraag tot rechtzetting is de Bank ertoe gehouden deze aanvraag over te maken aan de meldingsplichtige instelling, die alleen verantwoordelijk is voor de juiste inhoud van de aan de Centrale meegedeelde gegevens en desgevallend de in de Centrale geregistreerde gegevens dient te verbeteren. HOOFDSTUK 5. - Sancties, opsporing en vaststelling van de inbreuken

Art. 13.§ 1. Onverminderd de plichten van de officieren van gerechtelijke politie, zijn de ambtenaren aangesteld door de Minister tot wiens bevoegdheid Economie behoort, bevoegd om de in artikel 16 vermelde inbreuken op te sporen en vast te stellen. Een afschrift van de processen-verbaal welke door die ambtenaren werden opgesteld wordt bij aangetekende brief met ontvangstbewijs binnen dertig dagen na de datum van de vaststellingen aan de overtreder toegezonden. § 2. In de uitoefening van hun ambt mogen de in § 1 bedoelde ambtenaren : 1° binnentreden tijdens de gewone openings- of werkuren in de lokalen en vertrekken waartoe zij voor het vervullen van hun opdracht toegang moeten hebben;2° alle dienstige vaststellingen doen, zich op eerste vordering en ter plaatse elke informatie, elk document, elk gegevensbestand of elk informaticasysteem dat zij voor hun opsporingen en vaststellingen nodig hebben, doen voorleggen of toegang laten verkrijgen en daarvan afschrift nemen;3° tegen ontvangstbewijs beslag leggen op documenten, stukken, boeken, gegevensbestanden of informaticasystemen noodzakelijk voor het bewijs van een inbreuk of om de mededaders of medeplichtigen van de overtreders op te sporen; bij ontstentenis van een bevestiging door het openbaar ministerie binnen tien werkdagen is het beslag van rechtswege opgeheven; 4° indien zij redenen hebben te geloven aan het bestaan van een inbreuk, in bewoonde lokalen binnentreden met voorafgaande machtiging van de rechter bij de politierechtbank.De bezoeken in de bewoonde lokalen moeten tussen acht en achttien uur en door minstens twee ambtenaren gezamenlijk geschieden. § 3. In de uitoefening van hun ambt kunnen de in § 1 bedoelde ambtenaren de bijstand van de federale politie vorderen. § 4. De gemachtigde ambtenaren oefenen de hun door dit artikel verleende bevoegdheden uit onder het toezicht van de procureur-generaal, onverminderd hun ondergeschiktheid aan hun meerderen in het bestuur.

Zij moeten de nodige maatregelen treffen teneinde het vertrouwelijk karakter van de gegevens waarvan ze kennis hebben gekregen te waarborgen en tevens verzekeren dat deze gegevens enkel worden aangewend voor doeleinden, vereist voor de uitoefening van hun toezichtstaak. § 5. In geval van toepassing van artikel 14, wordt het in § 1 bedoeld proces-verbaal pas toegezonden aan de procureur des Konings, wanneer aan de waarschuwing geen gevolg is gegeven en er geen toepassing wordt gemaakt van artikel 15.

In geval van toepassing van artikel 15, wordt het proces-verbaal pas toegezonden aan de procureur des Konings, wanneer de overtreder niet is ingegaan op het voorstel tot minnelijke schikking.

Art. 14.Als een inbreuk zoals bedoeld in artikel 16 wordt vastgesteld, kan de Minister tot wiens bevoegdheid Economie behoort, of de door hem met toepassing van artikel 13, § 1 aangestelde ambtenaar, een waarschuwing richten tot de overtreder, waarbij die tot stopzetting van deze inbreuk wordt aangemaand.

De waarschuwing wordt gevoegd bij het afschrift van het proces-verbaal dat overeenkomstig artikel 13, § 1 aan de overtreder wordt toegezonden.

De waarschuwing vermeldt : 1° de ten laste gelegde feiten en de geschonden wetsbepaling of -bepalingen;2° de termijn binnen welke zij dienen te worden stopgezet;3° dat, indien aan de waarschuwing geen gevolg wordt gegeven, de met toepassing van artikel 13, § 1 aangestelde ambtenaren de procureur des Konings kunnen inlichten of een minnelijke regeling zoals bepaald in artikel 15 kunnen voorstellen.

Art. 15.De daartoe door de Minister tot wiens bevoegdheid Economie behoort aangestelde ambtenaren kunnen, na inzage van de processen-verbaal waarbij een inbreuk wordt vastgesteld op de bepalingen bedoeld in artikel 16, en opgesteld door de in artikel 13, § 1 bedoelde ambtenaren en indien er geen gevolg werd gegeven aan de waarschuwing zoals vermeld in artikel 14, aan de overtreders de betaling voorstellen van een som die de strafvordering doet vervallen.

Deze som mag niet hoger zijn dan het maximumbedrag van de geldboete bepaald in artikel 16 verhoogd met de opdeciemen. De tarieven alsmede de betalings- en inningsregeling worden vastgesteld door de Koning.

Art. 16.§ 1. Met een geldboete van 50 euro tot 10.000 euro worden gestraft : 1° zij die de verplichtingen bedoeld in artikel 3 en in de besluiten ter uitvoering van artikel 4 niet naleven;2° zij die de verplichting bedoeld in artikel 10 niet naleven;3° zij die het voorschrift van artikel 11, §§ 2 en 3, niet naleven;4° zij die opzettelijk het vervullen van de opdracht van de in artikel 13, § 1 genoemde personen belast met de opsporing en vaststelling van de inbreuken op de bepalingen van deze wet, bemoeilijken of beletten;5° zij die op onrechtmatige wijze kennis zouden hebben genomen van individuele gegevens die in de Centrale zijn geregistreerd. § 2. De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn van toepassing op de inbreuken bedoeld in § 1.

Art. 17.De Bank kan aan de in artikel 13, § 1 bedoelde ambtenaren vragen om met betrekking tot een meldingsplichtige instelling na te gaan : 1° of de gegevens die aan de Bank krachtens deze wet worden meegedeeld, juist en waarheidsgetrouw zijn;2° of de voorschriften van deze wet zijn nageleefd. De in artikel 13, § 1 bedoelde ambtenaren stellen de Bank in kennis van het resultaat van het in het eerste lid bedoelde onderzoek. HOOFDSTUK 6. - Diverse bepalingen

Art. 18.De Bank is gemachtigd de in de Centrale geregistreerde informatie te gebruiken voor wetenschappelijke of statistische doeleinden na codering van de gegevens of in het kader van haar activiteiten uitgevoerd overeenkomstig de wet van 22 februari 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/02/1998 pub. 28/03/1998 numac 1998003158 bron ministerie van financien Wet tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België sluiten tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België.

Art. 19.De Bank is gemachtigd aan de meldingsplichtige instellingen de terugbetaling te vragen van de kosten gemaakt voor het inzamelen, het registreren, het beheer, de controle en het ter beschikking stellen van de gegevens van de Centrale. De modaliteiten en het tarief van de vergoeding worden door de Bank vastgesteld in overleg met de meldingsplichtige instellingen via hun representatieve beroepsverenigingen.

Art. 20.De besluiten waarin deze wet voorziet, worden genomen na advies van de Bank, van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van de meldingsplichtige instellingen via hun representatieve beroepsverenigingen.

Art. 21.In de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen worden volgende bepalingen opgeheven : 1° titel VI, die artikel 91, gewijzigd bij de wetten van 21 december 1994 en van 9 maart 1999 en door de koninklijke besluiten van 20 juli 2000 en 3 maart 2011, artikel 92, gewijzigd door de wet van 21 december 1994 en door het koninklijk besluit van 3 maart 2011, artikel 93 en 94, beide gewijzigd door het koninklijk besluit van 3 maart 2011, omvat;2° artikel 104, § 1, 13°, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 juli 2001 en van 3 maart 2011.

Art. 22.Artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 55 van 10 november 1967 tot regeling van het juridisch statuut der ondernemingen gespecialiseerd in financieringshuur wordt vervangen als volgt : «

Art. 1.Onder « financieringshuur » of « leasing » wordt verstaan : 1° De roerende financieringshuur of « roerende leasing », die wordt gekenmerkt als volgt : a) Zij dient betrekking te hebben op bedrijfsmateriaal dat door de huurder uitsluitend voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt.b) Het materieel dient door de verhuurder speciaal met het oog op de huur te worden gekocht, en dit op gespecificeerde aanwijzing van de toekomstige huurder.c) De in het contract bepaalde huurtijd dient overeen te stemmen met de vermoedelijke duur van het bedrijfsgebruik van het materieel.d) De huurprijs dient zo te worden vastgesteld dat de waarde van het gehuurde materieel erdoor wordt afgeschreven over de in het contract bepaalde huurtijd.e) Het contract dient ten behoeve van de huurder in de mogelijkheid te voorzien op het einde van de huur de eigendom van het gehuurde materieel te verwerven, tegen betaling van een prijs die in het contract wordt bepaald, een prijs welke dient overeen te stemmen met de vermoedelijke residuele waarde van dat materieel.2° De onroerende financieringshuur of « onroerende leasing », die wordt gekenmerkt als volgt : a) Zij dient betrekking te hebben op bebouwde onroerende goederen.b) Het contract dient een vaste termijn te hebben.c) De huurprijs dient zo te worden vastgesteld dat de investering in het bebouwd onroerend goed volledig wordt wedersamengesteld door de som van de huurgelden.d) Het genot van de gebouwen en van de grond waarop ze zijn opgericht moet door de verhuurder aan de huurder worden toegestaan op grond van een contract dat niet automatisch de zakelijke rechten overdraagt waarover de verhuurder beschikt.e) Het contract dient ten behoeve van de huurder in de mogelijkheid te voorzien op het einde van de huur de zakelijke rechten betreffende het gehuurde goed te verwerven, tegen betaling van een prijs die in het contract wordt bepaald.»

Art. 23.Voor de overeenkomsten die gesloten werden vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet, gebeurt de kennisgeving bedoeld in artikel 10, in de vorm van een niet-nominatief bericht in het Belgisch Staatsblad, uitgaande van de minister tot wiens bevoegdheid Financiën behoort. Wat betreft de niet-toegelaten debetstanden op rekening geldt dit niet-nominatief bericht voor alle rekeningen die werden geopend vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet.

Art. 24.Al wie bij de inwerkingtreding van deze wet de handelingen verricht zoals bedoeld in artikel 1, 2° van voormeld koninklijk besluit nr. 55 van 10 november 1967, zoals ingevoegd door artikel 22 van deze wet, beschikt over een termijn van zes maanden om zijn erkenning aan te vragen en om zich naar de voorwaarden van deze erkenning te schikken. Bij gebreke daarvan, mag hij na het verstrijken van deze termijn geen nieuwe verrichtingen van hogeromschreven aard meer aangaan, op straffe van de sancties opgelegd in artikel 3 van voormeld koninklijk besluit nr. 55 van 10 november 1967.

Art. 25.Deze wet treedt in werking op de door de Koning bepaalde datum, uiterlijk op 1 mei 2012.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 4 maart 2012.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, S. VANACKERE De Minister van Economie, J. VANDE LANOTTE De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM _______ Nota (1) Zitting 2011/2012 Kamer van volksvertegenwoordigers. Stukken. - Wetsontwerp, 53-1850, nr. 1. - Verslag, 53-1850, nr. 2. - Tekst verbeterd door de commissie, 53-1850, nr. 3. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 53-1850, nr. 4.

Integraal verslag. - 15 december 2011.

Senaat.

Stukken. - Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat, 5-1404, nr. 1.

^