gepubliceerd op 05 juni 2007
Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 8quater, 25, 31bis en 32 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, en de artikelen 5bis en 9septies van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels
30 APRIL 2007. - Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 8quater, 25, 31bis en 32 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, en de artikelen 5bis en 9septies van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat wij de eer hebben Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, heeft als doel verschillende wijzigingen aan te brengen in de berekening van de socialezekerheidsbijdragen, enerzijds, voor handarbeiders wier loon geheel of gedeeltelijk uit fooien of bedieningsgeld bestaat en, anderzijds, voor de gelegenheidswerknemers in de sector van het hotelbedrijf.
Dit besluit voert het akkoord uit dat met de sociale partners werd gesloten en waarover de Nationale Arbeidsraad een advies heeft verstrekt. HOOFDSTUK 1. - De handarbeiders wier loon geheel of gedeeltelijk uit fooien of bedieningsgeld bestaat De socialezekerheidsbijdragen verschuldigd voor werknemers wier loon geheel of gedeeltelijk uit fooien bestaat, zullen worden berekend, naargelang het geval, ofwel op basis van forfaitaire daglonen, ofwel op basis van reële lonen.
Het gebruik van forfaitaire daglonen zal enkel mogelijk zijn indien de werknemer wiens loon geheel of gedeeltelijk uit fooien bestaat één van de functies uitoefent die door de Minister van Sociale Zaken zijn bepaald en is tewerkgesteld door een werkgever die ressorteert onder de bevoegdheid van de paritaire comités of subcomités die door de Minister van Sociale Zaken zijn bepaald. In de andere situaties (de werknemer wier loon geheel of gedeeltelijk uit fooien of bedieningsgeld bestaat oefent een functie uit die niet is vermeld in het besluit van de Minister van Sociale Zaken of is tewerkgesteld door een werkgever die ressorteert onder een paritair comité of subcomité dat niet is vermeld in het besluit van de Minister van Sociale Zaken), zullen de socialezekerheidsbijdragen worden berekend op basis van de reële lonen van de werknemer, met twee minimumbedragen : het gewaarborgd gemiddeld minimummaandinkomen (GGMMI) en het sectoraal conventioneel loon dat op hem van toepassing is.
De forfaitaire daglonen worden door de Minister van Sociale Zaken vastgelegd.
Terwijl de forfaitaire daglonen voorheen werden bepaald in het kader van een werktijdregeling van 6 dagen per week, zijn ze voortaan bepaald in het kader van een regeling van 5 dagen per week. Een vermindering met 16,7 % van de forfaits is voorzien wanneer de effectieve werktijdregeling van de werknemer 6 dagen per week bedraagt. In het kader van de huidige reglementering, wanneer de werknemer zijn prestaties met 1/5 verminderde in het kader van de reglementering « tijdskrediet », stemden de forfaitaire daglonen aangegeven voor de sociale zekerheid niet overeen met 80 % van die van een voltijds werknemer, maar met 66,66 %. De wijziging die het koninklijk besluit aanbrengt, maakt een einde aan deze onregelmatigheid.
Met het oog op een betere sociale bescherming van werknemers die voor de sociale zekerheid zijn aangegeven op basis van forfaitaire daglonen, voeren §§ 2 en 3 van artikel 1 nieuwigheden in.
Paragraaf 2 bepaalt dat de forfaitaire daglonen vanaf 1 april 2007 niet langer minder mogen bedragen dan het gewaarborgd gemiddeld minimummaandinkomen (GGMMI). De forfaitaire daglonen worden dus vanaf 1 april 2007 gelijkgesteld met het GGMMI. Paragraaf 3 voert hetzelfde voormeld principe in, maar ten opzichte van de conventionele lonen van de betrokken sectoren, en dit vanaf 1 juli 2007. Voor de sector van het hotelbedrijf zal de gelijkstelling met deze conventionele lonen evenwel in fasen moeten verlopen, die bij een besluit van de Minister van Sociale Zaken worden vastgelegd, en dit uiterlijk op 1 oktober 2008.
Vanaf 1 oktober 2008 zullen de forfaitaire daglonen op basis waarvan de socialezekerheidsbijdragen en de sociale uitkeringen worden berekend, bijgevolg niet meer minder mogen bedragen dan noch het GGMMI, noch de conventionele lonen.
Paragraaf 4 heeft betrekking op werknemers tewerkgesteld in het kader van een deeltijdse wekelijkse werktijdregeling, waarbij prestaties verricht in onderbroken dienst altijd worden beschouwd als voltijdse prestaties. Gelet op de gelijkstelling van daglonen met het GGMMI en met de conventionele lonen, voert § 4 het principe van evenredige berekening in. De nadere regels voor deze evenredige berekening moeten in een besluit van de Minister van Sociale Zaken worden vastgelegd.
De nieuwigheid van § 5 neemt alle twijfel weg in verband met de vraag of socialezekerheidsbijdragen moeten worden berekend op de eindejaarspremie wanneer het loon van de werknemer geheel of gedeeltelijk uit fooien of bedieningsgeld bestaat. Dit zal voortaan altijd het geval zijn. HOOFDSTUK 2. - De gelegenheidswerknemers Het besluit wijzigt de regeling voor de gelegenheidswerknemers niet, zoals ze werd aangepast bij koninklijk besluit van 21 april 2007 wat betreft de land- en tuinbouwsector. Met het oog op een betere leesbaarheid van de reglementering worden sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 28 november 1969 en van het koninklijk besluit van 5 november 2002 evenwel integraal vervangen.
Met hetzelfde doel waarnaar werd verwezen in Hoofdstuk 1, namelijk een betere sociale bescherming van de werknemers, wordt de regeling voor de gelegenheidswerknemers in de sector van het hotelbedrijf herzien.
De regeling van de « super extra's » voorzien in artikel 8quater van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders wordt op 1 juli 2007 afgeschaft.
Het ging om gelegenheidswerknemers in dienst genomen voor een maximumduur van twee opeenvolgende dagen bij dezelfde werkgever die ressorteert onder het Paritair comité voor het hotelbedrijf in het kader van een arbeidsovereenkomst gesloten voor een bepaalde tijd of van een arbeidsovereenkomst gesloten voor een duidelijk omschreven werk, en tewerkgesteld door werkgevers die ressorteren onder voormeld paritair comité gedurende maximum 45 arbeidsdagen per kalenderjaar.
Deze werknemers waren niet onderworpen aan alle socialezekerheidsregelingen en de socialezekerheidsbijdragen - en bijgevolg de sociale uitkeringen - werden berekend op basis van een forfaitaire dagloon van 21 euro. Sedert 1 juli 2006 moesten de werkgevers van deze werknemers een dagelijkse DIMONA-aangifte doen met vermelding van de begin- en einduren van de prestaties.
De gelegenheidswerknemers van de sector van het hotelbedrijf zijn voortaan onderworpen aan alle socialezekerheidsregelingen, met inbegrip van de jaarlijkse vakantie waaruit ze voorheen waren uitgesloten. Daarenboven wordt het forfaitair dagloon dat in het kader van de sociale zekerheid in aanmerking wordt genomen, herzien.
De gelegenheidswerknemer wordt gedefinieerd als de werknemer in dienst genomen voor een maximumduur van twee opeenvolgende dagen bij een werkgever die ressorteert onder het Paritair comité voor het hotelbedrijf, in het kader van een arbeidsovereenkomst gesloten voor een bepaalde tijd of van een arbeidsovereenkomst gesloten voor een duidelijk omschreven werk en voor wie de werkgever een dagelijkse DIMONA-aangifte moet doen.
Wat de socialezekerheidsbijdragen betreft, maakt het koninklijk besluit in de sector van het hotelbedrijf een onderscheid tussen verschillende categorieën van gelegenheidswerknemers. 1) Voor de gelegenheidswerknemer voor wie de werkgever een volledige DIMONA-aangifte doet, namelijk de aangifte van het begin- en einduur van de prestatie, zullen zijn socialezekerheidsbijdragen op basis van zijn reëel loon worden berekend. Indien het loon van de gelegenheidswerknemer voor wie de werkgever de volledige DIMONA-aangifte doet uit fooien of bedieningsgeld bestaat, en voor zover de werkgever ressorteert onder het Paritair comité voor het hotelbedrijf en de werknemer een functie uitoefent die door de Minister van Sociale Zaken is bepaald in het kader van artikel 25, § 1 van het koninklijk besluit, zullen de socialezekerheidsbijdragen worden berekend op basis van dezelfde forfaits als degene die zijn vastgelegd bij toepassing van voormeld artikel 25, § 1, verhoogd met 6 of 12 euro, naargelang de prestaties worden verricht, enerzijds, op zaterdag of de dag vóór een feestdag of, anderzijds, op zondag of een feestdag. 2) Voor de gelegenheidswerknemer voor wie de werkgever de « DIMONA light » aangifte doet, namelijk de aangifte van het beginuur van de prestatie en van een tijdsblok van 5 uur (zie hieronder voor uitleg over het systeem van het tijdsblok) en voor zover hij geen prestaties verricht in onderbroken dienst, zullen zijn socialezekerheidsbijdragen op basis van de volgende forfaits worden berekend : - 32,93 euro; - 38,93 euro wanneer de prestaties worden verricht op zaterdag of de dag vóór een feestdag; - 44,93 wanneer de prestaties worden verricht op zondag of een feestdag.
Het bedrag van 32,93 euro is een bedrag bekomen door toepassing van de minimumlonen van het sectoraal loonrooster van het Paritair Comité 302 (horeca), geïndexeerd op 1 januari 2007, en dit voor de 38-urenweek en rekening houdend met de gemiddelde duur van de prestaties aangegeven tussen 1 juli en 31 december 2006 door de werkgevers die ressorteren onder voormeld paritair comité en die de dagelijkse DIMONA-aangifte betreffende de gelegenheidswerknemers van de sector hebben gedaan.
Concreet werd rekening gehouden met een uurloon van 9,4073 euro (namelijk de loonschaal van toepassing op functiecategorie III zonder anciënniteit) en met prestaties van een gemiddelde duur van 3,5 uur.
Deze situatie zal in september 2008 worden herzien op basis van bijgewerkte gegevens afkomstig van de DIMONA-aangiften en van informatie die de werkgevers aan het Sociaal en Waarborgfonds Horeca moeten verstrekken. 3) Voor de gelegenheidswerknemer voor wie de werkgever de « DIMONA light » aangifte doet, namelijk de aangifte van het beginuur van de prestatie en van een tijdsblok van 11 uur als gevolg ofwel van de keuze van de werkgever op het moment dat hij de « DIMONA light » aangifte doet, ofwel van de reële duur van de prestaties indien ze de duur van het door de werkgever gekozen tijdsblok van 5 uur overschrijden en ook in geval van prestaties met onderbroken dienst, zullen de socialezekerheidsbijdragen op basis van de volgende forfaits worden berekend : - 65,86 euro; - 71,86 euro wanneer de prestaties worden verricht op zaterdag of de dag vóór een feestdag; - 77,86 wanneer de prestaties worden verricht op zondag of een feestdag.
Het bedrag 65,86 euro wordt bekomen door voormeld bedrag van 9,4073 euro te vermenigvuldigen met 7 uur.
De forfaitaire bedragen 65,68 en 32,93 euro worden geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van artikel 32, § 4, en aangepast overeenkomstig de bepalingen van artikel 32bis, § 1, waarvan verder sprake.
Voor werknemers die prestaties met onderbroken dienst verrichten, is het forfait van het tijdsblok « 11 uur » sowieso van toepassing ongeacht de duur van de effectieve prestaties.
De werkgever die een beroep doet op het systeem van aangifte van het tijdsblok moet ook een register voor werktijdregeling bijhouden, bedoeld in artikel 4, § 3, van het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten, en daarin de gelegenheidswerknemers vermelden, en dit vanaf 1 januari 2008. Een overgangsperiode van 6 maanden, van 1 juli tot 31 december 2007, werd ingevoerd, tijdens dewelke het bijhouden van het aanwezigheidsregister afgeleverd door het Sociaal en Waarborgfonds Horeca wordt gelijkgesteld met het bijhouden van voormeld register voor werktijdregeling. Verschillende sancties zijn voorzien.
Eerst en vooral, wanneer een tijdsblok van 5 uur werd aangegeven terwijl uit het register voor werktijdregeling blijkt dat de werknemer meer dan 5 uur heeft gewerkt, zullen de bijdragen worden berekend op het forfait van toepassing voor het tijdsblok van 11 uur, namelijk, in functie van de dag van de week tijdens dewelke de prestaties worden verricht, 65,86 euro, 71,86 euro of 77,86 euro.
Vervolgens, wanneer de werkgever het register voor werktijdregeling niet dagelijks bijhoudt, of wanneer de DIMONA-aangiften niet dagelijks worden gedaan, zullen de bijdragen worden berekend op de reële lonen, waarbij ze voor deze berekening alleszins zullen moeten gelijk zijn aan de forfaitaire lonen van artikel 25, verhoogd met 6 euro in geval van prestaties op zaterdag of de dag vóór een feestdag of 12 euro in geval van prestaties op zondag of een feestdag voor de functie die de werknemer uitoefent.
De werkgevers die ressorteren onder het Paritair Comité voor de uitzendarbeid zullen ook gelegenheidswerknemers ter beschikking kunnen stellen van werkgevers die ressorteren onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf. Ze zullen evenwel het systeem van de volledige DIMONA-aangifte moeten gebruiken en de socialezekerheidsbijdragen zullen meteen worden berekend op basis van het reëel loon van de ter beschikking gestelde werknemer.
Gelet op de moeilijkheden ondervonden in de sector, voert artikel 5 van het koninklijk besluit een nieuw soort onmiddellijke aangifte van tewerkstelling in de sector van het hotelbedrijf in : het gaat om de aangifte van het beginuur van de prestatie en van een tijdsblok van arbeidsduur. Dit tijdsblok kan 5 uur of 11 uur omvatten, waarbij het eerste tijdsblok overeenstemt met 5 uur arbeidsprestaties of minder, en het tweede met meer dan 5 uur arbeidsprestaties.
De werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf zal naar keuze de voorkeur kunnen geven ofwel aan het systeem van de volledige DIMONA-aangifte (begin- en einduur van de prestaties) ofwel aan het tijdsbloksysteem voor zijn gelegenheidswerknemers.
De eerste aangifte die de werkgever doet voor de eerste gelegenheidswerknemer die hij tewerkstelt tijdens het jaar is belangrijk. Ze is immers bepalend voor de aangifteregeling die op hem van toepassing is voor al zijn gelegenheidswerknemers en dit voor een kalenderjaar, met dien verstande dat, indien hij niet te kennen geeft dat hij van aangiftesysteem wil veranderen voor het kalenderjaar volgend op 1 oktober, hij gebonden blijft door de eerste gemaakte keuze. Deze eerste aangifte heeft ook gevolgen voor de berekeningsbasis van de socialezekerheidsbijdragen.
De eerste keuze die de werkgever moet maken voor 30 juni 2007 door middel van de informatie die hij het Sociaal en Waarborgfonds Horeca moet verstrekken zal hem binden voor een periode van anderhalf jaar (van 1 juli 2007 tot 31 december 2008).
Indien de werkgever de voorkeur geeft aan de « DIMONA light », namelijk het tijdsbloksysteem, zijn twee documenten verplicht : 1) de werkgever zal het register voor werktijdregeling, bedoeld in artikel 4, § 3, van het koninklijk besluit nr.5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten, moeten bijhouden; in de periode van 1 juli 2007 tot 31 december 2007 wordt het aanwezigheidsregister afgeleverd door het Sociaal en Waarborgfonds Horeca evenwel gelijkgesteld met voormeld register voor werktijdregeling. De werkgever zal in het register alle verplichte meldingen moeten optekenen; 2) hij zal de gelegenheidswerknemers - ongeacht ze al dan niet zijn aangegeven op een forfaitaire basis en ongeacht hun loon uit fooien of bedieningsgeld bestaat - een bijlage bij hun loonfiche moeten overhandigen.Deze bijlage is een dagelijks overzicht van de prestaties van de werknemer voor de periode waarop de loonfiche betrekking heeft.
De werkgevers die een beroep doen op de volledige DIMONA-aangifte zullen de gelegenheidswerknemers - ongeacht ze al dan niet zijn aangegeven op een forfaitaire basis en ongeacht hun loon uit fooien of bedieningsgeld bestaat - een bijlage bij hun loonfiche moeten overhandigen. Deze bijlage is een dagelijks overzicht van de prestaties van de werknemer voor de periode waarop de loonfiche betrekking heeft.
De keuze tussen beide aangiftesystemen en de veranderingen van keuze door de werkgevers moeten daarenboven worden medegedeeld aan het Sociaal en Waarborgfonds Horeca.
Een specifiek evaluatieverslag voor het nieuwe aangiftesysteem dat voor de horecasector wordt ingevoerd zal ook moeten worden bezorgd door de Rijksdienst voor sociale zekerheid (RSZ) aan de Minister van Sociale Zaken, aan de Minister van Werk en aan de Nationale Arbeidsraad. HOOFDSTUK 3. - Indexatie en aanpassingen van de forfaitaire daglonen van de werknemers beoogd in de artikelen 25 en 31 bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders Zowel de forfaitaire lonen van de werknemers wier loon uit fooien of bedieningsgeld bestaat als de forfaits van toepassing op gelegenheidswerknemers worden geïndexeerd en aangepast.
Het indexeringsmechanisme dat in artikel 8 is voorzien, is het mechanisme dat in de sector van het hotelbedrijf van toepassing is.
Ook twee mechanismen voor aanpassing aan de evolutie van de « lonen » werden voorzien.
Wat betreft de paritaire comités of subcomités bepaald door de Minister van Sociale Zaken bij toepassing van artikel 25, § 1 van het koninklijk besluit van 28 november 1969, zullen de forfaitaire daglonen worden aangepast aan de evolutie van het GGMMI, op 1 januari van elk jaar. Indien het GGMMI tijdens het jaar wordt verhoogd (dit zal het geval zijn in 2008 ter uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008, vanaf 1 oktober 2008), zullen de forfaitaire daglonen op dezelfde datum worden aangepast.
De tweede aanpassing van de (geïndexeerde) forfaitaire lonen is de aanpassing aan de evolutie van de conventionele lonen. Deze aanpassing geldt in de sectoren van de landbouw en de tuinbouw wat betreft de gelegenheidswerknemers, en in de horecasector wat betreft, enerzijds, hun werknemers wier loon geheel of gedeeltelijk uit fooien of bedieningsgeld bestaat en, anderzijds, hun gelegenheidswerknemers. De aanpassingsprocedure is dezelfde als degene die bij koninklijk besluit van 21 april 2007 werd ingevoerd voor de gelegenheidswerknemers in de land- en tuinbouw. Behalve in uitzonderlijke gevallen zal geen besluit nodig zijn voor de aanpassing. Een specifieke procedure werd voorzien opdat de RSZ en de FOD Sociale Zekerheid vlot zouden kunnen beschikken over de gegevens, door bemiddeling van de Voorzitters van de betrokken paritaire comités (tuinbouw, landbouw en hotelbedrijf). De RSZ en de FOD zullen de Minister van Sociale Zaken hun gezamenlijk voorstel voor aanpassing aan de evolutie van de conventionele lonen voorleggen. HOOFDSTUK 4. - Diverse bepalingen Artikel 10 voorziet in de verplichting voor de werkgever die ressorteert onder het hotelbedrijf bij de loonfiche van de werknemers wier loon uit fooien of bedieningsgeld bestaat en van de gelegenheidswerknemers een dagelijks overzicht van de prestaties waarover de loonfiche betrekking heeft, bij te voegen.
Dit besluit werd aangepast aan de opmerkingen geformuleerd door de Raad van State in zijn advies 42.873/1 van 21 april 2007.
Ten aanzien van de opmerking van de Raad van State betreffende de terugwerkende kracht van sommige bepalingen van het besluit dient het volgende opgemerkt zijn : 1° De terugwerkende kracht van artikel 3 waarborgt aan de werkgevers de voortzetting van de toestand die op 31 december 2006 gold;indien artikel 3 geen terugwerkende kracht zou hebben, zou dit impliceren dat sommige werkgevers twee soorten documenten in de loop van 2007 zou moeten bijhouden; 2° De terugwerkende kracht op 1 april 2007 van artikel 1 is eerder een « formele » terugwerkende kracht dan een echte terugwerkende kracht in de mate dat : - het ministerieel besluit van 21 december 2001 tot vaststelling van de forfaitaire daglonen voor de berekening van de bijdragen voor sociale zekerheid verschuldigd voor de handarbeiders wier loon geheel of gedeeltelijk uit fooien of bedieningsgeld bestaat, evenals voor de werknemers die door een arbeidsovereenkomst voor de zeevissers zijn verbonden werd gewijzigd met uitwerking vanaf 1 april 2007 om de forfaitaire daglonen op het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen te aligneren (alignering voorzien bij artikel 1 houdende wijziging van artikel 25, § 2 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders) en om de lijst van de functies en van de paritaire comités aan te passen voor welke de forfaitaire daglonen als berekeningsbasis van de sociale zekerheidsbijdragen toegepast worden met betrekking tot de handarbeiders geheel of gedeeltelijk bezoldigd met fooien of bedieningsgeld; - de bedoelde bepalingen spruiten uit een akkoord voort gesloten met de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties zetelend enerzijds in het paritair comité voor het hotelbedrijf en anderzijds in de Nationale Arbeidsraad; - door toedoen van hun respectievelijke organisaties werden zowel de werkgevers en hun sociale secretariaten als de werknemers en de inninginstelling van de sociale zekerheidsbijdragen vóór 1 april 2007 op de hoogte gebracht van de nieuwe bepalingen vervat in het onderzochte artikel; - de bepaling moest door de werkgevers en hun sociale secretariaten gekend zijn op het tijdstip van de berekening van de lonen van de maand april 2007; dit is het geval met de publicatie in het Belgisch Staatsblad van 27 april van het ministerieel besluit van 13 april 2007 houdende vatstelling van de forfaitaire daglonen met ingang vanaf 1 april 2007; 3° De terugwerkende kracht van artikel 8 is eveneens een « formele » terugwerkende kracht in de mate dat de bedoelde bedragen gekend waren door de werkgevers, hun sociale secretariaten, de werknemers en de inninginstelling van de sociale zekerheidsbijdragen langs hun mededeling in het kader van de adviesaanvragen.Voor het overige zijn de met betrekking tot artikel 1 vermelde motieven van toepassing; 4° In feiten bestaat de terugwerkende kracht van artikel 9 niet om de volgende redenen : - de bepalingen vervat in § 1 van artikel 32bis nemen een bepaling over die vervat zat in het koninklijk besluit van 21 april 2007; - § 2 treedt pas op 1 juli 2007 in werking.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars.
De Minister van Sociale Zaken, R. DEMOTTE De Minister van Werk, P. VAN VELTHOVEN
30 APRIL 2007. - Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 8quater, 25, 31bis en 32 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, en de artikelen 5bis en 9septies van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 2, § 1;
Gelet op de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, inzonderheid op artikel 23, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 en de wet van 24 december 2002;
Gelet op de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, inzonderheid op artikel 38;
Gelet op het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, inzonderheid op artikel 12ter ;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op het artikel 8quater, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 mei 2003, gewijzigd en opgeheven bij het koninklijk besluit van 17 november 2005 en opnieuw ingevoegd bij het koninklijk besluit van 14 oktober 2005, het artikel 25, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 maart 2003 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 maart 2003, het artikel 31bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 juni 1994 en vervangen bij het koninklijk besluit van 14 oktober 2005, en het artikel 32, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 oktober 1994, 11 december 2001 en 21 april 2007;
Gelet op het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, inzonderheid op artikel 5bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 14 oktober 2005, en artikel 9septies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 1 juli 2006;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 27 maart 2007;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, van 30 maart 2007;
Gelet op het advies van de Nationale Arbeidsraad, gegeven op 30 maart 2007;
Gelet op de adviesaanvraag gericht op 9 januari 2007 aan het Paritair Comité voor het hotelbedrijf;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door : Sommige bepalingen van het ontwerp hebben uitwerking met ingang vanaf 1 april 2007 en die datum van uitwerking is onontbeerlijk om het akkoord gesloten met de sectorale sociale partners uit te voeren ten gevolge het advies uitgebracht door de Nationale Arbeidsraad op datum van 30 maart 2007;
De werkgevers moeten onverwijld ingelicht worden omtrent de reglementering die zij vanaf 1 juli 2007 zullen moeten nakomen en ten gevolge van welke zij sommige stappen moeten ondernemen tegen uiterlijk einde juni 2007; dat zij over een voldoende termijn moeten beschikken om de naleving van de reglemetering mogelijk te maken;
De werkgevers en hun sociale secretariaten zullen sommige aanpassingen aan hun informaticaprogramma's moeten doorvoeren, aanpassingen die uiterlijk einde juni voor sommige aspecten en vanaf 1 juli 2007 voor andere in productie zijn;
Het Waarborg en Sociaal Fonds Horeca moet eveneens maatregelen treffen om het hoofd te kunnen bieden aan sommige in het ontwerp voorziene verplichtingen;
Het paritair comité voor het hotelbedrijf zal collectieve arbeidsovereenkomsten moeten sluiten tot aanpassing van de opdrachten van het Waarborg en Sociaal Fonds Horeca;
De inninginstelling van de sociale zekerheidsbijdragen moet zijn onderrichtingen en Dmfa-programma's aanpassen zodat vanaf het begin van het derde kwartaal 2007 de werkgevers en hun sociale secretariaten de reglementering correct kunnen toepassen;
De sectorale representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties moeten over de mogelijkheid beschikken om hun leden in te lichten; gezien het feit dat de werkgeverswereld van de sector voornamelijk samengesteld is uit kleine ondernemingen (gemiddeld minder dan 10 werknemers) vereist die informatieinspanning meer tijd dan indien de sector uit onderneming met gemiddeld een hondertal werknemers zou samengesteld zijn;
De overheidsdiensten moeten eveneens hun personeelsleden belast met de uitvoering of de contrôle van de nieuwe bepalingen opleiden;
Gelet op het advies nr. 42.873/1 van de Raad van State, gegeven op 24 april 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en van Onze Minister van Werk en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - De handarbeiders wier loon geheel of gedeeltelijk uit fooien of bedieningsgeld bestaat
Artikel 1.Artikel 25 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 maart 2003 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 maart 2003, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 25.§ 1. Wat de handarbeiders betreft die één van de functies bepaald door de Minister van Sociale Zaken uitoefenen en wier loon geheel of gedeeltelijk uit fooien of bedieningsgeld bestaat, worden de bijdragen, in de gevallen voorzien in lid 2 van deze paragraaf, berekend op grond van een bedrag dat verkregen wordt door de forfaitaire daglonen te vermenigvuldigen met het aantal arbeidsdagen van het kwartaal, opgesomd in artikel 24, 1°, a, b en c.
De Minister van Sociale Zaken bepaalt de paritaire comités en subcomités in welke de forfaitaire daglonen van toepassing zijn evenals de uitgeoefende functies waarop deze forfaitaire daglonen kunnen toegepast worden.
De forfaitaire daglonen worden per functie door de Minister van Sociale Zaken vastgesteld.
Deze forfaitaire daglonen zijn van toepassing wanneer de arbeidsregeling van de werknemer minder dan 6 dagen per week bedraagt in de loop van het kwartaal.
Wanneer de arbeidsregeling van de werknemer zes dagen per week bedraagt in de loop van het kwartaal, worden de forfaitaire daglonen verminderd met 16,7 %.
Wat de werknemers betreft wier loon geheel of gedeeltelijk uit fooien of bedieningsgeld bestaat en die één van de functies bepaald door de Minister van Sociale Zaken niet uitoefenen of die één van de functies bepaald door de Minister van Sociale Zaken uitoefenen bij een werkgever die niet onder een paritair comité of subcomité bepaald door de Minister van Sociale Zaken ressorteert, worden de bijdragen berekend op de werkelijke lonen, zonder dat deze lager mogen zijn dan het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen of dan het toepasselijke conventionele sectorloon. § 2. Indien de forfaitaire daglonen, geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van artikel 32, § 4, en aangepast overeenkomstig de bepalingen van artikel 32bis, minder bedragen dan 1/21ste, voor wat betreft de tewerkstelling in de vijfdagenweek, of 1/26ste, voor wat betreft de tewerkstelling in de zesdagenweek, van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomenen worden de bijdragen berekend op dit laatste bedrag. § 3. Indien de forfaitaire daglonen, geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van artikel 32, § 4, en aangepast overeenkomstig de bepalingen van artikel 32bis, minder bedragen dan 1/5de, voor wat betreft de tewerkstelling in de vijfdagenweek, of 1/6de, voor wat betreft de tewerkstelling in de zesdagenweek, van de conventionele minimum weeklonen van toepassing in de betrokken sector en verkregen door het uurloon van toepassing in de sector te vermenigvuldigen met de normale wekelijkse arbeidsduur, worden de bijdragen berekend op dit laatste bedrag, vanaf 1 juli 2007.
Voor het Paritair Comité voor het hotelbedrijf is het eerste lid van de huidige paragraaf integraal van toepassing vanaf 1 oktober 2008. De aanpassing zal gerealiseerd worden in stappen tijdens de periode aanvangend op 1 juli 2007 en eindigend op 1 oktober 2008. Onze Minister van Sociale Zaken bepaalt de te realiseren aanpassingen op de data die hij zal bepalen. § 4. Wanneer de wekelijkse arbeidstijdsregeling van de in § 1 bedoelde werknemer voorziet in een deeltijdse arbeidsregeling, is het evenredigheidsprinciepe zoals voorzien bij artikel 14bis van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers van toepassing. Onze Minister van Sociale Zaken bepaalt de toepassingsmodaliteiten.
De prestaties in onderbroken dienst worden altijd beschouwd als zijnde voltijds uitgeoefend. § 5. Wanneer de werknemer gedeeltelijk met fooien en bedieningsgeld wordt betaald en het loon van het kwartaal dat niet uit fooien en bedieningsgeld bestaat, met uitzondering van de eindejaarspremie, meer bedraagt dan het overeenkomstig de eerste paragraaf vastgestelde bedrag, worden de bijdragen uitsluitend berekend op het gedeelte dat niet uit fooien of bedieningsgeld bestaat overeenkomstig het bepaalde in afdeling 1.
De bijdragen worden steeds op de eindejaarspremie berekend, ongeacht of deze rechtstreeks door de werkgever of door een derdebetaler wordt betaald. » HOOFDSTUK 2. - De gelegenheidswerknemers
Art. 2.Artikel 8quater van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, opnieuw ingevoegd bij het koninklijk besluit van 14 oktober 2005, wordt opgeheven met ingang vanaf 1 juli 2007.
Art. 3.Van 1 januari 2007 tot 31 december 2007 wordt, voor de toepassing van artikel 31bis, § 3, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, het bijhouden van het aanwezigheidsregister afgeleverd door het Waarborg en Sociaal Fonds Horeca gelijkgesteld met het bijhouden van het gelegenheidsformulier voor de horecasector.
Art. 4.Artikel 31bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 juni 1994 en vervangen bij het koninklijk besluit van 14 oktober 2005 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 april 2007 wordt vervangen als volgt : « § 1. De bijdragen verschuldigd voor de gelegenheidsarbeiders bedoeld in artikel 8bis worden berekend op een forfaitair dagloon, zoals hierna bepaald : 1° wat de handarbeiders betreft die onder het Paritair Comité voor de landbouw ressorteren, bedraagt het forfaitair dagloon 14,20 EUR;2° wat de handarbeiders betreft die onder het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf ressorteren, bedraagt het forfaitair dagloon 13,86 EUR; In afwijking van het vorige lid worden, voor handarbeiders die werken in de witloofteelt, de verschuldigde bijdragen berekend op een forfaitair dagloon dat respectievelijk 13,86 EUR bedraagt voor de eerste 65 dagen van tewerkstelling en 17,33 EUR voor de 35 extra dagen bedoeld in artikel 8bis, § 2, tweede lid.
Ieder jaar wordt dit forfaitair dagloon op 1 januari geïndexeerd zoals bepaald in artikel 32 en wordt het ook geactualiseerd in het licht van de ontwikkeling van de lonen zoals bepaald in artikel 32bis.
Onverminderd de toepassing van burgerlijke of strafsancties, worden de voor de gelegenheidswerkers verschuldigde bijdragen berekend op de werkelijke lonen : 1° Wanneer de werknemers niet in het bezit zijn van een "gelegenheidsformulier" toegekend door de instelling aangewezen door de Ministers van Werk en van Sociale Zaken en bestemd om het aantal dagen van tewerkstelling van de werknemer in respectievelijk de tuinbouwsector of de landbouwsector vast te stellen of wanneer zij de regels voor het bijhouden ervan niet naleven. Onze voornoemde Ministers bepalen het model, de toekenningsvoorwaarden en de wijze waarop dit formulier bijgehouden wordt; er wordt in geen enkel geval een duplicaat bezorgd. 2° Wanneer de werkgever nalaat de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling te doen overeenkomstig artikel 5bis, § 2 van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling. § 2. De bijdragen verschuldigd voor de werknemers in dienst genomen voor een maximumduur van twee opeenvolgende dagen bij een werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf, in het kader van een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur of met een arbeidsovereenkomst voor een duidelijk omschreven werk, en ten aanzien van wie de werkgever gebruik maakt van artikel 5bis, § 3, 1°, van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, hierna gelegenheidswerknemers genoemd, worden berekend op het werkelijke loon, behalve en voorzover zij één der functies bepaald door de Minister van Sociale Zaken bij toepassing van artikel 25, § 1, eerste en tweede lid uitoefenen wanneer hun loon bestaat uit fooien of bedieningsgeld. In dat laatste geval worden de bijdragen berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 25; het forfaitair dagloon wordt met 6 euro verhoogd wanneer de prestaties verricht worden op zaterdag of op de dag voor een feestdag en met 12 euro wanneer de prestaties verricht worden op een zondag of een feestdag.
Wanneer de werkgever gebruik maakt van artikel 5bis, § 3, 2°, van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, worden de bijdragen verschuldigd voor de werknemers in dienst genomen voor een maximumduur van twee opeenvolgende dagen bij een werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf, in het kader van een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur of met een arbeidsovereenkomst voor een duidelijk omschreven werk, hierna gelegenheidswerknemers genoemd, berekend op een forfaitair dagloon, zoals hierna bepaald : 1° Wat de gelegenheidswerknemers betreft die vallen onder het tijdsblok van 5 uur in de zin van artikel 5bis, § 3, van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en voorzover de dag geen prestatie met onderbroken dienst bevat, bedraagt het forfaitair dagloon 32,93 euro, geïndexeerd volgens de bepalingen van artikel 32, § 4, en aangepast volgens de bepalingen van artikel 32bis, § 1. Het bedrag van 32,93 euro wordt vervangen door het volgende bedrag : a) 38,93 euro wanneer de prestaties verricht worden op zaterdag of op de dag voor een feestdag;b) 44,93 euro wanneer de prestaties verricht worden op een zondag of een feestdag.2° Wat de gelegenheidswerknemers betreft die vallen onder het tijdsblok van 11 uur in de zin van artikel 5bis, § 3, van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels alsook indien de prestatie een onderbroken dienst bevat, bedraagt het forfaitair dagloon 65,86 euro, geïndexeerd volgens de bepalingen van artikel 32, § 4, en aangepast volgens de bepalingen van artikel 32bis, § 1. Het bedrag van 65,86 euro wordt vervangen door het volgende bedrag : a) 71,86 euro wanneer de prestaties verricht worden op een zaterdag of op de dag voor een feestdag;b) 77,86 euro wanneer de prestaties verricht worden op een zondag of een feestdag. De werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf dient, uitgezonderd indien hij gebruik maakt van artikel 5bis, § 3, 1° van het koninklijk besluit van 5 november 2002, tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, een register voor werktijdregeling bedoeld in artikel 4, § 3 van het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten bij te houden waarin de gelegenheidswerknemers worden vermeld. Voor de periode van 1 juli 2007 tot 31 december 2007 wordt het bijhouden van het aanwezigheidsregister uitgereikt door Waarborg en sociaal fonds horeca gelijkgesteld met het bijhouden het register voor werktijdregeling bedoeld in artikel 4, § 3 van het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten Onverminderd de toepassing van burgerlijke of strafsancties en van de bepalingen van het eerste lid, 1° en 2° van deze paragraaf, wanneer de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling gedaan is voor een tijdsblok van 5 uur terwijl het register voor werktijdregeling bedoeld in artikel 4, § 3, van het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten aangeeft, dat de werknemer meer dan 5 uren heeft gepresteerd alsook wanneer de effectieve prestaties 5 uren overschrijden, worden de bijdragen verschuldigd voor de gelegenheidswerknemers berekend op het forfaitair dagloon van toepassing voor het tijdsblok van 11 uur, geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van artikel 32, § 4, en aangepast overeenkomstig de bepalingen van artikel 32bis, § 1.
Onverminderd de toepassing van burgerlijke of strafsancties, worden de voor de gelegenheidswerknemers verschuldigde bijdragen berekend op de werkelijke lonen, zonder dat deze lager kunnen zijn dan de forfaitaire daglonen bedoeld in artikel 25 voor de functie die de werknemer bekleedt, wanneer het bovengenoemde artikel op hem van toepassing zou zijn geweest : 1° wanneer de werkgever die er niet van vrijgesteld is bij toepassing van het derde lid van deze paragraaf niet in het bezit is van het register voor werktijdregeling bedoeld in artikel 4, § 3, van het koninklijk besluit nr.5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten of het niet dagelijks bijhoudt; 2° wanneer de werkgever nalaat dagelijks de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling te doen overeenkomstig artikel 5bis, § 3, van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling. § 3. De regelgeving vervat in §§ 1 en 2 en in artikel 8bis valt onder de toepassing van de de minimis-steun zoals vervat in de Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de minimis-steun en de eventuele latere wijzigingen van deze verordening.
Het totaalbedrag van de de minimis-steun die is verleend aan één onderneming mag niet hoger zijn dan 200.000 euro over een periode van drie jaar. De relevante periode van drie jaar is van verschuivende aard, zodat bij elke toepassing van de regeling het totaalbedrag van de de minimis-steun die gedurende de voorgaande drie jaar is verleend, in aanmerking moet worden genomen.
De toekenning van de regeling vervat in §§ 1, 2 en 3 en in artikel 8bis is verbonden aan de voorwaarde dat de onderneming de verbintenis aangaat dat ze het plafond vermeld in de Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de minimis-steun, niet zal overschrijden. § 4. Voor de toepassing van de vorige paragrafen wordt de werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor de uitzendarbeid gelijkgesteld met een werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf of het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf of het Paritair Comité voor de landbouw wanneer de tewerkstelling plaats heeft bij een gebruiker die ressorteert onder bovengenoemde Paritaire Comités, behalve wat de werkgever betreft die werknemers tewerkstelt die onder het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf ressorteren, in het werk van de witloofteelt, voor wat betreft de 35 laatste dagen van de 100 dagen bedoeld in artikel 8bis, tweede lid, 4°. »
Art. 5.Artikel 5bis van het koninklijk besluit van 5 november 2002, tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 oktober 2005, wordt vervangen als volgt : «
Art. 5bis.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder gelegenheidswerknemers, de werknemers in dienst genomen voor een maximumduur van twee opeenvolgende dagen bij dezelfde werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf, met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd of met een arbeidsovereenkomst voor een duidelijk omschreven werk, evenals de werknemers bedoeld bij artikel 8bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. § 2. De werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf of onder het Paritair Comité voor de landbouw of onder het paritair comité voor de uitzendarbeid, deelt, voor de gelegenheidswerknemers die hij tewerkstelt, per dag en tegelijkertijd met de gegevens opgesomd in artikel 4, de volgende gegevens mee : 1° het tijdstip van het begin van de prestatie;2° het tijdstip van het einde van de prestatie. § 3. De werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf, deelt, voor de gelegenheidswerknemers die hij tewerkstelt, per dag en tegelijkertijd met de gegevens opgesomd in artikel 4, de volgende gegevens mee : 1° ofwel het tijdstip van het begin van de prestatie en het tijdstip van het einde van de prestatie;2° ofwel het tijdstip van het begin van de prestatie en het tijdsblok dat overeenstemt met de prestaties van de werknemer. Het tijdsblok van 5 uur stemt overeen met prestaties van 5 uur en minder. Het tijdsblok van 11 uur stemt overeen met prestaties van meer dan 5 uur.
Door voor de eerste keer ofwel aan de hand van het systeem "tijdstip van het begin van de prestatie en tijdstip van het einde van de prestatie" ofwel aan de hand van het systeem "tijdsblok" aan te geven, maakt de werkgever een keuze voor een aangiftesysteem, die bindend is voor één kalenderjaar ten opzichte van al zijn gelegenheidswerknemers.
Wanneer de werkgever het aangiftesysteem wenst te wijzigen voor het volgende kalenderjaar, dient hij dit ten laatste op 1 oktober van het lopende kalenderjaar te melden, opdat deze wijziging zou ingaan op 1 januari van het nieuwe kalenderjaar.
De eerste keuze die hij maakt tussen de beide aangiftesystemen is bindend voor de periode van 1 juli 2007 tot 31 december 2008. Indien voor de periode die op 1 juli 2007 een aanvang neemt de werkgever het systeem "tijdsblok" kiest en voorzover hij overeenkomstig de bepalingen van artikel 9octies, vóór 30 juni 2007 aan het Waarborg en Sociaal Fonds Horeca die keuze mededeelt, wordt hij voor de periode gaande van 1 juli 2007 tot 31 december 2007 aanzien als de verplichtingen opgelegd door dit artikel nageleefd te hebben indien hij enerzijds het aanwezigheidsregister afgeleverd door het Waarborg en Sociaal Fonds Horeca bijhoudt en er dagelijks de voorziene vermeldingen in inschrijft en anderijds aan de loonfiche van de werknemers beoogd in de artikelen 25 en 31bis, § 2, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, een dagelijks overzicht voegt van de prestaties van de werknemer toe voor de periode waarop de loonfiche betrekking heeft.
De werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor de uitzendarbeid moet gebruik maken van het systeem "tijdstip van het begin van de prestatie en tijdstip van het einde van de prestatie". »
Art. 6.Artikel 9septies van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 1 juli 2006, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 9septies.§ 1. Tegen uiterlijk 15 oktober 2007 bezorgt de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aan de Minister van Sociale Zaken, aan de Minister van Werk alsook aan de Nationale Arbeidsraad een evaluatieverslag over dit stelsel van DIMONA voor gelegenheidswerknemers.
Dit evaluatierapport moet betrekking hebben op wat volgt : - de traceerbaarheid van de corrigerende aangiften en de annuleringen; - de feedback per werkgever, uitgevoerd door het bestuur van de sociale zekerheid, met name over de annuleringen van de DIMONA; - een onderzoek door de inspectiediensten van de gevallen waarin de werkgevers hun corrigerende aangifte of de annulering te laat verrichten en de redenen die de werkgevers daarvoor geven.
In dat opzicht moeten duidelijke stromen worden geïdentificeerd om de anomalieën en de eventuele technieken voor afspraken tussen werkgevers en werknemers aan het licht te brengen. § 2. Tegen uiterlijk 1 maart 2009 bezorgt de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aan de Minister van Sociale Zaken, aan de Minister van Werk alsook aan de Nationale Arbeidsraad een evaluatieverslag over het stelsel van DIMONA dat vanaf 1 juli 2007 van kracht is voor de gelegenheidswerknemers in de sector van het hotelbedrijf.
Dit evaluatierapport moet betrekking hebben op de elementen vermeld in § 1, lid 2 en 3. »
Art. 7.In hetzelfde koninklijk besluit van 5 november 2002 wordt een artikel 9octies ingevoegd, luidende : « § 1. De werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf deelt vóór 30 juni 2007 aan het Waarborg en Sociaal Fonds Horeca (het Fonds) de keuze mee die hij gemaakt heeft tussen de twee voorstellen die hem worden geboden bij artikel 5bis, § 3, eerste lid.
De veranderingen van keuze gedaan met toepassing van artikel 5bis, § 3, vierde lid van het voornoemde koninklijk besluit moeten eveneens aan het Fonds worden betekend, vóór 30 september van een kalenderjaar om van toepassing te zijn vanaf 1 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin hij zijn verandering van keuze heeft betekend, en voor de eerste keer vóór 30 september 2008. § 2. Het Fonds bezorgt - via elektronische weg - aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid : 1° ten laatste tegen 15 juli 2007, de keuzes van de in de vorige paragraaf bedoelde werkgevers;2° ten laatste tegen 1 november 2008 en nadien ten laatste tegen 1 november van elk jaar, de in de vorige paragraaf bedoelde veranderingen van keuze. § 3. Het Fonds houdt de lijsten bij met de keuzes en de veranderingen van keuze die aan dit Fonds werden meegedeeld. Het houdt ze ter beschikking van de diensten van de sociale inspectie. » HOOFDSTUK 3. - Indexatie en aanpassingen van de forfaitaire daglonen van de werknemers beoogd in de artikelen 25 en 31 bis, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders
Art. 8.Artikel 32 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 december 2001 en het koninklijk besluit van 21 april 2007, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 4. Op 1 januari van elk jaar en de eerste keer op 1 april 2007, worden de forfaitaire daglonen bedoeld in artikel 25, § 1, tweede lid, aangepast aan de schommelingen van de index, overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 1 van 25 juni 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het hotelbedrijf, algemeen verbindend verklaard bij het koninklijk besluit van 22 maart 1999, en haar toekomstige wijzigingen. »
Art. 9.Artikel 32bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 april 2007, wordt vervangen als volgt : «
Art. 32bis.§ 1. Op 1 januari van elk jaar worden de forfaitaire daglonen, geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen voorzien voor de sector waaronder de werkgevers ressorteren, waarop de socialezekerheidsbijdragen worden berekend, aangepast aan de evolutie van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen in de zin van artikel 3 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 gesloten op 2 mei 1988 in de Nationale Arbeidsraad houdende wijziging en coördinatie van de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 21 van 15 mei 1975 en nr. 23 van 25 juli 1975 betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum maandinkomen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 29 juli 1988.
Wanneer een verhoging van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen in de loop van het jaar wordt vastgesteld, worden de forfaitaire daglonen aangepast met ingang van de datum van deze verhoging. § 2. Op 1 januari van elk jaar en de eerste keer op 1 juli 2007 worden de forfaitaire daglonen, geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen voorzien voor de sector waaronder de werkgevers ressorteren, waarop de socialezekerheidsbijdragen worden berekend, aangepast aan de evolutie van de conventionele lonen van toepassing in de sector waartoe de werkgever behoort.
Daartoe deelt de voorzitter van het Paritair Comité voor de betrokken sector ten laatste op 1 december van ieder jaar en de eerste keer op 1 mei 2007 aan de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid, aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en aan de Minister van Sociale Zaken het volgende mee : 1° voor iedere functie, het uurloon van toepassing op 1 december van het vorige kalenderjaar;2° voor iedere functie, het uurloon van toepassing op 1 december van het jaar in de loop waarvan de informatie wordt meegedeeld;3° voor iedere functie, de normale wekelijkse arbeidsduur van toepassing in de betrokken sector op 1 december van het vorige kalenderjaar. Indien de functies worden herverdeeld in verschillende categorieën met het oog op de indeling van de functies, dient de Voorzitter van het Paritair Comité voor de betrokken sector, de gegevens van de hierboven vermelde leden per categorie van functies mee te delen.
Wanneer een collectieve arbeidsovereenkomst voorziet in een verhoging van de conventionele lonen op 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar in de loop waarvan de informatie wordt meegedeeld, moet dit element vermeld worden in de mededeling van de Voorzitter van het betrokken Paritair Comité.
Een verhoging van de conventionele lonen in de loop van het jaar dient onmiddellijk door de Voorzitter van het betrokken Paritair Comité aan de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid, de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en de Minister van Sociale Zaken te worden meegedeeld.
Op basis van deze informatie stellen de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid en de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid gezamenlijk aan de Minister van Sociale Zaken het bedrag van het forfaitair dagloon voor dat van toepassing is op 1 januari van het volgende kalenderjaar.
Wanneer de verhoging van de conventionele lonen wordt vastgesteld tijdens het jaar, stellen de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid en de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid gezamenlijk aan de Minister van Sociale Zaken het bedrag van het forfaitair dagloon voor dat van toepassing is op de dag van de verhoging van de conventionele lonen.
De Minister van Sociale Zaken beschikt over een termijn van 5 werkdagen om opmerkingen te formuleren. Bij ontstentenis van een reactie van de Minister, wordt het door de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid en de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid voorgestelde bedrag beschouwd als goedgekeurd en wordt het aan de werkgevers meegedeeld via de website van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, evenals aan de Voorzitter van het betrokken Paritair Comité.
Indien de Minister van Sociale Zaken opmerkingen formuleert binnen de termijn bepaald in het achtste lid van deze paragraaf legt hij aan de Nationale Arbeidsraad een voorstel voor met betrekking tot het bepalen van de forfaitaire daglonen. Na ontvangst van het advies van de Nationale Arbeidsraad of na het verstrijken van de termijn binnen dewelke de Raad zijn advies moet uitbrengen, bepaalt de Minister de forfaitaire daglonen en deze worden meegedeeld via de website van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, evenals aan de Voorzitter van het betrokken Paritair Comité. § 3. §§ 1 en 2 hebben betrekking op de volgende Paritaire Comités : 1° het Paritair Comité voor het hotelbedrijf;2° het Paritair Comité voor de landbouw;3° het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf.» HOOFDSTUK 4. - Diverse bepalingen
Art. 10.De werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf voegt aan de loonfiche van de werknemers beoogd in de artikelen 25 en 31bis, § 2, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, een dagelijks overzicht van de prestaties van de werknemer toe voor de periode waarop de loonfiche betrekking heeft.
Art. 11.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2007, met uitzondering van artikel 3 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2007 en van de artikelen 2, 4, 5, 6, 7, en 10 die in werking treden op 1 juli 2007.
Art. 12.Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Werk zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 30 april 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, R. DEMOTTE De Minister van Werk, P. VAN VELTHOVEN