gepubliceerd op 12 juni 1999
Ministerieel besluit nr. 21 tot regeling van de toepassingsmodaliteiten van de rubrieken XXIIIbis en XXXV van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven
5 MEI 1999. - Ministerieel besluit nr. 21 tot regeling van de toepassingsmodaliteiten van de rubrieken XXIIIbis en XXXV van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven (1)
De Minister van Financiën, Gelet op het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, inzonderheid op artikel 37, gewijzigd bij de wet van 28 december 1992;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven, inzonderheid op artikel 1, 1°, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 december 1993 en 20 oktober 1995;
Gelet op tabel A van de bijlage bij dit koninklijk besluit nr. 20, inzonderheid op de rubrieken XXIIIbis en XXXV, ingevoegd bij de wet van 4 mei 1999;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door het feit dat het aangewezen is, enerzijds de betrokken personen de nodige tijd te bezorgen om de nieuwe bepalingen waarvan onderhavig ministerieel besluit de toepassingsmodaliteiten regelt, te verwezenlijken, en dat het anderzijds van belang is diezelfde personen toe te staan die nieuwe bepalingen zo vlug mogelijk toe te passen waardoor het derhalve vereist is onderhavig ministerieel besluit in werking te laten treden op dezelfde dag als de artikelen 41 en 42 van de wet van 4 mei 1999 houdende diverse fiscale bepalingen, Besluit :
Artikel 1.De instellingen die wensen de erkenning te verkrijgen voorzien in rubriek XXIIIbis en/of de rubriek XXXV van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20, van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven, zijn ertoe gehouden hiervoor schriftelijk een aanvraag in te dienen bij de directeur-generaal van de administratie die het beheer van de BTW onder haar bevoegdheid heeft.
Art. 2.De aanvraag bedoeld in artikel 1 drukt de keuze uit die het verzoekend organisme doet voor de erkenning voorzien in rubriek XXIIIbis, voor de erkenning voorzien in rubriek XXXV of voor de twee erkenningen tegelijk.
De aanvraag bepaalt eveneens of deze erkenning gevraagd wordt voor een activiteit die reeds wordt uitgeoefend of voor een activiteit die op het punt staat te worden uitgeoefend.
In beide gevallen, dient de aanvraag nauwkeurig te vermelden : 1° de benaming en adres van het verzoekend organisme;2° de aard en het belang van de handelingen die de geregelde economische activiteit van dit organisme uitmaken; 3 de datum van de aanvang van deze activiteit; 4° het nummer waaronder de verzoeker geïdentificeerd is voor Belgische of buitenlandse BTW-doeleinden, de datum en de overheid die dit nummer heeft toegekend of de redenen waarom zulk identificatienummer nog niet werd toegekend aan de betrokkene;5° de categorie(ën) van minderbedeelden tegenover wie de verzoeker zich verbindt in het kader van de verstrekte hulpverlening;6° in voorkomend geval, de aard en het belang van de handelingen die afzonderlijk betrekking hebben op die verbintenis;7° het volledige adres van de zetel of, desgevallend, van de vaste inrichting van waaruit deze handelingen worden of zullen worden verricht.
Art. 3.De aanvraag gaat, op straffe van nietigheid, vergezeld van een kopie van : 1° de laatst bijgewerkte statuten, zoals de verzoeker ze heeft laten publiceren in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad;2° de meest recente lijst van de vennoten en de personen die gemachtigd zijn voor het beheer en het bestuur van het organisme;3° de rekening van de ontvangsten en de uitgaven van het laatste afgesloten boekjaar, alsook van de begroting van het lopende boekjaar. Deze documenten worden eensluidend verklaard, gedateerd en ondertekend door een persoon die wettelijk gemachtigd is om de verzoeker te verbinden.
Art. 4.De aanvraag tot erkenning wordt gedaan bij een ter post aangetekende brief.
Deze aanvraag moet worden ingediend drie maanden vóór de oorzaak van opeisbaarheid van de belasting plaatsvindt welke toepasselijk is op de eerste handeling die het voordeel kan genieten van het tarief dat het voorwerp uitmaakt van de rubriek XXIIIbis of van de rubriek XXXV van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20.
De afgifte te dien einde van de ter post aangetekende zending geldt als indiening van de aanvraag vanaf de volgende werkdag.
Art. 5.Van zodra de directeur-generaal van de administratie die het beheer van de BTW onder haar bevoegdheid heeft in het bezit is van de aanvraag en haar bijlagen, bezorgt hij een afschrift van het dossier aan de directeur-generaal van de administratie die door de bevoegde federale, regionale of gemeenschapsminister werd gemachtigd kennis te nemen van het sociaal oogmerk van de activiteiten van de verzoeker.
Art. 6.De twee betrokken administraties nemen het dossier gezamenlijk in behandeling.
Zij kunnen overgaan tot aanvullende informatietaken, het opvragen van documenten of een bijkomend onderzoek verrichten.
Zij leggen hun conclusies neer binnen de twee maanden vanaf de indiening van de aanvraag.
Art. 7.De directeur-generaal van de administratie die het beheer van de BTW onder haar bevoegdheid heeft, is bevoegd een met redenen omklede beslissing te nemen die ofwel de erkenning toestaat ofwel de weigering ervan uitspreekt.
De erkenning wordt, naast het lopende jaar, toegestaan voor een periode van maximum drie opeenvolgende kalenderjaren.
Er wordt hiervan melding gemaakt op alle documenten, brieven, facturen, bestelbonnen en andere, welke uitgaan van het erkend organisme.
Art. 8.De beslissing die de erkenning toestaat of die de weigering ervan uitspreekt wordt aan de verzoeker ter kennis gebracht binnen de vijftien dagen volgend op het neerleggen van de conclusies beoogd in artikel 6, lid 3.
De afgifte van de bij de ter post aangetekende brief geldt als kennisgeving vanaf de volgende werkdag.
Art. 9.De overeenkomstig de artikelen 7 en 8 toegestane erkenning kan, op elk uitdrukkelijk verzoek van het organisme, meermaals worden verlengd voor telkens nieuwe perioden van maximum drie opeenvolgende kalenderjaren.
De aanvragen tot verlenging dienen te worden ingediend drie maanden vóór het verstrijken van de termijn van de erkenning of van de lopende verlenging.
Die verzoeken worden gedaan, behandeld en genotificeerd met naleving van de artikelen 1 tot 8.
Art. 10.De overeenkomstig de artikelen 7 tot 9 toegestane erkenning of verlenging, wordt ingetrokken indien blijkt : 1° dat de aanvraag of haar bijlagen op een onvolledige of onjuiste manier door de verzoeker werden onderschreven;2° dat de verbintenis van de verzoeker met betrekking tot hulpverlening aan minderbedeelden niet is verwezenlijkt;3° dat de verzoeker niet meer voldoet aan het geheel van de ter zake vereiste voorwaarden.
Art. 11.De intrekking van de erkenning of van de verlenging wordt beslist met naleving van de in de artikelen 5 en 6 beschreven procedure.
Art. 12.De directeur-generaal van de administratie die het beheer van de BTW onder haar bevoegdheid heeft, is bevoegd een met redenen omklede beslissing te nemen die de intrekking van de erkenning of van de verlenging uitspreekt.
De kennisgeving van die beslissing aan de verzoeker gebeurt onmiddellijk.
De afgifte van de bij de ter post aangetekende brief geldt als kennisgeving vanaf de volgende werkdag.
Art. 13.Bij wijze van overgangsmaatregel genieten de organismen die, in het licht van de rubriek XXIIIbis of van de rubriek XXXV van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20, van 20 juli 1970, handelingen verrichten waarvoor de oorzaak van opeisbaarheid van de belasting plaatsvindt binnen de drie maanden volgend op de inwerkingtreding van onderhavig besluit, van een voorlopige erkenning voor de periode tussen de indiening van de aanvraag en de kennisgeving beoogd in artikel 8, voor zover zij de in de artikelen 1 tot 4 beoogde aanvraag indienen de dag waarop de oorzaak van opeisbaarheid voor de eerste van die handelingen zich voordoet.
Er wordt van die voorlopige erkenning melding gemaakt op alle documenten, brieven, facturen, bestelbonnen en andere, welke uitgaan van het verzoekend organisme.
Art. 14.Dit besluit treedt in werking dezelfde dag als de artikelen 41 en 42 van de wet van 4 mei 1999, houdende diverse fiscale bepalingen.
J.-J. VISEUR _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 28 december 1992, Belgisch Staatsblad van 31 december 1992; Wet van 4 mei 1999, Belgisch Staatsblad van 12 juni 1999;
Koninklijk besluit van 20 juli 1970, Belgisch Staatsblad van 31 juli 1970;
Koninklijk besluit van 21 december 1993, Belgisch Staatsblad van 29 december 1993;
Koninklijk besluit van 20 oktober 1995, Belgisch Staatsblad van 31 oktober 1995;
Gecoördineerde wetten op de Raad van State, koninklijk besluit van 12 januari 1973, Belgisch Staatsblad van 21 maart 1973;
Wet van 4 juli 1989, Belgisch Staatsblad van 25 juli 1989;
Wet van 4 augustus 1996, Belgisch Staatsblad van 20 augustus 1996.