Etaamb.openjustice.be
Wet van 01 april 2007
gepubliceerd op 14 mei 2007

Wet tot wijziging van de wet van 6 juli 1971 houdende oprichting van DE POST en tot wijziging van de wet van 26 december 1956 op de Postdienst

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2007011220
pub.
14/05/2007
prom.
01/04/2007
ELI
eli/wet/2007/04/01/2007011220/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

1 APRIL 2007. - Wet tot wijziging van de wet van 6 juli 1971 houdende oprichting van DE POST en tot wijziging van de wet van 26 december 1956 op de Postdienst (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Bepalingen tot wijziging van de wet van 6 juli 1971 houdende oprichting van DE POST

Art. 2.De nummering van de artikelen van de wet van 6 juli 1971 houdende oprichting van DE POST wordt gewijzigd zoals bepaald in onderhavig hoofdstuk. De overgebleven nummeringen van reeds voordien opgeheven artikelen worden opgeheven. Dit laatste betreft de artikelen 5, 6, 7, 9, 11, 13, 14bis, 19, 20, 22, 25, 26, 28 en 29.

Art. 3.De benamingen van de hoofdstukken van dezelfde wet worden gewijzigd zoals bepaald in onderhavig hoofdstuk. De benamingen van hoofdstukken die geen artikelen meer bevatten door voordien reeds doorgevoerde opheffingen van artikelen of die geen artikelen meer zullen bevatten na deze wetswijziging, worden opgeheven. Dit laatste betreft de hoofdstukken IV en V.

Art. 4.Artikel 2 van dezelfde wet wordt als volgt vervangen : « Op het vlak van de postzendingen is DE POST belast met de volgende taken : a) de dienst van de abonnementen op nieuwsbladen en tijdschriften uitvoeren;b) de dienst van de internationale brievenpost uitvoeren zoals bepaald wordt in de akten van de Wereldpostvereniging, naast de taken die zij moet uitvoeren in haar hoedanigheid van dienstverlener van de universele postdienst. Op het vlak van de financiële post is DE POST belast met de volgende taken : a) uitvoeren van opdrachten voor postale en niet-postale overdrachten van geld;b) postrekeningen-courant openen en afsluiten, geld in bewaring ontvangen, credit- en debetverrichtingen uitvoeren en geldopnames op die rekeningen verrichten;c) opdrachten van poststortingen uitvoeren op de postrekeningen-courant waarvan derden de houders zijn en op rekeningen die geopend zijn bij andere financiële instellingen waarvan de zetel in België is gevestigd. Op voordracht van de minister van Financiën en de minister of de staatssecretaris onder wie DE POST ressorteert, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, DE POST binnen de grenzen en onder de voorwaarden die Hij bepaalt, machtigen om : 1° kasfaciliteiten toe te staan of te weigeren aan bepaalde houders of bepaalde categorieën van houders van postrekeningen-courant;2° te voorzien of te bepalen dat het saldo van bepaalde categorieën van postrekeningen-courant al dan niet credit- of debetinteresten kan voortbrengen;3° cheques getrokken op of andere titels uitgegeven door andere financiële instellingen, waarvan de zetel is gevestigd in België of in het buitenland, uit te betalen. Op voordracht van de Minister van Financiën en de minister of de staatssecretaris onder wie DE POST ressorteert, legt de Koning de regels vast voor het uitvoeren van de in de 2e en 3e lid bedoelde taken.

Het nemen van een belang bedoeld in artikel 13, § 2, eerste lid, 2°, van de wet van 21 maart 1991 betreffende hervorming van sommige economische overheidsbedrijven wordt vastgesteld op tien percent van het eigen vermogen van DE POST zoals dat blijkt uit de balans van het laatste afgesloten dienstjaar. »

Art. 5.Artikel 4 van dezelfde wet wordt artikel 3 en het opschrift « Hoofdstuk II. - Goederen en middelen van DE POST » wordt geplaatst boven artikel 3.

Art. 6.Artikel 8, § 2, van dezelfde wet wordt artikel 4.

Art. 7.Artikel 10 van dezelfde wet wordt artikel 5 en het opschrift « Hoofdstuk III. - Beheer, administratie en boekhouding van DE POST » wordt geplaatst boven artikel 5.

In datzelfde artikel 10 wordt § 1 vervangen door de volgende bepaling : « DE POST opent in haar boekhouding een rekening betreffende het verzekeringsfonds ».

In datzelfde artikel 10 wordt § 3 opgeheven en wordt § 4 vervangen door de volgende bepaling die ingevoegd wordt in § 2 : « § 2. Voorafgaand aan de toepassing van artikel 616 van het Wetboek van vennootschappen wordt jaarlijks vijf procent van de jaarlijkse winst ingehouden, toe te wijzen aan de directie en het personeel van DE POST, als deelname in de winsten. Deze inhouding vormt geen uitkering in de zin van artikel 617 van het Wetboek van vennootschappen en is derhalve niet onderworpen aan de beperkingen bepaald in dit artikel. »

Art. 8.Artikel 12 van dezelfde wet wordt artikel 6.

Art. 9.Artikel 15 van dezelfde wet wordt artikel 7.

Art. 10.Artikel 16 van dezelfde wet wordt artikel 8 en de tweede zin van dat artikel 16 wordt opgeheven.

Art. 11.Artikel 17bis van dezelfde wet wordt artikel 9.

Art. 12.Hoofdstuk VI van dezelfde wet wordt Hoofdstuk IV en wordt geplaatst boven artikel 10.

Art. 13.Artikel 21 van dezelfde wet wordt artikel 10.

Art. 14.Artikel 23 van dezelfde wet wordt artikel 11.

Art. 15.Artikel 24 van dezelfde wet wordt artikel 12.

Art. 16.Er wordt een nieuw Hoofdstuk V ingevoegd in dezelfde wet met als opschrift « Hoofdstuk V. - Diverse bepalingen met betrekking tot postdiensten ».

Art. 17.Een artikel 13 is ingevoegd in dezelfde wet luidend als volgt : «

Art. 13.Elke klacht en rechtsvordering tegen een postoperator verjaart na één jaar te rekenen van de dag waarop de zending waarover de klacht of de rechtsvordering wordt ingediend, door de postoperator is ontvangen. »

Art. 18.Een artikel 14 wordt ingevoegd in dezelfde wet luidend als volgt : «

Art. 14.De Koning bepaalt de bedragen van de maximum schadevergoedingen of formules voor de berekening ervan verschuldigd door postoperatoren indien zij op extracontractuele grondslag aansprakelijk zouden zijn in het geval van verlies, diefstal, beschadiging en/of vertraging in de uitreiking van een postzending, in de loop van de uitvoering van een postale dienstverlening verricht in het kader van een openbare dienst. Bij de bepaling van deze bedragen of formules houdt de Koning rekening met de karakteristieken van de betrokken postzendingen en met de toegepaste frankeerkosten. »

Art. 19.Een artikel 15 wordt ingevoegd in dezelfde wet luidend als volgt : «

Art. 15.Iedere postoperator is gemachtigd de onbestelbare correspondentie, dit is die welke niet aan de geadresseerde afgegeven noch aan de afzender terugbezorgd kon worden, na afloop van de door de Koning bepaalde termijnen te openen met het doel er de nodige inlichtingen uit te halen om die correspondentie aan de belanghebbenden terug te zenden en daarin te zoeken naar voorwerpen en bescheiden van waarde om ze ter beschikking van de belanghebbenden te houden. Niet teruggevorderde onbestelbare correspondentie wordt vernietigd binnen de door de Koning te bepalen termijnen. »

Art. 20.Een artikel 16 wordt ingevoegd in dezelfde wet luidend als volgt : «

Art. 16.Iedere postoperator is gemachtigd frankeermachines goed te keuren die gebruikt kunnen worden voor de frankering van postzendingen die aan haar bezorgd worden. »

Art. 21.Een artikel 17 wordt ingevoegd in dezelfde wet luidend als volgt : «

Art. 17.De bepalingen van deze wet en van Titel IV van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven zijn toepasselijk zowel op de postverrichtingen in binnenverkeer als op die met vreemde landen, voorzover, in dit laatste geval, de door beide Kamers ingestemde internationale overeenkomsten zulks niet verhinderen. »

Art. 22.Er wordt een nieuw Hoofdstuk VI ingevoegd in dezelfde wet met als opschrift « Hoofdstuk VI. - Geldboeten. Vervolgingen ».

Art. 23.Een artikel 18 wordt ingevoegd in dezelfde wet luidend als volgt : «

Art. 18.Personeelsleden van een postoperator die het bestaan of de inhoud van een brief, een postkaart of enig andere aan een postoperator toevertrouwde zending of verrichting mochten bekendgemaakt hebben, buiten het geval dat zij opgeroepen worden om in rechte te getuigen, of voor een parlementaire onderzoekscommissie, en dat waarin de wet hen verplicht zulks te doen, worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van honderd euro tot vijfhonderd euro. Met personeelsleden van een postoperator wordt gelijkgesteld hij die op enigerlei wijze, zelfs toevallig, aan de uitvoering van de postdienst meewerkt. »

Art. 24.Een artikel 19 wordt ingevoegd in dezelfde wet luidend als volgt : «

Art. 19.Hij die met een bedrieglijk opzet de in een zending gesloten voorwerpen voor een hoger bedrag dan hun werkelijke waarde heeft aangegeven wordt gestraft met gevangenisstraf van één maand tot één jaar en met geldboete van zesentwintig tot vijfhonderd euro. »

Art. 25.Een artikel 20 wordt ingevoegd in dezelfde wet luidend als volgt : «

Art. 20.Worden gestraft met gevangenisstraf van vijftien dagen tot 6 maanden en met geldboete van honderd euro tot vijfhonderd euro, alle in het artikel 18 bedoelde personen die, vrijwillig en buiten de in de artikelen 15 en 22 voorziene gevallen, een aan een postoperator toevertrouwde brievenpost geopend hebben of het openen daarvan vergemakkelijkt hebben. Worden gestraft met dezelfde straffen dezelfde personen die, vrijwillig eender welke aan een postoperator toevertrouwde zending doen verdwijnen hebben of een aan een postoperator opgedragen verrichting niet hebben uitgevoerd of die verdwijning of niet-uitvoering vergemakkelijkt hebben. »

Art. 26.Een artikel 21 wordt ingevoegd in dezelfde wet luidend als volgt : «

Art. 21.De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk VII, en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn van toepassing op de door deze wet voorziene misdrijven.

Art. 27.Een artikel 22 wordt ingevoegd in dezelfde wet luidend als volgt : «

Art. 22.Het douanepersoneel is gemachtigd vrachtrijders en vervoerondernemers en hun materieel te onderzoeken en de zendingen die een schending uitmaken van het postmonopolie zoals omschreven in artikel 144octies van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven in beslag te nemen.

In geval van schending wordt daarvan onmiddellijk een proces-verbaal gemaakt waarin de aangeslagen voorwerpen en het adres van de bestemming eventueel vermeld worden.

Dat proces-verbaal wordt aan het kantoor van bestemming gezonden, samen met de in beslag genomen voorwerpen.

De ambtenaren van het Instituut bedoeld in artikel 25 § 1, 2° van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, alsook alle overige ambtenaren met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie hebben het recht zendingen te openen wanneer wordt vermoed dat zij waarden of voorwerpen of voorwerpen bevatten die verboden zijn, of voorwerpen die aan verbodsbepalingen, beperkingen of controlemaatregelen onderworpen zijn. Het onderzoek, desnoods gevolgd door inbeslagname, geschiedt van ambtswege. »

Art. 28.Het opschrift van Hoofdstuk VII van dezelfde wet wordt vervangen door « Hoofdstuk VII. Diverse andere bepalingen » en wordt ingevoegd na artikel 22.

Art. 29.Artikel 27 van dezelfde wet wordt artikel 23.

Art. 30.Het opschrift van dezelfde wet wordt vervangen door de woorden : « Wet betreffende de oprichting van DE POST en betreffende sommige postdiensten ». HOOFDSTUK III. - Opheffingsbepalingen

Art. 31.In dezelfde wet worden opgeheven : 1° artikel 3;2° artikel 14, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 september 1992;3° artikel 17, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991 en bij het koninklijk besluit van 14 september 1992;4° artikel 18.

Art. 32.De wet van 26 december 1956 op de Postdienst, gewijzigd bij de wetten van 10 juni 1997, 12 december 1997, 19 december 1997, 3 juli 2000, 21 maart 1991, 24 december 2002, 23 januari 2003 en bij de koninklijke besluiten van 5 augustus 1986, 14 september 1992, 9 juni 1999 en 13 juli 2001, wordt opgeheven.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 1 april 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Begroting en Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN De Staatssecretaris voor Overheidsbedrijven, B. TUYBENS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 51-2780 - 2006/2007 : Nr.1 : Wetsontwerp.

Nr. 2 : Erratum.

Nr. 3 : Amendementen.

Nr. 4 : Verslag.

Nr. 5 : Tekst aangenomen door de commissie.

Nr. 6 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.

Integraal Verslag : 8 februari 2007.

Stukken van de Senaat : 3-2062 - 2006/2007 : Nr. 1 : Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat.

^