Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 23 april 2014
gepubliceerd op 04 juli 2014

Ministerieel besluit tot uitvoering van het Subsidiebesluit van 22 november 2013

bron
vlaamse overheid
numac
2014203367
pub.
04/07/2014
prom.
23/04/2014
ELI
eli/besluit/2014/04/23/2014203367/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

VLAAMSE OVERHEID

Welzijn, Volksgezondheid en Gezin


23 APRIL 2014. - Ministerieel besluit tot uitvoering van het Subsidiebesluit van 22 november 2013


DE VLAAMSE MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN, Gelet op het decreet van 20 april 2012 houdende de organisatie van kinderopvang van baby's en peuters, artikel 7 tot en met 10 en artikel 12;

Gelet op het Subsidiebesluit van 22 november 2013, artikel 5, 6, 9, 10, 13, 14, 15, 17, 18, 19, 21, 22, 26, 29, 30, 31, 33, 34, 35, 36, 38, 46, 49, 54, 59 en 64;

Gelet op het ministerieel besluit van 9 juli 2001 houdende de voorwaarden voor het organiseren van en de bepalingen over de toestemming voor en de subsidiëring van buitenschoolse opvang in aparte lokalen in kinderdagverblijven;

Gelet op het ministerieel besluit van 1 april 2003 tot vastlegging van de modaliteiten betreffende de betaling van de sociale zekerheidsbijdragen ten behoeve van diensten voor opvanggezinnen en aangesloten opvanggezinnen;

Gelet op het ministerieel besluit van 1 april 2003 houdende de vaststelling van het bedrag, toegekend aan de diensten voor opvanggezinnen in het kader van de verzekering voor arbeidsongevallen voor aangesloten onthaalouders;

Gelet op het ministerieel besluit van 22 september 2006 betreffende de bepaling van de forfaitaire subsidiebedragen voor het aanbod van buurt- en nabijheidsdiensten die vastgelegd zijn door de raad van bestuur van Kind en Gezin op basis van het experimentele kader dat goedgekeurd is door de raad van bestuur van Kind en Gezin op 26 mei 2004;

Gelet op het ministerieel besluit van 12 februari 2007 tot toekenning van een financiële tegemoetkoming aan kinderopvangvoorzieningen om een basisopleiding levensreddend handelen te volgen;

Gelet op het ministerieel besluit van 20 april 2007 houdende de voorwaarden voor het herstel van capaciteit bij een dienst voor onthaalouders in 2008;

Gelet op het ministerieel besluit van 9 mei 2007 houdende de voorwaarden tot toestemming en een bijbehorende financiële ondersteuning voor het realiseren van een verruimd aanbod in de vorm van flexibele en/of occasionele opvang in kinderdagverblijven en initiatieven voor buitenschoolse opvang die door Kind en Gezin worden erkend;

Gelet op het ministerieel besluit van 16 mei 2007 betreffende de bepaling van de forfaitaire subsidiebedragen voor het basisaanbod van kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders;

Gelet op het ministerieel besluit van 17 maart 2008 tot bepaling van de financiële bijdrage van de gezinnen voor de opvang van kinderen in kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders;

Gelet op het ministerieel besluit van 10 september 2008 betreffende de vergoeding voor aangesloten onthaalouders en diensten voor onthaalouders;

Gelet op het ministerieel besluit van 21 april 2009 houdende de voorwaarden tot toekenning van een extra financiële ondersteuning voor de inclusieve opvang van kinderen met een specifieke zorgbehoefte aan organiserende besturen en voorzieningen;

Gelet op het ministerieel besluit van 21 december 2012 tot toekenning van een dotatie voor 2012 in het kader van het VIA-akkoord aan het Fonds voor Bestaanszekerheid voor collectieve verzekering als aanzet tot latere tweede pensioenpijler;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 21 maart 2014;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, artikel 3, § 1;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat er dringend een ministerieel besluit nodig is om het Subsidiebesluit van 22 november 2013 te kunnen uitvoeren, aangezien dat besluit in werking treedt op 1 april. In dat besluit worden enkele delegaties gedaan aan de minister. Zonder de uitvoering van die delegaties kan het Subsidiebesluit van 22 november 2013 niet uitgevoerd worden en bestaat er een juridisch vacuüm voor een aantal zaken met betrekking tot de subsidiëring van de kinderopvangsector en het inkomenstarief voor de gezinnen. Dat zou de leefbaarheid en de stabiliteit van de sector in gevaar kunnen brengen, Besluit: TITEL 1. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK 1. - Definities

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder gezondheidsindexcijfer: het prijsindexcijfer dat berekend en benoemd wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij de wet van 30 maart 1994. HOOFDSTUK 2. - Reserves

Art. 2.De reserves uit de subsidies worden bekeken per boekjaar, afzonderlijk voor de gezinsopvang of de groepsopvang. Ze worden als volgt afgebakend: 1° voor een organisator die een enkelvoudige boekhouding voert: de verhouding van de subsidies van Kind en Gezin, vermeld in het Subsidiebesluit van 22 november 2013, vóór de verrekening met het inkomenstarief, tot de totale ontvangsten met betrekking tot de kinderopvangactiviteit wordt vermenigvuldigd met de totale winst van het boekjaar;2° voor een organisator die een dubbele boekhouding voert: de verhouding van de subsidies van Kind en Gezin, vermeld in het Subsidiebesluit van 22 november 2013, vóór de verrekening met het inkomenstarief, tot de totale opbrengsten met betrekking tot de kinderopvangactiviteit wordt vermenigvuldigd met de totale winst van het boekjaar.

Art. 3.Het aanwendingsplan of aanzuiveringsplan bij overschrijding van de maximale reserve voldoet aan de volgende criteria: 1° de goedkeuring van het aanwendingsplan of aanzuiveringsplan is aangevraagd en bevestigd volgens de richtlijnen van Kind en Gezin uiterlijk voor het afsluiten van het boekjaar waarin de toegelaten reserve overschreden zou worden;2° het aanwendingsplan toont aan dat de aanwending uiterlijk tien jaar na de aanvraag, vermeld in punt 1°, volledig gerealiseerd zal zijn;3° het aanzuiveringsplan toont aan dat het gaat om de compensatie van een verlies van maximaal vijf boekjaren die het boekjaar in kwestie voorafgaan. HOOFDSTUK 3. - Voorbehoud

Art. 4.Het voorbehoud van het aantal subsidieerbare kinderopvangplaatsen binnen een subsidiegroep, als het aantal vergunde kinderopvangplaatsen lager wordt dan het aantal subsidieerbare kinderopvangplaatsen, wordt als volgt ingevuld: 1° het voorbehoud geldt per subsidie voor een van de volgende subsidies: a) de basissubsidie;b) de subsidie voor inkomenstarief;c) de plussubsidie;d) de subsidie voor structurele inclusieve kinderopvang;e) de subsidie voor flexibele kinderopvang;2° het voorbehoud geldt gedurende de vier kwartalen die volgen op het kwartaal waarin het aantal vergunde kinderopvangplaatsen die werken volgens de voorwaarden van de respectieve subsidie, lager wordt dan het aantal subsidieerbare kinderopvangplaatsen van die subsidie;3° het voorbehoud geldt: a) automatisch voor de organisator die minstens nog één kinderopvanglocatie heeft na de verlaging van het aantal vergunde kinderopvangplaatsen, tot de organisator uitdrukkelijk en elektronisch meedeelt dat hij niet wil gebruikmaken van het voorbehoud;b) op uitdrukkelijke en elektronische verzoek voor de organisator die geen kinderopvanglocatie meer heeft na de verlaging van het aantal vergunde kinderopvangplaatsen.

Art. 5.Het aantal subsidieerbare kinderopvangplaatsen wordt definitief verlaagd binnen de subsidiegroep: 1° als gebruikgemaakt wordt van het voorbehoud: vanaf de eerste dag van het kwartaal dat volgt op de periode van het voorbehoud, vermeld in artikel 4, 2°.Het aangepaste aantal subsidieerbare kinderopvangplaatsen wordt berekend door het verschil te nemen tussen enerzijds het laagste aantal subsidieerbare kinderopvangplaatsen van een bepaalde subsidie tijdens de periode, vermeld in artikel 4, 2°, en anderzijds het maximum van het totaal van het aantal vergunde kinderopvangplaatsen die werken volgens de voorwaarden van de respectieve subsidie tijdens de periode, vermeld in artikel 4, 2°. Het aantal subsidieerbare kinderopvangplaatsen wordt verlaagd met dat verschil; 2° als er niet gebruikgemaakt wordt van het voorbehoud: vanaf de eerste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin het aantal vergunde kinderopvangplaatsen lager wordt dan het aantal subsidieerbare kinderopvangplaatsen of onmiddellijk als de organisator meedeelt dat hij niet meer wil gebruikmaken van het voorbehoud.Het aangepaste aantal subsidieerbare kinderopvangplaatsen is gelijk aan het aantal vergunde kinderopvangplaatsen die werken volgens de voorwaarden van de respectieve subsidie.

Voor de subsidie voor inkomenstarief gebeurt de verlaging van het aantal subsidieerbare kinderopvangplaatsen altijd eerst op de subsidieerbare kinderopvangplaatsen die gesubsidieerd worden tegen het laagste tarief, vermeld in artikel 58, § 2, en artikel 59 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013. HOOFDSTUK 4. - Index

Art. 6.Het berekende en individueel verminderde inkomenstarief, vermeld in artikel 33 en 34 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013, en de bedragen, vermeld in dit besluit, met uitzondering van het bedrag, vermeld in artikel 22, de inkomensschijf van 3700 euro en de verhoging met 0,60 euro, vermeld in artikel 25, 3°, en de schijf van 50 euro, vermeld in artikel 28, 1°, worden elk jaar op 1 januari verhoogd met de procentuele stijging van het gezondheidsindexcijfer tussen 1 oktober van het vorige kalenderjaar en 1 oktober van het daaraan voorafgaande kalenderjaar. HOOFDSTUK 5. - Betalingsregeling en bezorgen gegevens

Art. 7.§ 1. De voorschotten op de subsidies worden als volgt per subsidiegroep berekend en betaald: 1° het voorschot bedraagt maximaal 95 % van de geraamde subsidie. Binnen dat maximum kan de organisator elektronisch vragen aan Kind en Gezin om een bijkomend voorschot te betalen, na motivatie dat er een wijziging is in de gegevens die de basis vormen voor de berekening; 2° het voorschot wordt betaald de eerste maand van elk kwartaal, behalve de eerste betaling na de toekenning van de subsidie, die uiterlijk gedaan wordt de eerste maand die volgt op de maand waarin de organisator recht heeft op de subsidie. De raming van de subsidie, vermeld in het eerste lid, 1°, is gebaseerd op de volgende gegevens die Kind en Gezin ter beschikking heeft over de vier voorgaande volledige kwartalen: 1° voor de basissubsidie, de plussubsidie, de subsidie voor kinderopvang met flexibele openingstijden, en de subsidie voor structurele inclusieve kinderopvang: het aantal gesubsidieerde kinderopvangplaatsen;2° voor de subsidie voor inkomenstarief: a) het aantal gesubsidieerde kinderopvangplaatsen;b) de gemiddelde leeftijd van de personen;c) het aantal kinderopvangprestaties;d) de gefactureerde inkomenstarieven van de gezinnen uit de kinderopvanglocaties die voldoen aan de voorwaarden voor de subsidie voor inkomenstarief. Als Kind en Gezin niet beschikt over die gegevens van de vier voorgaande volledige kwartalen, wordt uitgegaan van een objectieve raming door Kind en Gezin. § 2. In afwijking van paragraaf 1, tweede lid, wordt gedurende het eerste jaar na de inwerkingtreding van het decreet van 20 april 2012 uitgegaan van een objectieve raming door Kind en Gezin. § 3. In afwijking van paragraaf 1 is er geen voorschot voor de subsidie voor individuele inclusieve kinderopvang. De subsidie wordt volledig betaald bij de saldoafrekening, vermeld in artikel 8.

Art. 8.§ 1. De saldoafrekening, zijnde de betaling of de terugvordering van het saldo, gebeurt uiterlijk op 1 april van het jaar dat volgt op het kalenderjaar in kwestie. Voor de organisator die geen kinderopvang meer aanbiedt en niet gebruikmaakt van het voorbehoud, vermeld in artikel 4, gebeurt de betaling of terugvordering in het kwartaal dat volgt op de maand waarin de organisator de gegevens, vermeld in artikel 7, § 1, tweede lid, bezorgt aan Kind en Gezin, op voorwaarde dat de organisator de gegevens tijdig bezorgd heeft. Als de organisator de gegevens niet tijdig bezorgd heeft, gebeurt de betaling of terugvordering van het saldo op een later moment, nadat de gegevens bezorgd zijn.

Het bedrag van het saldo is gebaseerd op de gegevens, vermeld in artikel 7, § 1, tweede lid.

Voor de saldoafrekening kan schuldvergelijking op organisatieniveau toegepast worden, waardoor terug te vorderen subsidies van Kind en Gezin verrekend kunnen worden. § 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, gebeurt de saldoafrekening uiterlijk op 1 april 2015 voor de organisator die geen kinderopvang meer aanbiedt en niet gebruikmaakt van het voorbehoud in 2014.

Art. 9.De rechtzetting na een saldoafrekening gebeurt als volgt bij het voorschot van het eerste kwartaal van het jaar dat volgt op het jaar van de vaststelling door Kind en Gezin: 1° voor de rechtzetting op verzoek van de organisator: op basis van de gegevens, vermeld in artikel 7, § 1, tweede lid, die uiterlijk op 30 november van het jaar dat volgt op het kalenderjaar in kwestie aan Kind en Gezin bezorgd worden;2° voor de rechtzetting naar aanleiding van fouten, vastgesteld door Kind en Gezin of de toezichthouder: op basis van de gegevens, vermeld in artikel 7, § 1, tweede lid, die uiterlijk vijf jaar na de fout vastgesteld zijn.

Art. 10.§ 1. De organisator bezorgt maximaal maandelijks aan Kind en Gezin de volgende gegevens per kinderopvanglocatie, voor de subsidie voor inkomenstarief: 1° de gegevens over het dagelijkse gebruik van kinderopvang, op basis van de unieke identificatiegegevens van de baby of peuter;2° het aantal openingsdagen;3° het aantal gerechtvaardigde afwezigheidsdagen en het aantal afwezigheidsdagen dat niet gerechtvaardigd is, op basis van de unieke identificatiegegevens van de baby of peuter. De organisator bezorgt maximaal maandelijks aan Kind en Gezin de volgende gegevens op basis van de unieke identificatiegegevens van de baby of peuter en per kinderopvanglocatie, voor de subsidie flexibele urenpakketten groepsopvang en de subsidie flexibele gezinsopvang: 1° de gegevens over het dagelijkse gebruik van kinderopvang tussen 6 uur en 20 uur;2° de gegevens over het dagelijkse gebruik van kinderopvang 's nachts;3° de gegevens over het dagelijkse gebruik van kinderopvang van elf uur of meer per dag;4° het aantal gerechtvaardigde afwezigheidsdagen en het aantal afwezigheidsdagen dat niet gerechtvaardigd is. § 2. De organisator bezorgt maximaal jaarlijks aan Kind en Gezin de volgende gegevens per kinderopvanglocatie: 1° voor de basissubsidie: het aantal openingsdagen en het aantal uniek opgevangen kinderen;2° voor de subsidie voor inkomenstarief: per uniek geregistreerd kind alle kenmerken van voorrang, vermeld in artikel 22 en 23 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013, waaraan het voldoet;3° voor de plussubsidie: per uniek geregistreerd kind dat behoort tot een kwetsbaar gezin, de kenmerken van het kwetsbaar gezin, vermeld in artikel 1, 10°, en artikel 38 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013;4° voor de subsidie voor inclusieve kinderopvang: de gegevens over het dagelijkse gebruik van kinderen met een specifieke zorgbehoefte op basis van de unieke identificatiegegevens van de baby of peuter met een specifieke zorgbehoefte;5° voor de subsidie flexibele groepsopvang: het aantal uren kinderopvang op flexibele openingstijden per tijdstip;6° voor de subsidie flexibele urenpakketten groepsopvang en de subsidie flexibele gezinsopvang: het aantal kinderopvangprestaties op flexibele openingstijden per tijdstip. TITEL 2. - Basissubsidie HOOFDSTUK 1. - Bedrag subsidie

Art. 11.Het bedrag van de basissubsidie wordt verhoudingsgewijs verminderd voor een gesubsidieerde kinderopvangplaats die geen volledig kalenderjaar toegekend is, volgens de volgende berekening: 1° het aantal dagen waarvoor de organisator voldoet aan de voorwaarden voor specifieke dienstverlening voor de basissubsidie, wordt gedeeld door het aantal dagen in het kalenderjaar in kwestie;2° het resultaat van de deling, vermeld in punt 1°, wordt vermenigvuldigd met het bedrag van de basissubsidie en met het aantal subsidieerbare kinderopvangplaatsen. Het bedrag van de basissubsidie wordt verhoudingsgewijs verminderd als het aantal opgevangen kinderen in het kalenderjaar lager ligt dan het aantal gesubsidieerde kinderopvangplaatsen, volgens de volgende berekening: het bedrag van de basissubsidie wordt vermenigvuldigd met het aantal opgevangen kinderen. HOOFDSTUK 2. - Voorwaarden specifieke dienstverlening

Art. 12.Het aantal minimale openingsdagen voor de basissubsidie wordt verhoudingsgewijs verminderd volgens de volgende berekening: 1° het aantal dagen waarvoor de organisator voldoet aan de voorwaarden voor specifieke dienstverlening voor de basissubsidie, wordt vermenigvuldigd met 220;2° het resultaat van de vermenigvuldiging, vermeld in punt 1°, wordt gedeeld door het aantal kalenderdagen in het kalenderjaar in kwestie.

Art. 13.De volgende certificaten, bewijzen en diploma's worden beschouwd als een attest van actieve kennis van het Nederlands: 1° een certificaat Nederlands als Vreemde Taal van de Nederlandse Taalunie;2° een bewijs van de Huizen van het Nederlands;3° een certificaat van Selor;4° een certificaat of een deelcertificaat van een instantie die erkend is door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, waarop het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming het toezicht uitoefent;5° een diploma van een instantie waarvan het Nederlands de onderwijstaal is, die erkend is door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming;6° een certificaat van een onderwijsinstantie die in die hoedanigheid erkend is in het land van herkomst en geaccrediteerd is als taalopleiding Nederlands;7° een attest van een instantie die aantoont dat de houder negen jaar lager en secundair onderwijs heeft gevolgd, waarbij het Nederlands de onderwijstaal was. TITEL 3. - Subsidie voor inkomenstarief HOOFDSTUK 1. - Bedrag subsidie

Art. 14.§ 1. De gemiddelde leeftijd voor het bedrag van de subsidie voor inkomenstarief wordt als volgt berekend: 1° de organisator bezorgt jaarlijks aan Kind en Gezin de gegevens, vermeld in het tweede lid, volgens de administratieve richtlijnen van Kind en Gezin;2° Kind en Gezin berekent één gemiddelde leeftijd per kalenderjaar per organisator voor gezinsopvang enerzijds, en voor groepsopvang anderzijds;3° de berekening, vermeld in punt 2°, is op basis van de gegevens, vermeld in punt 1°, volgens de situatie op 1 januari van het kalenderjaar in kwestie en op basis van die gegevens volgens de situatie op 1 januari van het volgende kalenderjaar, waarbij de werkregeling telkens zorgt voor een gewogen berekening van de gemiddelde leeftijd. De organisator bezorgt volgens de situatie op 1 januari de volgende gegevens: 1° voor groepsopvang: a) de gegevens, vermeld in artikel 60, eerste lid, 3°, a), b) en c), van het Vergunningsbesluit van 22 november 2013;b) het aantal, het rijksregisternummer, de geboortedatum en de werkregeling van de personen die in de kinderopvanglocatie instaan voor de systematische ondersteuning van de verantwoordelijke, en die voldoen aan de voorwaarden over de kennis van het Nederlands en over de kwalificatie waaraan de verantwoordelijke moet voldoen;2° voor gezinsopvang: a) de gegevens, vermeld in artikel 60, eerste lid, 3°, b) en c), van het Vergunningsbesluit van 22 november 2013;b) het aantal, het rijksregisternummer, de geboortedatum en de werkregeling van de medewerkers die in de kinderopvanglocatie instaan voor de systematische ondersteuning van de verantwoordelijke, en die voldoen aan de voorwaarden over de kennis van het Nederlands en over de kwalificatie waaraan de verantwoordelijke moet voldoen. Als de organisator op een van beide momenten, vermeld in het eerste lid, 3°, geen enkele kinderopvanglocatie heeft, wordt alleen rekening gehouden met de gegevens volgens de situatie op 1 januari waarop de kinderopvanglocatie wel actief was. Als de organisator op geen van beide momenten, vermeld in het eerste lid, 3°, een kinderopvanglocatie heeft, wordt rekening gehouden met een objectief bepaalde gemiddelde leeftijd door Kind en Gezin.

Voor de gesubsidieerde kinderopvangplaatsen in de subsidiegroep van de samenwerkende onthaalouders geldt de gemiddelde leeftijd voor gezinsopvang. § 2. In afwijking van paragraaf 1 wordt voor de berekening van de gemiddelde leeftijd in 2014 alleen rekening gehouden met de gegevens die aan Kind en Gezin bezorgd worden op 1 januari 2015.

Art. 15.Het bedrag van de subsidie voor inkomenstarief wordt als volgt verrekend met het inkomenstarief: het bedrag van de subsidie voor inkomenstarief, berekend door Kind en Gezin, wordt verminderd met het bedrag van de inkomenstarieven die gefactureerd zijn aan de gezinnen door de organisator voor kinderopvangprestaties.

Bij de verrekening, vermeld in het eerste lid, wordt als volgt rekening gehouden met het aantal kinderopvangplaatsen: 1° als het aantal kinderopvangprestaties kleiner is dan het maximum van 120 % van de kinderopvangprestaties op basis van het aantal gesubsidieerde kinderopvangplaatsen, vermeld in artikel 17, tweede lid, 3°, en artikel 18, tweede lid, 3°, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013, worden alle gefactureerde inkomenstarieven voor kinderopvangprestaties verrekend;2° als het aantal kinderopvangprestaties groter is dan het maximum van 120 % van de kinderopvangprestaties op basis van het aantal gesubsidieerde kinderopvangplaatsen, vermeld in artikel 17, tweede lid, 3°, en artikel 18, tweede lid, 3°, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013, worden alleen de gefactureerde inkomenstarieven voor kinderopvangprestaties verrekend in verhouding tot het maximum van 120 % van het aantal gesubsidieerde kinderopvangplaatsen. HOOFDSTUK 2. - Voorwaarden specifieke dienstverlening Afdeling 1. - Bezetting

Art. 16.De bezetting voor de subsidie voor inkomenstarief wordt als volgt berekend per kalenderjaar en per subsidiegroep: 1° het aantal gereserveerde kinderopvangdagen wordt vermenigvuldigd met 100;2° het aantal gesubsidieerde kinderopvangplaatsen waarvoor de organisator de subsidie voor inkomenstarief krijgt, wordt vermenigvuldigd met 220;3° het resultaat van de vermenigvuldiging, vermeld in punt 1°, wordt gedeeld door het resultaat van de vermenigvuldiging, vermeld in punt 2°. Voor het aantal gereserveerde kinderopvangdagen, vermeld in het eerste lid, 1°, tellen volgende kinderopvangdagen mee: 1° voor 100 % : a) alle gereserveerde kinderopvangdagen van alle kinderopvanglocaties van dezelfde subsidiegroep die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 20 tot en met 36 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013, met uitzondering van kinderopvangprestaties 's nachts en kinderopvangprestaties voor kinderen die tot het thuismilieu van de kinderbegeleider gezinsopvang behoren en waarvoor de kinderbegeleider verantwoordelijkheid draagt;b) alle kinderopvangdagen van kinderen die minstens drie uur per dag buitenschools opgevangen worden, van alle kinderopvanglocaties gezinsopvang die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 20 tot en met 36 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013, met uitzondering van kinderopvangprestaties 's nachts en kinder-opvangprestaties voor kinderen die tot het thuismilieu van de kinderbegeleider gezinsopvang behoren en waarvoor de kinderbegeleider verantwoordelijkheid draagt;2° voor 40 % : alle kinderopvangdagen van kinderen die minder dan drie uur per dag buitenschools opgevangen worden van alle kinderopvanglocaties gezinsopvang die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 20 tot en met 36 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013, met uitzondering van kinderopvangprestaties 's nachts en kinderopvangprestaties voor kinderen die tot het thuismilieu van de kinderbegeleider gezinsopvang behoren en waarvoor de kinderbegeleider verantwoordelijkheid draagt. Afdeling 2. - Toegang bepaalde gezinnen

Art. 17.Het bedrag van het inkomen van een gezin om voorrang te kunnen krijgen, vermeld in artikel 22, eerste lid, 3°, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013, is 27.000 euro. Afdeling 3. - Organisatorisch management

Art. 18.De organisator met een subsidie voor inkomenstarief heeft een bijgevoegde uitbreiding van het rekeningstelsel, opgenomen in de bijlage, die bij dit besluit is gevoegd. Afdeling 4. - Systeem inkomenstarief

Onderafdeling 1. - Betalen voor gereserveerde kinderopvangdagen

Art. 19.De organisator met een subsidie voor inkomenstarief staat minimaal achttien gerechtvaardigde afwezigheidsdagen toe.

Het aantal dagen, vermeld in het eerste lid, geldt per volledig kalenderjaar en voor een voltijds opvangplan. In geval van een onvolledig kalenderjaar of in geval van een niet-voltijds opvangplan kan de organisator het aantal dagen verhoudingsgewijs verminderen.

In het tweede lid wordt verstaan onder voltijds opvangplan: een opvangplan van vijf dagen per week, waarbij er per dag meer dan vijf uur kinderopvang is.

Art. 20.Als de aanwezigheid van een kind in de kinderopvanglocatie gespreid is over verschillende periodes gedurende een dag, worden voor de berekening van het inkomenstarief de verblijfstijden van die dag, per kinderopvanglocatie, samengevoegd.

Art. 21.Voor de volgende bijkomende kosten kan een bijkomend tarief gevraagd worden: 1° de volgende kosten die direct gelinkt zijn aan kinderopvang: a) vervoer, beperkt tot het bedrag per kilometer, vermeld in artikel 13 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten;b) verzorgingsproducten, het gebruik en de afvalverwerking van luiers, uitzonderlijke maar noodzakelijke uitgaven voor een individueel kind, die bepaald zijn in het huishoudelijk reglement en in de schriftelijke overeenkomst voor dat kind.Het bijkomend tarief is beperkt tot maximaal de werkelijk gemaakte kosten, de personeelskosten niet meegerekend; c) administratiekosten en facturatiekosten, beperkt tot maximaal 3,5 euro per maand per opgevangen kind;d) inningskosten bij wanbetaling, beperkt tot maximaal de werkelijk gemaakte kosten, de personeelskosten meegerekend;e) het verlies of de beschadiging van materiaal dat door de organisator aan het gezin meegegeven wordt, beperkt tot maximaal de werkelijk gemaakte kosten, de personeelskosten niet meegerekend;f) de warme maaltijd voor kinderen die naar de basisschool gaan, beperkt tot maximaal 3,5 euro;g) niet verwittigde afwezigheden;2° de kosten voor kinderopvang op de volgende momenten: a) kinderopvang op een moment voor of na de uren die overeengekomen zijn in het opvangplan en waarvoor geen akkoord van de organisator is;b) kinderopvangprestaties met een duurtijd langer dan elf uur of kinderopvangprestaties 's nachts. Voor de kosten, vermeld in het eerste lid, 1°, b), d), en e), houdt de organisator de bewijsstukken van de werkelijk gemaakte kosten ter beschikking.

Het bijkomend tarief voor de kosten, vermeld in het eerste lid, 2°, b), kan niet gevraagd worden door de organisator die beschikt over de subsidie flexibele urenpakketten groepsopvang of de subsidie flexibele gezinsopvang.

Art. 22.Het bedrag voor de reservatie of waarborg, een inschrijvingsprijs, of gelijk welke som geld ongeacht de benaming, waarvoor een bijkomend tarief gevraagd kan worden, is maximaal: 1° voor gezinnen met een inkomen dat hoger is dan het inkomen, vermeld in artikel 17: 250 euro;2° voor gezinnen met een inkomen dat lager is dan of gelijk is aan het inkomen, vermeld in artikel 17: 50 euro. Onderafdeling 2. - Bepaling inkomenstarief

Art. 23.§ 1. Bij gebrek aan een Belgisch aanslagbiljet voor personenbelasting en aanvullende belastingen wordt het volgende loon in aanmerking genomen: 1° het brutoloon van de maand waarin de kinderopvang gestart is of het brutoloon van de maand, vermeld in artikel 33, eerste lid, 3°, b), c) of d), van het Subsidiebesluit van 22 november 2013, vastgesteld op basis van de loonfiches of bewijzen van officiële instanties.Het loon op maandbasis wordt omgezet in een jaarbedrag als vermeld in het derde lid; 2° voor beginnende zelfstandigen en beginnende meewerkende echtgenoten: het fictieve loon, vastgesteld door de Nationale Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen. Bij de vaststelling van het loon van de betreffende maand wordt het brutobedrag verminderd met 13,07 % .

Om het loon op maandbasis in een jaarbedrag om te zetten, worden de gegevens vermenigvuldigd met een coëfficiënt die elk jaar op 1 januari wordt vastgelegd door Kind en Gezin volgens de volgende formule: 1° het gemiddelde gezondheidsindexcijfer van twee jaar voordien wordt gedeeld door het gezondheidsindexcijfer van 1 oktober van het jaar in kwestie;2° het resultaat van de berekening, vermeld in punt 1°, wordt vermenigvuldigd met twaalf. Het gemiddelde gezondheidsindexcijfer, vermeld in derde lid, 1°, wordt berekend als volgt: 1° de gezondheidsindexcijfers die gelden in elke maand van de twaalf maanden van het betreffende jaar worden bij elkaar opgeteld;2° het resultaat van de optelling, vermeld in punt 1°, wordt gedeeld door twaalf. § 2. Als het inkomenstarief berekend wordt op basis van het loon, vermeld in paragraaf 1, wordt het inkomenstarief berekend op de volgende momenten: 1° de maand na de maand waarin de kinderopvang gestart is;2° de maand die volgt op de vaststelling in het berekeningsinstrument, van de wijziging van de persoon of het bijkomend kind ten laste, vermeld in artikel 33, eerste lid, 3° b en c, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013;3° de maand die volgt op de maand waarin het kind drie jaar werd.

Art. 24.De volgende personen komen in aanmerking als persoon met domicilie op hetzelfde adres als de contracthouder: 1° de persoon die getrouwd is met de contracthouder, of als ze niet getrouwd zijn, de meerderjarige partner van de contracthouder, met domicilie op hetzelfde adres als de contracthouder;2° een meerderjarige persoon met domicilie op hetzelfde adres als de contracthouder als er geen persoon als vermeld in punt 1°, is.Als er verschillende meerderjarige personen met domicilie op hetzelfde adres als de contracthouder zijn, telt het inkomen van een van die meerderjarige personen. Het inkomen van de meerderjarige kinderen uit het gezin telt nooit mee.

Art. 25.Voor de berekening van het inkomenstarief wordt het inkomen als volgt vermenigvuldigd met een coëfficiënt: 1° voor een inkomen tot en met 41.774,97 euro wordt het inkomen vermenigvuldigd met 0,000385. Het verkregen tarief wordt geplafonneerd op 15,88 euro; 2° voor een inkomen van 41.774,98 euro tot en met 59.772,14 euro wordt het inkomen vermenigvuldigd met 0,000380. Het verkregen tarief wordt geplafonneerd op 20,95 euro; 3° voor een inkomen van 59.772,15 euro of hoger wordt het tarief van 20,95 euro per begonnen inkomensschijf van 3700 euro, gerekend vanaf 59.772,15, verhoogd met 0,60 euro. Het bekomen tarief wordt geplafonneerd op het maximaal tarief, vermeld in artikel 27.

Art. 26.Voor het inkomenstarief geldt een minimumtarief. Het minimumtarief bedraagt 1,56 euro.

Het minimumtarief geldt in elk geval voor: 1° de gezinnen van wie de contracthouder en de persoon met domicilie op hetzelfde adres, vermeld in artikel 24, een inkomen hebben dat na toepassing van de berekening, vermeld in artikel 25, een lager tarief als het minimumtarief als resultaat geeft;2° de gezinnen van wie de contracthouder of de persoon met domicilie op hetzelfde adres, vermeld in artikel 24, een leefloon heeft;3° de pleegkinderen die opgevangen worden, vermeld in artikel 8, § 1, eerste lid, 4°, van het decreet van 20 april 2012, na voorlegging van een bewijsstuk.

Art. 27.Voor het inkomenstarief geldt een maximumtarief. Het maximumtarief bedraagt 27,71 euro.

Het maximumtarief geldt ook voor: 1° de gezinnen van wie de contracthouder of de persoon met domicilie op hetzelfde adres, vermeld in artikel 24, zijn inkomen niet wil bekendmaken;2° de gezinnen van wie de contracthouder of de persoon met domicilie op hetzelfde adres, vermeld in artikel 24, geen bewijs van inkomen kan geven;3° de gezinnen die bij de start van de kinderopvang het inkomenstarief berekenen zoals vermeld in artikel 23, gedurende maximaal twee maanden, in afwachting van de berekening van hun inkomenstarief. Het maximumtarief geldt voor de gezinnen, vermeld in het tweede lid, tot en met de maand waarin de contracthouder en de persoon met domicilie op hetzelfde adres, vermeld in artikel 24, het bewijs van inkomen geven. De verminderingen, vermeld in artikel 28, blijven evenwel van toepassing.

In afwijking van het vorig lid, wordt voor het geval, vermeld in het tweede lid, 3°, na de berekening van het inkomenstarief, dit inkomenstarief met terugwerking toegekend voor de periode dat het gezin het maximumtarief betaalde.

Art. 28.Op het berekende inkomenstarief gelden de volgende verminderingen: 1° een vermindering van 25 % voor een contracthouder met een inkomen dat lager ligt dan een inkomensgrens die elk jaar op 1 november wordt vastgelegd door Kind en Gezin.Voor een contracthouder met een inkomen vanaf die inkomensgrens wordt het percentage gradueel verminderd met 1 per begonnen schijf van 50 euro; 2° een vermindering van 3,14 euro per kind ten laste vanaf het tweede kind ten laste van de persoon op basis van wiens inkomen het inkomenstarief berekend wordt, als er minstens twee kinderen ten laste zijn;3° één aanvullende vermindering van 3,14 euro voor de contracthouder met een of meer meerlingen ten laste. Bij een toename van het aantal kinderen ten laste in de loop van de kinderopvangperiode geldt de vermindering vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de herberekening van het inkomenstarief, zoals vermeld in artikel 33, 3°, c, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013 of artikel 23, § 2, 2° van dit besluit, gebeurde.

Voor de berekening van de inkomensgrens, vermeld in het eerste lid, 1°, wordt het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen, vermeld in de collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten binnen de Nationale Arbeidsraad, omgerekend naar een belastbaar jaarbedrag volgens de bepalingen, vermeld in artikel 23, § 1, derde lid, van dit besluit.

Onderafdeling 3. - Facturatie en inning inkomenstarief

Art. 29.De organisator wijst de contracthouder erop dat hij hem het meest actuele berekende of individueel verminderd inkomenstarief moet meedelen.

Art. 30.De organisator geeft voor elke maand kinderopvang een factuur aan de contracthouder, die de volgende vermeldingen bevat: 1° het aantal dagen en uren dat het kind van de contracthouder in de kinderopvanglocatie opgevangen werd, gerechtvaardigd afwezig was en ongerechtvaardigd afwezig was;2° het inkomenstarief van de contracthouder;3° het tarief voor ongerechtvaardigde afwezigheidsdagen;3° de gedetailleerde opgave van alle bijkomende tarieven die boven op het inkomenstarief in rekening zijn gebracht, met vermelding van de aard, het aantal en het bedrag. Onderafdeling 4. - Onjuiste informatie of nalaten om actuele informatie door te geven

Art. 31.Als de contracthouder onjuiste informatie doorgeeft of nalaat actuele informatie door te geven, kan Kind en Gezin zowel voor de toekomst als voor het verleden beslissen dat de contracthouder het maximumtarief moet betalen of dat opnieuw een inkomenstarief bepaald wordt.

De beslissing voor de toekomst, vermeld in het eerste lid, geldt vanaf de maand die volgt op de vaststelling, op voorwaarde dat het kind op wie de beslissing betrekking heeft, nog in de kinderopvanglocatie opgevangen wordt.

Als er een foute berekening is waar de contracthouder geen schuld aan heeft, wordt de berekening rechtgezet met terugwerking tot het moment waarop de fout begaan is, tenzij de contracthouder te weinig betaald heeft.

TITEL 4. - Plussubsidie

Art. 32.Het bedrag van het inkomen als kenmerk voor de financiële situatie van een kwetsbaar gezin is 27.000 euro.

TITEL 5. - Subsidie voor inclusieve kinderopvang HOOFDSTUK 1. - Structurele inclusieve kinderopvang Afdeling 1. - Bedrag subsidie

Art. 33.Het bedrag van de subsidie voor structurele inclusieve kinderopvang wordt verhoudingsgewijs verminderd voor een gesubsidieerde kinderopvangplaats die geen volledig kalenderjaar toegekend is, volgens de volgende berekening: 1° het aantal dagen waarvoor de organisator voldoet aan de voorwaarden voor specifieke dienstverlening voor de subsidie voor structurele inclusieve kinderopvang, wordt gedeeld door het aantal dagen in het kalenderjaar in kwestie;2° het resultaat van de deling, vermeld in punt 1°, wordt vermenigvuldigd met het bedrag van de subsidie voor structurele inclusieve kinderopvang en met het aantal subsidieerbare kinderopvangplaatsen. Afdeling 2. - Voorwaarden specifieke dienstverlening

Art. 34.De bezetting voor de subsidie voor structurele inclusieve kinderopvang wordt als volgt berekend per kalenderjaar en per subsidiegroep: 1° het aantal gereserveerde kinderopvangdagen van de kinderen met een specifieke zorgbehoefte wordt vermenigvuldigd met 100;2° het aantal gesubsidieerde kinderopvangplaatsen waarvoor de organisator de subsidie voor structurele inclusieve kinderopvang krijgt, wordt vermenigvuldigd met 220;3° het resultaat van de vermenigvuldiging, vermeld in punt 1°, wordt gedeeld door het resultaat van de vermenigvuldiging, vermeld in punt 2°. Voor het aantal gereserveerde kinderopvangdagen, vermeld in het eerste lid, 1°, tellen volgende gereserveerde kinderopvangdagen mee: 1° voor 100 % : a) alle gereserveerde kinderopvangdagen van alle kinderopvanglocaties van dezelfde subsidiegroep die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 20 tot en met 36 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013, met uitzondering van kinderopvangprestaties 's nachts en kinderopvangprestaties voor kinderen die tot het thuismilieu van de kinderbegeleider gezinsopvang behoren en voor wie de kinderbegeleider de verantwoordelijkheid draagt;b) alle kinderopvangdagen van kinderen die minstens drie uur per dag buitenschools opgevangen worden, van alle kinderopvanglocaties gezinsopvang die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 20 tot en met 36 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013, met uitzondering van kinderopvangprestaties 's nachts en kinder-opvangprestaties voor kinderen die tot het thuismilieu van de kinderbegeleider gezinsopvang behoren en voor wie de kinderbegeleider de verantwoordelijkheid draagt;2° voor 40 % : alle kinderopvangdagen van kinderen die minder dan drie uur per dag buitenschools opgevangen worden van alle kinderopvanglocaties gezinsopvang die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 20 tot en met 36 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013, met uitzondering van kinderopvangprestaties 's nachts en kinderopvangprestaties voor kinderen die tot het thuismilieu van de kinderbegeleider gezinsopvang behoren en voor wie de kinderbegeleider de verantwoordelijkheid draagt. TITEL 6. - Slotbepalingen HOOFDSTUK 1. - Opheffingsbepalingen

Art. 35.De volgende regelingen worden opgeheven: 1° het ministerieel besluit van 9 juli 2001 houdende de voorwaarden voor het organiseren van en de bepalingen over de toestemming voor en de subsidiëring van buitenschoolse opvang in aparte lokalen in kinderdagverblijven, het laatst gewijzigd bij het ministerieel besluit van 13 december 2013;2° het ministerieel besluit van 1 april 2003 tot vastlegging van de modaliteiten betreffende de betaling van de sociale zekerheidsbijdragen ten behoeve van diensten voor opvanggezinnen en aangesloten opvanggezinnen, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 1 december 2003;3° het ministerieel besluit van 1 april 2003 houdende de vaststelling van het bedrag, toegekend aan de diensten voor opvanggezinnen in het kader van de verzekering voor arbeidsongevallen voor aangesloten onthaalouders;4° het ministerieel besluit van 22 september 2006 betreffende de bepaling van de forfaitaire subsidiebedragen voor het aanbod van buurt- en nabijheidsdiensten die vastgelegd zijn door de raad van bestuur van Kind en Gezin op basis van het experimentele kader dat goedgekeurd is door de raad van bestuur van Kind en Gezin op 26 mei 2004, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 26 juli 2007;5° het ministerieel besluit van 12 februari 2007 tot toekenning van een financiële tegemoetkoming aan kinderopvangvoorzieningen om een basisopleiding levensreddend handelen te volgen;6° het ministerieel besluit van 20 april 2007 houdende de voorwaarden voor het herstel van capaciteit bij een dienst voor onthaalouders in 2008;7° het ministerieel besluit van 9 mei 2007 houdende de voorwaarden tot toestemming en een bijbehorende financiële ondersteuning voor het realiseren van een verruimd aanbod in de vorm van flexibele en/of occasionele opvang in kinderdagverblijven en initiatieven voor buitenschoolse opvang die door Kind en Gezin worden erkend, gewijzigd bij het decreet van 23 december 2010 en de ministeriële besluiten van 19 juli 2007, 26 juli 2007 en 23 december 2010;8° het ministerieel besluit van 16 mei 2007 betreffende de bepaling van de forfaitaire subsidiebedragen voor het basisaanbod van kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders, het laatst gewijzigd bij het ministerieel besluit van 13 december 2013;9° het ministerieel besluit van 17 maart 2008 tot bepaling van de financiële bijdrage van de gezinnen voor de opvang van kinderen in kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders, het laatst gewijzigd bij het ministerieel besluit van 13 december 2013;10° het ministerieel besluit van 10 september 2008 betreffende de vergoeding voor aangesloten onthaalouders en diensten voor onthaalouders, gewijzigd bij het decreet van 23 december 2010 en de ministeriële besluiten van 15 september 2008 en 19 mei 2009;11° het ministerieel besluit van 21 april 2009 houdende de voorwaarden tot toekenning van een extra financiële ondersteuning voor de inclusieve opvang van kinderen met een specifieke zorgbehoefte aan organiserende besturen en voorzieningen, gewijzigd bij het decreet van 23 december 2010 en de ministeriële besluiten van 28 januari 2010, 6 oktober 2010 en 19 juni 2013;12° het ministerieel besluit van 21 december 2012 tot toekenning van een dotatie voor 2012 in het kader van het VIA-akkoord aan het Fonds voor Bestaanszekerheid voor collectieve verzekering als aanzet tot latere tweede pensioenpijler. HOOFDSTUK 2. - Overgangsbepalingen Afdeling 1. - Omzetting van bestaande subsidies

Art. 36.De omzetting bij diensten voor onthaalouders die voordien werkten met samenwerkende onthaalouders waarvoor er nu een vergunning groepsopvang nodig is, naar een afzonderlijke subsidiegroep per zorgregio, gebeurt als volgt: 1° de afzonderlijke subsidiegroep geldt gedurende een overgangsperiode van zes jaar;2° Kind en Gezin doet voor elke betrokken organisator een elektronisch voorstel voor het aantal gesubsidieerde kinderopvangplaatsen in de subsidiegroep op basis van een bevraging bij de betrokken organisator;3° de organisator kan met betrekking tot het voorstel, vermeld in punt 2°, een elektronisch voorstel tot correctie indienen bij Kind en Gezin, waarna in onderling overleg met Kind en Gezin tot een definitief voorstel voor het aantal gesubsidieerde kinderopvangplaatsen in de subsidiegroep beslist wordt, op basis van objectieve gegevens. Afdeling 2. - Overgangsperiode voor bedrag subsidie voor

inkomenstarief

Art. 37.De verhouding in aantal kinderopvangplaatsen waarvoor het deel van de subsidie, op basis van de leeftijd van de kinderbegeleiders, de verantwoordelijken en de medewerkers die in de kinderopvanglocatie instaan voor de systematische ondersteuning van de verantwoordelijke en die voldoen aan de voorwaarden over de kennis van het Nederlands en over de kwalificatie waaraan de verantwoordelijke moet voldoen, niet toegekend wordt, bedraagt: 1° voor crèches van een openbaar bestuur: 32,02 % ;2° voor peutertuinen van een openbaar bestuur: 82,80 % ;3° voor peutertuinen van een vzw: 51,70 % . Afdeling 3. - Eenmalige compensatie

Art. 38.De organisator die in 2013 subsidies kreeg waarvan de som hoger is dan de som van de subsidies met toepassing van het Subsidiebesluit van 22 november 2013 voor hetzelfde aantal gesubsidieerde kinderopvangplaatsen, kan een compensatie van dat subsidieverlies krijgen. De organisator vraagt die compensatie jaarlijks aan volgens de richtlijnen van Kind en Gezin.

Art. 39.De som van de subsidies, vermeld in artikel 38, wordt als volgt berekend: 1° de som van de subsidies van 2013 wordt berekend door een gemiddeld subsidiebedrag per gesubsidieerde kinderopvangplaats per organisator te berekenen en te vermenigvuldigen met het aantal gesubsidieerde kinderopvangplaatsen op 31 december 2013;2° de som van de subsidies met toepassing van het Subsidiebesluit van 22 november 2013 wordt jaarlijks herberekend door telkens een gemiddeld subsidiebedrag per gesubsidieerde plaats per organisator te berekenen en te vermenigvuldigen met het aantal gesubsidieerde plaatsen op 31 december 2013;3° bij de vergelijking van de gemiddelde subsidiebedragen per plaats per jaar worden die uitgedrukt tegen hetzelfde indexcijfer;4° voor de berekeningen van de gemiddelde subsidies per plaats per jaar wordt rekening gehouden met capaciteitswijzigingen in de loop van het jaar;5° er wordt een aparte som berekend voor groepsopvang enerzijds en voor gezinsopvang en voor groepsopvang door samenwerkende onthaalouders samen anderzijds.Vervolgens worden die twee sommen opgeteld; 6° voor het compensatiejaar 2014 wordt de som van de subsidies gemaakt op basis van de subsidies vanaf 1 april 2014.De verkregen som wordt vervolgens verhoudingsgewijs herrekend naar een volledig kalenderjaar; 7° voor de berekening van het gemiddelde bedrag per plaats voor de subsidies met toepassing van het Subsidiebesluit van 22 november 2013 wordt geen rekening gehouden met de bijkomende gesubsidieerde plaatsen die toegekend worden vanaf 1 januari 2014.

Art. 40.De hoogte van de compensatie, vermeld in artikel 38, is gebaseerd op het verschil tussen de som van de subsidies in 2013 en de som van de subsidies met toepassing van het Subsidiebesluit van 22 november 2013, en bedraagt: 1° voor 2014: 75 % van dat verschil;2° voor 2015: 90 % van dat verschil;3° voor 2016: 60 % van dat verschil;4° voor 2017: 30 % van dat verschil.

Art. 41.In afwijking van artikel 38 tot en met 40 is er geen of geen volledige compensatie als: 1° de organisator niet voldoet aan de voorwaarde voor het behalen van een minimale bezetting, vermeld in artikel 21 en 63 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013.Er wordt geen compensatie betaald voor de kinderopvangplaatsen waarvoor niet voldaan is aan die voorwaarde; 2° er voor het vorige subsidiejaar geen compensatie is uitbetaald, uitgezonderd voor het subsidiejaar 2014;3° er gesubsidieerde kinderopvangplaatsen bij zijn gekomen vanaf 1 januari 2014.Er wordt geen compensatie betaald voor die bijkomende kinderopvangplaatsen; 4° het aantal gesubsidieerde kinderopvangplaatsen is verminderd.Er wordt geen compensatie betaald voor dat verminderde aantal kinderopvangplaatsen. HOOFDSTUK 3. - Inwerkingstredingsbepaling

Art. 42.Dit besluit treedt in werking op 1 april 2014.

Brussel, 23 april 2014.

De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN

Bijlage bij artikel 18 van het ministerieel besluit tot uitvoering van het Subsidiebesluit van 22 november 2013 Indeling van het rekeningstelsel - uitbreiding voor gezinsopvang en groepsopvang Het rekeningstelsel is een rekeningschema voor het voeren van een boekhouding. Elk boekhoudplan of elk boekhoudpakket moet minimaal deze rekeningen bevatten, met de opgegeven nummers.

In deze bijlage wordt de uitbreiding van het rekeningstelsel, vermeld in artikel 18 van het ministerieel besluit ter uitvoering van artikel 24 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013, opgenomen. Meer bepaald moet er een bijkomende onderverdeling onder enkele hoofdrubrieken die al opgelegd worden door het wettelijk MAR, opgenomen worden.

Volgend schema geeft een overzicht weer van de bijkomende rekeningen, of uitbreiding, die verplicht moet worden opgenomen in de boekhouding.

De uitbreiding wordt weergegeven in vetgedrukt en is een uitbreiding van de rekening die er boven staat. Het rekeningnummer dat bij deze uitgebreide rekening hoort kan zelf gekozen worden (met uitzondering van 606 en 706-rekening), mits men er rekening mee houdt dat de rekening blijft behouden onder de rekening die erboven vermeld staat.

Dit wil zeggen dat de uitgebreide rekening ook met dezelfde cijfers te beginnen is als de rekening erboven.

Overzicht bijkomende rekeningen of uitbreiding van het rekeningstelsel 4 Vorderingen en schulden op ten hoogste 1 jaar 40 Handelsvorderingen 400 Handelsdebiteuren Vorderingen op inkomenstarief 46 Ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen Voorschotten inkomenstarief 48 Diverse/overige schulden 488 Borgtochten ontvangen in contanten Ontvangen waarborgen contracthouder 60 Handelsgoederen, grond- en hulpstoffen 606 Kosten aangerekende extra's Specifieke kinderopvang Vervoer Verzorgingsproducten Luiers en afvalverwerking luiers Facturatiekosten Incassokosten Uitzonderlijke kosten voor een individueel kind 61 Diensten en diverse goederen Kostenvergoeding kinderbegeleiders gezinsopvang Doorgestorte toeslagen aan kinderbegeleiders gezinsopvang Doorstorting subsidies RSZ sociaal statuut kinderbegeleiders gezinsopvang Andere doorstortingen kinderbegeleiders gezinsopvang 70 Omzet 700-707 Verkopen en dienstenprestaties Opbrengsten van inkomenstarief 706 Opbrengsten aangerekende extra's Specifieke kinderopvang Vervoer Verzorgingsproducten Luiers en afvalverwerking luiers Facturatiekosten Incassokosten Uitzonderlijke opbrengsten voor een individueel kind Opbrengsten doorgerekende kosten ten laste van derden 76 Uitzonderlijke opbrengsten 764-769 Andere/overige uitzonderlijke opbrengsten Niet teruggestorte waarborgen Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit tot uitvoering van het Subsidiebesluit van 22 november 2013.

Brussel, 23 april 2014.

De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN

^