Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief van 17 juni 2009
gepubliceerd op 02 juli 2009

Omzendbrief houdende bepaalde verduidelijkingen en wijzigings- en opheffingsbepalingen inzake de gezinshereniging

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2009000435
pub.
02/07/2009
prom.
17/06/2009
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN


17 JUNI 2009. - Omzendbrief houdende bepaalde verduidelijkingen en wijzigings- en opheffingsbepalingen inzake de gezinshereniging


Deze omzendbrief heeft als doelstelling : 1. de verschillende manieren waarop de familieband kan worden bewezen bij het indienen van een verzoek tot gezinshereniging op grond van artikel 10, 10bis, 40bis of 40ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, uit te leggen;2. de gezinshereniging van een kind geboren uit een polygaam huwelijk of ten aanzien van een niet-begeleide minderjarige die als vluchteling werd erkend, te verduidelijken, ten gevolge van het arrest van het Grondwettelijk Hof nr.95/2008 van 26 juni 2008; 3. de omzendbrief van 21 juni 2007 betreffende de wijzigingen in de reglementering betreffende het verblijf van vreemdelingen ten gevolge van de inwerkingtreding van de wetten van 15 september 20O6, te wijzigen;4. de omzendbrief van 30 september 1997 betreffende het verlenen van een verblijfsmachtiging op basis van samenwoonst in het kader van een duurzame relatie, op te heffen; I. Het bewijs van de familieband 1. Een cascadesysteem De vreemdeling die een verzoek tot gezinshereniging indient op basis van artikel 10, 10bis, 40bis of 40ter van de wet van 15 december 1980 moet het bewijs van zijn bloed- of aanverwantschapsband of partnerschap met de vreemdeling bij wie hij zich voegt of die hij begeleidt, voorleggen. Het regime van het bewijs van de familieband wordt voorzien in artikel 12bis van de wet voor wat de gezinshereniging met een vreemdeling betreft (art. 10 en art. 10bis) en in artikel 44 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 tot uitvoering van de wet voor wat de gezinshereniging met een Europese burger of een Belg betreft.

Het wordt in de vorm van een cascadesysteem georganiseerd.

De familieband wordt dus door middel van de volgende bewijsmiddelen vastgesteld : 1. officiële documenten die deze band aantonen, opgesteld overeenkomstig de regels van het internationaal privaatrecht, zowel wat de inhoudelijke en vormelijke voorwaarden als wat de legalisatie betreft. Het gaat om de belangrijkste regel, waarvan de twee andere bewijsmiddelen afwijken.

Over het algemeen gaat het om een letterlijk afschrift van het origineel van de akte die overeenkomstig artikel 30 van het Wetboek van internationaal privaatrecht gelegaliseerd werd. 2. « andere geldige bewijzen »; Deze bewijzen gelden slechts indien het voor de vreemdeling onmogelijk is om officiële documenten voor te leggen en zijn onderworpen aan de discretionaire beoordeling van de Dienst Vreemdelingenzaken. 3. een onderhoud of een aanvullende analyse Het onderhoud is eerder gericht op het vaststellen van het bestaan van een huwelijksband (of een partnerschap), terwijl de aanvullende analyse, in dit geval de DNA-test, gericht is op het bewijzen van het bestaan van de afstammingsband. De Dienst Vreemdelingenzaken kan slechts in laatste instantie een beroep doen op dit bewijsmiddel, namelijk, indien de vreemdeling noch officiële documenten, noch andere geldige bewijzen die het mogelijk maken om de familieband vast te stellen, kan voorleggen.

Oorspronkelijk voorzag de wet de mogelijkheid om de familieband door middel van « andere geldige bewijzen » aan te tonen enkel voor de familieleden van een vreemdeling erkend als vluchteling wiens familieband al bestond voor zijn aankomst in België.

De wet van 8 maart 2009 tot wijziging van artikel 12bis van de wet van 15 december 1980 heeft dit uitzonderingsregime uitgebreid tot elke vreemdeling voor wie wordt vastgesteld dat hij de bloed- of aanverwantschapsband niet kan bewijzen door middel van officiële documenten overeenkomstig artikel 30 van het Wetboek van internationaal privaatrecht.

Artikel 44 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 werd gewijzigd door het koninklijk besluit van 8 juni 2009 zodat de vreemdeling die een burger van de Europese Unie of een Belg begeleidt of zich bij hem voegt, van hetzelfde regime geniet in overeenstemming met het gelijkheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel.

Deze omzendbrief bevat enkele verduidelijkingen in verband met het regime van het bewijs van de familieband, zoals voorzien in artikel 12bis, §§ 5 en 6, van de wet en in artikel 44 van het koninklijk besluit en wijzigt bijgevolg de omzendbrief van 21 juni 2007. 2. Onmogelijkheid om officiële documenten voor te leggen De vreemdeling moet bewijzen dat het voor hem onmogelijk is om de officiële documenten die zijn familieband aantonen te bekomen. Deze onmogelijkheid kan door alle rechtsmiddelen worden bewezen.

Enkel het feit dat er geen officiële documenten kunnen worden overgelegd is niet voldoende.

De onmogelijkheid moet reëel en objectief zijn, dit wil zeggen onafhankelijk van de wil van de vreemdeling.

Dit is met name het geval : - indien België het betrokken land niet als Staat erkent; - indien de interne situatie van het betrokken land van dusdanige aard is (was) dat het onmogelijk is om daar de officiële documenten te bekomen, ofwel omdat deze documenten vernietigd werden en er geen enkel ander middel bestaat om ze te vervangen, ofwel omdat de bevoegde nationale overheden niet naar behoren functioneren ofwel omdat ze niet meer bestaan; - indien voor het bekomen van officiële documenten een terugkeer naar de betrokken Staat of een contact met de overheden van die Staat, die moeilijk verzoenbaar zijn met de persoonlijke situatie van de betrokkene, vereist zijn.

De onmogelijkheid wordt geval per geval beoordeeld door de Dienst Vreemdelingenzaken, op basis van bewijselementen die voldoende ernstig, objectief en overeenstemmend zijn.

Deze bewijselementen worden in principe door de vreemdeling zelf overgemaakt.

Het kan ook gaan om elementen waarover de Dienst Vreemdelingenzaken reeds zou beschikken, bijvoorbeeld elementen : - die verbonden zijn met een andere verblijfsaanvraag van de vreemdeling; - die afkomstig zijn uit interne verslagen van missies in het buitenland; - die bekomen zijn bij (inter)nationale instellingen of organisaties die de algemene situatie in de betrokken Staat kennen (bvb. diplomatieke of consulaire posten, het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen, het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties, de door de Europese Unie of de VN erkende NGO's, enz.).

Indien de vreemdeling beweert dat het voor hem onmogelijk is om officiële documenten die zijn familieband aantonen voor te leggen neemt het gemeentebestuur onmiddellijk contact op met het bureau « Gezinshereniging » van de Dienst Vreemdelingenzaken dat instructies zal geven. 3. « Andere geldige bewijzen » a.Beoordeling van de toelaatbaarheid van de « andere bewijzen » De vreemdeling die daadwerkelijk niet in staat is om de officiële documenten die het bestaan van de familieband aantonen te bekomen, kan « andere bewijzen » die « geldig » moeten zijn, voorleggen.

Het onderzoek van de « andere bewijzen » wordt aan het oordeel van de Dienst Vreemdelingenzaken overgelaten. De Dienst Vreemdelingenzaken evalueert hun geldigheid in alle discretie en houdt daarbij rekening met alle elementen die het dossier van de betrokkene en de vreemdeling of de EU-burger of de Belg die hij vervoegt of begeleidt, vormen.

Het feit dat de documenten die de vreemdeling heeft voorgelegd, voorkomen in de onderstaande lijsten, punt b., die trouwens niet volledig zijn, leidt niet de facto tot de toelaatbaarheid van hun geldigheid als bewijs van het bestaan van de vermeende familieband.

Om als geldig te kunnen worden beschouwd, moeten de « andere bewijzen » van de familieband die door de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag worden voorgelegd, een geheel van aanwijzingen vormen die voldoende ernstig en overeenstemmend zijn om het mogelijk te maken om het bestaan van de vermeende familieband te kunnen bewijzen.

De documenten die door de vreemdeling als « andere geldige bewijzen » van de familieband worden voorgelegd zullen niet als dusdanig toegelaten worden indien uit de elementen die het dossier vormen blijkt dat de vreemdeling de bevoegde nationale overheden wou misleiden.

In dit verband vormt het feit dat een andere nationale openbare overheid (gerechtelijke overheden, ambtenaar van de burgerlijke stand, enz.) of een andere Lidstaat van de Europese Unie geweigerd heeft het bestaan van de familieband te erkennen of deze betwist heeft, eveneens een ernstige aanwijzing gelet respectievelijk op de rechtszekerheid en het legitiem vertrouwen tussen de Lidstaten.

Bij wijze van herinnering, de wet van 15 december 1980 laat de Dienst Vreemdelingenzaken toe om, al naargelang het geval, een verzoek tot gezinshereniging te verwerpen of een einde te stellen aan het verblijf indien valse of misleidende informatie, valse of vervalste documenten gebruikt werden of indien er fraude werd gepleegd of andere onwettige middelen die van doorslaggevend belang zijn geweest, gebruikt werden.

De beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken in verband met het feit of de « andere bewijzen » al dan niet toelaatbaar zijn, heeft trouwens enkel betrekking op de verblijfsaanvraag. Het feit dat de Dienst Vreemdelingenzaken oordeelt of de genoemde bewijzen het bestaan van een familieband al dan niet aantonen heeft enkel gevolgen voor de ontvankelijkheid/inoverwegingneming van het verzoek tot gezinshereniging van de vreemdeling. b. Lijst, bij wijze van voorbeeld, van « andere bewijzen » 1) « Andere bewijzen » van de afstammingsband De « andere bewijzen » van de afstammingsband zijn, met name : - Geboorteakte, geboortecertificaat, geboorteattest; - Huwelijksakte die is opgesteld door de Belgische overheden die bevoegd zijn voor de burgerlijke stand en waarin de afstammingsband vermeld wordt; - Notariële akte, gehomologeerd door de bevoegde overheid; - Affidavit; - Nationale identiteitskaart die de afstammingsband vermeldt; - Huwelijkscontract waarin de afstammingsband vermeld wordt; - Uittreksels van de geboorteregisters; - Vervangend vonnis; - enz. 2) « Andere bewijzen » van de huwelijksband of het partnerschap De « andere bewijzen » van de huwelijksband of het partnerschap zijn, met name : - Akte van traditioneel huwelijk, indien een akte van een burgerlijk huwelijk niet kan worden voorgelegd; - Notariële akte, gehomologeerd door de bevoegde overheid; - Religieuze akte; - Nationale identiteitskaart die de huwelijksband of het partnerschap vermeldt; - Uittreksel van huwelijksakte of partnerschapsakte; - Vervangend vonnis; - enz.

II. preciseringen inzake het arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 95/2008 van 26 juni 2008 De wijziging van artikel 10 van de wet van 15 december 1980 bij de wet van 15 december 2006 heeft onder meer tot gevolg gehad : 1. het recht op gezinshereniging te ontzeggen aan kinderen geboren uit een polygaam huwelijk tussen een vreemdeling die toegelaten of gemachtigd is tot een verblijf in België of gemachtigd is om er zich te vestigen en een andere echtgenote dan deze die al in België verblijft;2. van de niet-begeleide minderjarige die in België als vluchteling werd erkend en die zich wenst te laten vervoegen door zijn vader en/of moeder, te eisen dat hij beschikt over voldoende huisvesting en een ziektekostenverzekering indien de verblijfsaanvraag van de ouder(s) meer dan een jaar na de beslissing tot erkenning als vluchteling van de minderjarige, wordt ingediend; Deze beperkingen van het recht op gezinshereniging bestaan niet meer sinds het arrest van 26 juni 2008 (nr. 95/2008) van het Grondwettelijk Hof. Dit arrest heeft sommige bepalingen van artikel 10 van de wet van 15 december 1980 zoals gewijzigd door de wet van 15 september 2006, vernietigd.

Hieruit volgt dat : 1. elk kind geboren uit een polygaam huwelijk recht op gezinshereniging heeft;2. de niet-begeleide minderjarige die in België als vluchteling werd erkend, vrijgesteld wordt van de verplichting om over voldoende huisvesting en een ziektekostenverzekering te beschikken wanneer hij vervoegd wordt door zijn vader en/of moeder zoals voorzien in artikel 10, § 1, eerste lid, 7°;het feit dat de verblijfsaanvraag van de ouder(s) al dan niet in de loop van het jaar na de beslissing tot erkenning van de hoedanigheid van vluchteling aan de minderjarige, wordt ingediend, blijft zonder gevolg.

III. wijziging van de omzendbrief van 21 juni 2007 betreffende de wijzigingen in de reglementering betreffende het verblijf van vreemdelingen tengevolge van de inwerkingtreding van de wetten van 15 september 2006 1. In punt III., D.,1., van de omzendbrief van 21 juni 2007 betreffende de wijzigingen in de reglementering betreffende het verblijf van vreemdelingen tengevolge van de inwerkingtreding van de wetten van 15 september 2006 worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede en derde streepje worden de woorden « en, in voorkomend geval, elke akte die de afstamming aantoont » geschrapt;2° in het vijfde streepje worden de twee eerste punten, die respectievelijk op de voorwaarden van voldoende huisvesting en ziektekostenverzekering betrekking hebben, geschrapt, en de woorden « het bewijs van de afstammingsband » worden vervangen door « een geboorteakte »; 2. In punt III., E., van dezelfde omzendbrief worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 2 wordt als volgt vervangen : « 2.De gezinshereniging van een echtgenoot met een vreemdeling die toegelaten of gemachtigd is tot een verblijf in België of gemachtigd is om er zich te vestigen is niet mogelijk indien een andere echtgenoot van die vreemdeling al in het Rijk verblijft. Indien het gemeentebestuur een dergelijke situatie vaststelt, moet het gemeentebestuur de ontvankelijkheid van de aanvraag niet onderzoeken.

Deze aanvraag mag niet worden ingediend. De tweede echtgenoot kan echter een aanvraag tot het bekomen van een verblijfsmachtiging op basis van het artikel 9 of 9bis van de wet, indienen, uitgaande van de omstandigheden en het hoger belang van het kind. In geval van twijfel kan het gemeentebestuur contact opnemen met het Bureau Gezinshereniging sectie, artikel 10.

Daarentegen kan het kind geboren uit een polygaam huwelijk van een vreemdeling die toegelaten of gemachtigd is tot een verblijf in België of gemachtigd is om er zich te vestigen, echter steeds een verzoek tot gezinshereniging indienen. Als gevolg van het arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 95/2008 van 26 juni 2008 is het kind geboren uit een polygaam huwelijk niet meer uitgesloten van het toepassingsgebied van artikel 10, § 1, eerste lid, 4°, van de wet, onafhankelijk van het feit of de echtgenoot die in België verblijft, al dan niet de ouder van het kind is. » 2° punt 4 wordt als volgt vervangen : « 4.In de volgende gevallen is de vervoegde vreemdeling die in België als vluchteling werd erkend, niet onderworpen aan de verplichting te beschikken over voldoende huisvesting om zijn familielid/familieleden te herbergen en over een ziektekostenverzekering die de risico's in België voor hem en zijn familielid/familieleden dekt : a) Indien de vervoegde vreemdeling die in België als vluchteling werd erkend geen niet-begeleide minderjarige is die door zijn vader en/of moeder vervoegd wordt zoals bedoeld in artikel 10, § 1, eerste lid, 7° van de wet. Moeten volgende voorwaarden vervuld zijn : - het familielid dat de vreemdeling vervoegt, mag geen gehandicapt meerderjarig kind zijn; - de bloed- of aanverwantschapsband of het partnerschap bestond al vóór de binnenkomst van deze vreemdeling op het grondgebied; - het verzoek tot gezinshereniging moet in de loop van het jaar na de beslissing tot erkenning van de hoedanigheid van vluchteling aan de vreemdeling die vervoegd wordt, zijn ingediend.

Indien de bedoelde vervoegde vreemdeling aan al deze voorwaarden voldoet, moeten het attest van voldoende huisvesting en de ziektekostenverzekering niet worden voorgelegd.

Door middel van een gemotiveerde beslissing kan de Dienst Vreemdelingenzaken echter eisen dat deze documenten toch worden voorgelegd indien de gezinshereniging in een ander land waarmee de vreemdeling of het familielid een bijzondere band heeft (plaats waar de laatstgenoemde persoon verblijft) mogelijk is.

Indien de gemeentebesturen met een dergelijke situatie geconfronteerd worden, worden ze dus verzocht om contact op te nemen met het Bureau Gezinshereniging van de Dienst Vreemdelingenzaken. b) Indien de vervoegde vreemdeling die in België als vluchteling werd erkend een niet-begeleide minderjarige is die door zijn vader en/of moeder vervoegd wordt zoals bedoeld in artikel 10, § 1, eerste lid, 7°, van de wet. Als gevolg van het arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 95/2008 van 26 juni 2008 is de niet-begeleide minderjarige die in België als vluchteling werd erkend niet meer onderworpen aan de verplichting om over voldoende huisvesting te beschikken om zijn vader en/of moeder te herbergen noch over een ziektekostenverzekering die de risico's voor hem en zijn ouders dekt indien deze hem vervoegen.

In dit geval moeten het attest van voldoende huisvesting en de ziektekostenverzekering dus niet worden voorgelegd en dit zonder dat enige andere voorwaarde moet worden vervuld ». 3° punt 5 wordt geschrapt;4° in punt 6 wordt punt « 6.» vervangen door punt « 5. ».

IV. opheffing van de omzenbrief van 30 september 1997 betreffende het verlenen van een verblijfsmachtiging op basis van samenwoonst in het kader van een duurzame relatie, en overgangsmaatregelen.

De omzendbrief van 30 september 1997 betreffende het verlenen van een verblijfsmachtiging op basis van samenwoonst in het kader van een duurzame relatie wordt opgeheven.

Voortaan wordt de verblijfsaanvraag van de vreemdelingen die zich beroepen op de hoedanigheid van partner behandeld volgens de voorwaarden en de procedureregels die zijn vastgelegd in de artikelen 10, 10bis, 40bis of 40ter van de wet van 15 december 1980 in functie van het feit of de gezinshereniger een onderdaan van een derde land of een Europese burger of een Belg is.

De vreemdelingen die een verblijfstitel bekomen hebben op basis van de omzendbrief van 30 september 1997 betreffende het verlenen van een verblijfsmachtiging op basis van samenwoonst in het kader van een duurzame relatie zijn aan de volgende bepalingen onderworpen. a. Partner van een onderdaan van een derde land De overgangsmaatregelen in de omzendbrief van 21 juni 2007 zijn verder van toepassing op de vreemdeling die op 1 juni 2007 in het bezit was van een verblijfstitel die bekomen werd op basis van de omzendbrief van 30 september 1997 in de hoedanigheid van partner van een onderdaan van een derde land.b. Partner van een Europese burger of van een Belg 1) De aanvraag voor een verblijfsmachtiging op basis van de omzendbrief van 30 september 1997 werd ingediend vóór 1 juni 2008 De vreemdeling die op 1 juni 2008 in het bezit was van een verblijfstitel die bekomen werd op basis van de omzendbrief van 30 september 1997 in de hoedanigheid van partner van een Europese burger of een Belg is onderworpen aan de overgangsbepalingen die voorzien worden in artikel 47, 4 °, van de wet van 25 april 2007 tot wijziging van de wet van 15 december 1980. In overeenstemming met de voornoemde overgangsbepalingen moet de betrokken vreemdeling die sinds minder dan 3 jaar over een A - kaart (BIVR - van bepaalde duur) beschikt die werd afgegeven op basis van de omzendbrief van 30 september 1997, beschouwd worden als een persoon die een recht op verblijf heeft. In plaats van zijn A-kaart mag hem dus een F-kaart worden afgegeven.

Tijdens de periode van drie jaar te rekenen vanaf de afgifte van de A-kaart, kan er overeenkomstig de artikelen 42ter of 42quater van de wet van 15 december 1980, een einde worden gesteld aan het verblijf, namelijk wanneer het samenlevingscontract wordt opgezegd.

De vreemdeling die al meer dan drie jaar houder is van een A-kaart (BIVR-bepaalde duur) of die houder is van een B-kaart (BIVR- van onbepaalde duur) die op basis van de omzendbrief van 30 september 1997 werd afgegeven, moet een bijlage 22 indienen. 2) De aanvraag voor een verblijfsmachtiging op basis van de omzendbrief van 30 september 1997 werd ingediend na 1 juni 2008 De gemeente neemt contact op met de Dienst Vreemdelingenzaken, om instructies van het bevoegde bureau te ontvangen : - ofwel het bureau « Gezinshereniging » - ofwel het bureau « Art.9bis - Humanitair ».

Indien het gaat om een vreemdeling die zich wil beroepen op een recht op verblijf in de hoedanigheid van partner van een Europese burger of een Belg moet zijn aanvraag in overeenstemming met de wettelijke en reglementaire bepalingen die dit statuut organiseren behandeld worden.

Indien hij zich niet kan of wil beroepen op een recht op verblijf in de hoedanigheid van partner wordt zijn aanvraag overeenkomstig artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 behandeld.

Alle inlichtingen met betrekking tot het onderwerp van deze omzendbrief kunnen bij de Dienst Vreemdelingenzaken worden bekomen : - bureau « Gezinshereniging » of bureau « Art. 9bis - Humanitair » (voor alle individuele gevallen) - Studiebureau (voor alle vragen van juridische aard).

De Minister van Migratie- en Asielbeleid, Mevr. A. TURTELBOOM

^