Etaamb.openjustice.be
Wet van 03 juli 2000
gepubliceerd op 13 juli 2000

Wet tot wijziging van de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving en de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven (2)

bron
ministerie van verkeer en infrastructuur
numac
2000014174
pub.
13/07/2000
prom.
03/07/2000
ELI
eli/wet/2000/07/03/2000014174/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

3 JULI 2000. - Wet tot wijziging van de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving en de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven (1) (2)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving

Art. 2.Artikel 7 van de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 maart 1994 en bij de wet van 6 mei 1998, wordt opgcheven.

Art. 3.De artikelen 9 en 9bis van dezelfde wet worden opgeheven.

Art. 4.Artikel 10, eerste lid, van dezelfde wet, gedeeltelijk vernietigd bij het arrest nr. 1/91 van het Arbitragehof van 7 februari 1991, wordt vervangen als volgt : « De Koning stelt de verordeningen van algemeen bestuur en de politieverordeningen betreffende de radioverbindingen alsook de verordeningen betreffende de bescherming ervan vast, inzonderheid de maatregelen die getroffen kunnen worden om radioelektrische storingen te doen ophouden. »

Art. 5.In dezelfde wet wordt een artikel 20 ingevoegd, luidende : «

Art. 20.§ 1. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, voor 31 december 2001 de bepalingen van deze wet opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen om alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit de van kracht zijnde richtlijnen van de Europese Unie. § 2. Het in § 1 bedoeld ontwerp van besluit wordt aan het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State onderworpen. Dit advies wordt, samen met het verslag aan de Koning en het koninklijk besluit waarop het betrekking heeft, bekendgemaakt. § 3. Het koninklijk besluit genomen krachtens § 1 van dit artikel wordt opgeheven wanneer het niet binnen vijftien maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad bij wet werd bekrachtigd. » HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven Afdeling 1. - De telecommunicatie

Art. 6.In artikel 68 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) in de bepaling onder 6°, vervangen bij de wet van 19 december 1997, wordt het woord « eindgebruiker » vervangen door het woord « gebruiker »;

B) de bepaling onder 7°, vervangen bij de wet van 19 december 1997, wordt vervangen als volgt : « 7° Eindapparatuur : een product of een relevant onderdeel ervan dat communicatie mogelijk maakt en dat bedoeld is voor directe of indirecte aansluiting op interfaces van een openbaar telecommunicatienetwerk; » C) de bepaling onder 14°, vervangen bij de wet van 19 december 1997, wordt vervangen als volgt : « 14° Interface : een netwerkaansluitpunt dat een fysiek verbindingspunt is waar een gebruiker toegang heeft tot een telecommunicatienetwerk en/of een etherinterface waarin het radiopad tussen de radioapparatuur is vastgelegd, en hun technische specificaties; » D) er wordt een 30° toegevoegd, luidende : « 30° Radioapparatuur : een product of een relevant onderdeel ervan dat geschikt is voor telecommunicatie door uitzending en/of ontvangst van radiogolven waarbij gebruik wordt gemaakt van het aan aarde/ruimtecommunicatie toegewezen spectrum, met uitzondering van toestellen die uitsluitend voor de ontvangst van klank- en televisieomroepuitzendingen bestemd zijn; » E) er wordt een 31° toegevoegd, luidende : « 31° Apparatuur : alle producten die als radioapparatuur of als eindapparatuur, of als beide, fungeren; »

Art. 7.Artikel 75, § 6, van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 8.In artikel 92bis van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 19 december 1997, wordt een § 1bis ingevoegd, luidende : « § 1bis. Een rechtspersoon die een openbaar telecommunicatienetwerk exploiteert, mag geen kabeltelevisienet exploiteren wanneer hij : 1° onder zeggenschap staat van de overheid of bijzondere rechten geniet, 2° bij het aanbieden van openbare telecommunicatienetwerken of van spraaktelefonie in de zin van artikel 87 op een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt een machtspositie inneemt, en 3° in hetzelfde geografische gebied bijzondere of uitsluitende rechten geniet bij de exploitatie van een netwerk bestemd voor de distributie van televisieomroepuitzendingen. De minister kan, na inkennisstelling van de Europese Commissie, de verplichting tot juridische scheiding bepaald in het voorgaande lid, opheffen indien hij meent dat de voorwaarden van een voldoende mededinging bestaan op de infrastructuur van de lokale lus. »

Art. 9.Artikel 92quater van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 19 december 1997, wordt vervangen als volgt : «

Art. 92quater.De operatoren en aanbieders van openbare telecommunicatiediensten publiceren de exacte en passende technische specificaties van hun interfaces en dit vooraleer de via deze interfaces verstrekte diensten voor het publiek beschikbaar zijn. De specificaties worden op eenvoudig verzoek aan iedere belangstellende bezorgd en zijn voldoende nauwkeurig om eindapparatuur te kunnen ontwerpen die voldoet aan de relevante voorwaarden van artikel 93, §§ 1 en 2, en waarmee alle diensten die via de betreffende interface worden verstrekt, kunnen worden gebruikt.

De operatoren en aanbieders van openbare telecommunicatiediensten werken deze specificaties regelmatig bij zodat ze steeds actueel blijven. Voorafgaand aan de publicatie bezorgen zij een kopie ervan aan het Instituut. »

Art. 10.Het opschrift van hoofdstuk VIII van titel III van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Apparatuur ».

Art. 11.Artikel 93 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 19 december 1997, wordt vervangen als volgt : «

Art. 93.§ 1. Apparatuur mag slechts gehouden of gecommercialiseerd worden indien zij voldoet aan de basisvereisten.

De basisvereisten zijn de volgende : 1° de apparatuur levert geen enkel risico op voor de gezondheid en de veiligheid van gebruikers en anderen en komt tegemoet aan de doelstelling van de reglementering inzake de veiligheidsgaranties met betrekking tot elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen, echter zonder toepassing van de spanningsgrens;2° de apparatuur voldoet aan de doelstelling van de regelgeving met betrekking tot elektromagnetische compatibiliteit;3° de apparatuur is zo geconstrueerd dat zij het voor aarde/ruimtecommunicatie toegewezen spectrum en de satellietcapaciteit efficiënt gebruikt zonder schadelijke interferentie te veroorzaken. § 2. De Koning kan, op voorstel van het Instituut, voor bepaalde apparatuur bijkomende basisvereisten opleggen die kunnen betrekking hebben op : 1° het via netwerken onderling functioneren met andere apparatuur en de mogelijkheid om aan te sluiten op interfaces van hetzelfde type;2° het voorkomen van mogelijke beschadiging van het netwerk, misbruik van de netwerkmiddelen en het veroorzaken van een onaanvaardbare achteruitgang van de dienst;3° de bescherming van de persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker en de abonnee;4° de fraudebestrijding;5° de toegang tot de nooddiensten;6° het vergemakkelijken van het gebruik door gebruikers met een handicap. § 3. Onverminderd de bepalingen van §§ 1 en 2, mag apparatuur slechts gehouden en gecommercialiseerd worden indien zij voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de apparatuur wordt onderworpen aan een gepaste procedure waarbij de conformiteit van de apparatuur met de onder §§ 1 en 2 toepasselijke basisvereisten wordt vastgesteld.De Koning bepaalt, op voorstel van het Instituut, deze procedures; 2° de apparatuur is voorzien van een CE-merkteken van overeenstemming en van de andere van toepassing zijnde opschriften.De Koning legt, op voorstel van het Instituut, hieromtrent de nadere regels vast; 3° bij de apparatuur wordt de nodige informatie gevoegd over de voorwaarden inzake de ingebruikname en de werking van de apparatuur. De Koning legt, op voorstel van het Instituut, hieromtrent de nadere regels vast. § 4. Radioapparatuur die gebruik maakt van frequentiebanden waarvan het gebruik in de Europese Unie niet is geharmoniseerd, wordt voor het op de markt brengen aan het Instituut genotificeerd. »

Art. 12.Artikel 94 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 12 december 1994, 20 december 1995 en 19 december 1997, en bij het koninklijk besluit van 22 december 1994, wordt vervangen als volgt : «

Art. 94.Het is verboden de volgende apparatuur te houden, te commercialiseren of te gebruiken : 1° apparatuur die de eerbied voor de wetten, de veiligheid van de Staat, de openbare orde of de goede zeden aantast of tracht aan te tasten;2° radioapparatuur, met inbegrip van soorten radioapparatuur die schadelijke interferentie veroorzaken. Indien het Instituut redelijkerwijze kan aannemen dat bepaalde radioapparatuur schadelijke interferentie kan veroorzaken met bestaande of geplande diensten, neemt het alle nodige maatregelen teneinde deze schadelijke interferentie te vermijden, dit met inbegrip van een verbod op of een verwijdering van de markt van de betreffende radioapparatuur. »

Art. 13.Artikel 95 van dezelfde wet, aangevuld door de wet van 12 december 1994 en gewijzigd door de wet van 19 december 1997, wordt vervangen als volgt : «

Art. 95.Artikel 93 is niet van toepassing op : 1° apparatuur die uitsluitend wordt gebruikt door de overheid bij activiteiten die betrekking hebben op de openbare veiligheid, de defensie, de staatsveiligheid en de bestrijding van de criminaliteit; 2° de door radioamateurs gebruikte radioapparatuur indien deze : a) overeenstemt met de apparatuur bedoeld in artikel S1, definitie S1.56 van het radioreglement van de Internationale Unie voor Telecommunicatie; b) niet in de handel verkrijgbaar is, in die zin dat zij door radioamateurs kan zijn geassembleerd uit bouwpakketten van losse onderdelen of kan bestaan uit apparatuur die in de handel verkrijgbaar is en die door radioamateurs voor eigen gebruik wordt omgebouwd;3° de door de Koning aangewezen apparatuur die uitsluitend wordt gebruikt voor de uitrusting van zeeschepen;4° de producten, uitrusting en elementen in de zin van artikel 2 van verordening (EEG) nr.3922/91 van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart; 5° de door de Koning aangewezen apparatuur en systemen voor luchtverkeersafhandeling;6° apparatuur die op beurzen of soortgelijke exposities wordt vertoond op voorwaarde dat duidelijk zichtbaar wordt aangegeven dat deze apparatuur noch op de markt mag worden gebracht noch mag worden gebruikt.»

Art. 14.Artikel 96 van dezelfde wet, aangevuld bij de wet van 19 december 1997 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 1994, wordt vervangen als volgt : «

Art. 96.De gebruiker van apparatuur gebruikt deze overeenkomstig de informatie vermeld in artikel 93, § 3, 3°. »

Art. 15.In dezelfde wet worden een artikel 96bis ingevoegd, luidende : «

Art. 96bis.§ 1. Apparatuur die voldoet aan de wettelijke voorwaarden, mag worden aangesloten op de daartoe geschikte interfaces.

Een operator van een openbaar telecommunicatienetwerk mag een dergelijke aansluiting niet om technische redenen weigeren. § 2. Het gebruik alsook de commercialisering van apparatuur die voldoet aan de wettelijke voorwaarden en toch schade toebrengt aan het netwerk, de werking ervan schaadt, of schadelijke interferentie veroorzaakt, kan overeenkomstig de nadere regels vastgesteld door de Koning op voorstel van het Instituut, worden beperkt of verboden. »

Art. 16.Artikel 105bis, zevende lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 6 november 1999 houdende wijziging van artikel 105bis van de wet van 21 maart 1991 houdende hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, wordt vervangen als volgt : « De operatoren van vaste openbare telefoonnetwerken, die door het Instituut overeenkomstig art. 105undecies, als organisaties met een sterke positie op de betrokken markt zijn aangemerkt, evenals de operatoren van vaste openbare telefoonnetwerken die drie jaar na de toekenning van hun individuele vergunning de toegang tot de eindgebruiker controleren, bieden de functies voor selectie van de transporteur per oproep en voor preselectie van de operator met de mogelijkheid tot afwijking van oproep tot oproep. »

Art. 17.In artikel 114 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1995 en 19 december 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 vervallen de woorden « 86quater » en « 94, § 1, »;2° in § 2 worden de woorden « 92quater, 93, 94, » ingevoegd tussen de woorden « 92ter » en « 95 » en wordt het woord « 96bis » ingevoegd tussen de woorden « 96 » en « 97 »;3° er wordt een § 10 toegevoegd, luidende : « § 10.De verbeurdverklaring van apparaten die niet voldoen aan de voorwaarden van de artikelen 93, 94, 96 en 121, wordt altijd uitgesproken. »

Art. 18.Artikel 121 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 121.Niettegenstaande de bepalingen van artikel 93 zijn het commercialiseren en het gebruik van apparatuur toegestaan indien deze apparatuur : 1° voldoet aan de bepalingen vermeld in het koninklijk besluit van 10 november 1996 betreffende de goedkeuringen van eindapparaten voor telecommunicatie, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 september 1998, of aan de bepalingen vermeld in het ministerieel besluit van 19 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 november 1996 en bij de ministeriële besluiten van 24 december 1982, 19 december 1986, 7 juli 1989, 22 juni 1992, 27 november 1992 en 19 oktober 1999, en 2° op de markt gebracht wordt voor 8 april 2001, en 3° in overeenstemming is met het oorspronkelijk goedgekeurde type. De bepalingen van het voorgaande lid gelden niet voor de eindapparatuur vermeld in artikel 3, § 4, 2°, van het koninklijk besluit van 10 november 1996 betreffende de goedkeuringen van eindapparaten voor telecommunicatie. »

Art. 19.Artikel 122, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995 en bij de wet van 19 december 1997, wordt vervangen als volgt : « § 1. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, voor 31 december 2001 de bepalingen van deze wet opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen om alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit de van kracht zijnde de richtlijnen van de Europese Unie. Afdeling 2. - De postdiensten

Art. 20.Hoofdstuk Vquater van titel IV van dezelfde wet bestaande uit de artikelen 144novies tot 144undecies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999, wordt vervangen als volgt : « Hoofdstuk Vquater. Compensatiefonds voor de universele postdienst.

Art. 144novies.§ 1. Voor de financiering van de universele postdienst bedoeld in artikel 142 wordt een compensatiefonds opgericht.

De Koning stelt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op advies van het Instituut, de organisatie van het compensatiefonds, de datum alsook de nadere regels voor de uitvoering ervan vast. § 2. Beroep op het fonds is slechts toegestaan vanaf de datum bedoeld in § 1 van dit artikel en op voorwaarde dat de leverancier van de universele dienst, meer bepaald op grond van boekhoudkundige gegevens bedoeld in de artikelen 144quinquies en 144sexies, aantoont dat de verplichtingen van universele dienst een onevenredige last voor hem uitmaken, rekening houdend met de diensten die aan hem voorbehouden zijn. § 3. Aan het compensatiefonds wordt rechtspersoonlijkheid toegekend.

Het fonds wordt beheerd en vertegenwoordigd door de leidinggevende ambtenaar van het Instituut, bijgestaan door de door hem aangewezen ambtenaren van het Instituut.

De jaarrekening en het jaarverslag van het compensatiefonds en het verslag over het beheer van dit fonds worden samen met die van het Instituut gepubliceerd.

Art. 144decies.§ 1. Ten vroegste op de datum die wordt vastgesteld bij het besluit, bedoeld in artikel 144novies, § 1, zijn alle ondernemingen die een vergunning gekregen hebben krachtens artikel 148sexies voor het verstrekken van niet voorbehouden postdiensten die deel uitmaken van de universele dienst, waarmee deze ondernemingen een omzet halen van meer dan 50 miljoen Belgische frank, verplicht bij te dragen in het compensatiefonds.

Die bijdrage staat in verhouding tot de omzet die zij behaald hebben met diensten gedefinieerd in het vorige lid verstrekt aan gebruikers die hun zetel, vaste inrichting, woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats in België hebben. De eerste 50 miljoen Belgische frank worden voor de berekening van de behaalde omzet niet in aanmerking genomen. § 2. De bijdrage wordt als volgt berekend : de kosten van de resterende universele postdienst, rekening houdende met de voorbehouden diensten, vermeerderd met de kosten voor het beheer van het compensatiefonds, wordt vermenigvuldigd met de breuk die wordt verkregen door de omzet van de bijdrager, bedoeld in § 1, te delen door de som van de omzetcijfers van de bijdragers, bedoeld in § 1.

De kosten voor het beheer van het compensatiefonds bestaan uit alle kosten die verband houden met de werking van het fonds en die gedragen worden door het Instituut. Dat bedrag wordt vastgesteld door het Instituut en vormt een bijzonder artikel op de begroting van het Instituut. De Koning stelt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het maximumbedrag vast van de kosten voor het beheer van het fonds.

De omzetcijfers worden berekend op grond van de jaarrekening die betrekking heeft op het jaar waarvoor de kostprijs van de universele postdienst wordt berekend.

Om de omzetcijfers bedoeld in § 1 vast te stellen, doen de bijdragers in het compensatiefonds aan het Instituut op zijn verzoek en binnen de door hem voorgeschreven termijn alle documenten toekomen die het Instituut nodig acht. Indien deze gegevens niet worden meegedeeld zal het Instituut de omzet van de betreffende onderneming vaststellen enkel op grond van de elementen waarover het beschikt. § 3. Het instituut publiceert jaarlijks voor 30 juni de lijst van de ondernemingen die moeten bijdragen. § 4. De betrokken ondernemingen storten gedurende het lopende jaar voorschotten in het compensatiefonds, volgens het onderstaande tijdschema : eerste voorschot voor 31 maart, tweede voorschot voor 30 juli, derde voorschot voor 30 september, vierde voorschot voor 31 december. § 5. Om het bedrag van de in § 4 van dit artikel bedoelde voorschotten te bepalen, maken de betrokken ondernemingen een raming van hun omzet voor het lopende kwartaal. Het bedrag van de voorschotten stemt overeen met hetgeen had moeten worden betaald, rekening houdend met de geschatte omzet, op grond van het niveau van deelname van het laatste jaar waarover de kosten van de universele dienst zijn gepubliceerd. § 6. De ontvangen voorschotten, waarvan het bedrag is afgetrokken dat overeenstemt met de kosten voor het beheer van het compensatiefonds, worden in de maand die volgt op de in § 4 bedoelde data, door het fonds overgemaakt aan de leverancier van de universele dienst.

Het deel van de voorschotten dat overeenstemt met de kosten voor het beheer van het compensatiefonds wordt door dat fonds aan het Instituut betaald in de maand die volgt op de in § 4 bedoelde data. § 7. Voor 30 juni van het jaar dat volgt op het jaar dat het voorwerp heeft uitgemaakt van voorschotten, publiceert het Instituut het definitieve bedrag van de participatie van elk van de bijdragers in het compensatiefonds, alsmede de eventuele procedure voor aanzuivering van de rekeningen. § 8. In de maand van de in § 7 van dit artikel bedoelde publicatie worden de rekeningen betreffende de universele dienst aangezuiverd.

Daartoe ontvangt en verdeelt het compensatiefonds de eventuele bedragen ter vereffening. § 9. Indien blijkt dat de voorschotten die een bijdrager heeft gestort, 10 pct. lager liggen dan het definitieve bedrag van de bijdrage zoals het berekend is door het Instituut en dat dit verschil toe te schrijven is aan een onderschatting van de omzet, is op het verschil een intrest verschuldigd die op jaarbasis wordt berekend tegen een tarief dat gelijk is aan het percentage van de verhoging in geval van uitblijvende of onvolledige voorafbetalingen op de belasting voor natuurlijke personen.

De bedragen die deze intresten vertegenwoordigen, alsook de eventuele intresten op de aan het compensatiefonds betaalde sommen, worden het volgende jaar in mindering gebracht van de kosten van de universele dienst.

Art. 144undecies.§ 1. Het Instituut berekent jaarlijks de kosten van de universele dienst. De Koning stelt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op advies van het Instituut, de methode vast voor de berekening van die kosten, alsook de nadere regels voor de publicatie ervan.

Het Instituut mag zich voor die berekening laten bijstaan door onafhankelijke deskundigen. Het Instituut wordt voor de berekening terugbetaald door de leverancier van de universele dienst op grond van de kostprijs der prestaties bedoeld in het voorgaande lid. De Koning stelt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op advies van het Instituut, de regels vast voor die terugbetaling. De leverancier voert dat bedrag in bij zijn kosten.

De leverancier van de universele dienst verstrekt aan het Instituut of aan de onafhankelijke deskundige alle gevraagde inlichtingen om de berekening mogelijk te maken van de kosten van de resterende universele postdienst.

Indien de leverancier van de universele dienst de gevraagde inlichtingen niet verstrekt binnen de door het Instituut gestelde termijn of ze onvolledig verstrekt, kan hij geen aanspraak maken op een tegemoetkoming vanwege het compensatiefonds. § 2. De Koning stelt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op advies van het Instituut, de voorwaarden vast voor de tegemoetkoming van het compensatiefonds. »

Art. 21.Artikel 148quinquies van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999, wordt vervangen als volgt : «

Art. 148quinquies.De Koning stelt, op advies van het Instituut, het bedrag vast van de vergoeding die van de ondernemingen wordt gevraagd om de administratiekosten te dekken die voortvloeien uit de aangifte en de actualisering van de aangifte. »

Art. 22.Artikel 148septies van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999, wordt vervangen als volgt : «

Art. 148septies.De Koning stelt, op advies van het Instituut, de bedragen van de rechten vast die de aanvragers van een individuele vergunning aan het Instituut moeten betalen. Die bedragen hangen af van de omvang van de diensten waarvoor een individuele vergunning is aangevraagd. »

Art. 23.Artikel 154ter van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999, wordt vervangen als volgt : «

Art. 154ter.§ 1. In de wet van 26 december 1956 op de postdienst worden opgeheven : 1° artikel 16, vervangen bij de wet van 21 maart 1991 en bij besluit nr.437 van 5 augustus 1986; 2° artikel 17, vervangen bij de wet van 21 maart 1991;3° artikel 18, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991;4° artikel 19, gewijzigd bij de wet van 9 juli 1976;5° artikel 21, gewijzigd bij de wet van 9 juli 1976 en vervangen bij de wet van 21 maart 1991;6° artikel 22, gewijzigd bij de wet van 9 juli 1976 en vervangen bij de wet van 21 maart 1991;7° artikel 23, vervangen bij de wet van 21 maart 1991. § 2. In artikel 26 van de wet van 26 december 1956 op de postdienst vervallen de woorden « en van artikel 134, § 2, en 141, van de wet van 21 maart 199I betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven ». § 3. In artikel 28 van de wet van 26 december 1956 op de postdienst wordt het woord « Postbeambten » vervangen door de woorden « personeelsleden van een postoperator » en worden de woorden « De Post » vervangen door de woorden « een postoperator ». § 4. In artikel 29 van de wet van 26 december 1956 op de postdienst worden de woorden « De Post » vervangen door de woorden « een postoperator ». HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 24.Het koninklijk besluit van 4 maart 1999 tot aanpassing van sommige bepalingen van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige overheidsbedrijven aan de richtlijnen van de Europese Unie en tot wijziging van sommige bepalingen van die wet met betrekking tot de universele dienstverlening, het koninklijk besluit van 6 november 1999 houdende wijziging van artikel 105bis van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, het koninklijk besluit van 21 december 1999 tor aanpassing van sommige bepalingen van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven aan de richtlijnen van de Europese Unie, alsook het koninklijk besluit van 23 december 1999 tot aanpassing van de artikelen 1 en 4 van bijlage 2 bij de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven aan richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP), worden bekrachtigd.

Art. 25.Artikel 9 en bijlage 3 van het koninklijk besluit van 10 januari 1997 betreffende de klankradio-omroep in frequentie modulatie in de band 87.5 MHz -108 MHz worden opgeheven.

Art. 26.Behoudens de artikelen 5, 8 en 19 tot 25 treedt deze wet in werking met ingang van 8 april 2000.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met `s Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 3 juli 2000.

ALBERT Van Koningswege : Voor de Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, afwezig, De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN Met `s Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota's (1) Deze wet zet de bepalingen van de Europese richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit om in het Belgisch recht.(2) Gewone zitting 1999-2000 Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire bescheiden.- Wetsontwerp, nr. 50-583/1. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 50-583/6. -Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 50-583/8.

Handelingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 25 mei 2000.

Senaat : Parlementaire bescheiden. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 2-453/1. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 2-453/4. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 2-453/6.

Handelingen van de Senaat. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 29 juni 2000.

^