Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 28 april 2017
gepubliceerd op 02 juni 2017

Koninklijk besluit tot vaststelling van boek VI - Chemische, kankerverwekkende en mutagene agentia van de codex over het welzijn op het werk

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2017011571
pub.
02/06/2017
prom.
28/04/2017
ELI
eli/besluit/2017/04/28/2017011571/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

28 APRIL 2017. - Koninklijk besluit tot vaststelling van boek VI - Chemische, kankerverwekkende en mutagene agentia van de codex over het welzijn op het werk


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, artikel 4, § 1, genummerd bij de wet van 7 april 1999 en gewijzigd bij de wet van 28 februari 2014, en artikel 6bis, derde lid, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 december 1993 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan kankerverwekkende en mutagene agentia op het werk;

Gelet op het koninklijk besluit van 11 maart 2002 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers tegen de risico's van chemische agentia op het werk;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 maart 2006 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan asbest;

Gelet op het koninklijk besluit van 28 maart 2007 betreffende de erkenning van ondernemingen en werkgevers die sloop- of verwijderingswerkzaamheden uitvoeren waarbij belangrijke hoeveelheden asbest kunnen vrijkomen;

Gelet op het advies nr. 189 van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, gegeven op 11 december 2015;

Gelet op het advies nr. 60.018/1 van de Raad van State, gegeven op 6 oktober 2016 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Boek VI.- Chemische, kankerverwekkende en mutagene agentia van de codex over het welzijn op het werk wordt vastgesteld als volgt : "BOEK VI. - CHEMISCHE, KANKERVERWEKKENDE EN MUTAGENE AGENTIA TITEL 1. - CHEMISCHE AGENTIA HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities Artikel VI.1-1.- Deze titel is van toepassing wanneer chemische agentia, die risico's opleveren die het gevolg zijn of vermoedelijk zullen zijn van de effecten van die agentia, op de arbeidsplaats aanwezig zijn of aanwezig kunnen zijn of wanneer een beroepsactiviteit wordt uitgeoefend waarbij chemische agentia betrokken zijn.

Art. VI.1-2.- Deze titel doet geen afbreuk aan de bepalingen betreffende chemische agentia waarop maatregelen voor stralingsbescherming van toepassing zijn uit hoofde van het algemeen reglement ioniserende stralingen.

Art. VI.1-3.- Deze titel is van toepassing op kankerverwekkende en mutagene agentia, onverminderd strengere of specifiekere bepalingen voorzien in titel 2 van dit boek.

Art. VI.1-4.- Deze titel is van toepassing op het vervoer van gevaarlijke chemische agentia onverminderd strengere of specifiekere bepalingen in : 1° de besluiten die genomen zijn in toepassing van richtlijn 94/55/EG van de Raad van 21 november 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg en van Richtlijn 96/49/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor;2° de internationale code voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over zee (IMGD-code);3° de internationale IMO-code voor de bouw en de uitrusting van schepen die gevaarlijke chemicaliën in bulk vervoeren (IBC-code);4° de internationale IMO-code voor de bouw en de uitrusting van schepen die vloeibaar gas in bulk vervoeren (IGC-code);5° de Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren en het reglement voor het vervoeren van gevaarlijke stoffen over de Rijn zoals opgenomen in de Gemeenschapswetgeving;6° de technische instructies inzake veilig vervoer van gevaarlijke stoffen die zijn uitgevaardigd door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie. Art. VI.1-5.- Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder : 1° gevaarlijk chemisch agens : a) elk chemisch agens dat voldoet aan de criteria om te worden ingedeeld als gevaarlijk in enige fysische gevarenklasse en/of gezondheidsgevarenklasse als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1272/2008, ongeacht of dat chemisch agens krachtens die verordening is ingedeeld; b) elk chemisch agens dat, hoewel het niet voldoet aan de criteria om overeenkomstig punt 1°, a) van dit artikel als gevaarlijk te worden ingedeeld, een risico voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers kan opleveren door zijn fysisch-chemische, chemische of toxicologische eigenschappen en door de wijze waarop het op de arbeidsplaats wordt gebruikt of aanwezig is, met inbegrip van elk chemisch agens waarvoor in toepassing van hoofdstuk X van deze titel een grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling is bepaald;2° stoffen : chemische elementen en hun verbindingen, zoals ze voorkomen in natuurlijke toestand of bij het productieproces ontstaan, met inbegrip van alle additieven die nodig zijn voor het behoud van de stabiliteit van het product en alle onzuiverheden ten gevolge van het productieproces, doch met uitzondering van elk oplosmiddel dat kan worden afgescheiden zonder dat de stabiliteit van de stof wordt aangetast of de samenstelling ervan wordt gewijzigd;3° mengsels : mengsels of oplossingen die bestaan uit twee of meer stoffen;4° werkzaamheid waarbij chemische agentia zijn betrokken : elk werk waarbij chemische agentia gebruikt worden of de bedoeling bestaat die te gebruiken in een proces, waaronder productie, behandeling, opslag, vervoer of verwijdering en verwerking, of waarbij chemische agentia worden geproduceerd;5° grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling : tenzij anders omschreven, de grenswaarde van de tijdgewogen gemiddelde concentratie van een chemisch agens in de lucht in de ademzone van een werknemer in verhouding tot een bepaalde referentieperiode;6° referentieperiode : de vooraf vastgestelde tijdsduur gebruikt voor de bepaling van de grenswaarde van een agens;7° biologische grenswaarde : de grenswaarde van de concentratie in het passende biologische medium van het agens in kwestie, de metabolieten daarvan of een indicator van het effect; 8° ademzone : de ruimte rond het aangezicht van de werknemer waarin hij ademhaalt en die is vastgesteld aan de hand van de criteria bedoeld in artikel VI.1-46, tweede lid; 9° blootstelling : de mate waarin er contact is van het lichaam met het chemisch agens via volgende toegangswegen : ademhalingsstelsel, de huid en de slijmvliezen of het spijsverteringsstelsel;10° meting : de monsterneming, de analyse en de berekening van het resultaat. HOOFDSTUK II. - Risicoanalyse Art. VI.1-6.- Bij de toepassing van de verplichtingen bedoeld in de artikelen I.2-6 en I.2-7, gaat de werkgever eerst na of er gevaarlijke chemische agentia op de arbeidsplaats aanwezig zijn of kunnen zijn.

Is dat het geval, dan beoordeelt hij elk risico voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers die het gevolg zijn van de aanwezigheid op de arbeidsplaats van die chemische agentia.

Hij houdt daarbij rekening met het volgende : 1° hun gevaarlijke eigenschappen;2° de door de leverancier verschafte informatie betreffende veiligheid en gezondheid, zoals het desbetreffende veiligheidsinformatieblad overeenkomstig Verordening (EG) nr.1907/2006, het koninklijk besluit van 7 september 2012 tot vaststelling van de taal op het etiket en op het veiligheidsinformatieblad van stoffen en mengsels, en tot aanwijzing van het Nationaal Centrum ter voorkoming en behandeling van intoxicaties als orgaan bedoeld in artikel 45 van Verordening (EG) nr. 1272/2008, evenals de informatie bedoeld in artikel 7 van de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu, de volksgezondheid en de werknemers; 3° het niveau, de aard en de duur van de blootstelling via het ademhalingsstelsel, de huid en andere blootstellingswijzen;4° de omstandigheden waarin en de belasting waaronder de werkzaamheden waarbij deze agentia betrokken zijn worden uitgevoerd, met inbegrip van hun hoeveelheid; 5° eventuele grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling, bedoeld in bijlage VI.1-1 of biologische grenswaarden; 6° de uitwerking van de genomen of te nemen preventiemaatregelen;7° indien beschikbaar, de conclusies die uit reeds uitgeoefend gezondheidstoezicht moeten worden getrokken. De werkgever zorgt ervoor dat hij van de leverancier of uit andere makkelijk toegankelijke bronnen de aanvullende informatie verkrijgt die noodzakelijk is voor de risicoanalyse. Indien de risicoanalyse dit vereist, behelst deze informatie ook de specifieke evaluatie van de risico's voor de gebruikers, die op basis van de Europese wetgeving inzake chemische agentia is uitgevoerd.

Art. VI.1-7.- De werkgever is in het bezit van een risicoanalyse vastgesteld in een geschreven document, zoals bepaald in artikel I.2-8, § 1, tweede lid, 1° en 2° en vermeldt hierin bovendien welke preventiemaatregelen zijn getroffen met toepassing van de artikelen VI.1-11 tot VI.1-20.

De risicoanalyse moet naar behoren gedocumenteerd zijn. Indien een verdere uitvoerige risicoanalyse niet wordt uitgevoerd, geeft de werkgever hiervoor een schriftelijke verantwoording, waarin hij aantoont dat de aard en de omvang van de met chemische agentia verbonden risico's dit overbodig maken. Deze verantwoording wordt voorgelegd aan het voorafgaand advies van het Comité.

De risicoanalyse wordt bijgewerkt, met name indien veranderingen hebben plaatsgevonden waardoor zij verouderd kan zijn, of wanneer uit de resultaten van het gezondheidstoezicht blijkt dat bijwerking nodig is.

Art. VI.1-8.- Bepaalde bijzondere werkzaamheden binnen de onderneming of inrichting, zoals onderhoud, waarvan kan worden voorzien dat er een risico voor significante blootstelling bestaat of die om andere redenen schadelijke gevolgen voor de veiligheid en gezondheid kunnen hebben, zelfs nadat alle technische maatregelen zijn genomen, worden opgenomen in de risicoanalyse.

Art. VI.1-9.- In het geval van werkzaamheden waarbij er blootstelling is aan verscheidene gevaarlijke chemische agentia, wordt het risico beoordeeld op grond van het risico dat al die chemische agentia in combinatie opleveren.

In dit geval wordt de inwerking van de agentia als cumulatief beschouwd en moet de volgende formule worden toegepast :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarin : Ci de concentratie in de lucht is van agens "i", GWi de grenswaarde is voor agens "i".

Deze formule wordt niet toegepast indien de wetenschappelijke gegevens een betere beoordeling van de blootstelling mogelijk maken.

Art. VI.1-10.- Alvorens begonnen wordt met nieuwe werkzaamheden waarbij gevaarlijke chemische agentia zijn betrokken, wordt een risicoanalyse uitgevoerd en worden de nodige preventiemaatregelen genomen. HOOFDSTUK III. - Algemene preventiemaatregelen Art. VI.1-11.- Om te voldoen aan zijn verplichting om, bij alle werkzaamheden waarbij gevaarlijke chemische agentia zijn betrokken de gezondheid en de veiligheid van de werknemers te waarborgen, neemt de werkgever de preventiemaatregelen bedoeld in artikel I.2-7 en past hij de algemene preventiebeginselen toe bedoeld in artikel 5, § 1 van de wet, alsmede de maatregelen bedoeld in deze titel.

Art. VI.1-12.- De risico's voor de gezondheid en de veiligheid van werknemers bij werkzaamheden waarbij gevaarlijke chemische agentia betrokken zijn, moeten worden opgeheven of tot een minimum verkleind : 1° door het ontwerp en de organisatie van de arbeidsmethodes op de arbeidsplaats;2° door te voorzien in de passende uitrusting voor werkzaamheden met chemische agentia en in onderhoudsmethodes die de gezondheid en de veiligheid van de werknemers op het werk verzekeren;3° door het aantal werknemers die (kunnen) worden blootgesteld tot een minimum te beperken;4° door de duur en intensiteit van de blootstelling tot een minimum te beperken;5° door passende maatregelen op het gebied van hygiëne;6° door de hoeveelheid chemische agentia op de arbeidsplaats te beperken tot het minimum dat voor de aard van het werk noodzakelijk is;7° door passende werkmethoden met inbegrip van regelingen voor de veilige behandeling, de opslag en het vervoer op de arbeidsplaats van gevaarlijke chemische agentia en van afvalstoffen die dergelijke chemische agentia bevatten;8° door geen verpakkingen voor gevaarlijke stoffen en mengsels te gebruiken met een aanbiedingsvorm of benaming gebruikt voor levensmiddelen, diervoeders, geneesmiddelen en cosmetische producten. Art. VI.1-13.- Wanneer uit de resultaten van de in artikel VI.1-6 bedoelde risicoanalyse blijkt dat er een risico voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers bestaat, worden de in de hoofdstukken IV, V en IX van deze titel vastgestelde specifieke beschermings-, preventie- en bewakingsmaatregelen toegepast.

Deze specifieke maatregelen worden ingeschreven in het globaal preventieplan, bedoeld in artikel I.2-8.

Art. VI.1-14.- Wanneer uit de resultaten van de in artikel VI.1-6 bedoelde risicoanalyse blijkt dat er, gelet op de hoeveelheden van een gevaarlijk chemisch agens die op de arbeidsplaats aanwezig zijn, slechts een gering risico voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers bestaat en dat de overeenkomstig de artikelen VI.1-11 en VI.1-12 genomen maatregelen voldoende zijn om dit risico terug te dringen, zijn de maatregelen, opgesomd in de hoofdstukken IV, V en IX van deze titel niet van toepassing.

In geval de resultaten van deze risicoanalyse door de werknemersvertegenwoordigers in het Comité worden betwist, dan worden de bepalingen bedoeld in artikel VI.1-18, derde en vierde lid toegepast. HOOFDSTUK IV. - Bijzondere preventiemaatregelen Art. VI.1-15.- De werkgever zorgt ervoor dat het risico van een gevaarlijk chemisch agens voor de veiligheid en de gezondheid van werknemers op het werk wordt weggenomen of tot een minimum wordt verkleind.

Art. VI.1-16.- Voor de toepassing van artikel VI.1-15 wordt substitutie toegepast, waarbij de werkgever het gebruik vermijdt van een gevaarlijk chemisch agens door het te vervangen door een chemisch agens of proces dat in de gegeven gebruiksomstandigheden al naargelang het geval niet of minder gevaarlijk is voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers.

Wanneer het wegens de aard van de activiteit niet mogelijk is het risico door vervanging van het chemisch agens weg te nemen, rekening houdend met de werkzaamheid en de in artikel VI.1-6 tot VI.1-10 bedoelde risicoanalyse, zorgt de werkgever ervoor dat het risico tot een minimum wordt verkleind door de toepassing van beschermings- en preventiemaatregelen, in overeenstemming met de risicoanalyse die krachtens de artikelen VI.1-6 tot VI.1-10 is gemaakt.

Deze maatregelen omvatten in orde van voorrang : 1° het ontwerpen van passende werkprocessen en technische maatregelen en het gebruiken van passende uitrusting en passend materiaal om het vrijkomen van gevaarlijke chemische agentia die een risico kunnen opleveren voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op de arbeidsplaats, te voorkomen of te beperken;2° het toepassen van collectieve beschermingsmaatregelen bij de bron van het risico, zoals adequate ventilatie en passende organisatorische maatregelen;3° wanneer blootstelling niet met andere middelen kan worden voorkomen, de toepassing van individuele beschermingsmaatregelen, met inbegrip van PBM. Art. VI.1-17.- De in artikel VI.1-16 bedoelde maatregelen gaan, rekening houdend met de aard van het risico, vergezeld van gezondheidstoezicht overeenkomstig hoofdstuk IX van deze titel.

Art. VI.1-18.- De werkgever voert regelmatig en steeds wanneer in de omstandigheden een wijziging optreedt die gevolgen kan hebben voor de blootstelling van de werknemers aan chemische agentia, de nodige metingen uit van de chemische agentia welke een risico kunnen opleveren voor de gezondheid van de werknemers op de arbeidsplaats, in het bijzonder in verband met de grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling, tenzij hij middels andere evaluatiemethoden duidelijk kan aantonen dat een optimale preventie en bescherming van de werknemers zijn gewaarborgd overeenkomstig artikel VI.1-16.

Rekening houdend met de aard en de graad van de blootstelling bepaalt de werkgever de periodiciteit voor het uitvoeren van de metingen, bedoeld in het eerste lid. Hiertoe past hij de regels toe vermeld in de laatste editie van de norm NBN EN 689 "Werkplaatsatmosferen - Leidraad voor het evalueren van de blootstelling bij inademing aan chemische stoffen voor vergelijking met grenswaarden en meetstrategie"* Tevens laat de werkgever, op vraag van de bevoegde preventieadviseur of van de werknemersvertegenwoordigers in het Comité, metingen van de blootstelling of analyses van de gebruikte stoffen en mengsels verrichten.

In geval van betwisting of twijfel over de betrouwbaarheid van de verrichte metingen of de resultaten van de analyses, of op vraag van de met het toezicht belaste ambtenaar of wanneer de werkgever geen beschikking heeft over betrouwbare meet- en analytische faciliteiten is hij gehouden deze metingen of analyse te laten verrichten door een erkend laboratorium waarvan de erkenning betrekking heeft op de specifieke verrichting.

Art. VI.1-19.- Bij het voldoen aan de verplichtingen die neergelegd zijn in of voortvloeien uit de artikelen VI.1-6 tot VI.1-10, dient de werkgever rekening te houden met de resultaten van de in artikel VI.1-18 genoemde procedures.

Indien de grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling, zoals vastgesteld is in bijlage VI.1-1 is overschreden, dient de werkgever in elk geval onmiddellijk stappen te ondernemen om de situatie te verhelpen door preventie- en beschermingsmaatregelen te nemen.

Art. VI.1-20.- Op basis van de algemene risicoanalyse in de artikelen VI.1-6 tot VI.1-10 en de algemene preventiemaatregelen in de artikelen VI.1-11 tot VI.1-14, neemt de werkgever technische of organisatorische maatregelen die zijn afgestemd op de aard van de activiteiten, waaronder begrepen opslag, behandeling en scheiding van onverenigbare chemische agentia die de werknemers beschermen tegen de gevaren van de fysisch-chemische eigenschappen van chemische agentia.

Met name neemt hij maatregelen om, in orde van voorrang : 1° de aanwezigheid van gevaarlijke concentraties van ontvlambare stoffen of gevaarlijke hoeveelheden chemisch onstabiele stoffen op de arbeidsplaats te voorkomen of, wanneer dat gezien de aard van de werkzaamheden niet mogelijk is;2° ervoor te zorgen dat er geen ontbrandingsbronnen aanwezig zijn die brand en explosies kunnen veroorzaken, of om ongunstige omstandigheden te vermijden die ertoe kunnen leiden dat chemisch onstabiele stoffen of mengsels van stoffen ongelukken met ernstige fysieke gevolgen veroorzaken en 3° de schadelijke gevolgen voor de gezondheid en de veiligheid van de werknemers als gevolg van brand en explosies ten gevolge van het ontbranden van ontvlambare stoffen, of ernstige fysieke gevolgen ten gevolge van ongelukken veroorzaakt door chemisch onstabiele stoffen of mengsels van stoffen te verminderen. Door de werkgever voor de bescherming van de werknemers verstrekte werkuitrusting en beschermingssystemen moeten voldoen aan de relevante bepalingen betreffende ontwerp, vervaardiging en levering met betrekking tot gezondheid en veiligheid, bepaald in het koninklijk besluit van 31 december 1992 betreffende het op de markt brengen van persoonlijke beschermingsmiddelen en in boek IX, titel 2.

Door de werkgever genomen technische of organisatorische maatregelen moeten rekening houden met de indeling van de groepen apparaten in categorieën, vermeld in het koninklijk besluit van 22 juni 1999 betreffende het op de markt brengen van apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen en moeten verenigbaar zijn met deze indeling.

De werkgever neemt maatregelen om een doeltreffende controle van de installatie, de uitrusting en de machines te waarborgen of voorziet in een inrichting voor het onderdrukken van explosies, dan wel in voorzieningen voor het afvoeren van de explosiedruk. HOOFDSTUK V Maatregelen bij ongevallen, incidenten en noodsituaties Art. VI.1-21.- De werkgever stelt, na hieromtrent het voorafgaand advies van het Comité te hebben ingewonnen en teneinde de veiligheid en gezondheid van de werknemers te beschermen bij ongevallen, incidenten of noodsituaties die verband houden met de aanwezigheid van gevaarlijke chemische agentia op de arbeidsplaats, noodplannen op die procedures vaststellen die in werking kunnen treden wanneer dergelijke situaties zich voordoen, zodat er passende maatregelen worden getroffen.

Deze noodplannen houden rekening met de principes vermeld in artikel I.2-23 en omvatten alle terzake dienende, op gezette tijden uit te voeren, veiligheidsoefeningen en het ter beschikking stellen van passende eerste hulp-voorzieningen.

Art. VI.1-22.- Indien één van de in artikel VI.1-21 bedoelde situaties zich voordoet, neemt de werkgever onmiddellijk maatregelen om de effecten daarvan te verminderen en de werknemers hiervan in kennis te stellen.

Teneinde de normale situatie te herstellen : 1° voert de werkgever onmiddellijk passende maatregelen uit om de situatie zo spoedig mogelijk te verhelpen;2° mogen alleen de werknemers die onmisbaar zijn voor het uitvoeren van herstellingen en andere noodzakelijke werkzaamheden, in de getroffen zone werken. Art. VI.1-23.- De werknemers die toestemming hebben om in de getroffen zone te werken, worden uitgerust met geschikte beschermende kleding, PBM en speciale veiligheidsuitrusting en -apparaten, die zij moeten gebruiken zolang de abnormale situatie voortduurt; deze situatie mag niet permanent zijn.

Onbeschermde personen mogen niet in de getroffen zone verblijven.

Art. VI.1-24.- De werkgever neemt de nodige maatregelen om de waarschuwings- en andere communicatiesystemen ter beschikking te stellen die nodig zijn om een toegenomen risico voor de veiligheid en gezondheid te signaleren, zodat passend kan worden gereageerd en zo nodig onmiddellijk een aanvang kan worden gemaakt met herstelmaatregelen, hulpacties en evacuatie- en reddingsoperaties.

Art. VI.1-25.- De werkgever voorziet in het nodige, zoals nooddouches, oogspoelfonteinen, neutraliseringsmiddelen en adsorbentia, om de gevolgen van het ongewenst vrijkomen van chemische agentia zoveel mogelijk te beperken.

De ongewenst vrijgekomen producten en de materialen die bij het opruimen werden gebruikt, dienen zo snel mogelijk van de arbeidsplaatsen te worden verwijderd, zodanig dat zij geen gevaar kunnen opleveren voor mens en milieu binnen of buiten de onderneming.

Art. VI.1-26.- De werkgever draagt er zorg voor dat informatie over noodmaatregelen terzake van gevaarlijke chemische agentia beschikbaar is.

De interne en externe diensten die bij ongevallen en noodsituaties optreden ontvangen een afschrift van deze informatie, die is vastgesteld in een document, dat deel uitmaakt van het noodplan.

Deze informatie omvat : 1° voorafgaande melding van relevante gevaren van de werkzaamheid, maatregelen voor het vaststellen van gevaren, voorzorgsmaatregelen en ter zake doende procedures, zodat de nooddiensten hun eigen procedures om in te grijpen en voorzorgsmaatregelen kunnen voorbereiden en 2° alle beschikbare informatie over specifieke gevaren die ontstaan of vermoedelijk zullen ontstaan bij een ongeval of noodsituatie, met inbegrip van informatie over procedures die overeenkomstig de artikelen VI.1-21 tot VI.1-26 zijn vastgesteld. HOOFDSTUK VI Informatie en opleiding van de werknemers Art. VI.1-27.- De werkgever draagt er zorg voor dat het Comité en de betrokken werknemers worden voorzien van : 1° de overeenkomstig artikel VI.1-6 tot VI.1-10 verkregen gegevens, en dat ze opnieuw op de hoogte worden gebracht telkens wanneer een verandering op de arbeidsplaats een wijziging van die gegevens ten gevolge heeft; 2° informatie over gevaarlijke chemische agentia op de arbeidsplaats, zoals hun identiteit en de plaats waar ze zich bevinden, de risico's voor de veiligheid en de gezondheid, desbetreffende grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling en andere wettelijke bepalingen;3° opleiding en informatie over passende voorzorgsmaatregelen en over maatregelen om zichzelf en de andere werknemers op de arbeidsplaats te beschermen;4° toegang tot elk veiligheidsinformatieblad bedoeld in artikel 31 van Verordening (EG) nr.1907/2006, in het koninklijk besluit van 7 september 2012 tot vaststelling van de taal op het etiket en op het veiligheidsinformatieblad van stoffen en mengsels, en tot aanwijzing van het Nationaal Centrum ter voorkoming en behandeling van intoxicaties als orgaan bedoeld in artikel 45 van Verordening (EG) nr. 1272/2008, en tot de informatie bedoeld in artikel 7 van de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu, de volksgezondheid en de werknemers, en verkregen van de leverancier. Op eenvoudig verzoek van de werknemersvertegenwoordigers in het Comité wordt hen hiervan een afschrift bezorgd; 5° het verslag van de metingen bedoeld in artikel VI.1-57.

Deze voorlichting : 1° wordt verstrekt op een wijze die past bij de uitslag van de in de artikelen VI.1-6 tot VI.1-10 bedoelde risicoanalyse : van mondelinge communicatie tot individueel onderricht en opleiding, ondersteund met schriftelijke informatie, afhankelijk van de aard en de omvang van het risico dat is gebleken bij de in voornoemde bepalingen voorgeschreven risicoanalyse; 2° wordt steeds aangepast aan gewijzigde omstandigheden. Art. VI.1-28.- Wanneer recipiënten en leidingen voor op de arbeidsplaats gebruikte gevaarlijke chemische agentia niet zijn voorzien van veiligheidsaanduidingen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008, dan zorgt de werkgever ervoor dat onverminderd de afwijkingen die in bovengenoemde wetgeving zijn voorzien, de inhoud van deze recipiënten en leidingen, samen met de aard van die inhoud en daarmee verband houdende gevaren, duidelijk aangeduid worden door middel van een eensluidende veiligheidsaanduiding als deze voorzien in de voornoemde verordening.

Voor vaste tanks met een inhoud van meer dan 500 liter wordt hieraan voldaan wanneer aan iedere aftapinrichting een etiket aangebracht is met de naam van de stof of het mengsel, het gevarenpictogram, de gevarenaanduidingen (H-zinnen) en de veiligheidsaanbevelingen (P-zinnen).

Voor laboratoriumglaswerk wordt hieraan voldaan wanneer het gemarkeerd wordt op een zodanige manier dat informatie over de inhoud en de eventuele gevaren ervan onmiddellijk beschikbaar is voor de werknemers. HOOFDSTUK VII. - Verbodsbepalingen Art. VI.1-29.- Om te voorkomen dat werknemers door bepaalde chemische agentia of bepaalde werkzaamheden waarbij chemische agentia worden gebruikt, worden blootgesteld aan risico's voor hun gezondheid, zijn het produceren, vervaardigen of gebruiken op het werk van de in bijlage VI.1-3 vermelde chemische agentia, alsmede de aldaar vermelde werkzaamheden, verboden voor zover aangegeven in genoemde bijlage.

Art. VI.1-30.- De Minister kan afwijkingen van het in artikel VI.1-29 bedoelde verbod toestaan.

De vergunning wordt slechts toegestaan in de volgende gevallen en mits de werkgever de in het derde lid bedoelde maatregelen treft : 1° wanneer het gaat om louter wetenschappelijk onderzoek en beproeving, met inbegrip van analyse;2° voor werkzaamheden die gericht zijn op de verwijdering van de chemische agentia die aanwezig zijn in de vorm van bijproducten of afvalproducten; 3° voor de productie van de in artikel VI.1-29 bedoelde chemische agentia voor gebruik als tussenproducten, en voor zodanig gebruik.

De blootstelling van werknemers aan de in artikel VI.1-29 bedoelde chemische agentia moet worden voorkomen, met name door de productie en het vroegst mogelijke gebruik van deze chemische agentia als tussenproducten in één gesloten systeem te laten plaatsvinden, waar deze chemische agentia slechts uitgenomen mogen worden voor zover dat nodig is voor de controle op het proces of voor het onderhoud van het systeem.

De vergunningen tot afwijkingen van het verbod worden individueel verleend en zijn slechts overdraagbaar onder volgende voorwaarden : 1° de gebruiksomstandigheden blijven onveranderd;2° de overdracht wordt gemeld aan de Minister en gaat vergezeld van een afschrift van de notulen van de vergadering van het Comité waarin het advies omtrent deze overdracht werd ingewonnen en van een geschreven advies van de bevoegde preventieadviseur;3° het gunstig advies van de met het toezicht belaste ambtenaar. Art. VI.1-31.- Wanneer overeenkomstig artikel VI.1-30 afwijkingen worden gevraagd, dient de werkgever de volgende gegevens aan de algemene directie HUA te bezorgen : 1° de reden voor het verzoek om afwijking;2° de per jaar te gebruiken hoeveelheden van het chemische agens;3° de betrokken werkzaamheden of reacties of processen;4° het aantal werknemers dat waarschijnlijk betrokken is;5° de geplande voorzorgsmaatregelen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van de betrokken werknemers;6° de technische en organisatorische maatregelen die zijn genomen om blootstelling van de werknemers te voorkomen;7° het advies van het Comité en van de bevoegde preventieadviseur. Art. VI.1-32.- Het is verboden wittefosforhoudende lucifers te vervaardigen, te gebruiken en in voorraad te houden.

Art. VI.1-33.- Het is verboden in lijm oplosmiddelen te gebruiken die meer dan 1 volumeprocent koolstofdisulfide bevatten.

Art. VI.1-34.- Het is verboden berylliumverbindingen te gebruiken bij de fabricage van verlichtingslampen, buislampen en fluorescerende schermen, alsmede bij elektronische buizen.

Art. VI.1-35.- § 1. Het is verboden bij straalbewerkings- en ontzandingswerkzaamheden zand of andere korrels te gebruiken die meer dan 1% vrij siliciumdioxide bevatten.

Voor de toepassing van deze bepalingen wordt verstaan onder : 1° stralen : het met grote snelheid spuiten van korrels van één of andere stof op voorwerpen, met het doel het oppervlak ervan te reinigen of te bewerken, met uitzondering van bewerkingen die tot doel hebben er een laag materie op aan te brengen;2° ontzanden : van aanhangend zand ontdoen door het stralen van voorwerpen. § 2. De straalbewerkings- en ontzandingswerkzaamheden waarbij zand of andere korrels worden gebruikt die meer dan 1% vrij siliciumdioxide bevatten, zijn evenwel niet verboden wanneer ze plaatsvinden in hermetisch gesloten lokalen, cabines of toestellen die bestemd zijn voor dit gebruik, voor zover : 1° ze zodanig zijn vervaardigd dat er gedurende de werking geen werknemer dient binnen te gaan of te verblijven;2° ze enkel geopend worden na verwijdering van de stofdeeltjes die er in de lucht zweven;3° de gebruikte ontstoffingssystemen voldoende doeltreffend zijn om verontreiniging van de werkplaatsatmosfeer te voorkomen;dit wordt nagegaan door aangepaste metingen van het stofgehalte. § 3. De Minister kan, na advies van de algemene directie TWW aan een werkgever toestaan straalbewerkings- en ontzandingswerkzaamheden in de open lucht uit te voeren, wanneer de behandeling aanzienlijke oppervlakten of vaste constructies betreft, zoals gevels, scheepsrompen, metalen geraamten of masten, en indien het technisch onmogelijk blijkt het product dat vrij siliciumdioxide bevat te vervangen door een minder schadelijk product.

De betreffende werkzaamheden moeten plaatshebben onder leiding van de werkgever zelf of van een aangestelde die hij bij naam aangewezen heeft.

De aanvraag voor de vergunning wordt ingediend bij de algemene directie HUA. De vergunning wordt verleend voor een bepaalde duur.

De Minister kan deze vergunning afhankelijk stellen van de naleving van alle bijzondere voorwaarden die nodig geacht worden om de gezondheid van de werknemers te beschermen.

De vergunning wordt ingetrokken wanneer de werkgever de opgelegde voorwaarden niet naleeft. HOOFDSTUK VIII Productie en gebruik met verplichte kennisgeving Art. VI.1-36.- Mogen slechts gebruikt worden nadat de plaatselijke directie TWW hiervan schriftelijk in kennis werd gesteld : waterstofcyanide, zijn organische en anorganische cyaanverbindingen en de mengsels die deze stoffen bevatten, voor zover deze stoffen en mengsels aan de voorwaarden voldoen om te worden ingedeeld in één of meerdere van de volgende gevarenklassen en -categorieën met één of meer van de volgende gevarenaanduidingen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1272/2008 : - acute toxiciteit categorie 1, 2 of 3 (H300, H301, H310, H311, H330, H331); - kankerverwekkendheid categorie 1A of 1B (H350); - mutageniteit in geslachtscellen categorie 1A of 1B (H340); - voortplantingstoxiciteit categorie 1A of 1B (H360); - specifieke doelorgaantoxiciteit bij eenmalige blootstelling categorie 1 (H370); - specifieke doelorgaantoxiciteit bij herhaalde blootstelling categorie 1 (H372).

Deze kennisgeving bevat de volgende gegevens : 1° de naam van de stof;2° de activiteit waarbij de stof wordt gebruikt, het adres waar de activiteit wordt verricht, en de naam van de werkgever;3° het aantal werknemers dat bij deze activiteit is betrokken; 4° een beschrijving van de in artikel VI.1-21 bedoelde maatregelen bij ongevallen, incidenten en noodsituaties; 5° het resultaat van de risicoanalyse bedoeld in de artikelen VI.1-6 tot VI.1-10; 6° de genomen preventiemaatregelen bedoeld in de artikelen VI.1-11 tot VI.1-20. HOOFDSTUK IX. - Gezondheidstoezicht Art. VI.1-37.- De werkgever neemt de nodige maatregelen om de werknemers die blootgesteld worden aan gevaarlijke chemische agentia te onderwerpen aan een passend gezondheidstoezicht.

Het gezondheidstoezicht is niet verplicht indien uit de resultaten van de risicoanalyse, die werd uitgevoerd in samenwerking met de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en die werd voorgelegd aan het voorafgaand advies van het Comité, blijkt dat dit zonder enig nut is.

Wanneer een bindende biologische grenswaarde is vastgesteld zoals bepaald in bijlage VI.1-2, is het gezondheidstoezicht verplicht voor het werken met het betrokken chemisch agens, overeenkomstig de in diezelfde bijlage bepaalde procedures.

Werknemers moeten van die verplichting op de hoogte worden gebracht, alvorens hun de taak wordt opgedragen die een risico op blootstelling aan het vermelde gevaarlijke chemisch agens inhoudt.

Art. VI.1-38.- Het gezondheidstoezicht wordt uitgevoerd volgens de bepalingen van boek I, titel 4.

Dit toezicht wordt aangevuld met de meest geschikte technieken voor het opsporen van aanwijzingen voor de ziekte of de schadelijke gevolgen voor de gezondheid. De bijlage VI.1-4 bevat een exemplatieve lijst van deze technieken evenals hun minimale uitvoeringstermijn.

De Minister kan deze bijlage aanpassen aan de stand van de wetenschap.

Art. VI.1-39.- Gezondheidstoezicht, waarvan de resultaten in aanmerking zullen worden genomen bij de toepassing van preventieve maatregelen op de specifieke arbeidsplaats, is passend wanneer : 1° het mogelijk is een verband te leggen tussen de blootstelling van de werknemer aan een gevaarlijk chemisch agens op het werk en een aantoonbare ziekte of schadelijke gevolgen voor de gezondheid;en 2° de ziekte of de schadelijke gevolgen voor de gezondheid zich vermoedelijk zouden voordoen in de specifieke werkomstandigheden van de werknemer;en 3° de onderzoeksmethode voor de werknemers slechts een verwaarloosbaar risico oplevert, dat niet opweegt tegen het gezondheidsrisico dat men loopt wanneer men de onderzoeksmethode niet zou toepassen;4° er deugdelijke technieken voor het opsporen van de ziekte of de schadelijke gevolgen voor de gezondheid bestaan. Art. VI.1-40.- Voor iedere werknemer die overeenkomstig artikel VI.1-37 gezondheidstoezicht ondergaat, wordt een gezondheidsdossier, bedoeld in boek I, titel 4, hoofdstuk VII, aangelegd en bijgehouden.

Art. VI.1-41.- Deze gezondheidsdossiers bevatten naast de uitslagen van het uitgeoefende gezondheidstoezicht eveneens alle bewakingsgegevens die representatief zijn voor de blootstelling van de individuele werknemer.

Het uitgevoerde biologisch toezicht en daarmee verband houdende voorschriften maken deel uit van het gezondheidstoezicht.

De blootstellingsgegevens zijn een onderdeel van het gezondheidsdossier en worden, met inachtneming van het medisch geheim, bewaard door het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht.

Indien, rekening houdend met het aantal blootgestelde werknemers, het medisch beroepsgeheim kan worden verzekerd, stelt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer de anoniem gemaakte blootstellingsgegevens ter beschikking van het Comité.

De gezondheidsdossiers worden bewaard volgens de bepalingen van de artikelen I.4-88 tot I.4-91.

De geneesheren sociaal inspecteurs van de algemene directie TWW hebben toegang tot de gezondheidsdossiers en ontvangen er desgevraagd een afschrift van.

Elke werknemer heeft op zijn verzoek toegang tot zijn gezondheidsdossier.

Indien een onderneming haar werkzaamheden staakt, worden de gezondheidsdossiers door de afdeling of het departement belast met het medisch toezicht verder bewaard of behandeld volgens de bepalingen van de artikelen I.4-88 tot I.4-91.

Art. VI.1-42.- De werknemer wordt door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer op de hoogte gesteld van de uitslag die op hem persoonlijk betrekking heeft, en krijgt informatie en advies over het gezondheidstoezicht dat hij na beëindiging van de blootstelling zou moeten ondergaan, indien uit het gezondheidstoezicht blijkt : 1° dat de blootstelling van de werknemer aan een gevaarlijk chemisch agens op het werk van die aard is dat de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer een verband kan leggen tussen die blootstelling en een aantoonbare ziekte of schadelijke gevolgen voor de gezondheid ofwel 2° dat een bindende biologische grenswaarde is overschreden. Art. VI.1-43.- In de gevallen bedoeld in artikel VI.1-42 treft de werkgever de volgende maatregelen : 1° hij herziet onverwijld de risicoanalyse die overeenkomstig artikel VI.1-6 is uitgevoerd; 2° hij herziet onverwijld de maatregelen die overeenkomstig de artikelen VI.1-11 tot VI.1-20 genomen zijn om het risico op te heffen of te verkleinen; 3° hij houdt rekening met het advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en desgevallend van de met het toezicht belaste ambtenaar bij het nemen van maatregelen die nodig zijn om het risico op te heffen of te verkleinen in overeenstemming met de artikelen VI.1-15 tot VI.1-20, met inbegrip van het eventueel geven van ander werk aan de werknemer waarbij geen blootstellingsrisico meer bestaat; en 4° hij zorgt voor voortgezet gezondheidstoezicht en treft maatregelen voor een heronderzoek van de gezondheidstoestand van elke andere werknemer die op soortgelijke wijze is blootgesteld.In dergelijke gevallen kunnen de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, dan wel de met het toezicht belaste ambtenaar voorstellen de blootgestelde personen een medisch onderzoek te laten ondergaan. HOOFDSTUK X Grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling Art. VI.1-44.- De werkgever is ertoe gehouden de blootstelling zo laag mogelijk te houden. In elk geval is het verboden de grenswaarden opgenomen in bijlage VI.1-1 te overschrijden.

Art. VI.1-45.- De vaststelling van de grenswaarden gebeurt in verhouding tot een bepaalde referentieperiode.

Deze bedraagt 8 uur tenzij anders is bepaald. Als de arbeidsduur minder dan acht uur bedraagt, wordt dit de referentieperiode.

Voor bepaalde agentia kan, bij kortstondige blootstelling, een referentieperiode van 15 minuten worden vastgesteld. In dit geval wordt de grenswaarde "kortetijdswaarde" genoemd.

Als er een kortetijdswaarde is vastgesteld, mogen blootstellingen boven de getalwaarde van de over acht uur gemeten grenswaarde slechts viermaal per dag voorkomen, telkens gedurende een periode van maximaal vijftien minuten. Tussen deze perioden met verhoogde blootstelling moeten minstens zestig minuten verlopen.

Voor sommige agentia kunnen grenswaarden worden vastgesteld met een referentieperiode waarvan de duur verschilt van de hierboven vermelde.

Deze referentieperiodes zijn dan expliciet vermeld in bijlage VI.1-1.

Voor controlemetingen wordt in dat geval verwezen naar de over die referentieperiode gewogen concentratie.

Wanneer werknemers worden blootgesteld volgens een patroon dat duidelijk afwijkt van het normale (zoals een werkdag van meer dan 8 uur, een werkweek van meer dan 40 uur of een arbeidsweek van meer dan 5 dagen), formuleert de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer een gemotiveerd voorstel voor de in dat geval te hanteren grenswaarde. Dit voorstel wordt om advies voorgelegd aan het Comité van de betrokken onderneming en gemeld aan de plaatselijke directie TWW. Art. VI.1-46.- De blootstelling via de ademhaling kan worden beoordeeld door de concentratie van het chemisch agens in de ademzone te meten.

Om technische redenen wordt deze ruimte gedefinieerd als een halve bol met een straal van 30 cm die zich bevindt voor het aangezicht. Het centrum van deze bol ligt op het middelpunt van een lijn die de oren verbindt. De basis van deze halve bol ligt in het vlak van deze lijn, het hoogste punt van het hoofd en het strottenhoofd.

Deze definitie is niet van toepassing wanneer ademhalingsbescherming gebruikt wordt.

Art. VI.1-47.- Indien de aanwezigheid van één of meer agentia in de vorm van gas, damp of deeltjes in suspensie in de lucht op de arbeidsplaats niet kan worden uitgesloten, moet er een beoordeling van de situatie worden uitgevoerd om vast te stellen of de grenswaarden worden nageleefd.

Bij deze beoordeling moeten er zorgvuldig gegevens worden verzameld over alle factoren die van invloed kunnen zijn op de blootstelling, bijvoorbeeld : 1° de gebruikte of voortgebrachte agentia;2° de activiteiten, de technische uitrustingen en de fabricageprocédés;3° de verdeling in de tijd en in de ruimte van de concentraties van de agentia. Art. VI.1-48.- § 1. Een grenswaarde wordt nageleefd indien uit de beoordeling blijkt dat de blootstelling de grenswaarde niet overschrijdt.

Indien de verzamelde gegevens niet volstaan om op betrouwbare wijze vast te stellen of de grenswaarden worden nageleefd, moeten zij worden aangevuld met metingen op de arbeidsplaats. § 2. Blijkt uit de beoordeling dat een grenswaarde niet wordt nageleefd, dan : 1° moeten de oorzaken van de overschrijding onverwijld worden vastgesteld en dienen er onmiddellijk maatregelen te worden uitgevoerd om verbetering te brengen in de situatie;2° moet de situatie vervolgens opnieuw worden beoordeeld. § 3. Indien uit de beoordeling blijkt dat de grenswaarden worden nageleefd, moeten daarna met passende tussenpozen, bepaald in overleg met het Comité en met de interne of externe dienst, controlemetingen worden verricht.

Hoe dichter de gemeten concentratie bij de grenswaarde ligt, hoe vaker deze controlemetingen plaats moeten hebben. § 4. Indien uit de beoordeling blijkt dat de grenswaarden, gezien het soort arbeidsproces, op langere termijn worden nageleefd en een ingrijpende wijziging van de omstandigheden op de arbeidsplaats die tot een verandering van de blootstelling van de werknemers zou kunnen leiden, niet werd aangebracht, dan kan de frequentie van de controlemetingen om na te gaan of de grenswaarden worden nageleefd, worden verminderd.

In dit geval dient regelmatig te worden nagegaan of de resultaten van deze beoordeling nog steeds gelden.

De vermindering van de frequentie van de controlemetingen gebeurt volgens de regels vastgesteld in artikel VI.1-18, tweede lid.

Art. VI.1-49.- De metingen die verricht worden in het kader van de beoordeling van de blootstelling aan chemische agentia op het werk moeten, voldoen aan de eisen gesteld in de artikelen VI.1-50 tot VI.1-58.

Art. VI.1-50.- Bij de keuze van een meetmethode worden de technische regels bedoeld in bijlage VI.1-1, B, 1 nageleefd.

Art. VI.1-51.- De monsterneming wordt verricht door : 1° de werkgever;of 2° de bevoegde preventieadviseur;of 3° de afgevaardigde(n) van het erkend laboratorium, indien voor de meting een beroep wordt gedaan op een erkend laboratorium. De werknemers en het Comité worden actief betrokken en geraadpleegd bij de organisatie en de uitvoering van de monsterneming, onder meer om de mogelijkheid te bieden de representativiteit van de metingen voor normale werkomstandigheden na te gaan.

In geval van betwisting betreffende de monsterneming wordt deze toevertrouwd aan een erkend laboratorium.

Art. VI.1-52.- Bij het plannen van metingen dient ervoor gewaakt dat aan de metingen een goede representativiteit wordt verzekerd.

Dit houdt in dat : 1° de productieniveaus, omgevingsfactoren en werkzaamheden niet gemanipuleerd of geoptimaliseerd worden;2° de monsternemingen willekeurig worden gespreid over een voldoende aantal dagen om rekening te houden met de fluctuaties volgens de verschillende productiecycli en seizoenen. Indien om praktische redenen de bepalingen van bovenvermelde twee punten niet kunnen worden nageleefd, dient er rekening mee gehouden te worden dat de reële situatie op significante wijze kan afwijken van het verkregen resultaat.

Art. VI.1-53.- De persoon die de monsterneming verricht, heeft hiertoe een specifieke opleiding gekregen en beschikt over de vereiste kwalificaties om deze te verrichten. Daarenboven beschikt hij over schriftelijke instructies met betrekking tot de wijze waarop de ingezette apparatuur moet worden gebruikt. Hij is tevens op de hoogte van de mogelijkheden en beperkingen van de gebruikte techniek.

Bij een actieve monsterneming die het gebruik van pompen inhoudt, gelden de voorschriften opgenomen in bijlage VI.1-1, C. De nodige maatregelen worden genomen om de monsters veilig en zonder risico voor contaminatie te vervoeren en te bewaren.

De gegevens die nodig zijn voor een correcte uitvoering van de analyse worden genoteerd door de persoon die instaat voor de monsterneming en worden aan het laboratorium overgemaakt.

Over deze aangelegenheid vindt vooraf overleg plaats met het laboratorium. Deze gegevens worden opgenomen in de instructies voor de persoon die de monsters neemt.

Art. VI.1-54.- Tijdens de monsterneming worden de gegevens genoteerd, die nodig zijn voor de verslaggeving over de meting en voor de beoordeling van de representativiteit van de monsterneming. Deze gegevens worden gedurende minstens vijf jaar bewaard.

Art. VI.1-55.- De analyse van de monsters wordt verricht door : 1° het laboratorium van de werkgever;of 2° een laboratorium dat erkend of geaccrediteerd is voor de meting van het beschouwde agens. In het geval van betwisting betreffende de resultaten van deze analyses, worden deze toevertrouwd aan een dienst of laboratorium, met dat doel erkend door de Minister in toepassing van boek II, titel 6.

Art. VI.1-56.- Wanneer blijkt dat de monsterneming niet correct werd uitgevoerd, bijvoorbeeld bij gebruik van een niet geschikt monsternemingsmedium of een ongeschikt debiet, weigert het laboratorium de analyse uit te voeren.

Het laboratorium ontvangt alle ter zake doende gegevens om een correcte analyse uit te voeren.

Het laboratorium bewaart alle basisgegevens van de analyse gedurende minstens vijf jaar.

Wanneer blijkt dat het laboratorium niet voldaan heeft aan de algemene kwaliteitseisen, herhaalt het de analyse van de monsters of van soortgelijke monsters zonder kosten voor de klant.

De kwaliteitseisen worden vooraf schriftelijk vastgelegd door de klant en het laboratorium op basis van beoordelingsmethodes, werkwijzen en metingen die beantwoorden aan de algemene performantievereisten en die het mogelijk maken betrouwbare en bruikbare resultaten te bekomen.

Art. VI.1-57.- De werkgever stelt een verslag op over de metingen die tot doel hebben de blootstelling te vergelijken met de grenswaarde.

Wanneer van het agens geen grenswaarde is vastgesteld, wordt als referentie een grenswaarde gebruikt van een agens waarvan de fysicochemische en toxicologische eigenschappen volgens de huidige stand van de wetenschappelijke kennis dermate gelijkaardig zijn dat de grenswaarde ervan als een referentie kan worden gebruikt.

Wanneer voor de metingen een beroep wordt gedaan op een erkend laboratorium, maakt het verslag van het laboratorium integraal deel uit van het verslag van de werkgever.

De inhoud van het verslag over de meting moet voldoen aan de eisen van de gebruikte metingsmethode en van de norm NBN EN 689. Het verslag bevat onder meer de elementen opgenomen in bijlage VI.1-1, D. Ingeval de analyse wordt uitbesteed draagt het externe laboratorium de verantwoordelijkheid voor het verslag van de analyse.

De werkgever draagt de verantwoordelijkheid voor het volledige verslag van de meting, tenzij hij de meting heeft uitbesteed aan een erkend laboratorium.

Art. VI.1-58.- De laboratoria die analyses verrichten van dergelijke monsters, nemen deel aan interlaboratoriumvergelijkingen of vakbekwaamheidsprogramma's, of verrichten analyses van proefmonsters wanneer de algemene directie TWW erom verzoekt.

Wanneer de resultaten van een laboratorium dat deelneemt aan deze proeven of programma's onvoldoende zijn, kunnen de verslagen van het laboratorium ongeldig worden verklaard en in dat geval dienen de hierop betrekking hebbende metingen te worden overgedaan, zonder kosten voor de klant. De herhaling van de metingen gebeurt slechts nadat het laboratorium heeft aangetoond dat het de analysetechniek beheerst. De criteria die voor de beoordeling van de resultaten van de proeven worden gebruikt, worden vóór de proef vastgelegd.

TITEL 2 KANKERVERWEKKENDE EN MUTAGENE AGENTIA Artikel VI.2-1.- Deze titel is van toepassing op werkzaamheden waarbij werknemers ten gevolge van het werk worden of kunnen worden blootgesteld aan kankerverwekkende of mutagene agentia.

Deze titel is niet van toepassing wanneer de werknemers uitsluitend aan ioniserende stralingen worden blootgesteld.

Deze titel is evenwel slechts van toepassing op de agentia bedoeld in bijlage VI.2-3, voor zover uit de risicoanalyse blijkt dat er een carcinogeen effect is voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers.

Art. VI.2-2.- § 1. Voor de toepassing van deze titel wordt onder kankerverwekkend agens verstaan : 1° een stof die of een mengsel dat voldoet aan de criteria om als kankerverwekkend te worden ingedeeld in categorie 1A of 1B zoals bepaald in bijlage I bij Verordening (EG) nr.1272/2008; 2° een stof of mengsel bedoeld in bijlage VI.2-1 "Lijst met carcinogene stoffen en mengsels"; 3° een stof, mengsel of procédé bedoeld in bijlage VI.2-2 "Lijst van de procédés tijdens welke een stof of mengsel vrijkomt", alsmede een stof of mengsel die (dat) vrijkomt bij een in dezelfde bijlage bedoeld procédé. § 2. Voor de toepassing van deze titel wordt onder mutageen agens verstaan : een stof die of een mengsel dat voldoet aan de criteria om als mutageen in geslachtscellen te worden ingedeeld in categorie 1A of 1B zoals bepaald in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008. § 3. Voor de toepassing van deze titel wordt onder grenswaarde de limiet verstaan van het tijdgewogen gemiddelde van de concentratie voor een kankerverwekkend of mutageen agens in de lucht in de ademhalingszone van een werknemer gedurende een gespecificeerde referentieperiode als bepaald in bijlage VI.1-1.

Art. VI.2-3.- De werkgever is ertoe gehouden voor alle werkzaamheden waarbij zich een blootstelling aan kankerverwekkende of mutagene agentia kan voordoen, een risicoanalyse uit te voeren.

In dat geval bepaalt hij eveneens de aard, de mate en de duur van de blootstelling van de werknemers teneinde alle risico's voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers te kunnen beoordelen en te kunnen vaststellen welke maatregelen moeten worden genomen.

Voorts moet bij de risicoanalyse rekening worden gehouden met alle manieren van blootstelling, zoals absorptie in of via de huid.

Tijdens de risicoanalyse besteedt de werkgever eveneens bijzondere aandacht aan de eventuele gevolgen voor de veiligheid of de gezondheid van bijzonder kwetsbare risicogroepen en houdt hij onder andere rekening met de wenselijkheid de betrokken werknemers niet te werk te stellen in zones waar zij in contact kunnen komen met kankerverwekkende of mutagene agentia.

Deze risicoanalyse moet op gezette tijden worden herhaald en minstens eenmaal per jaar. In ieder geval dient de analyse opnieuw te worden uitgevoerd bij iedere wijziging van de omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de blootstelling van de werknemers aan kankerverwekkende of mutagene agentia.

De verslagen en de elementen die voor deze risicoanalyse hebben gediend, worden door de werkgever ter beschikking gehouden van de met het toezicht belaste ambtenaren.

Art. VI.2-4.- Indien uit de resultaten van de in artikel VI.2-3 bedoelde risicoanalyse blijkt dat er een risico voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers bestaat, moet de blootstelling van de werknemers worden voorkomen.

Te dien einde neemt de werkgever de volgende maatregelen : 1° De werkgever vervangt, voor zover dat technisch uitvoerbaar is, het kankerverwekkend of mutageen agens op het werk, inzonderheid door een stof, een mengsel of een procédé die in de omstandigheden waaronder zij worden gebruikt, niet of minder gevaarlijk zijn voor de gezondheid of, in voorkomend geval, voor de veiligheid van de werknemers;2° Indien het technisch niet mogelijk is het kankerverwekkend of mutageen agens te vervangen door een stof, een mengsel of een procédé die, in de omstandigheden waaronder zij worden gebruikt, niet of minder gevaarlijk zijn voor de veiligheid of de gezondheid, dient de productie en het gebruik van het kankerverwekkend of mutageen agens plaats te vinden in een gesloten systeem, voor zover dat technisch uitvoerbaar is;3° Indien de toepassing van een gesloten systeem niet technisch uitvoerbaar is, wordt de blootstelling van de werknemers beperkt tot een zo laag mogelijk niveau als technisch uitvoerbaar is;4° De blootstelling mag de grenswaarde van een kankerverwekkend of mutageen agens niet overschrijden.Kankerverwekkende of mutagene agentia met een overeenkomstige grenswaarde zijn aangeduid door de bijkomende indeling "C" in bijlage VI.1-1.

Art. VI.2-5.- Onverminderd de bepalingen van de artikelen VI.1-11 tot VI.1-26, neemt de werkgever in alle gevallen waarin een kankerverwekkend of mutageen agens wordt gebruikt de volgende maatregelen : 1° beperking van de hoeveelheden van een kankerverwekkend of mutageen agens op de arbeidsplaats;2° beperking van het aantal werknemers dat wordt of kan worden blootgesteld tot het laagste mogelijke niveau;3° een zodanige opzet van de arbeidsprocédés en de technische maatregelen, dat het vrijkomen van kankerverwekkende of mutagene agentia op de arbeidsplaats wordt vermeden of tot een minimum beperkt;4° passende verwijdering van de kankerverwekkende of mutagene agentia aan de bron, passende plaatselijke afzuiging of passende algemene ventilatie die stroken met de noodzaak van bescherming van de volksgezondheid en het milieu;5° gebruik van bestaande geschikte meetmethoden voor kankerverwekkende of mutagene agentia, in het bijzonder voor de vroegtijdige opsporing van abnormale blootstellingen ten gevolge van een onvoorzien voorval of een ongeval;6° toepassing van geschikte arbeidsprocédés en -methoden;7° collectieve beschermingsmaatregelen en, in voorkomend geval, wanneer de blootstelling niet met andere middelen kan worden vermeden, persoonlijke beschermingsmaatregelen;8° hygiënische maatregelen, met name het regelmatig reinigen van vloeren, muren en andere oppervlakken;9° voorlichting en opleiding van de werknemers;10° de afbakening van de gevarenzones, waar de werknemers aan kankerverwekkende of mutagene agentia zijn of kunnen worden blootgesteld, en het gebruik in deze zones van adequate waarschuwings- en andere signalen, met inbegrip van de borden die het roken verbieden, overeenkomstig de bepalingen betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk van titel 6 van boek III;11° het treffen van voorzieningen voor noodgevallen die tot abnormaal hoge blootstellingen kunnen leiden;12° middelen voor risicovrij opslaan, hanteren en vervoeren, met name door gebruik van hermetisch gesloten en duidelijk zichtbaar gekenmerkte recipiënten;13° middelen voor het veilig verzamelen, opslaan en verwijderen van afvalstoffen door de werknemers, met inbegrip van het gebruik van hermetisch gesloten duidelijk zichtbaar gekenmerkte recipiënten. Art. VI.2-6.- Voor bepaalde werkzaamheden, zoals onderhoud, waarvoor een aanzienlijke toename van de blootstelling kan worden voorzien en waarbij alle mogelijkheden tot het nemen van andere preventieve maatregelen ter beperking van de blootstelling reeds zijn uitgeput, neemt de werkgever, na raadpleging van het Comité, de volgende maatregelen, om de duur van de blootstelling van de werknemers zoveel mogelijk te beperken en om hen tijdens deze werkzaamheden te beschermen : 1° beschermende kleding en persoonlijke ademhalingsapparatuur worden ter beschikking gesteld van de betrokken werknemers.Deze moet worden gedragen zolang de voorziene blootstelling aanhoudt. Deze blootstelling wordt voor iedere werknemer tot het strikt noodzakelijke beperkt en mag in geen geval blijvend zijn; 2° alleen de werknemers die een adequate opleiding en specifieke instructies hebben gekregen zijn gemachtigd om toegang te hebben tot die werken;3° de zones waar die werkzaamheden plaatshebben worden duidelijk aangegeven en afgebakend overeenkomstig de bepalingen betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk van titel 6 van boek III;de gepaste maatregelen worden genomen om de toegang aan niet bevoegde personen te ontzeggen.

Art. VI.2-7.- Bij onvoorziene voorvallen of ongevallen die tot abnormale blootstelling van de werknemers kunnen leiden, worden de werknemers en de leden van het Comité door de werkgever zo spoedig mogelijk ingelicht.

Zolang de normale toestand niet is hersteld en de oorzaken van de abnormale blootstelling niet zijn uitgeschakeld, worden de volgende maatregelen toegepast : 1° alleen de werknemers die onmisbaar zijn voor het uitvoeren van reparaties en andere noodzakelijke werkzaamheden mogen in de betrokken zone werken;2° beschermende kleding en persoonlijke ademhalingsapparatuur worden ter beschikking gesteld van de betrokken werknemers, die deze moeten dragen;deze blootstelling mag niet blijvend zijn en wordt voor iedere werknemer tot het strikt noodzakelijke beperkt; 3° niet-beschermde werknemers mogen niet in de betrokken zone werken. Art. VI.2-8.- De werkgevers nemen passende maatregelen om de zones waar werkzaamheden worden uitgevoerd die blijkens de in artikel VI.2-3 bedoelde analyse een risico voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers opleveren, alleen toegankelijk te maken voor werknemers die deze plaatsen wegens hun werk of functie moeten betreden.

Art. VI.2-9.- De werkgever neemt, overeenkomstig de bepalingen betreffende de sociale voorzieningen van boek III, titel 1, hoofdstuk VI, de volgende maatregelen : 1° in zones waar risico voor blootstelling aan kankerverwekkende of mutagene agentia bestaat, verbiedt de werkgever uitdrukkelijk de werknemers : a) het gebruik van maaltijden en drank;b) het roken.2° de werkgever stelt twee individuele kleerkasten ter beschikking van iedere werknemer die wordt of kan worden blootgesteld : één voor de werkkleding en één voor de stadskleding;3° bovendien stelt hij een douche met warm en koud water ter beschikking van de werknemers, naar verhouding van één per groep van drie werknemers die gelijktijdig hun arbeidstijd beëindigen. Art. VI.2-10.- De werkgever is ertoe gehouden de werknemers PBM te bezorgen overeenkomstig de bepalingen van boek IX, titel 2.

Wanneer er een risico op blootstelling aan kankerverwekkende of mutagene agentia bestaat, neemt hij bovendien de nodige maatregelen, opdat : 1° de PBM aangepast zouden zijn aan de werkzaamheden;2° de door de werknemers gedragen PBM na het werk zouden worden bewaard in een uitsluitend daarvoor bestemde aangewezen plaats en aan een werknemer zouden worden toevertrouwd die ingelicht is over de te nemen maatregelen betreffende de eventuele reiniging, ontsmetting, controle en het eventuele herstel, vóór deze weer worden gebruikt. Hij ziet erop toe dat in ieder geval de PBM zo mogelijk vóór, maar in ieder geval na ieder gebruik gecontroleerd en gereinigd worden.

Art. VI.2-11.- Desgevraagd verstrekt de werkgever de met het toezicht belaste ambtenaar relevante informatie over : 1° de verrichte werkzaamheden en/of toegepaste industriële procédés, met opgave van de redenen waarom er kankerverwekkende of mutagene agentia worden gebruikt;2° de resultaten van zijn opzoekingen;3° de gefabriceerde of gebruikte hoeveelheden stoffen of mengsels die kankerverwekkende of mutagene agentia bevatten;4° het aantal blootgestelde werknemers;5° de getroffen preventiemaatregelen;6° de te gebruiken soort beschermende uitrusting;7° de aard en de mate van de blootstelling;8° de gevallen waarin agentia worden vervangen. Art. VI.2-12.- § 1. De werkgever neemt passende maatregelen opdat de werknemers en de leden van het Comité een voldoende en tevens adequate opleiding op basis van alle beschikbare gegevens krijgen, met name in de vorm van voorlichting en instructies.

Deze opleiding heeft betrekking op : a) de mogelijke risico's voor de gezondheid, hierin begrepen de bijkomende risico's ten gevolge van roken;b) de voorzorgsmaatregelen om blootstelling te voorkomen;c) de hygiënische voorschriften;d) het dragen en het gebruik van PBM en beschermende kledij;e) de door de werknemers, meer bepaald het reddingspersoneel, te nemen maatregelen in geval van en ter voorkoming van incidenten. Iedere werknemer ontvangt een individuele nota waarin alle inlichtingen en instructies zijn opgenomen.

Zolang de werknemers in de risicozones tewerkgesteld blijven, dienen zij vervolgens bij tussenpozen die niet langer dan een jaar mogen duren een adequate opleiding en een exemplaar van de individuele nota te krijgen.

De opleiding moet worden vernieuwd wanneer nieuwe risico's ontstaan en moet worden aangepast aan de ontwikkeling van de risico's. § 2. De werkgever is gehouden de werknemers ervan op de hoogte te brengen welke installaties en bijbehorende recipiënten kankerverwekkende of mutagene agentia bevatten en er voor te zorgen dat alle recipiënten, verpakkingen en installaties die kankerverwekkende of mutagene agentia bevatten, duidelijk leesbaar worden geëtiketteerd en dat er duidelijk zichtbare gevaarsignalen worden aangebracht. § 3. De werkgever maakt een naamlijst op van de werknemers die belast zijn met de in artikel VI.2-3 bedoelde werkzaamheden, met vermelding van de blootstelling die zij hebben ondergaan.

Elke werknemer krijgt inzage in de gegevens die hem persoonlijk betreffen.

Het Comité krijgt inzage in de anonieme collectieve gegevens.

Die lijst wordt in een register ingeschreven en ter beschikking gehouden van de bevoegde preventieadviseur en de met het toezicht belaste ambtenaren.

Art. VI.2-13.- Het Comité brengt advies uit over : 1° de risicoanalyse bedoeld in artikel VI.2-3; 2° iedere maatregel die wordt overwogen om de blootstellingduur voor de werknemers zoveel mogelijk te beperken en hen te beschermen gedurende de werkzaamheden waar blootstelling te voorzien is, zoals die zijn gedefinieerd in artikel VI.2-3; 3° de opleidings- en voorlichtingsprogramma's voor de werknemers;4° de etikettering van de recipiënten, de verpakkingen en de installaties;5° de afbakening van de risicozones. Art. VI.2-14.- De werkgever neemt overeenkomstig de bepalingen van boek I, titel 4 de volgende maatregelen om in het gepaste gezondheidstoezicht te voorzien voor de werknemers die werkzaamheden moeten verrichten waarbij zich het risico kan voordoen van blootstelling aan kankerverwekkende of mutagene agentia, zoals bedoeld in artikel VI.2-3 : 1° Voorafgaand aan de blootstelling dient elke betrokken werknemer aan een aangepaste gezondheidsbeoordeling te worden onderworpen volgens de bepalingen van de artikelen I.4-1 tot I.4-37.

Deze gezondheidsbeoordeling omvat een biologisch toezicht, indien dat gepast is. De speciale onderzoeken die worden uitgevoerd bestaan in tests ter opsporing van de vroegtijdige en omkeerbare gevolgen na de blootstelling.

Zolang de blootstelling duurt, dient deze gezondheidsbeoordeling minstens eens per jaar te worden uitgevoerd. 2° Na de in 1° genoemde gezondheidsbeoordeling bepaalt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer welke individuele beschermings- en preventiemaatregelen dienen te worden genomen. Die maatregelen kunnen in voorkomend geval bestaan in het onttrekken van de werknemer aan iedere blootstelling aan kankerverwekkende of mutagene agentia of in een vermindering van de duur van zijn blootstelling overeenkomstig de bepalingen van boek I, titel 4, hoofdstuk V. 3° Wanneer blijkt dat een werknemer is getroffen door een afwijking die het resultaat is van de blootstelling aan kankerverwekkende of mutagene agentia, kan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer de werknemers die een analoge blootstelling hebben ondergaan, aan het gezondheidstoezicht onderwerpen.In dit geval wordt de analyse van het blootstellingsrisico herhaald overeenkomstig artikel VI.2-3. 4° Voor iedere werknemer wordt een gezondheidsdossier opgesteld overeenkomstig de bepalingen van boek I, titel 4, hoofdstuk VII. 5° De betrokken werknemer moet informatie krijgen over de mogelijkheid van een voortgezet gezondheidstoezicht, overeenkomstig artikel I.4-38. 6° De betrokken werknemer kan overeenkomstig de bepalingen van boek I, titel 4, hoofdstuk V een herziening van de in 1° bedoelde beoordeling vragen.7° De werknemer heeft toegang tot de resultaten van het hem betreffende gezondheids- en biologisch toezicht. Art. VI.2-15.- In afwijking van artikel I.4-89, wordt het gezondheidsdossier van een werknemer blootgesteld aan een kankerverwekkend of mutageen agens bedoeld in artikel VI.2-2, gedurende veertig jaar na het einde van de blootstelling, bijgehouden door het departement of de afdeling van de interne of externe dienst, belast met het medisch toezicht.

TITEL 3. - ASBEST HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities Artikel VI.3-1.- Onverminderd het toepassingsgebied bedoeld in artikel I.1-2, is deze titel eveneens van toepassing op de erkende ondernemingen bedoeld in artikel 6bis van de wet.

Art. VI.3-2.- Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder : 1° asbest : de volgende vezelachtige silicaten : a) actinoliet, CAS-nummer 77536-66-4**;b) amosiet, CAS-nummer 12172-73-5**;c) anthofylliet, CAS-nummer 77536-67-5**;d) chrysotiel, CAS-nummer 12001-29-5**;e) crocidoliet, CAS-nummer 12001-28-4**;f) tremoliet, CAS-nummer 77536-68-6**;2° hechtgebonden asbest : asbestcement, asbesthoudende tegels en vloerbekledingen, asbesthoudende bitumen en roofingproducten en asbesthoudende pakkingen en dichtingen waarvan het bindmiddel bestaat uit cement, bitumen, kunststof of lijm die niet beschadigd zijn of in goede staat verkeren;3° losgebonden asbest : alle andere asbesthoudende materialen;4° grenswaarde : de concentratie van asbestvezels in de lucht die gelijk is aan 0,1 vezel per cm®, berekend als tijdgewogen gemiddelde (TGG);5° werknemer blootgesteld aan asbest : werknemer die tijdens zijn werk wordt of kan worden blootgesteld aan vezels afkomstig van asbest of van asbesthoudende materialen;6° blootstelling aan asbest : blootstelling aan vezels afkomstig van asbest of van asbesthoudende materialen;7° meting : de monsterneming, de analyse en de berekening van het resultaat;8° koninklijk besluit van 23 oktober 2001 : het koninklijk besluit van 23 oktober 2001 tot beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (asbest). Art. VI.3-3.- De bepalingen van boek VI, titel 2 zijn van toepassing op werkzaamheden waarbij werknemers tijdens hun werk worden blootgesteld aan asbest, voor zover er geen specifieke bepalingen zijn opgenomen in deze titel. HOOFDSTUK II. - Inventaris Art. VI.3-4.- § 1. De werkgever maakt een inventaris op van al het asbest en alle asbesthoudend materiaal in alle delen van de gebouwen (met inbegrip van de eventuele gemeenschappelijke delen), en in de arbeidsmiddelen en beschermingsmiddelen op de arbeidsplaats. Indien nodig vraagt hij hiertoe alle nuttige informatie op bij de eigenaren.

De bepaling, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op de gedeelten van gebouwen, de machines en installaties die moeilijk bereikbaar zijn en die in normale omstandigheden geen aanleiding kunnen geven tot blootstelling aan asbest. Intact materiaal dat in normale omstandigheden niet wordt beroerd, mag door monsternemingen, bedoeld om de inventaris op te stellen, niet beschadigd worden. § 2. Voor de aanvang van de werkzaamheden, die asbestverwijderingswerken, sloopwerkzaamheden, of andere werkzaamheden die aanleiding kunnen geven tot blootstelling aan asbest kunnen inhouden, vult de werkgever die tevens opdrachtgever voor deze werkzaamheden is, de in § 1 bedoelde inventaris aan met gegevens over de aanwezigheid van asbest en asbesthoudend materiaal in de gedeelten van gebouwen, de machines en installaties die moeilijk bereikbaar zijn en die in normale omstandigheden geen aanleiding kunnen geven tot blootstelling aan asbest. In dat geval mag intact materiaal dat in normale omstandigheden niet wordt beroerd, beschadigd worden door monsternemingen.

Art. VI.3-5.- De inventaris bestaat uit : 1° een algemeen overzicht van het asbest of de asbesthoudende materialen die aanwezig zijn op de plaatsen bedoeld in artikel VI.3-4; 2° een algemeen overzicht van de gedeelten van gebouwen, de machines en installaties die moeilijk bereikbaar zijn en die in normale omstandigheden geen aanleiding kunnen geven tot blootstelling aan asbest;3° per lokaal of bouwdeel of per arbeidsmiddel of beschermingsmiddel : a) de toepassing waarin asbest is verwerkt;b) een beoordeling van de toestand van het asbest of van het asbesthoudende materiaal;c) de werkzaamheden die aanleiding kunnen geven tot blootstelling aan asbest. Art. VI.3-6.- Deze inventaris wordt bijgewerkt.

De werkgever kan zich bij het opstellen en het bijwerken van de inventaris laten bijstaan door een dienst of laboratorium, erkend voor de identificatie van asbestvezels in materialen, volgens de bepalingen van boek II, titel 6.

Ingeval een met het toezicht belaste ambtenaar het nodig oordeelt, of ingeval van betwisting door het Comité doet de werkgever voor het opmaken van de inventaris een beroep op een erkend laboratorium.

Art. VI.3-7.- De preventieadviseur arbeidsveiligheid en de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer geven elk schriftelijk advies over de inventaris.

Deze adviezen, alsmede de inventaris en de wijzigingen die erin worden aangebracht worden ter informatie voorgelegd aan het Comité.

Art. VI.3-8.- De inventaris wordt ter beschikking gehouden van de met het toezicht belaste ambtenaren.

Art. VI.3-9.- De werkgever in wiens inrichting werkzaamheden worden uitgevoerd door werknemers van een onderneming van buitenaf die kunnen worden blootgesteld aan risico's te wijten aan asbest, overhandigt een kopie van het relevante deel van de inventaris tegen ontvangstbewijs aan de werkgever van die werknemers.

Art. VI.3-10.- De werkgever van een onderneming van buitenaf die bij een werkgever, een zelfstandige of een particulier onderhoudswerken of herstellingswerken, verwijderingswerken van materialen of sloopwerken komt uitvoeren treft, vooraleer de werken aan te vatten, alle nodige maatregelen om de materialen te identificeren waarvan vermoed wordt dat ze asbest bevatten.

Wanneer hij deze werken voor een werkgever uitvoert, vraagt hij hem de inventaris bedoeld in artikel VI.3-4.

Het is hem verboden de werkzaamheden aan te vatten zolang de inventaris hem niet ter beschikking is gesteld.

Indien er ook maar de geringste twijfel bestaat over de aanwezigheid van asbest in een materiaal of constructie past hij de bepalingen van deze titel toe. HOOFDSTUK III. - Beheersprogramma Art. VI.3-11.- § 1. De werkgever die uit de inventaris opmaakt dat er asbest aanwezig is in zijn onderneming, stelt een beheersprogramma op.

Dit programma heeft tot doel de blootstelling aan asbest van de werknemers, die al dan niet behoren tot het personeel van de onderneming, zo laag mogelijk te houden.

Dit programma wordt regelmatig bijgewerkt. § 2. Het beheersprogramma omvat : 1° een regelmatige beoordeling, minstens eenmaal per jaar, door middel van visuele inspectie van de toestand van het asbest en het asbesthoudend materiaal;2° de toe te passen preventiemaatregelen;3° de maatregelen die genomen worden met een overeenkomstige werkplanning wanneer blijkt dat het asbest en het asbesthoudend materiaal in slechte staat verkeert of zich bevindt op plaatsen waar het beroerd of beschadigd kan worden. De maatregelen bedoeld in het eerste lid, 3° kunnen inhouden dat het asbesthoudend materiaal wordt gefixeerd, ingekapseld, onderhouden, hersteld of verwijderd volgens de voorwaarden en de nadere regels bepaald bij deze titel.

Art.VI.3-12.- Na advies van de preventieadviseur arbeidsveiligheid en de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer wordt het beheersprogramma aangepast aan de evolutie van de toestand en wordt het voor advies voorgelegd aan het Comité. HOOFDSTUK IV. - Verbodsbepalingen Art. VI.3-13.- Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen van bijlage XVII van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en van het koninklijk besluit van 23 oktober 2001 zijn de activiteiten die de werknemers aan asbestvezels blootstellen bij de winning van asbest, de vervaardiging en de verwerking van asbestproducten, dan wel de vervaardiging en de verwerking van producten die doelbewust toegevoegde asbest bevatten, verboden.

In afwijking van het eerste lid zijn het behandelen en storten van materialen die afkomstig zijn van sloop- en asbestverwijderingswerken toegelaten.

Art. VI.3-14.- Het gebruik van mechanische werktuigen met grote snelheid, hogewaterdrukreinigers, luchtcompressoren, schuurschijven, en slijpmachines voor het bewerken, snijden of schoonmaken van objecten of ondergronden in asbesthoudend materiaal of bekleed met asbesthoudend materiaal, of voor het verwijderen van asbest, is verboden.

Het gebruik van droge straalmiddelen voor dezelfde werkzaamheden is eveneens verboden.

In afwijking van het eerste lid mogen slijpmachines en schuurschijven gebruikt worden bij de verwijdering van asbesthoudende lijmsoorten onder de voorwaarden vastgesteld in hoofdstuk X, afdeling 5 van deze titel en voor zover deze machines uitgerust zijn met een individuele en rechtstreekse stofafzuiging met absoluutfilter. HOOFDSTUK V. - Risicoanalyse Art. VI.3-15.- Bij alle werkzaamheden waarbij het gevaar van blootstelling aan asbest kan bestaan, wordt het risico beoordeeld, ten einde de aard, de mate en de duur van de blootstelling van de werknemers aan asbest vast te stellen.

Deze risicoanalyse wordt uitgevoerd volgens de bepalingen van artikel VI.2-3.

Art. VI.3-16.- De betrokken werknemers en het Comité worden om advies gevraagd over de risicoanalyse, die hen onder geschreven vorm wordt voorgelegd.

In geval het toegelaten werkzaamheden, bedoeld in artikel VI.3-13, tweede lid, op vaste werkplaatsen betreft, wordt het Comité voorafgaandelijk om advies gevraagd.

De betwistingen en geschillen omtrent de analyse of haar herziening worden beslecht door de met het toezicht belaste ambtenaar. HOOFDSTUK VI. - Metingen Art. VI.3-17.- Afhankelijk van de resultaten van de risicoanalyse laat de werkgever, om de naleving van de grenswaarde te waarborgen, de concentratie aan asbestvezels in de lucht op de arbeidsplaats meten.

Deze metingen worden volgens plan en regelmatig uitgevoerd.

Art. VI.3-18.- De metingen worden uitgevoerd door laboratoria die, in toepassing van de bepalingen van boek II, titel 6, erkend zijn voor de bepaling van de asbestvezelconcentratie in de lucht overeenkomstig de in artikel VI.3-19 vermelde methode.

Het laboratorium doet hiervoor een beroep op zijn eigen werknemers.

Art. VI.3-19.- De meting van het asbestgehalte in de lucht op de arbeidsplaats wordt verricht volgens de norm NBN T96-102* "Werkplaatsatmosferen - Bepaling van de asbestvezelconcentratie - Membraanfiltermethode met optische fasecontrastmicroscopie" of elke andere methode die gelijkwaardige resultaten oplevert.

Art. VI.3-20.- De monsterneming is representatief voor de persoonlijke blootstelling van de werknemer aan asbest.

De duur van de monsterneming wordt zo gekozen dat, hetzij door meting hetzij door tijdgewogen berekening, de representatieve blootstelling voor een achturige referentieperiode (één ploeg) kan worden vastgesteld.

Art. VI.3-21.- De metingen worden uitgevoerd na advies van het Comité.

Art VI.3-22.- Het Comité wordt volledig geïnformeerd over de monsternemingen, de analyses en de resultaten.

De werknemers en het Comité krijgen inzage in de resultaten van de metingen van het asbestgehalte in de lucht en krijgen uitleg over de betekenis van deze resultaten.

Art. VI.3-23.- De werkgever treft eveneens passende maatregelen opdat, indien de resultaten de grenswaarde overschrijden, de betrokken werknemers en het Comité hiervan onmiddellijk op de hoogte worden gesteld alsook van de oorzaak van de overschrijding en de getroffen maatregelen.

Art. VI.3-24.- De bepalingen van de artikelen VI.3-25 en VI.3-26 zijn uitsluitend van toepassing in de volgende gevallen : 1° wanneer de werknemers belast worden met de toegelaten werkzaamheden bedoeld in artikel VI.3-13, tweede lid, waarbij asbest behandeld wordt; 2° wanneer de werken tot sloop of verwijdering van asbest worden uitgevoerd in de omgeving van een plaats waar er werknemers werken van de werkgever in wiens inrichting de verwijderingswerken worden uitgevoerd. Art. VI.3-25.- De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer wijst na overleg met de preventieadviseur arbeidsveiligheid, en na akkoord van het Comité, de werkposten aan waar de monsternemingen zullen plaatshebben en bepaalt er de duur van.

De duur van de afzonderlijke monsternemingen wordt eveneens bepaald door rekening te houden met de optimale filterbelasting, vermeld onder punt 4.4 van de norm NBN T96-102.

In geval er geen akkoord wordt bereikt binnen het Comité, wordt dit voorgelegd aan de met het toezicht belaste ambtenaar die ambtshalve deze werkposten en de duur van deze monsternemingen bepaalt. Deze laatste kan te allen tijde bijkomende metingen opleggen.

Art. VI.3-26.- § 1. Het asbestgehalte in de lucht wordt ten minste maandelijks gemeten en telkens wanneer zich een technische wijziging voordoet.

Deze meetfrequentie kan verminderd worden tot éénmaal om de drie maanden wanneer beide volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° de situatie op de arbeidsplaats zich niet wezenlijk wijzigt;2° de resultaten van de twee vorige metingen niet hoger liggen dan de helft van de grenswaarde voor asbestvezels. § 2. Wanneer groepen werknemers op dezelfde plaats identieke of gelijkaardige taken uitvoeren en hun gezondheid derhalve aan hetzelfde risico wordt blootgesteld, mag de monsterneming groepsgewijze worden verricht en mogen de resultaten van individuele monsternemingen derhalve worden geëxtrapoleerd naar de individuen van die groep. HOOFDSTUK VII Algemene maatregelen bij blootstelling aan asbest Afdeling 1. - Melding

Art. VI.3-27.- De werkgever die werkzaamheden uitvoert waarbij werknemers tijdens hun werk worden blootgesteld aan asbest doet voor de aanvang van deze werkzaamheden een melding aan de plaatselijke directie TWW en aan zijn preventieadviseur-arbeidsgeneesheer.

Voor werken omschreven in hoofdstuk X, wordt, onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 45 van het koninklijk besluit van 25 januari 2001 betreffende de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen, deze melding uiterlijk vijftien kalenderdagen voor de geplande aanvang van de werkzaamheden gedaan.

Deze melding bevat minstens een beknopte beschrijving van : 1° de ligging van de bouwplaats;2° de gebruikte of gehanteerde soorten en hoeveelheden asbest of de beschrijving van het asbest waaraan de werknemers kunnen worden blootgesteld;3° de verrichte werkzaamheden en toegepaste procédés;4° het aantal betrokken werknemers;5° de begindatum van de werken, alsmede de duur ervan;6° de maatregelen die zijn genomen om de blootstelling van de werknemers aan asbest te beperken. Telkens wanneer een verandering in de arbeidsomstandigheden kan leiden tot een aanzienlijke toename van de blootstelling aan asbest, wordt een nieuwe melding gedaan.

Art. VI.3-28.- De werkgever stuurt tegelijkertijd met de melding aan de met het toezicht belaste ambtenaar, een kopie van deze melding naar zijn Comité en naar de betrokken werknemers. Zij hebben initiatiefrecht en worden voorafgaandelijk aan de melding geraadpleegd.

Er wordt eveneens een kopie van deze melding gestuurd naar de werkgever van de onderneming die bedrijvig is op de plaats waar de werken zullen worden uitgevoerd.

De werkgever bedoeld in het tweede lid informeert volgende personen of organen over deze melding : 1° de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer;2° de preventieadviseur arbeidsveiligheid;3° het Comité, opgericht in zijn onderneming. Afdeling 2. - Register

Art. VI.3-29.- Onder voorbehoud van de toepassing van artikel I.4-5 houdt de werkgever op de arbeidsplaats een register bij van de werknemers die worden blootgesteld aan asbest, dat de naam van de werknemers, de aard en de duur van de werkzaamheden en de individuele blootstelling (uitgedrukt als de concentratie van asbestvezels in lucht) vermeldt.

Dit register wordt ter beschikking gehouden van de met het toezicht belaste ambtenaren en de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer.

Art VI.3-30.- Dit register wordt gedurende veertig jaar na het einde van de blootstelling bewaard in de hoofdzetel van het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht van de interne of externe dienst van de werkgever.

Het departement of de afdeling, belast met het medisch toezicht van de interne of externe dienst die zijn werkzaamheden staakt, verwittigt de algemene directie TWW ten minste drie maanden op voorhand, ten einde deze de gelegenheid te geven te beslissen welke maatregelen moeten genomen worden betreffende de bestemming van het register.

Art. VI.3-31.- Elke werknemer heeft inzage in zijn persoonlijke gegevens, vermeld in het register, bedoeld in artikel VI.3-29.

Het Comité heeft inzage in de anonieme collectieve gegevens, die in het register vermeld staan. Afdeling 3. - Gezondheidstoezicht

Art. VI.3-32.- Onverminderd de specifieke bepalingen van dit hoofdstuk zijn de bepalingen van boek I, titel 4 van toepassing.

Art. VI.3-33.- Voor hij wordt blootgesteld aan asbest, wordt elke werknemer aan een voorafgaande gezondheidsbeoordeling onderworpen. De praktische aanbevelingen voor het gezondheidstoezicht van de werknemers staan vermeld in bijlage VI.3-1.

De betrokken werknemers worden, zolang er blootstelling is, ten minste éénmaal per jaar onderworpen aan een periodieke gezondheidsbeoordeling.

Art. VI.3-34.- De werkgever zorgt ervoor dat de werknemers onderworpen worden aan het voortgezet gezondheidstoezicht wanneer de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer verklaart dat dit vereist is voor de gezondheid van de betrokkenen.

De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer verstrekt aan de betrokken werknemers alle informatie en advies omtrent dit voortgezet gezondheidstoezicht.

Art. VI.3-35.- Het gezondheidsdossier wordt gedurende ten minste veertig jaar na het einde van de blootstelling bewaard. Afdeling 4. - Informatie aan de werknemers

Art. VI.3-36.- Vóór elke werkzaamheid waarbij de werknemers tijdens hun werk worden blootgesteld aan asbest krijgen deze werknemers en het Comité de gepaste voorlichting over : 1° de mogelijke risico's voor de gezondheid van blootstelling aan asbest;2° de grenswaarde en de noodzaak van toezicht op het asbestgehalte in de lucht;3° de voorschriften betreffende hygiënische maatregelen, met inbegrip van het rookverbod;4° de te nemen voorzorgsmaatregelen voor het dragen en gebruiken van beschermingsmiddelen en -kledij;5° de bijzondere voorzorgsmaatregelen om de blootstelling aan asbest zo laag mogelijk te houden. Ingeval van werkzaamheden uitgevoerd op tijdelijke of mobiele bouwplaatsen, wordt het Comité regelmatig ingelicht. Afdeling 5. - Opleiding van de werknemers

Art. VI.3-37.- Onverminderd de toepassing van de specifieke bepalingen van de artikelen VI.3-67 tot VI.3-69, verschaft de werkgever een passende opleiding aan alle werknemers die aan asbest worden blootgesteld.

Deze opleiding wordt jaarlijks verstrekt. De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en het Comité geven een voorafgaand advies over het opleidingsprogramma en zijn uitvoering.

De inhoud van de opleiding is voor de werknemers gemakkelijk te begrijpen. Zij verschaft hun de nodige kennis en vaardigheden inzake preventie en veiligheid, met name met betrekking tot : a) de eigenschappen van asbest en de gezondheidsrisico's bij blootstelling aan asbest, met inbegrip van het synergetische effect van roken;b) de soorten producten of materialen die asbest kunnen bevatten en hun aanwending in installaties en gebouwen;c) de handelingen die kunnen leiden tot blootstelling aan asbest en het belang van preventieve controles om blootstelling tot een minimum te beperken;d) de vereisten inzake het gezondheidstoezicht;e) de veilige werkmethoden en meettechnieken;f) het dragen en gebruiken van PBM met inbegrip van de rol, de keuze, de beperkingen, het juiste gebruik en praktische kennis van het gebruik van ademhalingstoestellen;g) de noodprocedures, met inbegrip van eerste hulp op de bouwplaats;h) de ontsmettingsprocedures;i) de verwijdering van afvalstoffen. Afdeling 6. - Algemene technische preventiemaatregelen

Art. VI.3-38.- § 1. Onder voorbehoud van de toepassing van boek VI, titel 2, wordt bij alle werkzaamheden waarbij werknemers tijdens hun werk worden blootgesteld aan asbest, de blootstelling op de arbeidsplaats tot een minimum beperkt en wordt zij in ieder geval gehouden onder de grenswaarde.

De werkgever neemt hiertoe de volgende maatregelen : a) vóór aanvang van de werken stelt hij de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en de preventieadviseur arbeidsveiligheid hiervan op de hoogte;b) het aantal werknemers dat aan asbest wordt blootgesteld, wordt zo klein mogelijk gehouden;c) de arbeidsprocédés zijn zo ingericht dat er geen asbestvezels vrijkomen of dat, indien zulks onmogelijk is, er geen asbestvezels in de lucht vrijkomen;d) enkel handwerktuigen en mechanische werktuigen met lage snelheid die enkel grof stof of snijdsels doen ontstaan, mogen gebruikt worden;e) alle lokalen en uitrustingen die dienen voor de behandeling van asbest of die met asbest of asbesthoudend materiaal in contact komen, kunnen en worden doeltreffend en regelmatig gereinigd en onderhouden;f) asbest en materialen waaruit asbestvezels vrijkomen of stof dat asbest bevat, worden opgeborgen en vervoerd in daartoe geschikte gesloten verpakkingen die voldoende bestand zijn tegen stoten en scheuren en gekenmerkt overeenkomstig de bepalingen van de bijlage bij het koninklijk besluit van 23 oktober 2001. § 2. Vóór de aanvang van de werken stelt de werkgever de procedures vast om het afval te verwijderen.

Er worden maatregelen genomen om te beletten dat asbestafval zou gemengd worden met ander bouw- en sloopafval.

De afvalstoffen worden zo spoedig mogelijk verzameld, verpakt volgens de bepalingen van § 1, tweede lid, f) en van de arbeidsplaats weggevoerd.

De in deze paragraaf bedoelde afvalstoffen worden vervolgens behandeld overeenkomstig de in het betrokken Gewest geldende bepalingen. § 3. Tenzij uit de resultaten van de risicoanalyse blijkt dat het niet noodzakelijk is, neemt de werkgever bovendien de volgende maatregelen : a) de plaatsen waar de werken worden uitgevoerd, worden, volgens de bepalingen van artikel VI.2-6, afgebakend en gesignaleerd met borden die het gevaar van asbest aanduiden en de gevolgen die het voor de gezondheid kan hebben; b) enkel de werknemers die ze voor hun werk of hun functie moeten betreden, hebben toegang tot deze plaatsen;c) er worden ruimtes ingericht waar de werknemers zonder gevaar voor besmetting door asbestvezels kunnen eten en drinken;d) de passende werkkledij en beschermkledij die overeenkomstig de bepalingen van boek IX, titel 2 en 3 ter beschikking wordt gesteld van de werknemers, worden dermate opgeborgen dat de werk- en de beschermkledij de normale kledij niet kunnen besmetten. Het is de werknemers verboden de werkkledij en beschermkledij buiten het bedrijf te brengen.

Indien het bedrijf niet zelf voor de reiniging ervan zorgt, wordt werkkledij en beschermkledij gewassen in daartoe bijzonder uitgeruste, buiten het bedrijf gelegen wasserijen. In dat geval wordt de kledij in hermetisch gesloten verpakkingen vervoerd; e) indien het werk in een stoffige atmosfeer gebeurt, worden passende en adequate sanitaire voorzieningen met douches ter beschikking gesteld van de werknemers;f) de PBM worden, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen, op een daartoe aangewezen plaats bewaard, voor ieder gebruik gecontroleerd en na ieder gebruik gereinigd en tijdig hersteld en vervangen;g) wanneer de blootstelling niet met andere middelen kan worden beperkt en de naleving van de grenswaarde het dragen van individuele ademhalingstoestellen vereist, mag dit niet blijvend zijn en wordt het voor iedere werknemer tot het strikt noodzakelijke beperkt.Voor werkzaamheden waarbij het dragen van individuele ademhalingstoestellen vereist is, worden rustpauzes voorzien, afhankelijk van de fysieke en klimatologische belasting.

De bepaling van de rustperiodes gebeurt na voorafgaand advies van de leden van het Comité en van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en in samenspraak met de betrokken werknemers.

Art. VI.3-39.- De werkgever zorgt ervoor dat geen enkele werknemer wordt blootgesteld aan een asbestconcentratie in de lucht die groter is dan de grenswaarde.

Bij overschrijding van de grenswaarde wordt het werk onderbroken. De oorzaken van de overschrijding worden opgespoord en er worden zo snel mogelijk passende maatregelen genomen om deze situatie te verhelpen.

De werkgever vraagt het advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en het Comité over deze maatregelen.

In spoedeisende gevallen informeert de werkgever het Comité over de getroffen maatregelen.

Het is verboden het werk te hervatten zolang er geen passende maatregelen ter bescherming van de betrokken werknemers genomen zijn.

Om de doeltreffendheid van die maatregelen na te gaan, laat de werkgever het asbestgehalte in de lucht onmiddellijk opnieuw meten. HOOFDSTUK VIII Preventiemaatregelen bij zeer beperkte blootstelling aan asbest Art. VI.3-40.- Indien de blootstelling van de werknemers sporadisch is, met een geringe intensiteit en uit de resultaten van de risicoanalyse bedoeld in artikel VI.3-15 blijkt dat de grenswaarde niet zal worden overschreden, zijn de bepalingen van de artikelen VI.3-23, VI.3-27 tot VI.3-35, VI.3-38, § 3 en hoofdstuk X van deze titel niet van toepassing, wanneer het werk bestaat in : a) korte niet-continue onderhoudsactiviteiten, waarbij men uitsluitend in contact komt met hechtgebonden asbest en die geen risico vormen op het vrijkomen van asbestvezels;b) verwijdering van niet-beschadigde materialen, zonder deze stuk te maken, waarin de asbestvezels stevig in een matrix zijn gebonden;c) inkapselen en omhullen van asbesthoudende materialen die in goede staat zijn;d) bewaking en onderzoek van de lucht en het nemen van monsters om vast te stellen of een bepaald materiaal asbest bevat. HOOFDSTUK IX. - Specifieke technische preventiemaatregelen bij herstel- of onderhoudswerkzaamheden waarbij verwacht wordt dat ondanks preventieve technische maatregelen de grenswaarde kan overschreden worden Art. VI.3-41.- Voor bepaalde werkzaamheden zoals herstel en onderhoud waarvan wordt verwacht dat ondanks preventieve technische maatregelen ter beperking van de asbestvezelconcentratie in de lucht, de grenswaarde kan overschreden worden, stelt de werkgever de beschermingsmaatregelen vast, bedoeld in dit hoofdstuk, en past ze toe.

Deze maatregelen worden vóór de aanvang van de werken voorgelegd voor advies aan het Comité.

Art. VI.3-42.- Vóór het uitvoeren van de eigenlijke werkzaamheden en voor zover dit technisch mogelijk is, bij werken aan installaties, machines, ketels, enz., onderzoekt de werkgever of en in hoeverre het asbest of het asbesthoudend materiaal eerst moet worden verwijderd, hersteld of ingekapseld.

Indien het asbest moet verwijderd worden, past hij de bepalingen van hoofdstuk X van deze titel toe.

Art. VI.3-43.- Vóór de aanvang van de werkzaamheden stelt de werkgever een werkplan op.

Dit werkplan vermeldt de maatregelen die worden genomen en de informatie die wordt verstrekt om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te waarborgen, inzonderheid : a) het asbest of het asbesthoudend materiaal verwijderen voordat herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd, behalve wanneer deze verwijderingswerken voor de werknemers een groter risico zouden inhouden dan het asbest of de asbesthoudende materialen niet te verwijderen;b) de opgave van de aard, de opeenvolging en de waarschijnlijke duur van de werkzaamheden; c) de opgave door middel van een schema van de plaats waar de werkzaamheden worden verricht en van de collectieve preventiemaatregelen bedoeld in artikel VI.3-44; d) de opgave van de methodes die worden gebruikt wanneer met asbest of asbesthoudend materiaal wordt gewerkt; e) het verstrekken van de PBM bedoeld in artikel VI.3-47; f) de opgave van de kenmerken van de apparatuur die gebruikt wordt voor : 1° de bescherming en ontsmetting van de met de werkzaamheden belaste werknemers;2° de bescherming van de andere personen die zich op of nabij de arbeidsplaats bevinden;g) de opgave van de procedure die zal worden gevolgd wanneer de herstelwerkzaamheden of onderhoudswerkzaamheden beëindigd zijn, om vast te stellen dat er geen risico's van blootstelling aan asbest op de arbeidsplaats meer zijn. De met het toezicht belaste ambtenaren ontvangen op hun verzoek en vóór aanvang van de werkzaamheden een kopie van het werkplan.

Dit werkplan bevindt zich op de plaats waar de werkzaamheden worden uitgevoerd en kan door de werknemers, het Comité en de met het toezicht belaste ambtenaren worden ingezien.

Art. VI.3-44.- De werkgever neemt collectieve preventiemaatregelen zoals de isolering, ventilatie, afzuiging, bevochtiging, onderhoud van de lokalen, keuze van de technieken, apparatuur en gereedschap, en het ter beschikking stellen van sanitaire installaties.

Art. VI.3-45.- Hij treft maatregelen om te voorkomen dat vezels afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen zich buiten de arbeidsplaatsen waar de activiteiten plaatsvinden verspreiden.

De arbeidsplaatsen worden net gehouden, vrij van enig afval van asbesthoudend materiaal.

Art. VI.3-46.- Overeenkomstig de bepalingen inzake de veiligheids- en gezondheidssignalering van titel 6 van boek III, worden er borden geplaatst die ervoor waarschuwen dat een overschrijding van de grenswaarde mogelijk is, en dat de werkzone enkel toegankelijk is voor daartoe opgeleide werknemers.

Art. VI.3-47.- De werkgever stelt passende ademhalingstoestellen en andere PBM, waarvan het dragen verplicht is, ter beschikking van de werknemers.

Art. VI.3-48.- Hij stelt het programma op van de vezelmetingen, en een verslag over het gevolg dat eraan wordt gegeven.

Art. VI.3-49.- In toepassing van de bepalingen van de artikelen VI.3-22, VI.3-23, VI.3-36 en VI.3-37 verstrekt hij aan de werknemers inlichtingen over de aard en het verloop van de werken en de specifieke bescherming in elk stadium ervan. Deze inlichtingen zijn in een schriftelijk document voor de werknemers beschikbaar. HOOFDSTUK X. - Specifieke technische preventiemaatregelen bij sloop- en verwijderingswerken van asbest of asbesthoudend materiaal Afdeling 1. - Organisatie van de werkzaamheden

Art. VI.3-50.- De sloop- en verwijderingswerken van asbest of asbesthoudend materiaal worden slechts uitgevoerd door ondernemingen die erkend zijn overeenkomstig titel 4 van dit boek.

In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, kunnen de eenvoudige handelingen, bedoeld in artikel VI.3-54, worden uitgevoerd door elke werkgever, op voorwaarde dat de betrokken werknemers een opleiding hebben genoten die beantwoordt aan de voorwaarden gesteld in de artikelen VI.3-67 tot VI.3-69.

Art. VI.3-51.- Voor alle sloop- of verwijderingswerken van asbest of asbesthoudende materialen stelt de werkgever een werkplan op.

Naast de gegevens bedoeld in artikel VI.3-43, tweede lid b) tot f) bepaalt dit werkplan : a) dat het asbest en het asbesthoudend materiaal worden verwijderd voordat sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd, behalve wanneer deze verwijdering voor de werknemers een groter risico zou inhouden dan het asbest of de asbesthoudende materialen niet te verwijderen;b) de procedure die zal worden gevolgd wanneer de sloop- en verwijderingswerkzaamheden van asbest of asbesthoudend materiaal beëindigd zijn, om vast te stellen dat er geen risico's van blootstelling aan asbest op de arbeidsplaats meer zijn bij de hervatting van het werk. Afdeling 2. -Toe te passen technieken

Art. VI.3-52.- De toepassing van de technieken bedoeld in dit hoofdstuk doet geen afbreuk aan de toepassing van de andere bepalingen van deze titel, tenzij er in hoofdstuk X van deze titel specifieke bepalingen zijn vastgesteld.

Art. VI.3-53.- Al naargelang de toestand waarin het asbest of het asbesthoudend materiaal zich bevindt, past de werkgever één van de volgende technieken toe : 1° eenvoudige handelingen;2° de couveusezak-methode;3° de hermetisch afgesloten zone. De werkgever die de sloop- of asbestverwijderingswerken zal uitvoeren, vraagt aan zijn preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en aan zijn preventieadviseur arbeidsveiligheid een advies over de keuze van de te gebruiken technieken.

Hij informeert zijn Comité en de werkgever bij wie de werkzaamheden worden verricht over de gekozen techniek.

Deze laatste werkgever informeert op zijn beurt zijn preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en zijn preventieadviseur arbeidsveiligheid, en zijn Comité. Afdeling 3. - Eenvoudige handelingen

Art. VI.3-54.- Eenvoudige handelingen zijn methodes van verwijdering van asbest of asbesthoudend materiaal, waarbij het risico op vrijkomen van asbest in alle gevallen zo beperkt is dat de concentratie van 0,01 vezels per cm® niet wordt overschreden.

De techniek van eenvoudige handelingen wordt uitsluitend toegepast voor de gevallen bepaald in bijlage VI.3-2, A. Hierbij worden steeds de preventiemaatregelen, zoals bedoeld in bijlage VI.3-2, B, in acht genomen. Afdeling 4. - De Couveusezak-methode

Art. VI.3-55.- § 1. Het verwijderen van de isolatie rond leidingen die losgebonden asbest bevat, mag uitgevoerd worden door middel van de couveusezak-methode indien het werken in open lucht betreft en voor zover de volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° de totale diameter van de leiding, inclusief de isolatie, is ten hoogste 60 cm;2° het gaat om een enkelvoudige leiding die gemakkelijk bereikbaar is;3° de temperatuur van de leiding bedraagt zowel intern als extern maximum 30 ° C;4° de isolatie is nauwelijks of niet noemenswaardig beschadigd of er zijn weinig vezels zichtbaar en kleine beschadigingen moeten van die aard zijn dat ze door kleefband kunnen worden gedicht;5° de isolatie is niet omgeven door een harde mantel;6° de isolatie bevat geen structuren die onverenigbaar zijn met het vlotte gebruik van de couveusezak;7° de couveusezak moet zonder problemen rond de leiding kunnen aangebracht worden;8° de concentratie aan asbestvezels in de omgevingslucht is niet hoger dan 0,01 vezel per cm3. § 2. In afwijking van het bepaalde in § 1, mag de couveusezak-methode voor het verwijderen van de isolatie rond leidingen die losgebonden asbest bevat, eveneens worden toegepast in gesloten ruimten indien aan volgende bijkomende voorwaarden is voldaan : 1° uit de in de artikelen VI.3-15 en VI.3-16 bedoelde risicoanalyse blijkt dat de toepassing van deze methode betere garanties biedt voor het welzijn van de werknemers dan de toepassing van enige andere methode; 2° de afwijking wordt vermeld en omstandig gemotiveerd in de melding, bedoeld in artikel VI.3-27.

Art. VI.3-56.- De voorwaarden en nadere regels voor de toepassing van de couveusezak-methode zijn vervat in bijlage VI.3-3.

Art. VI.3-57.- De werkgever stelt werkkledij en beschermkledij ter beschikking van zijn werknemers en zorgt ervoor dat deze gedragen worden.

De beschermkledij bestaat inzonderheid uit wegwerp of katoenen onderkledij, kousen, een overall, een wegwerpoverall en veiligheidsschoenen of veiligheidslaarzen. Ze biedt een maximale bescherming tegen de blootstelling aan asbest, conform de desbetreffende bepalingen van boek IX, titel 2.

Art. VI.3-58.- De werkgever stelt een passend ademhalingstoestel van het type volgelaatsmasker, al dan niet met gedwongen luchtcirculatie en P3-filter, of volgelaatsmasker met een persluchtsysteem ter beschikking van de werknemers en zorgt ervoor dat het gedragen wordt.

Art. VI.3-59.- Tijdens het werken met couveusezakken voert een erkend laboratorium per achturige werkdag minstens één representatieve persoonlijke meting en minstens één omgevingsmeting uit.

De werkgever bepaalt vooraf welke maatregelen zullen genomen worden wanneer het resultaat van de meting van de concentratie aan asbestvezels in de omgevingslucht hoger is dan 0,01 vezel per cm3.

Indien een overschrijding van deze concentratie wordt vastgesteld, wordt de met het toezicht belaste ambtenaar hiervan op de hoogte gesteld evenals van de meetresultaten en de maatregelen die door de werkgever werden genomen.

Art. VI.3-60.- De werkgever stelt, vóór de uitvoering van de werken, de maatregelen vast die zullen genomen worden in noodsituaties.

Het is verboden de werken aan te vatten of verder te zetten wanneer vastgesteld wordt dat niet voldaan is aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel VI.3-55, § 1. Afdeling 5. - De hermetisch afgesloten zone

Art. VI.3-61.- Alle sloop- en verwijderingswerkzaamheden van asbest of asbesthoudende materialen die niet voorzien zijn in de afdelingen 3 en 4 van dit hoofdstuk, worden uitgevoerd volgens de methode van de hermetisch afgesloten zone.

Hiertoe neemt de werkgever preventiemaatregelen met betrekking tot de werkzone, waarvan de inhoud is bepaald in bijlage VI.3-4, 1.A. Art. VI.3-62.- Tijdens de werken worden dagelijks metingen van de concentratie aan asbestvezels in de omgevingslucht uitgevoerd, volgens de bepalingen van de bijlage VI.3-4, 1.B. Art. VI.3-63.- De werkgever stelt de werkkledij en beschermkledij, evenals ademhalingstoestellen, ter beschikking van de werknemers en zorgt ervoor dat deze gedragen worden.

De beschermkledij bestaat inzonderheid uit wegwerp of katoenen onderkledij, kousen, een overall, een wegwerpoverall, handschoenen en veiligheidsschoenen of veiligheidslaarzen. Ze biedt een maximale bescherming tegen de blootstelling aan asbest, conform de desbetreffende bepalingen van boek IX, titel 2.

De nadere regels voor het gebruik van de ademhalingstoestellen zijn bepaald in de bijlage VI.3-4, 1.C. De beschermingsmiddelen worden - in zoverre zij niet binnen de sluis op passende wijze en zonder risico op contaminatie met asbestvezels worden gereinigd - na gebruik in hermetisch gesloten verpakking vervoerd, en behandeld en gereinigd in daartoe geschikte installaties.

De werkgever stelt bezoekers geschikte beschermingsmiddelen ter beschikking, die dezelfde graad van bescherming bieden.

Art. VI.3-64.- De na te leven werkwijze bij verwijdering is opgenomen in bijlage VI.3-4, 1.D. De beschrijving van de maatregelen bedoeld in bijlage VI.3-4,1.A, tot 1.D, wordt toegevoegd aan het werkplan bedoeld in artikel VI.3-51.

Art. VI.3-65.- Tijdens de werkzaamheden houdt de werkgever die de werken uitvoert op de arbeidsplaats een werfregister bij. De inhoud is bepaald in bijlage VI.3-4, 2.

Dit werfregister wordt ter beschikking gehouden van het Comité voor inzage.

Art. VI.3-66.- De werkgever organiseert de arbeidstijd volgens de bepalingen van bijlage VI.3-4, 3, na voorafgaand advies van het Comité. Afdeling 6. - Specifieke opleiding voor werknemers belast met het

slopen en verwijderen van asbest of asbesthoudende materialen Art. VI.3-67.- Enkel de werknemers die voorafgaand de in deze afdeling bedoelde basisopleiding met jaarlijkse bijscholing hebben gevolgd, mogen de sloop- en verwijderingswerkzaamheden van asbest of asbesthoudende materialen uitvoeren.

Deze opleiding wordt op een adequate en voor de betrokken werknemers passende manier georganiseerd, opdat zij de nodige vaardigheden verwerven om deze werkzaamheden zonder risico voor de gezondheid en veiligheid uit te voeren.

Er wordt eveneens een jaarlijkse bijscholing georganiseerd.

De werkgever doet voor het verstrekken van deze opleiding en deze bijscholing een beroep op een instelling extern aan de onderneming.

De opleiding gaat vooraf aan het uitvoeren van de taken waarvoor zij is bedoeld.

Art. VI.3-68.- Voor werknemers belast met het slopen of verwijderen van asbest of asbesthoudende materialen, bedraagt de basisopleiding ten minste 32 uur en de jaarlijkse bijscholing ten minste 8 uur.

Deze basisopleiding en jaarlijkse bijscholing zijn voor de helft van de duurtijd gewijd aan praktijkoefeningen waarbij de werkomstandigheden van een bouwplaats voor de sloop of verwijdering van asbest of asbesthoudende materialen worden gesimuleerd, zonder dat hiervoor asbest of asbesthoudende materialen worden gebruikt.

Art. VI.3-69.- De opleiding zorgt ervoor dat de werknemers ten minste de nodige kennis verwerven over de onderwerpen bedoeld in artikel VI.3-37, derde lid en over de volgende onderwerpen : 1° de reglementering inzake sloop en verwijdering van asbest of asbesthoudende materialen;2° de technieken voor sloop en verwijdering van asbest of asbesthoudende materialen en de daaraan verbonden risico's voor de veiligheid en gezondheid;3° de specifieke regels voor het gebruik van PBM, de noodprocedures en de ontsmettingsprocedures die voortvloeien uit het feit dat het gaat om sloop- en verwijderingswerkzaamheden;4° de specifieke regels en technieken voor de behandeling en de verwijdering van asbestafval. Werfleiders krijgen dezelfde basisopleiding. Zij volgen een jaarlijkse bijscholing van 8 uur die gericht is op de specifieke taken van werfleiders.

Voor werknemers die uitsluitend eenvoudige handelingen, bedoeld in artikel VI.3-54, verrichten mag de opleiding zich beperken tot 8 uur en dient ze de reglementering inzake de sloop en verwijdering van asbest of asbesthoudende materialen niet te bevatten.

TITEL 4. - ERKENNING VAN ASBESTVERWIJDERAARS HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen en definities Art. VI.4-1.- Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder : 1° de aanvrager : elke onderneming of werkgever, die een erkenning of een hernieuwing van erkenning aanvraagt om de in artikel 6bis, eerste en tweede lid van de wet bedoelde werkzaamheden te mogen uitvoeren;2° sloop- of verwijderingswerkzaamheden : sloop- of verwijderingswerkzaamheden waarbij belangrijke hoeveelheden asbest kunnen vrijkomen;3° soorten technieken voor sloop- of asbestverwijderingswerken : de technieken voor sloop - of asbestverwijderingswerken bedoeld in titel 3 van dit boek. Art. VI.4-2.- De ondernemingen en de werkgevers, bedoeld in artikel 6bis, eerste en tweede lid van de wet, kunnen worden erkend overeenkomstig de hierna bepaalde voorwaarden en nadere regels.

Art. VI.4-3.- Enkel de ondernemingen erkend volgens de bepalingen van deze titel mogen de benaming "Onderneming voor asbestverwijdering erkend door de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg" dragen en sloop- of verwijderingswerkzaamheden waarbij belangrijke hoeveelheden asbest kunnen vrijkomen, verrichten.

De werkgevers, erkend volgens de bepalingen van deze titel voor het uitvoeren, in hun bedrijf en de aanhorigheden ervan, van sloop- of verwijderingswerkzaamheden waarbij belangrijke hoeveelheden asbest kunnen vrijkomen, mogen geen sloop- of verwijderingswerkzaamheden bij derden verrichten. HOOFDSTUK II. - Erkenningsvoorwaarden Art. VI.4-4.- De aanvrager moet : 1° indien het een onderneming betreft, opgericht zijn in overeenstemming met de Belgische wetgeving of met die van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en haar hoofdzetel binnen één van de lidstaten hebben; 2° het bewijs leveren dat hij een kwaliteitsborgingsysteem toepast dat voldoet aan de volgende voorwaarden : a) beantwoorden aan de bepalingen vermeld in bijlage VI.4-1; b) en gecertificeerd zijn door : - een instelling, geaccrediteerd volgens de norm NBN EN ISO/IEC 17021 overeenkomstig boek VIII, titel 2 van het Wetboek van economisch recht van 28 februari 2013, - of een instelling, geaccrediteerd door een instelling die medeondertekenaar is van de akkoorden van wederzijdse erkenning van de "European Cooperation for Accredition" voor de sector "kwaliteitsmanagementsystemen". Het in het eerste lid bedoelde bewijs wordt geleverd door een certificaat, afgeleverd door een in het eerste lid, b), bedoelde geaccrediteerde certificatie-instelling; 3° aantonen over de technische en organisatorische onderlegdheid te beschikken om, wat betreft de gekozen soorten technieken voor sloop- of asbestverwijderingswerken, het referentieel te kunnen naleven bedoeld in bijlage VI.4-2; 4° a) indien het een onderneming betreft die voor de uitvoering van de sloop- of verwijderingswerkzaamheden beroep doet op werknemers : 1.voor die werkzaamheden uitsluitend werknemers inzetten die de basisopleiding met jaarlijkse bijscholing genoten hebben, bedoeld in de artikelen VI.3-67 tot VI.3-69; 2. indien de aanvraag betrekking heeft op de techniek van de hermetisch afgesloten zone bedoeld in artikel VI.3-61, minstens drie werknemers in dienst hebben, die de basisopleiding met jaarlijkse bijscholing hebben genoten, bedoeld in de artikelen VI.3-67 tot VI.3-69. De opleiding van minstens één werknemer moet beantwoorden aan de opleiding voor werfleider, bedoeld in artikel VI.3-69, tweede lid. b) indien de aanvraag uitgaat van een onderneming zonder werknemers : 1.voor de uitvoering van de sloop- of verwijderingswerkzaamheden enkel personen kunnen inzetten die de basisopleiding met jaarlijkse bijscholing genoten hebben, bedoeld in de artikelen VI.3-67 tot VI.3-69; 2. indien de aanvraag betrekking heeft op de techniek van de hermetisch afgesloten zone bedoeld in artikel VI.3-61, minstens drie personen kunnen inzetten die de basisopleiding met jaarlijkse bijscholing hebben genoten, bedoeld in de artikelen VI.3-67 tot VI.3-69. De opleiding van minstens één van de betrokken personen moet beantwoorden aan de opleiding voor werfleider, bedoeld in artikel VI.3-69, tweede lid; c) indien de aanvraag uitgaat van een werkgever die voor de uitvoering van de sloop- of verwijderingswerkzaamheden in zijn onderneming beroep doet op zijn werknemers : 1.voor die werkzaamheden uitsluitend werknemers inzetten die de basisopleiding met jaarlijkse bijscholing genoten hebben, bedoeld in de artikelen VI.3-67 tot VI.3-69; 2. indien de aanvraag betrekking heeft op de techniek van de hermetisch afgesloten zone bedoeld in artikel VI.3-61, minstens drie werknemers in dienst hebben die de basisopleiding met jaarlijkse bijscholing hebben genoten, bedoeld in de artikelen VI.3-67 tot VI.3-69. De opleiding van minstens één werknemer moet beantwoorden aan de opleiding voor werfleider, bedoeld in artikel VI.3-69, tweede lid; 5° kennis hebben van de wetgeving inzake welzijn op het werk, inzonderheid boek VI, titel 2 en 3 van deze codex en het koninklijk besluit van 25 januari 2001 betreffende de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen;6° over een vaste plaats beschikken waar de technische installaties, arbeidsmiddelen en PBM worden opgeslagen. HOOFDSTUK III. - Erkenningsprocedure Art. VI.4-5.- § 1. De aanvraag om erkenning of hernieuwing van erkenning wordt bij aangetekende brief gericht aan de leidend ambtenaar HUA. § 2. De aanvraag vermeldt de soorten technieken voor sloop- of asbestverwijderingswerken waarop de erkenningsaanvraag betrekking heeft. § 3. Bij de aanvraag zijn de volgende stukken gevoegd : 1° indien de aanvrager een onderneming is, een afschrift van de statuten van de onderneming of het ondernemingsnummer bij de Kruispuntbank van Ondernemingen; 2° een afschrift van het certificaat bedoeld in artikel VI.4-4, 2°, tweede lid; 3° een afschrift van de nota houdende de inlichtingen en instructies bedoeld in artikel VI.3-36; 4° een afschrift van de getuigschriften waaruit blijkt dat elke persoon, bedoeld in artikel VI.4-4, 4°, de in hetzelfde artikel bedoelde basisopleiding met jaarlijkse bijscholing heeft gevolgd en, in voorkomend geval, een afschrift van het getuigschrift waaruit blijkt dat de in hetzelfde artikel bedoelde opleiding voor werfleider werd gevolgd; 5° het adres van de vaste plaats bedoeld in artikel VI.4-4, 6°.

De in het eerste lid bedoelde stukken worden opgesteld in één van de drie landstalen.

Art. VI.4-6.- De algemene directie HUA gaat na of het dossier alle in artikel VI.4-5, § 3, bedoelde stukken bevat.

Indien de aanvraag onvolledig is, laat de algemene directie HUA de aanvrager binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van het dossier weten welke stukken ontbreken.

De algemene directie HUA kan, indien zij dit nodig acht, alle terzake doende bijkomende documenten, bewijsstukken en inlichtingen eisen.

Art. VI.4-7.- Na de vaststelling van de volledigheid van het dossier, maakt de algemene directie HUA het volledig dossier van aanvraag tot erkenning over aan de algemene directie TWW teneinde na te gaan of de technische en organisatorische bekwaamheden van de aanvrager, met betrekking tot het toepassingsgebied in de aanvraag, overeenstemmen met het referentieel opgenomen in bijlage VI.4-2.

Dit onderzoek is gesteund op de bij het aanvraagdossier gevoegde stukken alsook op elk nodig geacht onderzoek ter plaatse.

Van dit onderzoek wordt een verslag opgesteld dat binnen de zestig dagen na ontvangst van het dossier aan de algemene directie HUA wordt overgemaakt.

De in het derde lid bedoelde termijn kan, in het belang van het onderzoek, verlengd worden met dertig dagen.

Ingeval van een gunstig verslag van onderzoek wordt de aanvrager geacht te beschikken over voldoende technische en organisatorische bekwaamheden op het gebied waarop de aanvraag betrekking heeft.

Art. VI.4-8.- De aanvrager is ertoe gehouden vrije toegang te verlenen tot zijn lokalen aan de ambtenaren die belast zijn met het onderzoek en hen alle documenten en gegevens ter beschikking te stellen die nodig zijn voor het uitvoeren van hun opdracht.

Art. VI.4-9.- De algemene directie HUA brengt binnen een termijn van dertig dagen vanaf de ontvangst van het verslag van onderzoek, advies uit over de aanvraag bij de Minister.

Art. VI.4-10.- Wanneer de algemene directie HUA een advies verstrekt waarin wordt voorgesteld op de aanvraag tot erkenning niet in te gaan, stelt zij de Minister en de aanvrager hiervan in kennis; de kennisgeving aan de aanvrager verloopt volgens de regels bepaald in artikel VI.4-11, derde en vierde lid.

De aanvrager kan binnen een termijn van dertig dagen vanaf de kennisgeving van dit advies zijn bezwaren meedelen aan de Minister.

Art. VI.4-11.- De Minister neemt een beslissing over de aanvraag binnen een termijn van negentig dagen vanaf het advies van de algemene directie HUA bedoeld in artikel VI.4-9, of, in voorkomend geval, binnen een termijn van negentig dagen vanaf het verstrijken van de dertig dagen bedoeld in artikel VI.4-10, tweede lid.

Indien de Minister binnen de in het eerste lid voorgeschreven termijn geen beslissing neemt, geldt het advies bedoeld in artikel VI.4-9 als beslissing.

De beslissing wordt door de algemene directie HUA ter kennis gebracht van de aanvrager bij ter post aangetekend schrijven met ontvangstmelding.

De kennisgeving wordt geacht te hebben plaatsgevonden de derde werkdag die volgt op de dag van de afgifte ter post van het aangetekend schrijven.

Art. VI.4-12.- Het besluit tot erkenning is steeds beperkt tot de soort techniek voor sloop- of asbestverwijderingswerken waarvoor de aanvraag werd ingediend.

Art VI.4-13.- § 1. De eerste erkenning die wordt verleend op basis van een aanvraag tot erkenning met toepassing van de bepalingen van deze titel, geldt voor twee jaar.

Gedurende deze periode is de erkende onderneming verplicht : 1° ten minste één melding te doen, bedoeld in de artikelen VI.3-27 en VI.3-28 betreffende de uitoefening van de activiteit in het domein waarop de erkenning betrekking heeft; 2° ten minste twee onderzoeken te ondergaan uitgevoerd door de algemene directie TWW;deze onderzoeken betreffen de uitoefening van de activiteit in het domein waarop de erkenning betrekking heeft; 3° twee onderzoeken te ondergaan uitgevoerd door de geaccrediteerde certificatie-instelling. § 2. Elke aanvraag tot hernieuwing van de erkenning wordt ten laatste drie maanden voor het verstrijken van de lopende erkenningsduur ingediend, zo niet vervalt de erkenning op de datum van verstrijking.

Bij de aanvraag tot hernieuwing van de erkenning moeten de stukken bedoeld in artikel VI.4-5, § 3 niet meer gevoegd worden voor zover er zich betreffende deze stukken geen wijzigingen hebben voorgedaan.

De hernieuwing van de erkenning wordt verleend voor een duur van maximum vijf jaar, voor zover deze periode volledig gedekt is door een certificaat of certificaten bedoeld in artikel VI.4-4, 2°, tweede lid. § 3. De erkenningen, waarvoor een aanvraag tot hernieuwing werd ingediend overeenkomstig de bepalingen van § 2, vervallen van rechtswege na afloop van de erkenningsprocedure bedoeld in dit hoofdstuk. HOOFDSTUK IV. - Wijziging van de erkenningsvoorwaarden Art. VI.4-14.- De erkende onderneming of werkgever deelt aan de algemene directie HUA, op eigen initiatief en onverwijld, elke beduidende wijziging mee van de gegevens bedoeld in artikel VI.4-4, die zich voordoet tijdens de duur van de erkenning. HOOFDSTUK V. - Toezicht en sancties Art. VI.4-15.- Indien de met het toezicht belaste ambtenaar vaststelt dat de erkende onderneming of werkgever niet meer voldoet aan één van de bepalingen van artikel VI.4-4 betreffende de erkenningsvoorwaarden of indien hij vaststelt dat deze niet voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit titel 3 van dit boek, kan hij een termijn vaststellen binnen welke de betrokken onderneming of werkgever zich in regel moet stellen.

De leidend ambtenaar HUA brengt de certificatie-instelling van de betrokken onderneming of werkgever op de hoogte van al de punten die relevant zijn voor de certificatie.

Art. VI.4-16.- De Minister trekt ambtshalve de erkenning in indien : 1° de certificatie-instelling bedoeld in artikel VI.4-4, 2°, b) de certificatie van de erkende onderneming of werkgever heeft ingetrokken of niet heeft hernieuwd; 2° gedurende een periode van twee jaar te rekenen vanaf het toekennen van de erkenning, de erkende onderneming geen enkele activiteit heeft uitgeoefend in het domein waarop zijn erkenning betrekking heeft. Art. VI.4-17.- Na advies van de algemene directie HUA kan de Minister de erkenning schorsen of intrekken : 1° ingeval de voorwaarden van de erkenning niet worden nageleefd;2° wanneer de onderneming werkzaamheden uitvoert waarvoor de erkenning niet is toegekend; 3° wanneer de inhoud van de in artikel VI.4-5 bedoelde documenten, bewijsstukken en inlichtingen op beduidende wijze zijn gewijzigd zonder dat de algemene directie HUA ervan werd verwittigd; 4° wanneer de algemene directie HUA oordeelt dat dit nodig is op grond van de melding van een beduidende wijziging van de gegevens, bedoeld in artikel VI.4-4; 5° ingeval de bepalingen van de artikelen VI.3-1 tot VI.3-69 niet worden nageleefd; 6° ingeval de bepaling van artikel X.2-16, 1° niet wordt nageleefd.

Art. VI.4-18.- § 1. De beslissing van de Minister tot schorsing of intrekking van de erkenning wordt meegedeeld overeenkomstig de bepalingen van artikel VI.4-11, derde en vierde lid.

De beslissing van de Minister wordt meegedeeld aan de certificatie-instelling. § 2. Indien de beslissing de schorsing of de intrekking van de erkenning tot gevolg heeft, treedt zij in werking drie maanden na de datum van ontvangst van de beslissing."

Art. 2.Worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 2 december 1993 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan kankerverwekkende en mutagene agentia op het werk, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 juni 1996, 17 juni 1997, 4 mei 1999, 20 februari 2002, 28 augustus 2002, 28 mei 2003, 9 november 2003, 16 maart 2006 en 20 juli 2015;2° het koninklijk besluit van 11 maart 2002 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers tegen de risico's van chemische agentia op het werk, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 28 augustus 2002, 11 oktober 2002, 28 mei 2003, 16 maart 2006, 29 januari 2007, 17 mei 2007, 19 mei 2009, 20 mei 2011, 9 maart 2014 en 20 juli 2015;3° het koninklijk besluit van 16 maart 2006 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan asbest, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 juni 2007;4° het koninklijk besluit van 28 maart 2007 betreffende de erkenning van ondernemingen en werkgevers die sloop- of verwijderingswerkzaamheden uitvoeren waarbij belangrijke hoeveelheden asbest kunnen vrijkomen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 april 2009.

Art. 3.De verwijzingen naar de bepalingen van de koninklijke besluiten die opgeheven worden door artikel 2 en die inzonderheid voorkomen in alle documenten die in toepassing van of naar aanleiding van die besluiten werden opgesteld blijven geldig tot ze in overeenstemming zijn gebracht met de bepalingen van dit besluit en dit gedurende een termijn van twee jaar die begint te lopen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 4.De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 28 april 2017.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS _______ Nota's * Deze norm kan worden geraadpleegd bij het Bureau voor Normalisatie (NBN), www.nbn.be, Jozef II-straat 40, bus 6, te 1000 Brussel. ** registratienummer van de Chemical Abstract Service (CAS)

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^