gepubliceerd op 08 januari 2015
Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 18 maart 2009 houdende delegatie van bepaalde bevoegdheden van de Minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en tot opheffing van het ministerieel besluit van 17 mei 1995 houdende delegatie van bevoegdheid van de Minister inzake de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
19 DECEMBER 2014. - Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 18 maart 2009 houdende delegatie van bepaalde bevoegdheden van de **** die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en tot opheffing van het ministerieel besluit van 17 mei 1995 houdende delegatie van bevoegdheid van de Minister inzake de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
**** **** voor Asiel en Migratie, Gelet op de Grondwet, artikel 104, derde lid;
Gelet op de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, met name artikelen 1, 2°, en 2, eerste lid, 2° ;
Gelet op de wet van 8 juli 1992 betreffende de uitoefening van de bij wet toegekende bevoegdheden aan ministeriële comités en aan Ministers, artikel 2;
Gelet op het koninklijk besluit van 24 maart 1972 betreffende de Staatssecretarissen;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 oktober 2014 "Regering - Benoemingen", artikel 2;
Gelet op het ministerieel besluit van 18 maart 2009 houdende delegatie van bepaalde bevoegdheden van de **** die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en tot opheffing van het ministerieel besluit van 17 mei 1995 houdende delegatie van bevoegdheid van de Minister inzake de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, artikel 7;
**** dat, overeenkomstig de wet van 15 december 1980, de vreemdeling die meer dan drie maanden op het grondgebied **** te verblijven in principe moet vragen om daartoe gemachtigd te worden of de erkenning van zijn recht op verblijf in het buitenland, bij de bevoegde diplomatieke of consulaire post, moet aanvragen; dat deze aanvraag, in de praktijk, ingediend wordt in de vorm van een aanvraag voor een visum lang verblijf en dat die, indien een positieve beslissing genomen wordt, in principe aanleiding geeft tot de afgifte van een visum - type "****", zoals gedefinieerd in artikel 18 van de ****;
**** dat de Raad voor **** door middel van een arrest van 28 juni 2013 een beslissing tot weigering van een visum lang verblijf met het oog op een ****, die door een ambtenaar van de Dienst **** genomen werd ten opzichte van een onderdaan van een derde land, familielid van een ****, zoals bedoeld in artikel 40ter van de wet van 15 december 1980, geannuleerd heeft; dat de aangevallen beslissing omwille van de onbevoegdheid van de steller van de handeling geannuleerd werd, aangezien aan deze persoon geen enkele delegatie van bevoegdheid verleend werd om een dergelijke beslissing te nemen;
**** dat de Raad van State, waarbij een cassatieberoep ingediend werd, de Raad voor **** gelijk heeft gegeven; dat de Raad van State van mening was dat de delegatie van bevoegdheid die door middel van het ministerieel besluit van 18 maart 2009 verleend werd aan bepaalde ambtenaren van de Dienst **** om een beslissing te nemen in verband met de aanvragen voor visa lang verblijf die op basis van artikel 9, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 ingediend worden niet van toepassing was op de aanvragen voor visa lang verblijf die ingediend worden op basis van artikel 40ter, aangezien het in het eerste geval om een machtiging tot verblijf ****, terwijl het in het tweede geval om de erkenning van een recht op verblijf **** (****, arrest ****. 226.914 van 27 maart 2014);
**** dat deze twee administratieve rechtbanken echter niet betwist hebben dat de Minister en de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie bevoegd zijn om beslissingen te nemen in verband met de toegang tot het grondgebied, met inbegrip van de bevoegdheid om te beslissen of een visum afgegeven of geweigerd wordt; dat deze **** daarentegen bevestigd wordt door hun eigen jurisprudentie die hoofdzakelijk gebaseerd is op de artikelen 1, 2 en 3 van de wet van 15 december 1980, op het koninklijk besluit van 24 maart 1972 betreffende de Staatssecretarissen en op de koninklijke besluiten tot toekenning van bevoegdheden aan de leden van de Regering (met name, ****, arrest ****. 215.661 van 10 oktober 2011; arrest ****. 98.231 van 9 augustus 2001; arrest 86.808 van 18 april 2000; ****, arrest ****. 110.780 van 26 september 2013 en arrest ****. 117.372 van 21 januari 2014);
**** dat de Raad van **** trouwens reeds geoordeeld heeft dat een delegatie van bevoegdheid mogelijk is, zelfs wanneer er geen uitdrukkelijke machtiging is, omdat de gedelegeerde bevoegdheid niet het voorwerp uitmaakt van een uitdrukkelijke machtiging (met name arrest ****. 163.336 van 10 oktober 2006; arrest ****. 106.816 van 22 mei 2002); dat hij eveneens geoordeeld heeft dat delegaties die betrekking hebben op **** of secundaire of aanvullende maatregelen over het algemeen toegelaten zijn, zelfs wanneer er geen teksten zijn die die delegaties toestaan, en dat, bij gebrek aan een expliciete machtiging om te delegeren, de delegatie gerechtvaardigd moet worden door de omvang van de taken en moet voortvloeien uit de zekere wil van de overheid die deze taken heeft toevertrouwd (arrest ****. 132.947 van 23 juni 2004; zie ook arrest ****. 163.336 van 10 oktober 2006);
**** dat deze jurisprudentie ongetwijfeld moet worden toegepast op de behandeling van de aanvragen voor visa lang verblijf, met name diegene die op basis van artikel 40ter van de wet van 15 december 1980 ingediend worden door de familieleden van een ****;
**** dat de rechtszekerheid en de transparantie verzekerd moeten worden, door de in artikel 6 van het ministerieel besluit van 18 maart 2009 bedoelde personeelsleden van de Dienst **** uitdrukkelijk te machtigen om een beslissing te nemen in verband met de aanvragen voor visa lang verblijf, overeenkomstig de wet van 15 december 1980; dat, door op deze manier te werk te gaan, niet meer zal kunnen worden betwist dat de begunstigden van deze delegatie bevoegd zijn om een beslissing te nemen in verband met elke aanvraag voor een visum lang verblijf die op basis van de wet van 15 december 1980 ingediend wordt, dat de aanvrager onderworpen is aan de machtiging tot verblijf of van een recht op verblijf geniet, dat de eventuele afwezigheid van een uitdrukkelijke machtiging ten gunste van de **** die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering - dus de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie - en het eventueel ontbreken van een uitdrukkelijke machtiging tot delegatie, rekening houdend met de bovengenoemde jurisprudentie van de administratieve rechtbanken, geen enkele weerslag zouden mogen hebben op de wettelijkheid van de beslissingen die genomen worden in verband met de afgifte van de visa lang verblijf.
**** de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken;
**** de **** van 30 december 2001;
Overwegende het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het ****;
Overwegende het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en de **** federale overheidsdiensten;
Overwegende het koninklijk besluit van 25 april 2005 tot vaststelling van de voorwaarden voor de indienstneming bij arbeidsovereenkomst in sommige overheidsdiensten, Besluit :
Artikel 1.Artikel 7 van het ministerieel besluit van 18 maart 2009 houdende delegatie van bepaalde bevoegdheden van de **** die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en tot opheffing van het ministerieel besluit van 17 mei 1995 houdende delegatie van bevoegdheid van de Minister inzake de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wordt vervangen als volgt : «
Art. 7.De in artikel 6 bedoelde personeelsleden van de Dienst **** zijn eveneens bevoegd om : 1° de verlenging van de machtiging tot verblijf te weigeren of om een einde te maken aan de toelating tot verblijf, met toepassing van artikel 13, § 2, eerste lid, van de wet van 15 december 1980;2° een beslissing te nemen in verband met elke aanvraag voor een visum lang verblijf die ingediend wordt op basis van de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging.»
Art. 2.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het **** Staatsblad wordt bekendgemaakt.
****, op 19 december 2014.
**** **** voor Asiel en ****, ****. ****