Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 28 april 2017
gepubliceerd op 02 juni 2017

Koninklijk besluit tot vaststelling van boek V - Omgevingsfactoren en fysische agentia van de codex over het welzijn op het werk

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2017011263
pub.
02/06/2017
prom.
28/04/2017
ELI
eli/besluit/2017/04/28/2017011263/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

28 APRIL 2017. - Koninklijk besluit tot vaststelling van boek V - Omgevingsfactoren en fysische agentia van de codex over het welzijn op het werk


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, artikel 4, § 1, genummerd bij de wet van 7 april 1999 en gewijzigd bij de wet van 28 februari 2014, artikel 12, gewijzigd bij de wet van 3 juni 2007 en artikel 24;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 april 1997 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's voortkomende uit ioniserende straling;

Gelet op het koninklijk besluit van 23 december 2003 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's bij werkzaamheden in een hyperbare omgeving;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 juli 2005 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers tegen de risico's van mechanische trillingen op het werk;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 januari 2006 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers tegen de risico's van lawaai op het werk;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 april 2010 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers tegen de risico's van kunstmatige optische straling op het werk;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 juni 2012 betreffende de thermische omgevingsfactoren;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 mei 2016 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers tegen de risico's van elektromagnetische velden op het werk;

Gelet op het advies nr. 189 van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het Werk, gegeven op 11 december 2015;

Gelet op het advies nr. 60.039/1 van de Raad van State, gegeven op 19 oktober 2016 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Boek V. - Omgevingsfactoren en fysische agentia van de codex over het welzijn op het werk wordt vastgesteld als volgt : "BOEK V. - OMGEVINGSFACTOREN EN FYSISCHE AGENTIA TITEL 1. - THERMISCHE OMGEVINGSFACTOREN HOOFDSTUK I. - Risicoanalyse en preventiemaatregelen Art.V.1-1. - § 1. Overeenkomstig artikel I.2-6 voert de werkgever een risicoanalyse uit van de thermische omgevingsfactoren van technologische of klimatologische aard die aanwezig zijn op de arbeidsplaats, waarbij hij rekening houdt met de volgende factoren: 1° de luchttemperatuur, uitgedrukt in graden Celsius;2° de relatieve luchtvochtigheid, uitgedrukt in percentage;3° de luchtstroomsnelheid, uitgedrukt in meter per seconde;4° de thermische straling veroorzaakt door de zon of door technologische omstandigheden;5° de fysieke werkbelasting, geëvalueerd door de per seconde te produceren energie, nodig om een werk uit te voeren, en berekend in watt.Voor een continu werk van 8 uren, kan de fysieke belasting gekwalificeerd worden als zeer licht (minder dan 117 watt), licht (117 tot 234 watt), halfzwaar (235 tot 360 watt), zwaar (361 tot 468 watt) en zeer zwaar (meer dan 468 watt); 6° de gebruikte werkmethodes en arbeidsmiddelen;7° de eigenschappen van de werkkledij en van de PBM;8° de combinatie van al deze factoren. De risicoanalyse houdt rekening met de evolutie van deze factoren tijdens de werkduur, met frequent wisselende arbeidsomstandigheden en met seizoenschommelingen. § 2. In het kader van de risicoanalyse, evalueert de werkgever de thermische omgevingsfactoren en, indien nodig, meet hij ze.

De in toepassing van deze paragraaf gebruikte meet- en berekeningsmethodes worden bepaald, na advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer of de preventieadviseur-arbeidshygiëne en na akkoord van het Comité.

Indien er in het Comité geen akkoord wordt bereikt, kiest de werkgever één van de methodes, waarvan tenminste de referenties worden gepubliceerd op de website van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.

Art. V.1-2. - Op grond van de in artikel V.1-1 bedoelde risicoanalyse, stelt de werkgever, overeenkomstig artikel I.2-7 en met inachtneming van de algemene preventiebeginselen bedoeld in artikel 5, § 1, tweede lid van de wet passende preventiemaatregelen vast : 1° die inspelen op de factoren bedoeld in artikel V.1-1, § 1, eerste lid, 1° tot 7° en de eventuele combinatie ervan; 2° die rekening houden met de actiewaarden bedoeld in artikel V.1-3 en de gangbare voorschriften en gebruiken inzake comfort op de arbeidsplaats.

De in het eerste lid, 2° bedoelde gangbare voorschriften en gebruiken inzake comfort op de arbeidsplaats worden inzonderheid beschreven in de norm NBN EN ISO 7730 "Ergonomie van de thermische omgeving : analytische bepaling en interpretatie van thermische behaaglijkheid door berekening van de PMV en PPD waarden en door criteria voor de plaatselijke behaaglijkheid". HOOFDSTUK II. - Actiewaarden voor blootstelling Art. V.1-3. - § 1. Voor de blootstelling aan koude worden de actiewaarden voor blootstelling vastgesteld in functie van de fysieke werkbelasting.

De luchttemperatuur mag niet lager zijn dan: a) 18° C voor zeer licht werk;b) 16° C voor licht werk;c) 14° C voor halfzwaar werk;d) 12° C voor zwaar werk;e) 10° C voor zeer zwaar werk. § 2. Voor de blootstelling aan warmte, worden de actiewaarden voor blootstelling vastgesteld uitgaande van de WBGT-index in functie van de fysieke werkbelasting.

De waarde van deze index mag niet hoger zijn dan: a) 29 voor zeer licht of licht werk;b) 26 voor halfzwaar werk;c) 22 voor zwaar werk;d) 18 voor zeer zwaar werk. De WBGT-index kan hetzij rechtstreeks gemeten worden, hetzij berekend worden uitgaande van de meting van de klimatologische parameters bedoeld in artikel V.1-1, § 1, eerste lid, 1° tot 4° waardoor een waarde kan worden bekomen die gelijkwaardig is aan deze WBGT-index.

De berekening van de WBGT-index kan gebeuren volgens methodes zoals deze die gepubliceerd zijn op de website van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. HOOFDSTUK III. - Programma van technische en organisatorische maatregelen Art. V.1-4. - § 1. Wanneer de heersende temperaturen wegens technologische of klimatologische redenen de actiewaarden bedoeld in artikel V.1-3 kunnen overschrijden, gaat de werkgever, op grond van de in artikel V.1-1 bedoelde risicoanalyse, vooraf over tot de opstelling van een programma van technische en organisatorische maatregelen om de blootstelling aan, al naargelang het geval, koude of warmte en de daaruit voortvloeiende risico's te voorkomen of tot een minimum te beperken.

De in het eerste lid bedoelde technische en organisatorische maatregelen hebben inzonderheid betrekking op : 1° technische maatregelen die inspelen op de temperatuur van de omgevingslucht, de luchtvochtigheid, de thermische straling of de luchtstroomsnelheid inzonderheid het voorzien van inrichtingen voor kunstmatige ventilatie, overeenkomstig de bepalingen betreffende de luchtverversing van arbeidsplaatsen, het opvangen en afvoeren van warme en vochtige dampen of gassen, het plaatsen van reflecterende afschermingen en het gebruik van luchtbevochtigers of -ontvochtigers;2° het verlagen van de fysieke werkbelasting door aanpassing van de arbeidsmiddelen of van de werkmethodes;3° alternatieve werkmethoden die de noodzaak van blootstelling aan overmatige koude of warmte verminderen;4° de beperking van de duur en intensiteit van de blootstelling; 5° het aanpassen van de werkroosters of de arbeidsorganisatie zodanig dat de blootstellingsduur van de werknemer aan de overmatige warmte verlaagd wordt, en, indien nodig, periodes van aanwezigheid op de werkpost worden afgewisseld met rusttijden, door te brengen ter plaatse of in rustlokalen, die beantwoorden aan de voorschriften bedoeld in artikel III.1-61 en in bijlage III.1-1; 6° het verschaffen van kledij die de werknemers beschermt tegen de blootstelling aan overmatige koude of warmte en tegen vocht of thermische straling;7° het zonder kosten voor de werknemers ter beschikking stellen van aangepaste verfrissende of warme dranken. De afwisseling van periodes van aanwezigheid op de werkpost met rusttijden bedoeld in het tweede lid, 5° wordt vastgesteld in de volgende volgorde : 1° de werkgever die de norm NBN EN ISO 7243, de norm NBN EN ISO 7933 of de norm NBN EN ISO 9886 toepast wordt vermoed passende maatregelen in verband met de afwisseling van periodes van aanwezigheid op de werkpost met rusttijden te hebben getroffen;2° indien de werkgever de in 1° bedoelde normen niet wenst toe te passen, wordt de afwisseling van periodes van aanwezigheid op de werkpost met rusttijden vastgesteld na advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en na het voorafgaand akkoord van de werknemersvertegenwoordigers in het Comité, of bij ontstentenis de vakbondsafvaardiging; 3° indien de werkgever de in 1° bedoelde normen niet wenst toe te passen en indien de afwisseling van periodes van aanwezigheid op de werkpost met rusttijden niet kan bepaald worden in toepassing van 2°, wordt deze afwisseling vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van een bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst die gesloten werd in het paritair comité, waaronder de werkgever ressorteert voor zover deze bepalingen een bescherming bieden die vergelijkbaar is met deze bepaald in bijlage V.1-1; 4° indien de werkgever de in 1° bedoelde normen niet wenst toe te passen en indien de afwisseling van periodes van aanwezigheid op de werkpost met rusttijden niet kan bepaald worden in toepassing van 2° of 3°, past de werkgever de bepalingen toe opgenomen in bijlage V.1-1. § 2. Het in § 1 bedoelde programma beschrijft per werkpost of per groep van werkposten, per functie of per groep van functies de technische en organisatorische maatregelen die in toepassing van deze titel zullen worden getroffen.

Het wordt aangepast telkens er zich wijzigingen voordoen in één of meerdere elementen die aanleiding hebben gegeven tot het opstellen van dit programma. § 3. Het in § 1 bedoelde programma wordt voor advies voorgelegd aan de bevoegde preventieadviseur en aan het Comité en het wordt gevoegd bij het globaal preventieplan.

De werkgever voert dit programma uit van zodra de actiewaarden worden overschreden. § 4. Het programma bedoeld in dit artikel doet geen afbreuk aan de toepassing van de minimumvoorschriften bedoeld in de artikelen V.1-5 tot V.1-13. HOOFDSTUK IV. - Maatregelen in geval van overmatige koude Afdeling 1. - Overmatige koude van technologische oorsprong

Art. V.1-5. - Wanneer de heersende temperaturen in gekoelde lokalen wegens technologische redenen lager zijn dan de minimale temperaturen bedoeld in artikel V.1-3, § 1, tweede lid neemt de werkgever de volgende maatregelen : 1° de werknemers worden voorzien van aangepaste werkkledij en PBM;2° de luchtstroomsnelheid in deze lokalen wordt, wanneer er werknemers aanwezig zijn, beperkt tot een minimumniveau dat compatibel is met de werking van de installaties;3° er worden technische middelen voorzien om de beschermkledij na gebruik te drogen;4° er worden zonder kosten voor de werknemers warme dranken ter beschikking van de werknemers gesteld. Telkens de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer het noodzakelijk oordeelt voor de gezondheid van de werknemers, voorziet de werkgever bovendien in een rusttijd in een rustlokaal, overeenkomstig de bepalingen van artikel V.1-4, § 1, derde lid. Afdeling 2. - Overmatige koude van klimatologische oorsprong

Art. V.1-6. - Tijdens de periode tussen 1 november en 31 maart van het daaropvolgende jaar worden de open werklokalen en de arbeidsplaatsen in open lucht van een voldoende aantal verwarmingsinrichtingen voorzien.

Wanneer het ingevolge de weersomstandigheden nodig blijkt en in elk geval wanneer de buitentemperatuur lager is dan 5 ° C, moeten deze verwarmingsinrichtingen in werking worden gesteld.

Indien de vertegenwoordigers van de werknemers in het Comité, of bij ontstentenis de vakbondsafvaardiging, vooraf hun akkoord geven mogen deze verwarmingstoestellen worden opgesteld in lokalen, in voorlopige constructies of op andere plaatsen, teneinde de werknemers de mogelijkheid te bieden zich bij tussenpozen te verwarmen.

Art. V.1-7. - Bij een buitentemperatuur van minder dan 5 ° C is het de exploitanten van winkels voor detailverkoop verboden werknemers tewerk te stellen aan toonbanken of winkelbanken die zich buiten en in de onmiddellijke nabijheid van de winkel bevinden.

Bij een buitentemperatuur van minder dan 10 ° C moeten de aan voornoemde banken tewerkgestelde werknemers over een voldoende krachtige verwarmingsinrichting beschikken, tenzij maatregelen worden genomen waardoor deze werknemers zich geregeld en zo dikwijls als nodig kunnen verwarmen.

Bovendien beschikken die werknemers over een vloer, waardoor rechtstreeks contact met de grond wordt voorkomen, en worden ze zoveel mogelijk tegen weer en wind beschermd.

Deze werknemers mogen dergelijke arbeid niet verrichten vóór 8 uur of na 19 uur, ook niet langer dan 2 uur zonder onderbreking van ten minste één uur, noch meer dan 4 uren per dag. HOOFDSTUK V. - Maatregelen in geval van overmatige warmte Afdeling 1. - Overmatige warmte van technologische oorsprong

Art. V.1-8. - Wanneer in de gesloten werklokalen overmatige warmte van technologische oorsprong te wijten aan convectie wordt vastgesteld en de in artikel V.1-3, § 2, tweede lid bedoelde actiewaarden worden overschreden op het niveau van de werkpost met zwaarste last, plaatst de werkgever inrichtingen voor kunstmatige verluchting of een systeem van afzuiging, overeenkomstig de bepalingen betreffende de luchtverversing van de arbeidsplaatsen.

Art. V.1-9. - Wanneer de overmatige warmte van technologische oorsprong wordt veroorzaakt door stralingen en de in artikel V.1-3, § 2, tweede lid bedoelde actiewaarden worden overschreden worden beveiligingsschermen of reflectorische beschermingskledij of beschermingskledij met een ingebouwd koelsysteem gebruikt.

Art. V.1-10. - Indien de in artikel V.1-8 en V.1-9 voorgeschreven maatregelen niet kunnen genomen worden of ondoeltreffend blijken, wordt de duur van de blootstelling aan de warmte verlaagd.

Deze verlaging gebeurt door aanwezigheden op de betrokken werkpost af te wisselen met rusttijden ter plaatse of in rustlokalen, die beantwoorden aan de voorschriften bedoeld in artikel III.1-61 en in bijlage III.1-1.

De afwisseling van de aanwezigheidstijd op de werkpost en de rusttijden wordt bepaald overeenkomstig artikel V.1-4, § 1, derde lid.

Bovendien zorgt de werkgever, zonder kosten voor de werknemers, voor de verdeling van verfrissende dranken, overeenkomstig het advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, om het vochtverlies ten gevolge van de arbeidsomstandigheden te compenseren. Afdeling 2. - Overmatige warmte van klimatologische oorsprong

Art. V.1-11. - Wanneer de in artikel V.1-3, § 2, tweede lid bedoelde actiewaarden worden overschreden, neemt de werkgever de volgende maatregelen: 1° indien de overschrijding aanhoudt, installeert de werkgever binnen de 48 uur, na het ogenblik van de vaststelling van de overschrijding, in de werklokalen inrichtingen voor kunstmatige verluchting, overeenkomstig de bepalingen betreffende de luchtverversing van de arbeidsplaatsen; 2° indien, nadat de in punt 1° vermelde termijn verstreken is, de overschrijding voortduurt, voert de werkgever een regime in van beperkte aanwezigheid op de werkpost en van rusttijden zoals voorzien in artikel V.1-10, tweede en derde lid; 3° de werkgever zorgt, zonder kosten voor de werknemers, voor de verdeling van verfrissende dranken, overeenkomstig het advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, om het vochtverlies ten gevolge van de arbeidsomstandigheden te compenseren. Wanneer de overschrijding van de actiewaarden bedoeld in artikel V.1-3, § 2, tweede lid zowel haar oorsprong vindt in technologische factoren als klimatologische factoren past de werkgever de bepalingen toe van de artikelen V.1-8 tot V.1-10.

Art. V.1-12. - De werknemers worden tegen de zonnestraling beschermd door om het even welke installatie die zich daarvoor leent of door een aanpassing van de arbeidsorganisatie.

De werknemers blootgesteld aan rechtstreekse zonnestraling beschikken over CBM of PBM. Afdeling 3. - Korte blootstelling aan ernstige overmatige warmte bij

interventies Art. V.1-13. - Bij een korte blootstelling aan een ernstige overmatige warmte bij interventies, worden de maximale blootstellingsduur en de organisatie van het werk vooraf vastgelegd door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer.

Deze laatste kan beslissen om tijdens de blootstelling over te gaan tot de monitoring van de fysiologische parameters van de betrokken werknemer, om aldus een overschrijding van de fysiologische limieten te vermijden. HOOFDSTUK VI. - Gezondheidstoezicht Art. V.1-14. - § 1. De werknemers worden onderworpen aan een passend gezondheidstoezicht, wanneer zij uit hoofde van hun normale dagtaak regelmatig, om technologische redenen worden blootgesteld aan : 1° koude, wanneer de temperatuur lager is dan 8 ° C; 2° warmte, wanneer de actiewaarden bedoeld in artikel V.1-3, § 2, tweede lid worden overschreden.

Dit gezondheidstoezicht wordt uitgevoerd alvorens de werknemer te werk te stellen en wordt jaarlijks herhaald. § 2. De werknemers worden onderworpen aan een passend gezondheidstoezicht, wanneer zij gewoonlijk buiten tewerkgesteld worden. § 3. Het gezondheidstoezicht bedoeld in dit artikel wordt uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van boek I, titel 4. HOOFDSTUK VII. - Werknemers die behoren tot bijzonder gevoelige risicogroepen Art. V.1-15. - Om werknemers die behoren tot bijzonder gevoelige risicogroepen te kunnen beschermen tegen de voor hen specifieke risico's, past de werkgever, na advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, de maatregelen voorzien in de hoofdstukken III tot VI van deze titel aan, aan de vereisten van de werknemers die tot die groepen behoren. HOOFDSTUK VIII. - Voorlichting en opleiding van de werknemers Art. V.1-16. - De werknemers die aan overmatige koude of warmte worden blootgesteld krijgen voorlichting en een opleiding in overeenstemming met deze risico's, inzonderheid betreffende: 1° de resultaten van de risicoanalyse, van de evaluaties en van de metingen van de blootstelling in toepassing van hoofdstuk I van deze titel en de letsels die deze blootstelling zou kunnen veroorzaken;2° de actiewaarden bedoeld in hoofdstuk II van deze titel;3° de maatregelen die in toepassing van deze titel genomen worden om de risico's te wijten aan een blootstelling aan koude of aan warmte te voorkomen of tot een minimum te beperken;4° het belang van en de handelswijze voor het opsporen en het signaleren van lichamelijke symptomen te wijten aan overmatige koude of warmte;5° het belang van de invloed van individuele eigenschappen op de thermische belasting;6° veilige handelingen en professionele praktijken om de blootstelling tot een minimum te beperken;7° de omstandigheden waarin de werknemers met toepassing van boek I, titel 4 recht hebben op gezondheidstoezicht. TITEL 2. - LAWAAI HOOFDSTUK I.- Toepassingsgebied en definities Art. V.2-1. - Deze titel is van toepassing op activiteiten waarbij werknemers vanwege hun werk worden of kunnen worden blootgesteld aan risico's verbonden aan lawaai.

Art. V.2-2. - Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder: 1° blootstelling: de mate waarin het lawaai op het menselijk lichaam inwerkt;2° meting: de meting op zich, de analyse en de berekening van het resultaat. Art. V.2-3. - Voor de toepassing van deze titel worden volgende fysische grootheden als risico-indicator gebruikt en als volgt gedefinieerd : 1° piekgeluidsdruk (Ppiek): maximumwaarde van de "C"-frequentiegewogen momentane lawaaidruk;2° dagelijkse blootstelling aan lawaai (LEX, 8h) (dB(A) re.20 µPa): tijdgewogen gemiddelde van de niveaus van blootstelling aan lawaai op een nominale werkdag van acht uur, zoals gedefinieerd in de norm NBN ISO 1999:1992*, punt 3.6. Dit omvat alle op het werk aanwezige geluiden, met inbegrip van impulsgeluiden; 3° wekelijkse blootstelling aan lawaai (LEX, 8h) : tijdgewogen gemiddelde van de dagelijkse niveaus van blootstelling aan lawaai in een nominale week van vijf werkdagen van acht uur, zoals gedefinieerd in de norm NBN ISO 1999:1992, punt 3.6 (noot 2). HOOFDSTUK II. - Grenswaarden en actiewaarden van blootstelling Art. V.2-4. - Voor de toepassing van deze titel worden de grenswaarden en actiewaarden voor de dagelijkse niveaus van blootstelling aan lawaai en voor de piekgeluidsdruk vastgesteld op : 1° grenswaarden voor blootstelling: respectievelijk LEX, 8h = 87 dB(A) en Ppiek = 200 Pa, (140 dB(C) in verhouding tot 20 µPa);2° bovenste actiewaarden voor blootstelling: respectievelijk LEX, 8h = 85 dB(A) en Ppiek = 140 Pa, (137 dB(C) in verhouding tot 20 µPa);3° onderste actiewaarden voor blootstelling: respectievelijk LEX, 8h = 80 dB(A) en Ppiek = 112 Pa, (135 dB(C) in verhouding tot 20 µPa). Art. V.2-5. - Bij de toepassing van de grenswaarden voor blootstelling wordt ter bepaling van de daadwerkelijke blootstelling van de werknemer rekening gehouden met de dempende werking van door de werknemer gedragen individuele gehoorbeschermers. Bij de toepassing van de actiewaarden voor blootstelling wordt geen rekening gehouden met het effect van gehoorbeschermers. HOOFDSTUK III. - Bepaling en beoordeling van de risico's Art. V.2-6. - In het kader van de risicoanalyse en de op basis daarvan te nemen preventiemaatregelen overeenkomstig de bepalingen van boek I, titel 2, onderzoekt de werkgever of de werknemers tijdens hun werk worden of kunnen worden blootgesteld aan risico's verbonden aan lawaai.

In geval uit het in het eerste lid bedoelde onderzoek blijkt dat de werknemers tijdens hun werk worden of kunnen worden blootgesteld aan risico's verbonden aan lawaai, beoordeelt en, indien nodig, meet de werkgever het niveau van blootstelling van de werknemers aan dit lawaai.

Art. V.2-7. - De voor de in artikel V.2-6 bedoelde beoordeling en meting gebruikte methoden en apparaten zijn afgestemd op de heersende omstandigheden, in het bijzonder in het licht van de kenmerken van het te meten lawaai, de duur van de blootstelling, omgevingsfactoren en de kenmerken van de meetapparatuur.

Met de in het eerste lid bedoelde methoden en apparaten moet het mogelijk zijn de in artikel V.2-3 gedefinieerde parameters vast te stellen en te besluiten of in een bepaald geval de in artikel V.2-4 vastgestelde waarden zijn overschreden.

De in het eerste lid bedoelde methoden mogen onder meer bestaan uit steekproeven die representatief zijn voor de persoonlijke blootstelling van een werknemer.

Art. V.2-8. - Voor de in artikel V.2-6, tweede lid, bedoelde beoordeling en meting, die op deskundige wijze worden gepland en met passende tussenpozen worden uitgevoerd, doet de werkgever een beroep op zijn, naar gelang het geval, interne of externe dienst.

Indien de nodige deskundigheid voor de in het eerste lid bedoelde beoordeling en meting niet aanwezig is in de interne of externe dienst, doet de werkgever een beroep op een erkend laboratorium waarvan de erkenning betrekking heeft op het meten van lawaai.

Art. V.2-9. - De gegevens die door middel van de beoordeling en/of meting van het niveau van blootstelling aan lawaai zijn verkregen, worden in een passende vorm bewaard, om latere raadpleging mogelijk te maken.

Art. V.2-10. - Voor de beoordeling van de meetresultaten wordt rekening gehouden met de meetonzekerheden vastgesteld volgens de metrologische praktijk.

Art. V.2-11. - In het kader van de risicobeoordeling en de op basis daarvan te nemen preventiemaatregelen overeenkomstig de bepalingen van boek I, titel 2, besteedt de werkgever met name aandacht aan : 1° het niveau, de aard en de duur van de blootstelling, met inbegrip van eventuele blootstelling aan impulsgeluid; 2° de in artikel V.2-4 vastgelegde grenswaarden en actiewaarden voor de blootstelling; 3° de mogelijke gevolgen voor de gezondheid en veiligheid van werknemers die tot bijzonder gevoelige risicogroepen behoren;4° voor zover dit technisch uitvoerbaar is, de mogelijke gevolgen voor de veiligheid en de gezondheid van werknemers van de wisselwerking tussen lawaai en werkgerelateerde ototoxische stoffen en tussen lawaai en trillingen;5° de mogelijke indirecte gevolgen voor de veiligheid en de gezondheid van werknemers van de wisselwerking tussen lawaai en waarschuwingssignalen of andere geluiden waarop dient te worden gelet teneinde het risico op ongelukken te verkleinen;6° de informatie over de lawaai-emissie die door fabrikanten van arbeidsmiddelen overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 12 augustus 2008 betreffende het op de markt brengen van machines is verstrekt;7° het bestaan van alternatieve arbeidsmiddelen die ontworpen zijn om de lawaai-emissie te verminderen;8° de voortzetting van de blootstelling aan lawaai buiten normale werktijd onder verantwoordelijkheid van de werkgever;9° uit gezondheidstoezicht verkregen relevante informatie, met inbegrip van gepubliceerde informatie, voor zover dat mogelijk is;10° de beschikbaarheid van gehoorbeschermers met voldoende dempende werking. Art. V.2-12. - De werkgever evalueert de risico's overeenkomstig de bepalingen van boek I, titel 2 en vermeldt welke maatregelen ter voorkoming of vermindering van de blootstelling zijn getroffen in toepassing van de artikelen V.2-13 tot V.2-18.

De risico-evaluatie moet naar behoren gedocumenteerd zijn en moet regelmatig worden bijgewerkt, met name indien ingrijpende veranderingen hebben plaatsgevonden waardoor zij verouderd kan zijn, of wanneer uit de resultaten van het gezondheidstoezicht blijkt dat bijwerking nodig is. HOOFDSTUK IV. - Maatregelen ter voorkoming of vermindering van de blootstelling Art. V.2-13. - De risico's van blootstelling aan lawaai worden weggenomen aan de bron of tot een minimum beperkt, waarbij rekening wordt gehouden met de technische vooruitgang en de beschikbaarheid van maatregelen om het risico aan de bron te beheersen.

De beperking van deze risico's geschiedt met inachtneming van de in artikel 5, § 1 van de wet vermelde algemene preventiebeginselen, waarbij vooral rekening wordt gehouden met: 1° alternatieve werkmethoden die leiden tot minder blootstelling aan lawaai;2° de keuze van de juiste arbeidsmiddelen, rekening houdend met het te verrichten werk, die zo weinig mogelijk lawaai maken, met inbegrip van de mogelijkheid om de werknemers te laten beschikken over arbeidsmiddelen die voldoen aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 12 augustus 2008 betreffende het op de markt brengen van machines, en die een beperking van de blootstelling aan lawaai tot doel of als gevolg hebben;3° het ontwerp en de indeling van de werkpost en de arbeidsplaats;4° een adequate voorlichting en opleiding om de werknemers te leren hoe arbeidsmiddelen juist te gebruiken teneinde de blootstelling aan lawaai tot een minimum te beperken;5° technische maatregelen ter beperking van lawaai: a) ingevolge luchtgeluid, inzonderheid door afscherming, omkasting of afdekking met geluidsabsorberend materiaal;b) ingevolge constructiegeluid, inzonderheid door demping of isolatie;6° passende onderhoudsprogramma's voor de arbeidsmiddelen, de arbeidsplaats en de systemen op de arbeidsplaats;7° de organisatie van de werkzaamheden, met het oog op een beperking van het lawaai: a) beperking van de duur en intensiteit van de blootstelling;b) aangepaste werkschema's en voldoende rustpauzes. Art. V.2-14. - Wanneer de bovenste actiewaarden, vastgesteld in artikel V.2-4, 2° worden overschreden, gaat de werkgever op basis van de in artikel V.2-6 bedoelde risicobeoordeling over tot de opstelling en uitvoering van een programma van technische en/of organisatorische maatregelen om de blootstelling aan lawaai tot een minimum te beperken, met inachtneming van met name de in artikel V.2-13 genoemde maatregelen.

Art. V.2-15. - Op basis van de in artikel V.2-6 bedoelde risicobeoordeling, worden arbeidsplaatsen waar werknemers kunnen worden blootgesteld aan lawaai dat de bovenste actiewaarden voor blootstelling, bedoeld in artikel V.2-4, 2° overschrijdt, duidelijk aangegeven door middel van passende signaleringen. Deze zones worden ook afgebakend en de toegang ertoe wordt beperkt indien dit technisch uitvoerbaar is en het risico van blootstelling zulks rechtvaardigt.

Art. V.2-16. - In geen geval mag de blootstelling van de werknemer, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel V.2-5, de grenswaarden bedoeld in artikel V.2-4, 1° overschrijden.

Indien, ondanks de maatregelen die ter uitvoering van deze titel zijn getroffen, toch blootstellingen worden geconstateerd die de desbetreffende grenswaarden overschrijden, worden door de werkgever: 1° onmiddellijk maatregelen genomen om de blootstelling terug te brengen tot een niveau beneden de grenswaarden voor blootstelling, 2° de redenen van de overmatige blootstelling vastgesteld en 3° de beschermings- en preventiemaatregelen aangepast om te voorkomen dat zulks opnieuw gebeurt. Art. V.2-17. - Wanneer de werknemer, vanwege de aard van het werk, gebruik kan maken van rustlokalen waarvoor de werkgever verantwoordelijk is, wordt het lawaai in deze ruimten teruggebracht tot een niveau dat verenigbaar is met de functie van de ruimten en de omstandigheden waarin zij worden gebruikt.

Art. V.2-18. - Ten einde bijzonder gevoelige risicogroepen te kunnen beschermen tegen voor hen specifieke gevaren stemt de werkgever de maatregelen, bedoeld in de artikelen V.2-13 tot V.2-15 en in artikel V.2-17 af op de behoeften van werknemers die tot die groepen behoren. HOOFDSTUK V. - Persoonlijke bescherming Art. V.2-19. - Indien de risico's die voortvloeien uit blootstelling aan lawaai niet op andere wijze kunnen worden voorkomen, worden passende, naar behoren aangemeten individuele gehoorbeschermers beschikbaar gesteld aan de werknemers, die daarvan op grond van de bepalingen van boek IX, titel 2 en van artikel 6 van de wet en in de hieronder omschreven omstandigheden gebruikmaken: 1° wanneer de blootstelling aan lawaai de onderste actiewaarden voor blootstelling, bedoeld in artikel V.2-4, 3°, overschrijdt, stelt de werkgever individuele gehoorbeschermers ter beschikking van de werknemers; 2° wanneer de blootstelling aan lawaai de bovenste actiewaarden voor blootstelling, bedoeld in artikel V.2-4, 2°, evenaart of overschrijdt, worden individuele gehoorbeschermers gebruikt; 3° de individuele gehoorbeschermers worden zodanig geselecteerd dat het risico op gehoorbeschadiging wordt uitgeband of tot een minimum wordt beperkt. De werkgever is verantwoordelijk voor de doeltreffendheid van de in toepassing van dit artikel genomen maatregelen en zorgt ervoor dat de werknemers de gehoorbeschermers dragen. HOOFDSTUK VI. - Voorlichting en opleiding van de werknemers Art. V.2-20. - Onverminderd de artikelen I.2-16 tot I.2-21, draagt de werkgever er zorg voor dat de werknemers die op de arbeidsplaats worden blootgesteld aan lawaai dat gelijk aan of hoger is dan de onderste actiewaarden voor blootstelling, bedoeld in artikel V.2-4, 3°, en het Comité voorlichting en opleiding ontvangen inzake de risico's die voortvloeien uit blootstelling aan lawaai, in het bijzonder betreffende: 1° de aard van dergelijke risico's;2° maatregelen die uit hoofde van deze titel zijn genomen om de risico's in verband met lawaai weg te nemen of tot een minimum te beperken, met inbegrip van de omstandigheden waaronder de maatregelen van toepassing zijn; 3° de in artikel V.2-4 vastgelegde grenswaarden en actiewaarden voor blootstelling; 4° de resultaten van de overeenkomstig het artikel V.2-6 verrichte beoordeling en meting van het lawaai en uitleg van de betekenis en de mogelijke risico's ervan; 5° het juiste gebruik van gehoorbeschermers;6° waarom en hoe signalen van gehoorbeschadiging op te sporen en te melden zijn; 7° de omstandigheden waarin werknemers recht hebben op gezondheidstoezicht en het doel van het gezondheidstoezicht overeenkomstig de artikelen V.2-22 tot V.2-26; 8° veilige werkmethoden om de blootstelling aan lawaai tot een minimum te beperken. HOOFDSTUK VII. - Raadpleging en participatie van de werknemers Art. V.2-21. - Raadpleging en deelneming van werknemers en/of hun vertegenwoordigers in aangelegenheden bestreken door deze titel vinden plaats overeenkomstig de bepalingen van boek II, titel 7.

Het Comité wordt geraadpleegd over en neemt deel aan inzonderheid: 1° de in artikelen V.2-6 tot V.2-12 bedoelde beoordeling van de risico's en vaststelling van genomen maatregelen; 2° de maatregelen ter voorkoming of vermindering van de risico's van blootstelling, bedoeld in de artikelen V.2-13 tot V.2-15 en in de artikelen V.2-17 en V.2-18; 3° de in artikel V.2-19, 3° bedoelde keuze van individuele gehoorbeschermers. HOOFDSTUK VIII. - Gezondheidstoezicht Art. V.2-22. - De werknemers die een activiteit met een aan lawaai te wijten risico uitvoeren, waarbij de blootstelling de onderste actiewaarden bedoeld in artikel V.2-4, 3° overschrijdt, worden onderworpen aan een gezondheidstoezicht volgens de bepalingen van boek I, titel 4.

Art. V.2-23. - Voor iedere werknemer die overeenkomstig artikel V.2-22 aan het gezondheidstoezicht onderworpen is, wordt een gezondheidsdossier aangelegd en bijgehouden overeenkomstig de bepalingen van boek I, titel 4.

Art. V.2-24. - Alvorens een werknemer een activiteit, zoals bedoeld in artikel V.2-22, wordt toegewezen, wordt deze laatste onderworpen aan een voorafgaande gezondheidsbeoordeling.

Deze voorafgaande gezondheidsbeoordeling bestaat uit een controle van het gehoor door middel van een preventief audiometrisch onderzoek dat wordt uitgevoerd volgens de voorschriften van de norm ISO 6189^.

Art. V.2-25. - De betrokken werknemer wordt onderworpen aan een periodieke gezondheidsbeoordeling met audiometrisch onderzoek binnen de 12 maanden die volgen op de eerste beoordeling.

De periodiciteit van de periodieke gezondheidsbeoordeling wordt als volgt bepaald : 1° jaarlijks voor werknemers die worden blootgesteld aan een gemiddelde dagelijkse blootstelling gelijk aan of groter dan 87 dB(A) of een piekgeluidsdruk van 140 dB;2° om de drie jaar voor werknemers die worden blootgesteld aan een gemiddelde dagelijkse blootstelling gelijk aan of groter dan 85 dB(A) of een piekgeluidsdruk van 137 dB;3° om de vijf jaar voor werknemers die worden blootgesteld aan een gemiddelde dagelijkse blootstelling gelijk aan of groter dan 80 dB(A) of een piekgeluidsdruk van 135 dB. Art. V.2-26. - Wanneer uit de resultaten van de periodieke gezondheidsbeoordeling blijkt dat een werknemer een aantoonbare gehoorbeschadiging heeft: 1° informeert de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer de werknemer over de uitslag die hem betreft; 2° treft de werkgever de volgende maatregelen: a) hij herziet de in artikel V.2-6 bedoelde risicoanalyse; b) hij herziet de preventiemaatregelen, genomen om de risico's weg te nemen of te verminderen, zoals bedoeld in de artikelen V.2-13 tot V.2-15 en V.2-17 tot V.2-19; c) hij houdt rekening met het advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, van enig andere terzake deskundige preventieadviseur of van de met het toezicht belaste ambtenaar bij het nemen van preventiemaatregelen, genomen om de risico's weg te nemen of te verminderen, zoals bedoeld in de artikelen V.2-13 tot V.2-15 en V.2-17 tot V.2-19, met inbegrip van het geven van ander werk aan de werknemers waarbij geen blootstellingsrisico meer bestaat; d) hij zorgt ervoor dat alle werknemers die een gelijkaardige blootstelling hebben ondergaan aan een gezondheidsbeoordeling worden onderworpen. HOOFDSTUK IX. - Afwijkingen Art. V.2-27. - Wanneer in uitzonderlijke omstandigheden het volledige en correcte gebruik van individuele gehoorbeschermers wegens de aard van het werk tot grotere risico's voor de gezondheid of de veiligheid zou kunnen leiden dan het niet gebruiken van deze beschermers, kan een afwijking van de bepalingen van de artikelen V.2-16 en V.2-19, eerste lid, 1° en 2° worden toegekend.

Art. V.2-28. - Voor de toepassing van de grenswaarden en actiewaarden voor blootstelling ter beoordeling van de lawaainiveaus waaraan de werknemers zijn blootgesteld, kan het dagelijkse niveau van blootstelling aan lawaai vervangen worden door het wekelijkse niveau van blootstelling, op voorwaarde dat: 1° het activiteiten betreft waarbij de dagelijkse blootstelling aan lawaai per werkdag aanmerkelijk verschilt;2° de omstandigheden naar behoren gemotiveerd zijn;3° het wekelijkse niveau van blootstelling aan lawaai, zoals dit blijkt uit een adequate controle, niet meer bedraagt dan de grenswaarde voor blootstelling van 87 dB(A) en;4° er adequate maatregelen worden genomen om het aan deze activiteiten verbonden risico tot een minimum te beperken. Art. V.2-29. - De in de artikelen V.2-27 en V.2-28 bedoelde afwijkingen worden verleend door de Minister of door de ambtenaar aan wie hij daartoe delegatie heeft verleend.

De in het eerste lid bedoelde afwijkingen worden verleend na onderzoek en advies van de met het toezicht belaste ambtenaar.

Bij gebrek aan advies binnen de twee maanden na de indiening van de aanvraag tot afwijking door de werkgever, wordt het geacht gunstig te zijn.

Art. V.2-30. - De aanvraag tot afwijking wordt schriftelijk gericht aan de algemene directie HUA en gaat vergezeld van het proces-verbaal van de vergadering van het Comité, waarin het advies van de leden van het Comité omtrent deze aanvraag tot afwijking werd ingewonnen en van het advies van de bevoegde interne of externe dienst.

De aanvraag bevat eveneens de vermelding van de bijzondere omstandigheden en redenen die de werkgever ertoe gebracht hebben deze afwijking aan te vragen en het voorstel van de maatregelen die hij zinnens is te nemen om, rekening houdende met deze omstandigheden, te waarborgen dat de eruit voortvloeiende risico's tot een minimum beperkt worden.

Art. V.2-31. - De toelating tot afwijking bevat: 1° de voorwaarden die waarborgen dat de eruit voortvloeiende risico's, rekening houdende met bijzondere omstandigheden, tot een minimum beperkt worden;2° de verplichting de betrokken werknemers onder verscherpt gezondheidstoezicht te stellen. Art. V.2-32. - De toelating tot afwijking heeft een geldigheidsduur van vier jaar. Ten laatste een maand voor het verstrijken van de lopende geldigheidsduur wordt opnieuw een aanvraag gedaan. De toelating tot afwijking vervalt bij het verstrijken van de geldigheidsduur indien de aanvraag niet binnen voornoemde termijn wordt gedaan.

Art. V.2-33. - Wanneer tijdens de duurtijd van de afwijking, hetzij de werkgever, hetzij de met het toezicht belaste ambtenaar, vaststelt dat de omstandigheden die de afwijking rechtvaardigden, ophouden te bestaan, stellen zij hiervan de leidend ambtenaar HUA, onverwijld schriftelijk in kennis.

Nadat, in voorkomend geval, de werkgever werd gehoord, wordt de verleende toelating tot afwijking opgeheven.

De werkgever wordt in kennis gesteld van de gemotiveerde beslissing tot opheffing van de afwijking.

TITEL 3. - TRILLINGEN HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities Art. V.3-1. - Deze titel is van toepassing op alle activiteiten waarbij werknemers vanwege hun werk worden of kunnen worden blootgesteld aan risico's verbonden aan mechanische trillingen.

Art. V.3-2. - Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder: 1° hand-armtrillingen: mechanische trillingen die, wanneer zij op het hand-armsysteem van de mens worden overgebracht, risico's voor de gezondheid en veiligheid van de werknemers inhouden, met name vaat-, bot- of gewrichts-, zenuw- of spieraandoeningen;2° lichaamstrillingen: mechanische trillingen die, wanneer zij op het lichaam in zijn geheel worden overgebracht, risico's voor de gezondheid en veiligheid van de werknemers inhouden, met name aandoeningen van de lage rug en beschadigingen van de wervelkolom;3° blootstelling: de mate waarin op het menselijk lichaam mechanische trillingen worden uitgeoefend;4° meting: elke meetverrichting met inbegrip van de analyse en de berekening van het resultaat. HOOFDSTUK II. - Grenswaarden en actiewaarden voor de blootstelling Art. V.3-3. - Voor hand-armtrillingen wordt de grenswaarde voor dagelijkse blootstelling, herleid tot een standaardreferentieperiode van acht uur, vastgesteld op 5 m/s2 en wordt de actiewaarde voor dagelijkse blootstelling, herleid tot dezelfde standaardreferentieperiode, vastgesteld op 2,5 m/s2.

De blootstelling aan hand-armtrillingen wordt beoordeeld of gemeten volgens de bepalingen van deel A, punt 1 van de bijlage V.3-1.

Art. V.3-4. - Voor lichaamstrillingen wordt de grenswaarde voor dagelijkse blootstelling, herleid tot een standaardreferentieperiode van acht uur, vastgesteld op 1,15 m/s2 en wordt de actiewaarde voor dagelijkse blootstelling, herleid tot dezelfde standaardreferentieperiode, vastgesteld op 0,5 m/ s2.

De blootstelling aan lichaamstrillingen wordt beoordeeld of gemeten volgens de bepalingen van deel B, punt 1 van de bijlage V.3-1. HOOFDSTUK III. - Bepaling en beoordeling van de risico's Art. V.3-5. - Bij de toepassing van de verplichtingen bedoeld in boek I, titel 2 en inzonderheid van de artikelen I.2-6 en I.2-7, gaat de werkgever eerst na of zich mechanische trillingen tijdens het werk voordoen of kunnen voordoen.

Is dat het geval, dan beoordeelt en, indien nodig, meet de werkgever de blootstelling van de werknemers aan deze mechanische trillingen. De meting vindt plaats overeenkomstig punt 2 van deel A, respectievelijk deel B, van de bijlage V.3-1.

In geval van betwisting van de meetresultaten door het Comité, worden deze metingen toevertrouwd aan een erkend laboratorium.

Art. V.3-6. - Het niveau van blootstelling aan mechanische trillingen kan worden beoordeeld door middel van observatie van specifieke werkmethoden en door gebruikmaking van passende informatie over het waarschijnlijke trillingsniveau van het materieel of de soorten materieel in bijzondere gebruiksomstandigheden, met inbegrip van dergelijke informatie die door de fabrikant van het materieel wordt verstrekt. Deze procedure is verschillend van een meting, waarvoor specifieke apparaten en passende methoden nodig zijn.

Indien de verzamelde gegevens niet volstaan om te kunnen vaststellen dat de grenswaarden worden nageleefd, worden zij aangevuld met metingen zoals bedoeld in het artikel V.3-5, tweede en derde lid.

Op verzoek van de bevoegde preventieadviseur of van de werknemersvertegenwoordigers in het Comité, laat de werkgever in elk geval metingen uitvoeren zoals bedoeld in het artikel V.3-5, tweede en derde lid.

Art. V.3-7. - De in artikel V.3-6 bedoelde beoordeling en meting worden op deskundige wijze gepland en met passende tussenpozen uitgevoerd. Zij maken deel uit van het dynamisch risicobeheersingssysteem, bedoeld in het artikel I.2-2.

Indien de werkgever voor deze beoordelingen en metingen zelf de nodige deskundigheid niet bezit, doet hij, met toepassing van artikel II.1-13, vierde lid, een beroep op een terzake deskundige preventieadviseur van een externe dienst of op een erkend laboratorium waarvan de erkenning betrekking heeft op het meten van mechanische trillingen.

Art. V.3-8. - De gegevens die door middel van de beoordeling en/of meting van het niveau van blootstelling aan mechanische trillingen zijn verkregen, worden in een passende vorm bewaard zodat zij later kunnen worden geraadpleegd.

Art. V.3-9. - Bij de toepassing van de verplichtingen bedoeld in boek I, titel 2 en inzonderheid van de artikelen I.2-6 en I.2-7, besteedt de werkgever bij de risicobeoordeling met name aandacht aan : 1° het niveau, de aard en de duur van de blootstelling, met inbegrip van eventuele blootstelling aan periodieke trillingen of herhaalde schokken; 2° de in artikelen V.3-3 en V.3-4 vastgelegde grenswaarden en actiewaarden voor de blootstelling; 3° mogelijke gevolgen voor de gezondheid en veiligheid van werknemers met een verhoogd risico;4° mogelijke indirecte gevolgen voor de veiligheid van werknemers die worden veroorzaakt door de wisselwerking tussen mechanische trillingen en de arbeidsplaats, of andere arbeidsmiddelen;5° de informatie die door fabrikanten van arbeidsmiddelen is verstrekt overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 12 augustus 2008 betreffende het op de markt brengen van machines;6° het bestaan van vervangende uitrusting die ontworpen is om de niveaus van blootstelling aan mechanische trillingen te verminderen;7° voortzetting van de blootstelling aan lichaamstrillingen buiten normale werktijd onder verantwoordelijkheid van de werkgever;8° bijzondere arbeidsomstandigheden, zoals het werken bij lage temperaturen;9° door het gezondheidstoezicht verkregen relevante informatie, met inbegrip van gepubliceerde informatie, voor zover dat mogelijk is. Art. V.3-10. - De werkgever is in het bezit van een globaal preventieplan, zoals bepaald in artikel I.2-8, § 1, tweede lid, 1° en 2° en vermeldt hierin bovendien welke preventiemaatregelen zijn getroffen met toepassing van de artikelen V.3-11 tot V.3-15.

De risicobeoordeling is naar behoren gedocumenteerd. Indien een verdere uitvoerige risicobeoordeling niet wordt uitgevoerd, geeft de werkgever hiervoor een schriftelijke verantwoording, waarin hij aantoont dat de aard en de omvang van de met mechanische trillingen verbonden risico's dit overbodig maken.

De risicobeoordeling wordt bijgewerkt, met name indien ingrijpende veranderingen hebben plaatsgevonden waardoor zij verouderd kan zijn, of wanneer uit de resultaten van het gezondheidstoezicht blijkt dat bijwerking nodig is. HOOFDSTUK IV. - Maatregelen ter voorkoming of vermindering van de blootstelling Art. V.3-11. - De risico's van blootstelling aan mechanische trillingen worden weggenomen aan de bron of tot een minimum verkleind, waarbij rekening wordt gehouden met de technische vooruitgang en de beschikbaarheid van maatregelen om het risico aan de bron te beheersen.

De verkleining van deze risico's geschiedt met inachtneming van de algemene preventieprincipes vermeld in artikel 5, § 1 van de wet.

Art. V.3-12. - Wanneer de in artikel V.3-3 en V.3-4 vastgestelde actiewaarden van dagelijkse blootstelling worden overschreden, gaat de werkgever op basis van de in hoofdstuk III van deze titel bedoelde risicobeoordeling over tot de opstelling en uitvoering van een programma van technische en/of organisatorische maatregelen om de blootstelling aan mechanische trillingen en de daarmee gepaard gaande risico's tot een minimum te beperken, met inachtneming van met name: 1° alternatieve werkmethoden die de noodzaak van blootstelling aan mechanische trillingen verminderen;2° de keuze van de juiste arbeidsmiddelen, ergonomisch goed ontworpen en zo weinig mogelijk trillingen veroorzakend, rekening houdend met het te verrichten werk;3° de verstrekking van hulpmiddelen om het risico van gezondheidsschade ten gevolge van trillingen te voorkomen, bijvoorbeeld stoelen die lichaamstrillingen doeltreffend afzwakken en handvatten die de trilling die op het hand-armsysteem wordt overgebracht, dempen;4° passende onderhoudsprogramma's voor de arbeidsmiddelen, de arbeidsplaats en de systemen op de arbeidsplaats;5° het ontwerp en de indeling van de arbeidsplaatsen en de werkposten;6° een adequate voorlichting en opleiding van de werknemers, opdat zij de arbeidsmiddelen veilig en juist gebruiken, zodanig dat de blootstelling aan mechanische trillingen zo gering mogelijk is;7° beperking van de duur en intensiteit van de blootstelling;8° passende werkschema's met voldoende rustpauzes;9° het verschaffen van kleding die de blootgestelde werknemers beschermt tegen koude en vocht. Art. V.3-13. - Werknemers mogen in geen geval worden blootgesteld aan trillingen boven de grenswaarden voor blootstelling, bepaald in de artikelen V.3-3 en V.3-4.

Indien de grenswaarde voor blootstelling ondanks de maatregelen die de werkgever uit hoofde van deze titel heeft genomen, is overschreden, neemt de werkgever onmiddellijk maatregelen om de blootstelling terug te brengen tot onder de grenswaarde voor blootstelling. Hij gaat na waarom de grenswaarde voor blootstelling is overschreden en past de beschermings- en preventiemaatregelen dienovereenkomstig aan om te voorkomen dat zulks opnieuw gebeurt.

Art. V.3-14. - Ten einde bijzonder kwetsbare risicogroepen te kunnen beschermen tegen voor hen specifieke gevaren stemt de werkgever de in de artikelen V.3-11 tot V.3-13 bedoelde maatregelen af op de behoeften van werknemers die tot die groepen behoren. HOOFDSTUK V. - Voorlichting en opleiding van de werknemers Art. V.3-15. - Onverminderd de artikelen I.2-16 tot I.2-21, draagt de werkgever er zorg voor dat de werknemers die aan risico's in verband met mechanische trillingen op het werk worden blootgesteld en het Comité voorlichting en opleiding ontvangen met betrekking tot het resultaat van de in artikel V.3-5 bedoelde risicobeoordeling, die met name betrekking heeft op: 1° maatregelen die met toepassing van deze titel zijn genomen om de risico's veroorzaakt door mechanische trillingen weg te nemen of tot een minimum te beperken;2° de grenswaarden en actiewaarden voor blootstelling;3° de resultaten van de overeenkomstig hoofdstuk III van deze titel verrichte beoordelingen en metingen van mechanische trillingen en de gezondheidsschade die de gebruikte arbeidsmiddelen kunnen veroorzaken;4° het nut van en de methode voor het opsporen en melden van symptomen van gezondheidsschade;5° de omstandigheden waarin werknemers met toepassing van boek I, titel 4 hetzij recht hebben op gezondheidstoezicht, hetzij er verplicht worden aan onderworpen;6° veilige werkmethoden om de blootstelling aan mechanische trillingen tot een minimum te beperken. HOOFDSTUK VI. - Raadpleging en participatie van de werknemers Art. V.3-16. - Raadpleging en deelneming van werknemers en/of hun vertegenwoordigers in aangelegenheden bestreken door deze titel vinden plaats overeenkomstig de bepalingen van boek II, titel 7. HOOFDSTUK VII. - Gezondheidstoezicht Art. V.3-17. - Het gezondheidstoezicht, waarvan de resultaten in aanmerking worden genomen voor de toepassing van preventieve maatregelen op de betrokken arbeidsplaats, beoogt de preventie en vroegtijdige diagnose van iedere aandoening die het gevolg is van blootstelling aan mechanische trillingen.

Art. V.3-18. - De werknemers die blootgesteld worden aan mechanische trillingen worden onderworpen aan een passend gezondheidstoezicht, tenzij uit de resultaten van de risicobeoordeling blijkt dat zij geen gezondheidsrisico lopen.

Art. V.3-19. - Dit gezondheidstoezicht is passend wanneer : 1° de blootstelling van de werknemer aan trillingen van dien aard is dat een verband kan worden gelegd tussen die blootstelling en een aantoonbare ziekte of schadelijke gevolgen voor de gezondheid;2° het waarschijnlijk is dat de ziekte of de gevolgen zich in de specifieke werkomstandigheden van de werknemer zullen voordoen;3° beproefde technieken bestaan om de ziekte of de schadelijke gevolgen voor de gezondheid op te sporen. Art. V.3-20. - Dit passend gezondheidstoezicht wordt uitgevoerd volgens de bepalingen van boek I, titel 4.

Art. V.3-21. - Werknemers die worden blootgesteld aan mechanische trillingen die de in artikelen V.3-3 en V.3-4 genoemde actiewaarden voor dagelijkse blootstelling overschrijden, worden in ieder geval onderworpen aan een passend gezondheidstoezicht.

Art. V.3-22. - Voor iedere werknemer die overeenkomstig artikel V.3-18 aan het gezondheidstoezicht onderworpen is, wordt een gezondheidsdossier aangelegd en bijgehouden overeenkomstig de bepalingen van boek I, titel 4.

Art. V.3-23. - Wanneer uit het gezondheidstoezicht blijkt dat de blootstelling van de werknemer aan mechanische trillingen van die aard is, dat een verband kan worden gelegd tussen die blootstelling en een aantoonbare ziekte of schadelijke gevolgen voor de gezondheid: 1° wordt de werknemer door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer op de hoogte gesteld van de uitslag die op hem persoonlijk betrekking heeft en krijgt hij informatie en advies over het gezondheidstoezicht dat hij na beëindiging van de blootstelling kan ondergaan;2° wordt de werkgever op de hoogte gesteld van door het gezondheidstoezicht vastgestelde feiten van betekenis, waarbij het medisch geheim in acht wordt genomen;3° treft de werkgever de volgende maatregelen: a) hij herziet de risicobeoordeling die overeenkomstig hoofdstuk III van deze titel is uitgevoerd;b) hij herziet de maatregelen die overeenkomstig hoofdstuk IV van deze titel zijn genomen om de risico's weg te nemen of te verkleinen;c) hij houdt rekening met het advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, van enig andere terzake deskundige preventieadviseur of van de met het toezicht belaste ambtenaar bij het nemen van maatregelen die nodig zijn om het risico op te heffen of te verkleinen in overeenstemming met hoofdstuk IV van deze titel, met inbegrip van het geven van ander werk aan de werknemers waarbij geen blootstellingsrisico meer bestaat;d) hij zorgt voor permanent gezondheidstoezicht en treft maatregelen voor een heronderzoek van de gezondheidstoestand van elke andere werknemer die op soortgelijke wijze is blootgesteld.In dergelijke gevallen kunnen de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, dan wel de met het toezicht belaste ambtenaar adviseren de blootgestelde personen aan een gezondheidstoezicht te onderwerpen. HOOFDSTUK VIII. - Afwijkingen Art. V.3-24. - Met inachtneming van de algemene beginselen van bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers, mogen de werkgevers, voor de sectoren zeevaart en luchtvaart, in naar behoren gerechtvaardigde omstandigheden afwijken van de toepassing van de verplichtingen, gesteld in het artikel V.3-13, wat lichaamstrillingen betreft, wanneer het gezien de stand van de techniek en de specifieke kenmerken van de arbeidsplaats ondanks de uitvoering van technische en/of organisatorische maatregelen niet mogelijk is de grenswaarde voor blootstelling in acht te nemen.

Art. V.3-25. - Indien de blootstelling van een werknemer aan mechanische trillingen gewoonlijk onder de in de artikelen V.3-3 en V.3-4 bepaalde actiewaarden voor dagelijkse blootstelling blijft, maar naar gelang van het tijdstip aanzienlijk verschilt en incidenteel de grenswaarde voor blootstelling kan overschrijden, is de toepassing van de in artikel V.3-13 bedoelde verplichtingen niet verplicht indien de gemiddelde blootstelling over een periode van 40 uur onder de grenswaarde voor blootstelling blijft en indien de werkgever het bewijs levert dat de risico's van het blootstellingspatroon geringer zijn dan de risico's van blootstelling aan de grenswaarde voor blootstelling.

Art. V.3-26. - De in de artikelen V.3-24 en V.3-25 bedoelde afwijkingen van de verplichtingen bedoeld in het artikel V.3-13 worden verleend door de Minister of door de ambtenaar aan wie hij daartoe delegatie heeft verleend.

De in het eerste lid bedoelde afwijkingen worden verleend na onderzoek en advies van de met het toezicht belaste ambtenaar.

Bij gebrek aan advies binnen de twee maanden na de indiening van de aanvraag tot afwijking door de werkgever, wordt het geacht gunstig te zijn.

Art. V.3-27. - De aanvraag tot afwijking wordt schriftelijk gericht aan de algemene directie HUA en gaat vergezeld van het proces-verbaal van de vergadering van het Comité, waarin het advies van de leden van het Comité omtrent deze aanvraag tot afwijking werd ingewonnen en van het advies van de bevoegde interne of externe dienst.

De aanvraag bevat eveneens de vermelding van de bijzondere omstandigheden en redenen die de werkgever ertoe gebracht hebben deze afwijking aan te vragen en het voorstel van de maatregelen die hij zinnens is te nemen om, rekening houdende met deze omstandigheden, te waarborgen dat de eruit voortvloeiende risico's tot een minimum beperkt worden.

Art. V.3-28. - De toelating tot afwijking bevat naast de voorwaarden om, rekening houdend met bijzondere omstandigheden, te waarborgen dat de eruit voortvloeiende risico's tot een minimum beperkt worden, de verplichting de betrokken werknemers onder verscherpt gezondheidstoezicht te stellen.

Art. V.3-29. - De toegekende afwijkingen hebben een geldigheidsduur van vier jaar. Minstens een maand voor het verstrijken van de lopende geldigheidsduur wordt opnieuw een aanvraag gedaan, op straffe van het verval van de afwijking op datum van verstrijking van de lopende geldigheidsduur.

Art. V.3-30. - Wanneer tijdens de duurtijd van de afwijking, hetzij de werkgever, hetzij de met het toezicht belaste ambtenaar, vaststelt dat de omstandigheden die de afwijking rechtvaardigden, ophouden te bestaan, stellen zij hiervan de leidend ambtenaar HUA, onverwijld schriftelijk in kennis.

Nadat, in voorkomend geval, de werkgever werd gehoord, wordt de verleende toelating tot afwijking opgeheven.

De werkgever wordt in kennis gesteld van de gemotiveerde beslissing tot opheffing van de afwijking.

TITEL 4. - WERKZAAMHEDEN IN EEN HYPERBARE OMGEVING HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities Art. V.4-1. - Deze titel is van toepassing op de activiteiten waarbij werknemers bij duikwerkzaamheden of werkzaamheden in persluchtcaissons, aan een hyperbare omgeving worden blootgesteld.

Van het toepassingsgebied worden uitgesloten: 1° duikwerkzaamheden uitgevoerd zonder ademhalingsapparatuur;2° duikwerkzaamheden waarbij de werknemers gebruik maken van drukbestendige duikerklokken of duikpakken of beschikken over drukbestendige kleding en niet worden blootgesteld aan een druk die groter is dan of gelijk is aan de atmosferische druk verhoogd met ten minste 100 hectopascal. Art. V.4-2. - Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder: 1° koninklijk besluit van 25 januari 2001: het koninklijk besluit van 25 januari 2001 betreffende de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen;2° hyperbare omgeving: omgeving waarin de werknemers worden onderworpen aan een druk die groter is dan of gelijk is aan de plaatselijke atmosferische druk verhoogd met ten minste 100 hectopascal;3° duikwerkzaamheden: werkzaamheden die in een hyperbare omgeving door werknemers uitgerust met ademhalingsapparatuur onder een oppervlakte in een vloeistof worden uitgevoerd;4° werkzaamheden in persluchtcaissons: werkzaamheden die verricht worden in horizontale, en verticale hyperbare caissons en die een tijdelijke of mobiele bouwplaats vormen zoals bepaald in artikel 2, § 1 van het koninklijk besluit van 25 januari 2001;5° recompressiekamer: ruimte die bestand is tegen binnendruk en bestemd is om de werknemers onder hyperbare druk te brengen en te behouden;6° reddingswerkzaamheden: alle duikwerkzaamheden die door werknemers van brandweer of civiele bescherming in het kader van hun wettelijke opdrachten worden uitgevoerd ongeacht of ze de redding van personen in nood tot doel hebben dan wel of ze betrekking hebben op oefeningen. HOOFDSTUK II. - Werkzaamheden in hyperbare omgeving Afdeling 1. - Algemene verplichtingen van de werkgever

Art. V.4-3. - Overeenkomstig de bepalingen van de artikelen I.2-6 en I.2-7, voert de werkgever een risicoanalyse uit voor elke werkzaamheid in hyperbare omgeving teneinde elk risico voor het welzijn van de werknemers te evalueren en de preventiemaatregelen te bepalen die moeten worden genomen.

Art. V.4-4. - De werkgever voert de risicoanalyse uit in samenwerking met de bevoegde preventieadviseur van de interne dienst en de betrokken preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en houdt daarbij bovendien rekening met alle bestaande gegevens betreffende inzonderheid : 1° de aard van de werkzaamheden;2° de aard van de gebruikte arbeidsmiddelen;3° de gebruikte ademhalingsgasmengsels;4° de gebruikte luchtdrukken;5° de zwaarte en de duur van de werkzaamheden;6° de PBM;7° in voorkomend geval, de vroegere ongevallen of incidenten. Art. V.4-5. - De werkgever bepaalt welke preventiemaatregelen moeten worden getroffen.

Hiertoe : 1° zorgt hij ervoor dat er voor werkzaamheden in hyperbare omgeving specifieke procedures worden opgesteld en toegepast zowel wanneer deze werkzaamheden gebeuren in normale omstandigheden als bij ongeval of incident;2° stelt hij arbeidsmiddelen ter beschikking van de werknemers die geen risico inhouden voor de werknemers die ze gebruiken;3° stelt hij PBM ter beschikking van de werknemers overeenkomstig de bepalingen van boek IX, titel 2; 4° ziet hij er op toe dat voor elke werkzaamheid in een hyperbare omgeving de gebruikte ademhalingsgassen beantwoorden aan de eisen van de in bijlage V.4-1 bedoelde bijzondere kwaliteitsnormen. Die normen worden onderworpen aan een permanente controle.

Art. V.4-6. - De in artikel V.4-5, 1° bedoelde procedures hebben, inzonderheid, betrekking op : 1° de inrichting van de gebruikte werfinstallaties en van de arbeidsplaatsen waar de werkzaamheden worden uitgevoerd;2° de samenstelling van de werk- of duikploegen;3° de veiligheidssystemen en -regels;4° de toezichtsmiddelen;5° de communicatie- en signaleringssystemen;6° het alarmsysteem;7° in voorkomend geval, het onderhoud van de duikuitrusting;8° het gebruik en de beschikbaarheid van ademhalingsgassen;9° de installatie van een decompressiekamer, de toegang tot die kamer en het gebruik ervan onder voorwaarden die verenigbaar zijn met de eisen inzake eerste hulp;10° het verblijf in recompressiekamers en het gebruik van decompressietabellen;11° de eerste hulp. De procedures worden in voorkomend geval aangepast aan de resultaten van de risicoanalyse die is gemaakt van de te uit te voeren werken.

Zij worden bijgestuurd wanneer hun toepassing tot een slechte werking leidt die incidenten of ongevallen veroorzaakt.

Art. V.4-7. - Deze procedures worden opgenomen in een basishandleiding voor veiligheid en gezondheid die ter beschikking wordt gesteld van de werknemers tewerkgesteld aan werkzaamheden in een hyperbare omgeving.

Art. V.4-8. - De elementen die hebben bijgedragen tot de risicoanalyse, de resultaten van de risicoanalyse en de te nemen maatregelen worden vermeld in een document dat bij het globaal preventieplan wordt gevoegd. Dit document wordt ter advies aan het Comité voorgelegd en wordt ter beschikking gehouden van de met het toezicht belaste ambtenaren. Afdeling 2. - Specifieke verplichtingen van de werkgever

Art. V.4-9. - Onverminderd de algemene verplichtingen bepaald in afdeling 1: 1° bezorgt de werkgever een werkboekje aan elke werknemer die een werkzaamheid in hyperbare omgeving moet uitvoeren;2° houdt de werkgever voor elke werkzaamheid in een hyperbare omgeving een register voor werkzaamheden in een hyperbare omgeving bij. Art. V.4-10. - Het werkboekje is individueel en onoverdraagbaar.

Het wordt door de werkgever bijgehouden en bevat de volgende inlichtingen: 1° de identificatie van de werkgever en van de betrokken werknemer; 2° de vorming bedoeld in artikel V.4-13; 3° de datum van de laatste jaarlijkse periodieke gezondheidsbeoordeling en van de beslissing waarbij de arbeidsgeschiktheid werd vastgesteld;4° de naam van de betrokken preventieadviseur-arbeidsgeneesheer. Art. V.4-11. - Na elke werkzaamheid die werd uitgevoerd in een hyperbare omgeving vermeldt de werkgever in het werkboekje van elke betrokken werknemer de volgende inlichtingen: 1° de datum en plaats van de werkzaamheden;2° de maximale druk tijdens de werkzaamheden;3° de duur van het verblijf in de decompressiekamer;4° de naam van de verantwoordelijke van de werkzaamheden. Het werkboekje wordt door de werkgever of door de verantwoordelijke van de werkzaamheden die hij heeft aangeduid ondertekend.

Art. V.4-12. - Het register van werkzaamheden in hyperbare omgeving moet steeds op de werf blijven en ter beschikking worden gehouden van de werknemers en van de met het toezicht belaste ambtenaren.

Het bevat de volgende inlichtingen : 1° de identificatie van de werkgever en van de opdrachtgever;2° de datum, duur en plaats van de werkzaamheden; 3° in voorkomend geval, de inhoud van het in artikel V.4-28 bedoelde werkplan; 4° de aard van de werkzaamheden en gebruikte arbeidsmiddelen;5° de naam en de functie van al de werknemers die ter plaatse bij de werkzaamheden betrokken zijn;6° de samenstelling van de ademhalingsgassen;7° de druk bij blootstelling;8° het adres van het ziekenhuis of van de instelling waar de eerste hulp kan worden verstrekt;9° elk ongeval of incident bij de uitvoering van de werkzaamheden;10° het adres van de dichtstbijzijnde decompressiekamer. In geval van reddingswerkzaamheden bevat het register van werkzaamheden in hyperbare omgeving de inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, 2°, en 4° tot 10°. Het wordt bijgehouden op de zetel van het korps van de plaats waar de reddingswerkzaamheden worden uitgevoerd.

Het register van werkzaamheden in een hyperbare omgeving wordt door de werkgever gedurende een periode van 20 jaar bewaard. Afdeling 3. - Vorming van de werknemers

Art. V.4-13. - De werkgever zorgt ervoor dat de werknemers die zullen worden tewerkgesteld aan werkzaamheden in een hyperbare omgeving een specifieke vorming ontvangen waardoor zij in staat zijn om die werkzaamheden uit te voeren met een minimum aan risico.

Deze vorming houdt rekening met de vereiste technische kennis om werkzaamheden in een hyperbare omgeving uit te voeren en houdt rekening met de procedures bedoeld in artikel V.4-6.

Zij wordt gegeven voordat de werknemers aan deze werkzaamheden worden tewerkgesteld.

Bovendien verstrekt de werkgever aan de werknemers passende instructies betreffende de procedures bedoeld in artikel V.4-6 evenals de basishandleiding voor veiligheid en gezondheid bedoeld in artikel V.4-7. Afdeling 4. - Gezondheidstoezicht

Art. V.4-14. - Onverminderd de toepassing van de bepalingen van boek I, titel 4, neemt de werkgever de maatregelen bedoeld bij deze afdeling om te voorzien in het passende gezondheidstoezicht voor de werknemers die werkzaamheden in een hyperbare omgeving moeten verrichten.

Het gezondheidstoezicht omvat inzonderheid : 1° de voorafgaande gezondheidsbeoordeling;2° de periodieke gezondheidsbeoordelingen en;3° bij voorkomend geval, de onderzoeken bij werkhervatting. Art. V.4-15. - Vooraleer een werknemer effectief te werk te stellen aan werkzaamheden in een hyperbare omgeving, moet hij over een beoordeling van zijn gezondheidstoestand beschikken.

Die beoordeling omvat het gepersonaliseerd geneeskundig onderzoek bedoeld bij artikel I.4-27, § 1 en de gerichte onderzoeken bedoeld in artikel V.4-16, tweede en derde lid.

Art. V.4-16. - De betrokken werknemer wordt onderworpen aan een jaarlijkse periodieke gezondheidsbeoordeling.

Die beoordeling bestaat in een algemeen klinisch onderzoek dat, naar gelang van het geval wordt aangevuld met gerichte onderzoeken met het oog op de vroegtijdige opsporing van aandoeningen die het gevolg zijn van blootstelling in een hyperbare omgeving.

Die gerichte onderzoeken omvatten : 1° een onderzoek van de ademhalingsorganen en van de longfunctie;2° een onderzoek van de keel-, neus- en oorholten met daarbij in het bijzonder een audiometrie;3° een bloedonderzoek;4° een radiologisch onderzoek van de bovenste en onderste ledematen. Dit onderzoek wordt om de vijf jaar herhaald wanneer de gezondheidstoestand van de werknemer en zijn medische antecedenten dit rechtvaardigen.

Art.V.4-17. - Zodra de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer de jaarlijkse periodieke gezondheidsbeoordeling heeft verricht, stelt hij aan de werkgever de gepaste individuele en collectieve preventiemaatregelen voor die ten aanzien van elke werknemer moeten worden genomen.

De individuele maatregelen kunnen, in voorkomend geval, bestaan in een verbod voor de betrokken werknemer om werkzaamheden in een hyperbare omgeving uit te voeren. Zij worden genomen overeenkomstig de bepalingen van boek I, titel 4, hoofdstuk V. Afdeling 5. - Werkhervatting

Art. V.4-18. - De werknemer die halfzwaar of zwaar werk heeft verricht, zoals bepaald in artikel V.1-1, § 1, eerste lid, 5°, onder een relatieve overdruk van meer dan 1.200 hectopascal mag enkel met de toestemming van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer binnen een termijn van 12 uur na de uitschutting opnieuw in een hyperbare omgeving worden toegelaten of met zwaar of halfzwaar werk worden belast.

Art. V.4-19. - De werkgever moet elke werknemer die geregeld onder een volstrekte overdruk van meer dan 1.200 hectopascal werkt, wekelijks een ononderbroken rustperiode van 48 uur toekennen. Afdeling 6. - Kennisgeving aan de Inspectie

Art. V.4-20. - Elke werkzaamheid in een hyperbare omgeving moet vooraf door de werkgever schriftelijk worden gemeld aan de plaatselijke directie TWW. De kennisgeving gebeurt ten minste veertien kalenderdagen vóór de geplande aanvang van de werkzaamheden.

Een afschrift van die kennisgeving wordt door de werkgever toegezonden aan de betrokken preventieadviseur-arbeidsgeneesheer.

Die kennisgeving bevat de volgende inlichtingen: 1° de identificatie van de werkgever;2° het juiste adres van de werkzaamheden;3° de aanvangsdatum en de vermoedelijke duur van de werkzaamheden; 4° in voorkomend geval een samenvatting van het in artikel V.4-28 bedoelde werkplan. HOOFDSTUK III. - Bepalingen betreffende de duikwerkzaamheden Afdeling 1. - Toepassingsgebied en definities

Art. V.4-21. - Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder: 1° duiker: elke werknemer die is uitgerust met ademhalingsapparatuur en onder een oppervlakte in een vloeistof duikwerkzaamheden verricht;2° veiligheidsduiker: elke werknemer die niet direct deelneemt aan de duikwerkzaamheden maar die aan de oppervlakte paraat is om een duiker onder water ter hulp te komen op bevel van de chef van de duikwerkzaamheden;3° chef van de duikwerkzaamheden: elke werknemer die over minimum drie jaar ervaring beschikt als duiker, die aan de oppervlakte blijft en belast is met het toezicht op de veiligheid van de duikers die duikwerkzaamheden verrichten, ongeacht of hij op het ogenblik van de aanduiding als chef van de duikwerkzaamheden nog zelf duikwerkzaamheden verricht;4° oppervlakteassistent: elke werknemer, al dan niet duiker, die aan de oppervlakte assistentie verleent aan de chef van de duikwerkzaamheid. Art. V.4-22. - Onverminderd het resultaat van de procedures bedoeld in artikel V.4-5, 1°, zal de minimale samenstelling van de duikploeg bestaan uit: 1° een duiker;2° een veiligheidsduiker;3° een chef van de duikwerkzaamheden die eveneens de taak van oppervlakteassistent op zich neemt. Bij reddingswerkzaamheden mag de functie van chef van de duikwerkzaamheden ook uitgeoefend worden door een werknemer, al dan niet duiker, die reeds minimum drie jaar actief betrokken is bij de uitoefening van reddingswerkzaamheden. Afdeling 2. - Specifieke verplichtingen van de werkgever

Art. V.4-23. - De werkgever vermeldt de volgende aanvullende inlichtingen in het bij artikel V.4-12 bedoelde register voor werkzaamheden in een hyperbare omgeving: 1° het gevolgde duikprofiel: de diepte, de duur, de duikinterval;2° de druk van de duik, de decompressieprocedure en het eventueel gebruik van zuivere zuurstof tijdens de decompressiefase;3° het type van de gebruikte duikuitrusting. Afdeling 3. - Voorwaarden om de activiteit van duiker uit te oefenen

Art. V.4-24. - § 1. Enkel de duikers die beschikken over het getuigschrift van beroepsbekwaamheid en een geschiktheidattest mogen duikwerkzaamheden uitvoeren. § 2. Met het oog op het behalen van het getuigschrift van beroepsbekwaamheid volgen de duikers een passende beroepsopleiding.

Deze beroepsopleiding heeft tot doel ervoor te zorgen dat de duikers de noodzakelijke knowhow verwerven voor de uitoefening zonder risico's voor de gezondheid en de veiligheid van duikwerkzaamheden met lucht en met overmatige zuurstofmengsels met behulp van ademhalingsapparatuur met open omloop.

Ze heeft ten minste betrekking op de volgende materies: 1° de natuurkundige wetten die het duiken beheersen;2° gassen en ademhalingsmengsels (lucht, nitrox, O²);3° gebruik van duiktafels;4° risico's te wijten aan de voornaamste onderzeese arbeidsmiddelen;5° kennis en behandeling van decompressieongevallen en duikongevallen. Deze opleiding wordt georganiseerd door een Belgische instelling die hiervoor erkend is volgens de gebruiken eigen aan de sector of door een buitenlandse instelling die hiervoor is erkend volgens de wetgeving van het land waar de instelling gevestigd is. Zij zijn bijgevolg gemachtigd het getuigschrift van beroepsbekwaamheid uit te reiken.

Het getuigschrift van militair duiker wordt gelijkgesteld met het getuigschrift van beroepsbekwaamheid.

Het getuigschrift van reddingsduiker uitgereikt door een Belgische instelling erkend volgens de gebruiken eigen aan de sector van de brandweer of de civiele bescherming wordt gelijkgesteld met het getuigschrift van beroepsbekwaamheid, voor de aspecten die betrekking hebben op reddingswerkzaamheden. § 3. Het geschiktheidattest bedoeld in § 1 stelt vast dat de duiker fysiek in staat is om te duiken met lucht en met overmatige zuurstofmengsels met behulp van ademhalingsapparatuur met open omloop.

Het wordt uitgereikt onder de voorwaarden en volgens de nadere regels bepaald door de gebruiken eigen aan de sector.

De arts die het geschiktheidattest uitreikt moet beschikken over een specifieke ervaring op het vlak van risico's verbonden aan duikwerkzaamheden, vastgesteld overeenkomstig de gebruiken eigen aan de sector. Afdeling 4. - Kennisgeving aan de Inspectie

Art. V.4-25. - § 1. In afwijking van artikel V.4-20, mag de werkgever de volgende werkzaamheden aanmelden op de dag zelf dat ze worden uitgevoerd: 1° werkzaamheden die niet kunnen worden uitgesteld, op voorwaarde dat de redenen die het dringend karakter rechtvaardigen in de kennisgeving worden opgenomen;2° reddingswerkzaamheden die betrekking hebben op oefeningen en die niet van tevoren kunnen worden gepland. § 2. Het bepaalde in artikel V.4-20 is niet van toepassing ingeval het reddingswerkzaamheden betreft die betrekking hebben op het redden van personen in nood. HOOFDSTUK IV. - Werkzaamheden in persluchtcaissons Afdeling 1. - Toepassingsgebied en definities

Art. V.4-26. - Onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit van 25 januari 2001, is dit hoofdstuk van toepassing op de werkzaamheden die verricht worden in persluchtcaissons.

Art. V.4-27. - Elk persluchtcaisson moet bestaan uit ten minste de volgende vier compartimenten: 1° werkruimte: ruimte onder overdruk in rechtstreeks contact met het front;2° sas of personenschutsluis: ruimte voor het in- of uitschutten van werknemers;3° noodsas: ruimte voorbehouden om op elk ogenblik werknemers te kunnen inschutten zonder dat hiervoor in de drukluchtruimte speciale handelingen moeten worden verricht of zonder dat de druk in de werkruimte of het sas moet worden aangepast;4° materiaal- of materieelsas: ruimte voor het versassen van klein materiaal of materieel. Wanneer werkzaamheden in persluchtcaisson worden uitgevoerd, dient er steeds een werknemer, hierna chef van de hyperbare werkzaamheden genoemd, aangewezen te worden die instaat voor het inschutten en uitschutten in de hyperbare kamers en in de belendende sassen. Afdeling 2. - Algemene verplichtingen van de werkgever

Art. V.4-28. - Onder voorbehoud van de verplichtingen in verband met het opstellen van het veiligheids- en gezondheidsplan vastgesteld in de artikelen 25 tot 30 van het koninklijk besluit van 25 januari 2001, maakt de werkgever een werkplan op.

Dit werkplan bevat: 1° de beschrijving van de resultaten van de risicoanalyse, bedoeld in de artikelen V.4-3 en V.4-4; 2° de beschrijving van de preventiemaatregelen, bedoeld in artikel V.4-5; 3° de exploitatievergunning;4° de resultaten van het geotechnisch onderzoek;5° de schema's van het verluchtingsnet;6° het uitvoeringsplan van de werkzaamheden. Dit werkplan wordt in het register voor werkzaamheden in een hyperbare omgeving opgenomen.

Art. V.4-29. - De werkgever vermeldt de volgende inlichtingen in het register van werkzaamheden in hyperbare omgeving: 1° over alle werknemers die in een persluchtcaisson werkzaamheden verrichten en dit in afwijking van artikel V.4-12, tweede lid, 5° : a) de naam van de werknemers die in persluchtcaissons werken, van de chef van de hyperbare werkzaamheden en van de bouwplaatsverantwoordelijken;b) de gegevens betreffende het in- en uitschutten van de werknemers;c) duur van de werken in de persluchtcaisson, namelijk de effectieve tijd tussen het einde van het inschutten en het begin van het uitschutten;2° over elke werknemer die in een persluchtcaisson werkzaamheden verricht: a) de maximumdruk tijdens de werkzaamheden;b) de tijdstippen van begin en einde van de werkzaamheden in de persluchtcaisson;c) het eventueel gebruik van zuivere zuurstof tijdens het uitschutten;3° over het verloop van de werkzaamheden: a) het eventueel gebruik van de recompressiekamer;b) de gebruikte uitschuttingstabellen;c) alle onontbeerlijke informatie voor de behandeling van een eventuele caissonziekte;d) de rechtvaardiging van het eventueel gebruik van springstoffen, alsook de vastgestelde veiligheidsmaatregelen;e) de rechtvaardiging van het gebruik van open vuur of van vloeibaar gemaakte gassen, alsook de vastgestelde veiligheidsmaatregelen. Art. V.4-30. - Wanneer de recompressiekamer werd gebruikt, vermeldt de werkgever de volgende bijkomende inlichtingen in het register voor werkzaamheden in een hyperbare omgeving: 1° de recompressietijd;2° de maximumdruk en de tijdsduur van de therapeutische recompressie;3° de tijdsduur van het uitschutten;4° de omstandigheden waaronder eventueel zuivere zuurstof is gebruikt. Art. V.4-31. - Wanneer het aanleggen en het bijhouden van een coördinatiedagboek verplicht zijn in toepassing van de bepalingen van het koninklijk besluit van 25 januari 2001, maakt het register van werkzaamheden in hyperbare omgeving integrerend deel uit van het coördinatiedagboek voor de volledige duur van de werkzaamheden in een hyperbare omgeving. Afdeling 3. - Specifieke verplichtingen van de werkgever

Art. V.4-32. - In overleg met de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer houdt de werkgever rekening met de ondergane maximumdruk evenals met de voorziene arbeidsbelasting teneinde de maximumduur van het werken in een persluchtcaisson te bepalen.

De arbeid in persluchtcaissons wordt zodanig georganiseerd dat de maximumwerkduur, welke ook de toegepaste uitschuttingsmethode is, in geen enkele omstandigheid de in bijlage V.4-2 vastgestelde grenzen overschrijdt. Afdeling 4. - Verbodsbepalingen

Art. V.4-33. - Het is verboden werknemers toe te laten in een persluchtcaisson waarin de relatieve overdruk meer dan 4.000 hectopascal bedraagt.

Art. V.4-34. - Het is verboden werknemers toe te laten in een persluchtcaisson waarin de relatieve overdruk meer dan 2.500 hectopascal bedraagt indien de installatie niet is uitgerust om met zuurstof uit te schutten.

Art. V.4-35. - Het is verboden te roken in de persluchtcaissons.

TITEL 5. - IONISERENDE STRALINGEN HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities Art. V.5-1. - Deze titel is van toepassing op de activiteiten waarbij werknemers beroepshalve worden of kunnen worden blootgesteld aan een uit ioniserende straling voortkomend risico.

Art. V.5-2. - Voor de toepassing van de bepalingen van deze titel, worden de technische termen en uitdrukkingen van technische aard met betrekking tot de ioniserende straling waarnaar deze bepalingen verwijzen, verstaan in de betekenis die eraan is gegeven in artikel 2 van het algemeen reglement ioniserende stralingen.

Er wordt verstaan onder: 1° FANC: het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, opgericht bij de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle;2° exploitant: elke natuurlijke of rechtspersoon die krachtens de bepalingen van deze titel, verantwoordelijk is voor een gecontroleerde zone waar een werkzaamheid wordt uitgeoefend waarvoor een vergunning of aangifte in de zin van hoofdstuk II, afdeling II van het bij het eerste lid bedoelde besluit vereist is;3° externe onderneming: elke natuurlijke of rechtspersoon, met uitzondering van de exploitant en zijn personeelsleden, die werkzaamheden van ongeacht welke aard in een gecontroleerde zone uitvoert;4° externe werker: iedere persoon beroepshalve onderworpen aan categorie A, die in een gecontroleerde zone werkzaamheden van ongeacht welke aard uitvoert, ongeacht of hij tijdelijk of vast werknemer van een externe onderneming is, alsook de stagiair, leerling en student of degene die werkzaamheden als zelfstandige verricht;5° erkende arbeidsgeneesheer: de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht van de interne of externe dienst waarop door de werkgever een beroep wordt gedaan, en die bovendien erkend is door het FANC, overeenkomstig de bepalingen van artikel 75 van het algemeen reglement ioniserende stralingen. HOOFDSTUK II. - Verplichtingen van de werkgevers Art. V.5-3. - De werkgever neemt de nodige maatregelen opdat de werknemers die beroepshalve aan ioniserende straling worden of kunnen worden blootgesteld en die zijn gedefinieerd en ingedeeld in categorieën in het algemeen reglement ioniserende stralingen, verplicht onderworpen worden aan het gezondheidstoezicht.

Art. V.5-4. - De werkgever is ertoe gehouden elke betrokken werknemer, vóór de blootstelling, aan een voorafgaande gezondheidsbeoordeling te onderwerpen.

Wanneer deze blootstelling niet voortkomt uit de normale uitoefening van de taken, maar uit de uitoefening van niet-uitstelbare opdrachten na een radiologische noodtoestand, wordt de voorafgaande gezondheidsbeoordeling uitgesteld.

Indien de blootstelling voortkomt uit opdrachten bedoeld bij het tweede lid, moeten de betrokken werknemers onverwijld worden onderworpen aan een geneeskundig onderzoek dat geldt als periodieke gezondheidsbeoordeling.

De voorafgaande gezondheidsbeoordeling wordt herhaald bij elke tewerkstelling van externe werkers die aan ioniserende straling worden blootgesteld tijdens hun werkzaamheden in een gecontroleerde zone in inrichtingen van klasse I, bedoeld in artikel 3 van het algemeen reglement ioniserende stralingen.

De beslissing van de erkende arbeidsgeneesheer volgend op de voorafgaande gezondheidsbeoordeling wordt genomen vóór de tewerkstelling van de betrokken werknemer en mag in geen geval worden uitgesteld, behalve in geval van de in het tweede lid bedoelde radiologische noodtoestand.

De werknemer die binnen dezelfde onderneming op een andere plaats wordt tewerkgesteld, waarbij die verandering tot gevolg heeft dat hij beroepshalve wordt blootgesteld, wordt onderworpen aan een voorafgaande gezondheidsbeoordeling.

Art. V.5-5. - De werkgever is ertoe gehouden de beroepshalve aan ioniserende straling blootgestelde werknemers aan de periodieke gezondheidsbeoordeling en, in voorkomend geval, aan het onderzoek bij werkhervatting te onderwerpen.

Art. V.5-6. - Naargelang de aanwijzingen van de erkende arbeidsgeneesheer dient het bijkomend onderzoek te bestaan uit: 1° dosimetrie van het orgaan en van het volledig organisme, op grond van het aan de werkpost verbonden risico en de ontvangen doses;2° en/of dosimetrie van het bloed, de urine en het opperhuidbegroeisel;3° en/of bloedonderzoek;4° en/of dermatologisch-, oog-, genitaal onderzoek;5° en/of bepaling van het aminozuurgehalte in de urine;6° en/of opsporing van chromosomale afwijkingen. De frequentie van de jaarlijkse of halfjaarlijkse periodieke gezondheidsbeoordeling wordt door de erkende arbeidsgeneesheer bepaald op grond van het aan de werkpost verbonden risico en de ontvangen doses.

Er is geen minimumduur van blootstelling aan het risico om de uitvoering van het gezondheidstoezicht op te leggen.

Art. V.5-7. - Ten aanzien van de geschiktheidsverklaring van de beroepshalve aan ioniserende straling blootgestelde werknemers geldt de volgende arbeidsgeneeskundige indeling: - geschikt; - geschikt onder bepaalde voorwaarden; - ongeschikt.

Art. V.5-8. - De werkgever ziet erop toe dat, voor de werknemers die beroepshalve aan het risico voortkomende uit ioniserende straling worden of kunnen worden blootgesteld, de volgende voorschriften worden nageleefd: 1° de erkende arbeidsgeneesheren geven inlichtingen aan de werknemers over de risico's verbonden aan blootstelling aan ioniserende straling en over de aan te nemen gebruiksgewoonten, in verband met het systeem van dosislimitering en de optimalisering;2° elk jaar zendt het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht van de bevoegde interne of externe dienst, in samenwerking met de dienst voor fysische controle, aan het Comité, op een globale en anonieme manier, een analyse, volgens de in die inrichting uitgevoerde activiteiten, van de gemeten doses die het gevolg zijn van ioniserende straling. HOOFDSTUK III. - Bijzondere verplichtingen van de externe ondernemingen Art. V.5-9. - De uitoefening, in gecontroleerde zones, van activiteiten van externe ondernemingen en van zelfstandige externe werkers, zoals die is gedefinieerd in artikel V.5-1, is onderworpen aan het stelsel van voorafgaande aangifte aan de algemene directie TWW. Art. V.5-10. - De voorafgaande aangifte wordt verricht door de externe onderneming en bevat de volgende inlichtingen: 1° de naam, voornamen, functie en woonplaats van de aangever en eventueel de naam van de onderneming, de hoofd- en maatschappelijke zetel; 2° het aansluitingsnummer bij de R.S.Z.; 3° de categorie van de activiteiten volgens de NACE-bedrijfsindeling;4° de naam van het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht van de bevoegde interne of externe dienst die het gezondheidstoezicht uitoefent. De voorafgaande aangifte wordt bijgewerkt zodra in een van de punten die ze bevat een wijziging optreedt, en de gewijzigde aangifte wordt doorgezonden aan de algemene directie TWW. Art. V.5-11. - § 1. De externe onderneming ziet erop toe dat hij, onder de voorwaarden bepaald in hoofdstuk VIII van deze titel, voor elke externe werker, die in een gecontroleerde zone werkt, een individueel document voor radiologisch toezicht van de externe werker verkrijgt, hierna "bestralingspaspoort van externe werker" genoemd.

Dit document wordt aan elke werknemer overhandigd en is niet overdraagbaar. § 2. De externe onderneming waakt, hetzij rechtstreeks, hetzij door middel van overeenkomsten met de exploitant, over de stralingsbescherming van zijn werkers overeenkomstig de artikelen V.5-12 tot V.5-18, en inzonderheid: 1° waarborgt hij dat zijn werkers onderworpen worden aan een beoordeling van de blootstelling en aan een gezondheidstoezicht overeenkomstig de voorwaarden bepaald in de artikelen V.5-12 en V.5-15; 2° verzekert hij zich dat de radiologische gegevens van het individueel toezicht op de blootstelling van elk van zijn werkers in het bestralingspaspoort van externe werker of in het gecentraliseerde nationale net actueel worden gehouden. In het geval echter dat de externe werkers werken in een gecontroleerde zone van een exploitant van een inrichting, ingedeeld in de klasse I volgens artikel 3 van het algemeen reglement ioniserende stralingen, is de externe onderneming verplicht overeenkomsten met de exploitant te sluiten met het doel zijn werknemers te beschermen. HOOFDSTUK IV. - Bijzondere verplichtingen van de exploitant Art. V.5-12. - De exploitant van een gecontroleerde zone waar externe werkers werkzaamheden uitvoeren, is rechtstreeks, dan wel via overeenkomsten, verantwoordelijk voor de praktische aspecten van hun bescherming tegen straling die rechtstreeks met de aard van de gecontroleerde zone en van de werkzaamheden verband houden.

In het bijzonder dient de exploitant voor elke externe werker die in een gecontroleerde zone werkzaamheden uitvoert: 1° erop toe te zien dat die werker medisch geschikt is bevonden voor het werk dat hem wordt opgedragen.Vóór het werk wordt uitgevoerd, bezorgt de externe onderneming het bestralingspaspoort van externe werker bedoeld in hoofdstuk VIII van deze titel aan de erkende arbeidsgeneesheer van de exploitant, opdat wordt nagegaan of elke werker medisch geschikt is bevonden voor het werk dat hem wordt opgedragen; 2° er eveneens op toe te zien dat de blootstelling van die externe werker individueel gecontroleerd wordt volgens de aard van het werk en dat hij de eventueel noodzakelijke, praktische dosimetrische controle geniet;3° alle nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat na elke werkzaamheid de radiologische gegevens van het individueel toezicht op de blootstelling van elke externe werker wordt bijgehouden in het bestralingspaspoort van externe werker of in het gecentraliseerde nationale net. HOOFDSTUK V. - Taken van de departementen of afdelingen belast met het medisch toezicht Afdeling 1. - Inrichtingen van klasse I, bedoeld in artikel 3 van het

algemeen reglement ioniserende stralingen Art. V.5-13. - De exploitant van een gecontroleerde zone ziet erop toe dat voor de externe werkers en voor de eigen werknemers die in een gecontroleerde zone werkzaamheden uitvoeren, de erkende arbeidsgeneesheren van het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht van de bevoegde interne of externe dienst, de voorschriften van de artikelen V.5-14 tot V.5-18 naleven.

Art. V.5-14. - De erkende arbeidsgeneesheren onderwerpen deze eigen werknemers en externe werkers aan de geneeskundige onderzoeken voorgeschreven in de artikelen V.5-4 en V.5-5.

Art. V.5-15. - De erkende arbeidsgeneesheren zien erop toe dat deze eigen werknemers en externe werkers hun zo spoedig mogelijk laten weten welke geneeskundige onderzoeken of behandelingen door middel van ioniserende straling zij door toedoen van hun behandelende geneesheer eventueel ondergaan hebben of nog ondergaan.

Zij vragen aan die werknemers hun de redenen, de aard, de datum alsmede de frequentie van die onderzoeken of behandelingen mede te delen, en noteren die gegevens in het gezondheidsdossier. Indien zij dat nodig achten, vragen zij aan de behandelende geneesheer van de betrokken werknemers bijkomende inlichtingen over die onderzoeken of behandelingen.

Overeenkomstig de bepalingen van artikel I.4-92 delen zij, in voorkomend geval, hun vaststellingen en de resultaten van de meting van de individuele blootstelling die is verricht en opgetekend door de dienst voor fysische controle van de exploitant, mee aan de erkende arbeidsgeneesheer van de externe onderneming. Voor de zelfstandige externe werkers worden de gegevens meegedeeld aan de geneesheer van hun keuze.

Art. V.5-16. - De erkende arbeidsgeneesheer doet eveneens een uitspraak over de eventuele afzondering van de eigen werknemer of de externe werker, en over de toe te passen medische spoedbehandeling, de ontsmettingsmaatregelen inbegrepen. De erkende arbeidsgeneesheer doet een voorstel over zijn behoud op of verwijdering van de post. De mededeling ervan gebeurt overeenkomstig de bepalingen voorzien in artikel V.5-15, derde lid.

Elke ontsmetting van werknemers of externe werkers die wordt uitgevoerd onder toezicht van de erkende arbeidsgeneesheer, wordt in een register ingeschreven.

Art. V.5-17. - Onverminderd de toepassing van artikel I.4-32, § 2, eerste lid, onderwerpen de erkende arbeidsgeneesheren de eigen werknemers en externe werkers die een blootstelling hebben ondergaan die de limieten vastgesteld bij het algemeen reglement ioniserende stralingen overschrijdt, aan een uitzonderlijk gezondheidstoezicht.

In dat geval worden de geneeskundige onderzoeken voorgeschreven in artikel V.5-5 aangevuld met alle onderzoeken, ontsmettingsmaatregelen en dringende behandelingen die de erkende arbeidsgeneesheer noodzakelijk acht.

Deze geneesheer doet een uitspraak over het behoud van de werknemer op zijn post of zijn verwijdering, waarbij hij een oordeel geeft inzake geschiktheid, geschiktheid onder bepaalde voorwaarden of ongeschiktheid. De overlegprocedure en de beroepsprocedure geschieden overeenkomstig de bepalingen van de afdelingen 3 en 4 van boek I, titel 4, hoofdstuk V. De toepassing van de bepalingen van de artikelen I.4-55 en I.4-68, behoort tot de verantwoordelijkheid van de werkgever van de externe onderneming.

Art. V.5-18. - § 1. Op verzoek van de erkende arbeidsgeneesheren en zolang deze laatsten het nodig oordelen om de gezondheid van de betrokkenen te vrijwaren, mogen de werknemers die niet meer beroepshalve aan ioniserende straling worden blootgesteld, aan voortgezet gezondheidstoezicht onderworpen blijven.

Dit voortgezet gezondheidstoezicht omvat al de onderzoeken die noodzakelijk zijn gelet op de gezondheidstoestand van de betrokken werknemer en de omstandigheden waarin deze is blootgesteld of besmet.

Wanneer de betrokken werknemer geen deel meer uitmaakt van het personeel van de onderneming waarvan de erkende arbeidsgeneesheer het nodig heeft geoordeeld hem aan het voortgezet gezondheidstoezicht te onderwerpen, moet hierin worden voorzien door het Federaal agentschap voor beroepsrisico's en op kosten van deze instelling. In dat geval moet een door dit agentschap aangewezen geneesheer voor dit gezondheidstoezicht zorgen en over de duur ervan beslissen. § 2. Wanneer de erkende arbeidsgeneesheer het nodig acht de externe werkers aan het voortgezet gezondheidstoezicht te onderwerpen, deelt hij dit mede aan de werkgever van de externe onderneming. Als de externe werker niet langer wordt blootgesteld, zendt die werkgever hem naar het Federaal agentschap voor beroepsrisico's. Dit agentschap voorziet in het voortgezet gezondheidstoezicht op zijn kosten en treedt op onder dezelfde voorwaarden als die bepaald in § 1, derde lid.

Art. V.5-19. - De werkgever doet, aan bovengenoemd agentschap en op de manier bepaald in bijlage V.5-1, onverwijld aangifte van de werknemers voor wie in dit voortgezet gezondheidstoezicht moet worden voorzien.

De werkgever doet, onverwijld en op de manier bepaald in bijlage V.5-1, eveneens aangifte aan de algemene directie TWW, van de werknemers die zijn onderworpen aan het uitzonderlijk of voortgezet gezondheidstoezicht, voorgeschreven in de artikelen V.5-17 en V.5-18. Afdeling 2. - Andere inrichtingen dan die bedoeld in afdeling 1

Art. V.5-20. - De werkgever ziet erop toe dat, voor de werknemers die beroepshalve aan het risico van ioniserende straling worden of kunnen worden blootgesteld, de voorschriften van de artikelen V.5-21 en V.5-22 worden nageleefd.

Art. V.5-21. - De erkende arbeidsgeneesheren van het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht van de interne of externe dienst, waarop de werkgever een beroep doet, voeren de in de artikelen V.5-14 tot V.5-19 bepaalde voorschriften uit.

Art. V.5-22. - § 1. Wanneer een externe werker een blootstelling heeft ondergaan die de limieten overschrijdt die zijn vastgesteld in het algemeen reglement ioniserende stralingen en moet worden onderworpen aan het uitzonderlijk gezondheidstoezicht, moet de exploitant deze beslissing aan de externe onderneming mededelen.

In dat geval moet de externe onderneming dit toezicht laten uitoefenen door een erkende arbeidsgeneesheer aan wie elke nuttige informatie in verband met de blootstellings- en besmettingsomstandigheden of -omvang worden medegedeeld.

De externe onderneming dient eveneens de naam, de voornamen en het adres van de betrokken werknemer, alsook de beslissing die te zijnen opzichte werd genomen, kenbaar te maken aan het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht van de bevoegde interne of externe dienst waarvan zij zich de medewerking heeft verzekerd, zelfs als de erkende geneesheer die met het hierboven genoemde toezicht is belast geen deel uitmaakt van die dienst. § 2. In de mate dat uit de omstandigheden blijkt dat het dringend of noodzakelijk is, moet, in hetzelfde geval, het in het vorige lid bedoelde toezicht, ten minste in het begin, worden uitgeoefend door de erkende arbeidsgeneesheer van de exploitant van de inrichting waar de externe werker is blootgesteld of besmet. Deze geneesheer doet eveneens een uitspraak over de eventuele afzondering van de externe werker en de toe te passen medische spoedbehandeling, de ontsmettingsmaatregelen inbegrepen.

Art. V.5-23. - Het uitzonderlijk en het voortgezet gezondheidstoezicht bedoeld in de artikelen V.5-17 en V.5-18 mogen eveneens door de geneesheren-arbeidsinspecteurs worden opgelegd.

Art. V.5-24. - De bepalingen van de artikelen V.5-13 tot V.5-15 zijn niet van toepassing op de personen die met het toezicht zijn belast krachtens internationale of Europese verdragen, een wet, een decreet, een ordonnantie of een besluit, en die hierna worden opgesomd: 1° de inspecteurs van het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie;2° de personen die belast zijn met het toezicht krachtens het verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie;3° de sociale inspecteurs bedoeld bij de wet van 6 juni 2010 tot invoering van het Sociaal Strafwetboek;4° de leden van de dienst van toezicht van het FANC, bedoeld bij artikel 9 van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle. De erkende arbeidsgeneesheren van de inrichtingen van klasse I doen bovendien geen uitspraak over het behoud op het werk of de verwijdering van deze personen. HOOFDSTUK VI. - Opdrachten van de dienst voor fysische controle Art. V.5-25. - Onverminderd de bepalingen opgenomen in artikel 23 van het algemeen reglement ioniserende stralingen, in artikel 148decies, 1, § 6, van het ARAB en in boek II, is de dienst voor fysische controle ertoe gehouden : 1° de nominatieve boekhouding op te maken van de doses voor elke werknemer die tot een inrichting van klasse I, II of III behoort, bedoeld in artikel 3.1. van het algemeen reglement ioniserende stralingen, en die beroepshalve blootgesteld is of kan worden aan ioniserende straling; 2° de praktische dosimetrische controle van iedere externe werker gedurende de werkzaamheden te organiseren;3° zonder verwijl aan het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht van de bevoegde interne of externe dienst van die inrichting, alsook aan het hoofd van die inrichting, aan de werkgever van de externe onderneming en, in voorkomend geval, aan de door de zelfstandige externe werker gekozen geneesheer, de individuele opgemeten doses te bezorgen;4° rekening te houden met de blootstellinggrenzen opgelegd door het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht van de bevoegde interne of externe dienst van die inrichting, op grond van de uitwendige en inwendige blootstellingen en de vroegere besmettingen, en van de eventueel overeengekomen praktische limietdoses. HOOFDSTUK VII. - Opmaken van de blootstellings- en ontsmettingstabel Art. V.5-26. - § 1. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 23 en 24 van het algemeen reglement ioniserende stralingen stelt de dienst voor fysische controle van de onderneming of, bij ontstentenis ervan, het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht van de bevoegde interne of externe dienst waarvan de werkgever zich de medewerking heeft verzekerd, elk jaar, voor alle beroepshalve blootgestelde werknemers een blootstellings- en ontsmettingstabel op.

Deze tabel bestaat uit de eigenlijke tabel, overeenkomstig het model opgenomen in bijlage V.5-2, en de inlichtingen betreffende de onderneming en de betrokken werknemer vermeld in bijlage V.5-2. Zij wordt op de daartoe voorgeschreven plaatsen getekend door de werkgever of zijn afgevaardigde en door de erkende arbeidsgeneesheer die voor de medische controle van die onderneming verantwoordelijk is.

Een tabel die anders is opgesteld dan in het model opgenomen in bijlage V.5-2, mag worden gebruikt op voorwaarde dat alle in het model voorkomende gegevens erin zijn opgenomen.

Elk jaar stuurt de werkgever, ten laatste op 31 maart, voor elk van de bovengenoemde werknemers drie exemplaren van die tabel betreffende het voorgaande jaar naar de algemene directie TWW. § 2. De algemene directie TWW zendt, zonder verwijl, één van de drie exemplaren van de tabel bedoeld in § 1 door naar het Bestuur van de Volksgezondheid bij de Federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. § 3. Op basis van de gegevens doorgestuurd door de dienst voor fysische controle van de inrichting maakt het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht van de bevoegde interne of externe dienst van diezelfde inrichting voor de zelfstandige externe werkers, ten behoeve van de door de betrokkenen gekozen geneesheer, een document op dat de blootstellingdoses weergeeft zoals vermeld in artikel I.4-87, 2° en 3°. § 4. Ingeval de hoofdzetel van de externe onderneming in een lidstaat van de Europese Unie is gevestigd, zijn de bepalingen van § 1 niet van toepassing. HOOFDSTUK VIII. - Oprichting van het gecentraliseerde nationale netwerk en opmaak van het individueel document voor de aan ioniserende straling blootgestelde externe werker Art. V.5-27. - Er wordt een gecentraliseerd blootstellingnetwerk opgericht om een stralingsdosis-beheersysteem van de externe werkers te doen werken en te onderhouden.

Het gecentraliseerd netwerk bestaat enerzijds uit een centrale gegevensbank en anderzijds uit de gegevensbanken van de diensten voor fysische controle van de exploitanten.

De centrale gegevensbank wordt opgericht en beheerd door de algemene directie TWW. Art. V.5-28. - Binnen het kader van het in artikel V.5-27 bedoelde systeem wordt aan de externe werkers een individueel document uitgereikt.

Dit individueel document omvat de inlichtingen met betrekking tot de identificatie van de externe onderneming en de betrokken externe werker, de medische classificatie van de externe werker, de datum van het laatste geneeskundig onderzoek, van de resultaten van het individueel toezicht op de blootstelling van de betrokken externe werker en de inlichtingen met betrekking tot zijn opleiding in stralingsbescherming bedoeld bij hoofdstuk III, sectie II, artikel 25 van het algemeen reglement ioniserende stralingen. Deze gegevens worden door de externe onderneming verstrekt.

Het individueel document omvat eveneens de volgende inlichtingen over de periode waarin de werkzaamheden zijn uitgevoerd: 1° een raming van de eventueel door de betrokken werker ontvangen effectieve dosis;2° in geval van niet-eenvormige blootstelling, een raming van het dosisequivalent in de verschillende delen van het lichaam;3° in geval van interne besmetting, een raming van de opgenomen activiteit of te verwachten dosis. Deze gegevens worden verstrekt door de exploitant of volgens de overeenkomsten met de externe onderneming, na elke prestatie van een externe werker.

Dit individueel document wordt "bestralingspaspoort van externe werker" genoemd.

Het bestaat uit twee delen: enerzijds een map en anderzijds interventiebladen voor die map. Het model en de gebruikswijze ervan worden bepaald in bijlage V.5-4.

De externe onderneming kan in het geval de externe werker wordt tewerkgesteld bij exploitanten die het Nederlands, Frans of Duits niet machtig zijn bij het bestralingspaspoort van externe werker een instructiekaart toevoegen die de Engelse vertaling van zijn bestralingspaspoort bevat.

De dosisgegevens van elke afzonderlijke externe werker worden beschouwd als medische persoonsgegevens in de zin van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

De algemene directie TWW neemt alle praktische maatregelen voor het beveiligen van de dosisgegevens tijdens de gegevensoverdracht binnen het gecentraliseerde netwerk.

Art. V.5-29. - De algemene directie TWW is belast met: 1° de aanmaak van de bestralingspaspoorten;2° de levering van het bestralingspaspoort van externe werker;3° de toevoeging van de na elke tussenkomst opgelopen dosis, aan de met betrekking tot de externe werker gekende dosis; 4° het bijwerken van de interventiebladen aan de hand van de door de exploitanten meegedeelde bestralingsgegevens: bijlage V.5-4 bevat de wijze van actualisering; 5° de verzending, vóór de vervaldatum van de vorige reeks interventiebladen, van de gevraagde hoeveelheid interventiebladen;6° het beheer en de exploitatie van de dosisgegevens. De interventiebladen hebben een geldigheidsperiode van één jaar vanaf de afgiftedatum.

Indien de hoeveelheid benodigde interventiebladen voor de volgende geldigheidsperiode niet werd aangevraagd, zal eenzelfde aantal interventiebladen als voor de lopende geldigheidsperiode worden toegestuurd.

Tijdens een lopende geldigheidsperiode kunnen steeds bijkomende interventiebladen worden aangevraagd.

Art. V.5-30. - § 1. De diensten voor fysische controle van de exploitanten zijn belast met: 1° de elektronische overdracht van de dosisgegevens naar de centrale gegevensbank na elke tussenkomst van de externe werker;2° de bijwerking van het interventieblad van het bestralingspaspoort, volgens de aanwijzingen vermeld op de keerzijde van dit document. § 2. De gegevensoverdracht bedoeld in § 1, 1° gebeurt onmiddellijk na het beëindigen van de tussenkomst.

De algemene directie TWW bepaalt er de praktische voorwaarden van. § 3. Het interventieblad bedoeld in § 1, 2° wordt bijgewerkt aan de hand van de tijdens de tussenkomst eventueel opgelopen dosissen en wordt onmiddellijk na het beëindigen van de tussenkomst aan de externe werker overhandigd, die het in zijn bestralingspaspoort bewaart.

Een afschrift van dit interventieblad wordt tezelfdertijd opgestuurd naar de externe onderneming.

Deze laatste stuurt, na kennisneming, het afschrift door naar de erkende arbeidsgeneesheer.

Art. V.5-31. - § 1. De bestralingspaspoorten worden door de externe onderneming aangevraagd bij de algemene directie TWW. De aanvraag moet de inlichtingen en documenten, opgesomd in bijlage V.5-3, bevatten.

Een aanvraag moet eveneens worden verricht wanneer het bestralingspaspoort onbruikbaar is geworden, verloren is gegaan of wanneer de identiteitsgegevens, bedoeld in punt 2 van bijlage V.5-3, van de externe werker gewijzigd zijn.

Het voor een geldigheidsperiode van één jaar voorspelde aantal benodigde interventiebladen dient door de externe onderneming bij de algemene directie TWW te worden aangevraagd. Deze aanvraag moet minstens twee maanden voor het verstrijken van de geldigheidsdatum van de vorige reeks worden verricht. § 2. De externe onderneming overhandigt het bestralingspaspoort aan de externe werker, nadat de erkende arbeidsgeneesheer, de geactualiseerde interventiebladen heeft geviseerd.

Slechts interventiebladen met een nog niet verstreken geldigheidsperiode mogen aan de externe werker ter beschikking worden gesteld. § 3. Op de interventiebladen van het bestralingspaspoort, die voorzien zijn van een volgnummer, staan de dosisgegevens van de externe werker vermeld, die op het ogenblik van afgifte door de algemene directie TWW zijn gekend. § 4. Elk interventieblad is slechts geldig voor een reeks opeenvolgende werkzaamheden bij eenzelfde exploitant.

De interventiebladen moeten volgens het erop aangebrachte volgnummer worden gebruikt.

Indien interventiebladen tijdens de geldigheidsperiode niet werden gebruikt, moeten zij onmiddellijk na het verstrijken van de geldigheidsperiode naar de algemene directie TWW worden teruggestuurd.

TITEL 6. - KUNSTMATIGE OPTISCHE STRALING HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities Art. V.6-1. - Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder: 1° blootstelling: de mate waarin kunstmatige optische straling op het menselijk lichaam inwerkt;2° meting: de meting op zich, de analyse en de berekening van het resultaat. Art. V.6-2. - Voor de toepassing van deze titel worden volgende natuurkundige begrippen als volgt bepaald: 1° optische straling: elektromagnetische straling in het golflengtegebied tussen 100 nm en 1 mm.Het spectrum van de optische straling wordt ingedeeld in ultraviolette straling, zichtbare straling en infrarode straling: a) ultraviolette straling: optische straling in het golflengtegebied tussen 100 nm en 400 nm.Het ultraviolette gebied wordt ingedeeld in UVA (315-400 nm), UVB (280-315 nm) en UVC (100-280 nm); b) zichtbare straling: optische straling in het golflengtegebied tussen 380 nm en 780 nm;c) infrarode straling: optische straling in het golflengtegebied tussen 780 nm en 1 mm.Het infrarode gebied wordt ingedeeld in IRA (780-1400 nm), IRB (1400-3000 nm) en IRC (3000 nm - 1 mm); 2° laser (lichtversterking door gestimuleerde stralingsemissie): elk apparaat dat in staat is om elektromagnetische straling in het golflengtegebied van optische straling te produceren of te versterken, hoofdzakelijk via gecontroleerde gestimuleerde emissie;3° laserstraling: optische straling afkomstig van een laser;4° niet-coherente straling: optische straling die geen laserstraling is;5° grenswaarden voor blootstelling: grenzen voor de blootstelling aan optische straling, die direct gebaseerd zijn op bewezen gezondheidseffecten en biologische overwegingen.Inachtneming van deze grenzen waarborgt dat aan kunstmatige bronnen van optische straling blootgestelde werknemers worden beschermd tegen alle bekende negatieve gevolgen voor de gezondheid; 6° bestralingssterkte (E) of vermogensdichtheid: het invallend vermogen aan straling per eenheid van oppervlakte uitgedrukt in watt per vierkante meter (W m-2);7° bestralingsdosis (H): de tijdsintegraal van de bestralingssterkte uitgedrukt in joule per vierkante meter (J m-2);8° radiantie (L): de stralingsstroom of het vermogen per eenheid van ruimtehoek en per eenheid van oppervlakte uitgedrukt in watt per vierkante meter per steradiaal (W m-2 sr-1);9° niveau: de combinatie van bestralingssterkte, bestralingsdosis en radiantie waaraan een werknemer is blootgesteld. Art. V.6-3. - Deze titel betreft de risico's voor de gezondheid en de veiligheid van werknemers door negatieve effecten op de ogen en de huid die worden veroorzaakt door blootstelling aan kunstmatige optische straling. HOOFDSTUK II. - Grenswaarden voor blootstelling Art. V.6-4. - De grenswaarden voor blootstelling aan niet-coherente straling, anders dan die welke wordt uitgestraald door natuurlijke bronnen van optische straling, zijn vermeld in bijlage V.6-1.

De grenswaarden voor blootstelling aan laserstraling zijn vermeld in bijlage V.6-2. HOOFDSTUK III. - Risicoanalyse Art. V.6-5. - Bij de toepassing van de verplichtingen bedoeld in boek I, titel 2, inzonderheid wat de risicoanalyse betreft, bedoeld in de artikelen I.2-6 en I.2-7, beoordeelt en, indien nodig, meet en/of berekent de werkgever de niveaus van de optische straling waaraan de werknemers waarschijnlijk zullen worden blootgesteld, zodat de nodige maatregelen kunnen worden bepaald en uitgevoerd om de blootstelling tot de toepasselijke grenzen te beperken.

Bij de beoordeling, meting en/of berekeningen past de werkgever een methodiek toe die de normen volgt van de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) met betrekking tot laserstraling en de aanbevelingen van de Internationale Commissie voor Verlichtingskunde (CIE) en de Europese Commissie voor Normalisatie (CEN) met betrekking tot niet-coherente straling.

In blootstellingssituaties die niet door die normen en aanbevelingen worden bestreken, voert de werkgever, totdat passende EU-normen of -aanbevelingen beschikbaar zijn, de beoordeling, meting en/of berekeningen uit aan de hand van de beschikbare nationale of internationale richtsnoeren met een wetenschappelijke grondslag.

In beide blootstellingssituaties mag de werkgever bij de beoordeling rekening houden met door de producent van de arbeidsmiddelen opgegeven informatie, wanneer die arbeidsmiddelen onder een toepasselijke communautaire richtlijn vallen.

Art. V.6-6. - De werkgever doet, naargelang het geval, beroep op zijn interne of externe dienst voor de in artikel V.6-5 bedoelde beoordeling, meting en/of berekeningen, die met passende tussenpozen worden gepland en uitgevoerd na voorafgaand advies van het Comité.

Indien de nodige deskundigheid voor de in het eerste lid bedoelde beoordeling, meting en/of berekeningen niet aanwezig is in de interne of externe dienst, doet de werkgever een beroep op een erkend laboratorium waarvan de erkenning betrekking heeft op de meting van kunstmatige optische straling.

Art. V.6-7. - De gegevens die door middel van de beoordeling, meting en/of berekeningen van het niveau van blootstelling aan kunstmatige optische straling zijn verkregen, worden in een passende vorm bewaard, om latere raadpleging mogelijk te maken.

Art. V.6-8. - In het kader van de risicoanalyse en de op basis daarvan te nemen preventiemaatregelen overeenkomstig de bepalingen van boek I, titel 2, besteedt de werkgever met name aandacht aan : 1° het niveau, het golflengtegebied en de duur van de blootstelling aan kunstmatige bronnen van optische straling; 2° de in artikel V.6-4 bedoelde grenswaarden voor blootstelling; 3° de mogelijke gevolgen voor de gezondheid en veiligheid van werknemers die tot bijzonder gevoelige risicogroepen behoren;4° de mogelijke gevolgen voor de gezondheid en de veiligheid van werknemers van de interactie op de arbeidsplaats tussen optische straling en fotosensibiliserende chemicaliën;5° de mogelijke indirecte effecten zoals tijdelijke blindheid, ontploffing of brand;6° het bestaan van vervangende arbeidsmiddelen die ontworpen zijn om de niveaus van blootstelling aan kunstmatige optische straling te verminderen;7° uit gezondheidstoezicht verkregen relevante informatie, met inbegrip van gepubliceerde informatie, voor zover dat mogelijk is;8° de blootstelling aan verscheidene bronnen van kunstmatige optische straling;9° de classificatie die wordt toegepast op lasers die worden gedefinieerd conform de desbetreffende IEC-norm, alsook soortgelijke classificaties met betrekking tot kunstmatige bronnen die soortgelijke schade kunnen toebrengen als lasers van de klasse 3B of 4;10° de informatie over de bronnen van optische straling en aanverwante arbeidsmiddelen die door fabrikanten overeenkomstig het koninklijk besluit van 12 augustus 2008 betreffende het op de markt brengen van machines wordt verstrekt. Art. V.6-9. - De werkgever is in het bezit van een risicoanalyse, vastgesteld in een geschreven document, overeenkomstig de bepalingen van boek I, titel 2 en vermeldt welke maatregelen ter voorkoming of vermindering van de blootstelling zijn getroffen in toepassing van de artikelen V.6-10 en V.6-11.

De risicoanalyse moet naar behoren gedocumenteerd zijn. Indien een verdere uitvoerige risicoanalyse niet wordt uitgevoerd, geeft de werkgever hiervoor een schriftelijke verantwoording, waarin hij aantoont dat de aard en de omvang van de aan optische straling verbonden risico's dit overbodig maken.

De risicoanalyse wordt regelmatig bijgewerkt, met name indien er ingrijpende veranderingen hebben plaatsgevonden waardoor zij verouderd kan zijn, of wanneer uit de resultaten van het gezondheidstoezicht blijkt dat bijwerking nodig is. HOOFDSTUK IV. - Maatregelen ter voorkoming of vermindering van de risico's Art. V.6-10. - De risico's die verbonden zijn aan de blootstelling aan kunstmatige optische straling worden weggenomen of tot een minimum beperkt, waarbij rekening wordt gehouden met de technische vooruitgang en de mogelijkheid om maatregelen te nemen om het risico aan de bron te beheersen.

De beperking van deze risico's geschiedt met inachtneming van de in artikel 5, § 1 van de wet vermelde algemene preventiebeginselen.

Indien uit de overeenkomstig artikel V.6-5 uitgevoerde risicoanalyse voor aan kunstmatige bronnen van optische straling blootgestelde werknemers blijkt dat het enigszins mogelijk is dat de blootstellingsgrenswaarden overschreden worden, gaat de werkgever over tot de opstelling en uitvoering van een actieplan dat technische en/of organisatorische maatregelen omvat om een blootstelling waarbij de grenswaarden worden overschreden, te voorkomen. Er dient met name rekening te worden gehouden met: 1° alternatieve werkmethoden die het risico van optische straling verminderen;2° de keuze van arbeidsmiddelen die minder optische straling uitzenden, rekening houdend met het te verrichten werk;3° technische maatregelen om de emissie van optische straling te beperken, waar nodig ook door het gebruik van vergrendeling, afscherming of soortgelijke mechanismen ter bescherming van de gezondheid;4° passende onderhoudsprogramma's voor de arbeidsmiddelen, de arbeidsplaats en de systemen op de werkpost;5° het ontwerp en de indeling van de arbeidsplaatsen en de werkposten;6° de beperking van de duur en het niveau van de blootstelling;7° de beschikbaarheid van passende PBM;8° de aanwijzingen van de fabrikant van de arbeidsmiddelen die, overeenkomstig het koninklijk besluit van 12 augustus 2008 betreffende het op de markt brengen van machines, zijn verstrekt. Art. V.6-11. - Op basis van de in artikel V.6-5 uitgevoerde risicoanalyse, worden arbeidsplaatsen waar werknemers zouden kunnen worden blootgesteld aan niveaus van optische straling uit kunstmatige bronnen die de grenswaarden voor blootstelling overschrijden, aangegeven door middel van passende signaleringen, overeenkomstig de bepalingen betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk van titel 6 van boek III. De betrokken zones worden afgebakend en de toegang ertoe wordt beperkt indien dit technisch mogelijk is en indien het risico bestaat dat de grenswaarden voor blootstelling worden overschreden.

Art. V.6-12. - In geen geval mag de blootstelling van de werknemer, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel V.6-5, de grenswaarden bedoeld in artikel V.6-4 overschrijden.

In geval de grenswaarden voor blootstelling worden overschreden ondanks de maatregelen die de werkgever overeenkomstig de bepalingen van deze titel met betrekking tot kunstmatige bronnen van optische straling heeft genomen, dan neemt hij onmiddellijk maatregelen om de blootstelling terug te brengen tot onder de grenswaarden voor blootstelling.

De werkgever gaat na waarom de grenswaarden voor blootstelling zijn overschreden en past de beschermings- en preventiemaatregelen zo aan dat deze grenswaarden niet opnieuw worden overschreden.

Art. V.6-13. - Ten einde bijzonder gevoelige risicogroepen te kunnen beschermen tegen de voor hen specifieke gevaren stemt de werkgever, na voorafgaand advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, de in de artikelen V.6-10 tot V.6-12 bedoelde maatregelen af op de behoeften voor werknemers die tot die groepen behoren. HOOFDSTUK V. - Voorlichting en opleiding van de werknemers Art. V.6-14. - Onverminderd de artikelen I.2-16 tot en met I.2-21, zorgt de werkgever ervoor dat werknemers die aan risico's in verband met kunstmatige optische straling op het werk worden blootgesteld, en het Comité, voorlichting en opleiding ontvangen in verband met het resultaat van de in artikel V.6-5 bedoelde risicoanalyse, in het bijzonder betreffende: 1° maatregelen die ter uitvoering van deze titel zijn genomen;2° de grenswaarden voor blootstelling en de gerelateerde potentiële gevaren; 3° de resultaten van de overeenkomstig artikel V.6-5 uitgevoerde beoordeling, meting en/of berekeningen van de niveaus van blootstelling aan kunstmatige optische straling, samen met een toelichting bij de betekenis en de potentiële risico's ervan; 4° de wijze van opsporing van schadelijke effecten voor de gezondheid te wijten aan de blootstelling en de melding ervan;5° de omstandigheden waarin werknemers recht hebben op gezondheidstoezicht;6° veilige werkmethoden om risico's van blootstelling tot een minimum te beperken;7° goed gebruik van passende PBM. HOOFDSTUK VI. - Raadpleging en participatie van de werknemers Art. V.6-15. - Raadpleging en participatie van werknemers en/of hun vertegenwoordigers in aangelegenheden bestreken door deze titel vinden plaats overeenkomstig de bepalingen van boek II, titel 7. HOOFDSTUK VII. - Gezondheidstoezicht Art. V.6-16. - Het gezondheidstoezicht, waarvan de resultaten in aanmerking worden genomen voor de toepassing van preventieve maatregelen op de betrokken arbeidsplaats, beoogt de preventie en vroegtijdige diagnose van iedere aandoening die het gevolg is van blootstelling aan optische straling.

Art. V.6-17. - De werknemers die blootgesteld worden aan optische straling worden onderworpen aan een passend gezondheidstoezicht, tenzij uit de resultaten van de risicoanalyse blijkt dat zij geen gezondheidsrisico lopen.

Art. V.6-18. - Dit gezondheidstoezicht is passend wanneer: 1° de blootstelling van de werknemer aan optische straling van die aard is dat een verband kan worden gelegd tussen die blootstelling en een aantoonbare ziekte of schadelijke gevolgen voor de gezondheid;2° het waarschijnlijk is dat de ziekte of de gevolgen zich in de specifieke werkomstandigheden van de werknemer zullen voordoen;3° beproefde technieken bestaan om de ziekte of de schadelijke gevolgen voor de gezondheid op te sporen. Art. V.6-19. - Dit passend gezondheidstoezicht wordt uitgevoerd volgens de bepalingen van boek I, titel 4.

Art. V.6-20. - Voor iedere werknemer die overeenkomstig artikel V.6-17 aan het gezondheidstoezicht onderworpen is, wordt een gezondheidsdossier aangelegd en bijgehouden overeenkomstig de bepalingen van boek I, titel 4.

Art. V.6-21. - In geval een blootstelling boven de grenswaarden wordt vastgesteld, worden de betrokken werknemers in ieder geval onderworpen aan een medisch onderzoek volgens de bepalingen van boek I, titel 4.

Dit medisch onderzoek wordt ook gedaan wanneer uit het gezondheidstoezicht blijkt dat een werknemer aan een herkenbare ziekte lijdt of schadelijke effecten voor zijn gezondheid ondervindt die door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer wordt beoordeeld als het gevolg van blootstelling aan kunstmatige optische straling op het werk.

In de gevallen, bedoeld in het eerste en het tweede lid: 1° wordt de werknemer door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer op de hoogte gesteld van de uitslag en medische besluiten die op hem persoonlijk betrekking hebben, en krijgt hij informatie en advies over het gezondheidstoezicht dat hij na beëindiging van de blootstelling dient te ondergaan;2° wordt de werkgever op de hoogte gesteld van significante bevindingen van het gezondheidstoezicht, waarbij rekening wordt gehouden met het vertrouwelijke karakter van de medische gegevens; 3° treft de werkgever de volgende maatregelen: a) hij herziet de risicoanalyse die overeenkomstig artikel V.6-5 is uitgevoerd; b) hij herziet de maatregelen die overeenkomstig de artikelen V.6-10 tot V.6-13 genomen zijn om risico's weg te nemen of te verminderen; c) hij houdt rekening met het advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer of van een ander ter zake voldoende gekwalificeerde persoon of van de met het toezicht belaste ambtenaar bij het nemen van maatregelen die nodig zijn om het risico weg te nemen of te verkleinen in overeenstemming met de artikelen V.6-10 tot V.6-13; d) hij zorgt voor het voortgezet gezondheidstoezicht en treft maatregelen voor een heronderzoek van de gezondheidstoestand van elke andere werknemer die op soortgelijke wijze is blootgesteld.In dergelijke gevallen kunnen de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer of de met het toezicht belaste ambtenaar voorstellen de andere blootgestelde personen aan een gezondheidstoezicht te onderwerpen.

TITEL 7. - ELEKTROMAGNETISCHE VELDEN HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities Art. V.7-1. - Deze titel heeft betrekking op alle bekende directe biofysische effecten en indirecte effecten veroorzaakt door elektromagnetische velden waaraan werknemers tijdens het werk worden blootgesteld en die een risico inhouden of kunnen inhouden voor hun gezondheid en veiligheid.

Deze titel heeft geen betrekking op de veronderstelde effecten op lange termijn, noch op de risico's die verbonden zijn aan het contact met stroomvoerende geleiders.

Art. V.7-2. - Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder: 1° blootstelling: de mate waarin elektromagnetische velden op het menselijk lichaam inwerken;2° meting: de meting op zich, de analyse en de berekening van het resultaat. Art. V.7-3. - Voor de toepassing van deze titel worden volgende natuurkundige begrippen als volgt bepaald : 1° elektromagnetische velden: statische elektrische, statische magnetische en tijdsafhankelijke elektrische, magnetische en elektromagnetische velden met frequenties tot 300 GHz;2° directe biofysische effecten: effecten op het menselijk lichaam rechtstreeks veroorzaakt door de aanwezigheid ervan in een elektromagnetisch veld, met inbegrip van: a) thermische effecten, zoals opwarming van weefsel door absorptie van energie van elektromagnetische velden in het weefsel;b) niet-thermische effecten, zoals stimulering van spieren, zenuwen of zintuigen.Deze effecten kunnen een schadelijke uitwerking hebben op de mentale en fysieke gezondheid van blootgestelde werknemers. De stimulering van zintuigen kan bovendien leiden tot voorbijgaande symptomen zoals duizeligheid of fosfenen. Deze effecten kunnen tijdelijke hinder veroorzaken of de cognitie of andere hersen- of spierfuncties beïnvloeden en daardoor het vermogen van een werknemer om veilig te werken beïnvloeden waardoor veiligheidsrisico's ontstaan of kunnen ontstaan; en c) elektrische stromen in extremiteiten;3° indirecte effecten: effecten veroorzaakt door de aanwezigheid van een object in een elektromagnetisch veld, die een gevaar voor de veiligheid of de gezondheid kunnen opleveren, zoals : a) interferentie met medische elektronische apparatuur en hulpmiddelen, inclusief pacemakers en andere implantaten of op het lichaam gedragen medische hulpmiddelen;b) het risico op rondvliegende ferromagnetische voorwerpen in statische magnetische velden;c) het in werking stellen van elektrische ontstekingen (detonators);d) brand en explosies als gevolg van de ontbranding van brandbare materialen door vonken als gevolg van geïnduceerde velden, contactstromen of vonkontladingen;en e) contactstromen;4° grenswaarden voor blootstelling (GWB): waarden die zijn vastgesteld op grond van biofysische en biologische bevindingen, met name op grond van breed wetenschappelijk erkende directe kortetermijn- en acute effecten, te weten thermische effecten en elektrische stimulering van weefsel;5° GWB voor effecten op de gezondheid: GWB bij overschrijding waarvan werknemers zouden kunnen blootstaan aan effecten die schadelijk zijn voor de gezondheid, zoals opwarming of stimulering van de zenuwen en het spierweefsel;6° GWB voor effecten op de zintuigen: GWB bij overschrijding waarvan werknemers zouden kunnen blootstaan aan voorbijgaande verstoringen van de zintuiglijke waarneming en geringe wijzigingen in de hersenfuncties;7° actieniveaus (AN): operationele niveaus die zijn vastgesteld om eenvoudiger te kunnen aantonen dat de relevante GWB in acht zijn genomen, of, in voorkomend geval, om de in deze titel gespecificeerde geschikte beschermings- of preventiemaatregelen te nemen. De in bijlage V.7-2 gehanteerde AN-terminologie moet als volgt worden uitgelegd : a) voor elektrische velden hebben "laag AN" en "hoog AN" betrekking op de niveaus behorende bij de specifieke beschermings- of preventiemaatregelen welke in deze titel zijn gespecificeerd;en b) voor magnetische velden heeft "laag AN" betrekking op de niveaus van de GWB voor effecten op de zintuigen en "hoog AN" op de GWB voor effecten op de gezondheid. HOOFDSTUK II. - Grenswaarden voor blootstelling en actieniveaus Art. V.7-4. - De in deze titel vastgestelde GWB hebben enkel betrekking op de wetenschappelijk zorgvuldig vastgestelde verbanden tussen directe biofysische effecten op de korte termijn en blootstelling aan elektromagnetische velden.

Art. V.7-5. - De natuurkundige grootheden met betrekking tot blootstelling aan elektromagnetische velden staan vermeld in bijlage V.7-1. De GWB voor effecten op de gezondheid, de GWB voor effecten op de zintuigen alsmede de AN zijn opgenomen in de bijlagen V.7-2 en V.7-3.

Art. V.7-6. - De werkgever zorgt ervoor dat de blootstelling van werknemers aan elektromagnetische velden beperkt blijft tot de GWB voor effecten op de gezondheid en de GWB voor effecten op de zintuigen opgenomen in bijlage V.7-2, voor niet-thermische effecten, en opgenomen in bijlage V.7-3 voor thermische effecten.

Art. V.7-7. - De inachtneming van de GWB voor effecten op de gezondheid en de GWB voor effecten op de zintuigen wordt aangetoond met behulp van de relevante in hoofdstuk III genoemde procedures voor de beoordeling van de blootstelling.

Art. V.7-8. - Wanneer de blootstelling van werknemers aan elektromagnetische velden de GWB ter zake overschrijdt, dan neemt de werkgever onverwijld maatregelen overeenkomstig artikel V.7-26.

Art. V.7-9. - De werkgever wordt geacht de GWB voor effecten op de gezondheid en de GWB voor effecten op de zintuigen in acht te nemen wanneer wordt aangetoond dat de relevante, in de bijlagen V.7-2 en V.7-3 opgenomen AN niet worden overschreden.

Art. V.7-10. - Overschrijdt de blootstelling de AN, dan neemt de werkgever maatregelen overeenkomstig artikel V.7-20, derde lid, tenzij uit de overeenkomstig de artikelen V.7-13 en V.7-14, verrichte beoordeling blijkt dat de relevante GWB niet zijn overschreden en dat veiligheidsrisico's kunnen worden uitgesloten.

Art. V.7-11. - Niettegenstaande het bepaalde in de artikelen V.7-9 en V.7-10, mag de blootstelling hoger zijn dan: 1° de lage AN voor elektrische velden (bijlage V.7-2, tabel B1) indien dat door de praktijk of het procedé wordt gerechtvaardigd, mits ofwel de GWB voor effecten op de zintuigen (bijlage V.7-2, tabel A3) niet worden overschreden; of a) de GWB voor effecten op de gezondheid (bijlage V.7-2, tabel A2) niet worden overschreden; b) overmatige vonkontladingen en contactstromen (bijlage V.7-2, tabel B3) worden voorkomen met behulp van specifieke beschermingsmaatregelen overeenkomstig artikel V.7-24; en c) aan de werknemers informatie aangaande de situaties als bedoeld in artikel V.7-28, 6°, is verstrekt; 2° de lage AN voor magnetische velden (bijlage V.7-2, tabel B2) indien dat door de praktijk of het procedé wordt gerechtvaardigd, onder andere voor hoofd en romp, gedurende de werktijd, mits ofwel de GWB voor effecten op de zintuigen (bijlage V.7-2, tabel A3) niet worden overschreden; of a) de GWB voor effecten op de zintuigen slechts tijdelijk worden overschreden; b) de GWB voor effecten op de gezondheid (bijlage V.7-2, tabel A2) niet worden overschreden; c) gehandeld wordt overeenkomstig artikel V.7-27, wanneer er symptomen van voorbijgaande aard zijn overeenkomstig artikel V.7-27, tweede lid, 1° ; en d) aan de werknemers informatie aangaande de situaties als bedoeld in artikel V.7-28, 6°, is verstrekt.

Art. V.7-12. - Niettegenstaande het bepaalde in de artikelen V.7-6 tot V.7-11 mag de blootstelling hoger zijn dan: 1° de GWB voor effecten op de zintuigen (bijlage V.7-2, tabel A1) gedurende de werktijd, indien dat door de praktijk of het procedé wordt gerechtvaardigd, mits: a) zij slechts tijdelijk worden overschreden; b) de GWB voor effecten op de gezondheid (bijlage V.7-2, tabel A1) niet worden overschreden; c) specifieke preventiemaatregelen zijn genomen overeenkomstig artikel V.7-25; d) gehandeld wordt overeenkomstig artikel V.7-27, wanneer er symptomen van voorbijgaande aard zijn overeenkomstig artikel V.7-27, tweede lid, 2° ; en e) aan de werknemers informatie aangaande de situaties als bedoeld in artikel V.7-28, 6°, is verstrekt; 2° de GWB voor effecten op de zintuigen (bijlage V.7-2, tabel A3 en bijlage V.7-3, tabel A2) gedurende de werktijd, indien dat door de praktijk of het procedé wordt gerechtvaardigd, mits: a) zij slechts tijdelijk worden overschreden; b) de GWB voor effecten op de gezondheid (bijlage V.7-2, tabel A2 en bijlage V.7-3, tabel A1 en tabel A3) niet worden overschreden; c) gehandeld wordt overeenkomstig artikel V.7-27, wanneer er symptomen van voorbijgaande aard zijn overeenkomstig artikel V.7-27, tweede lid, 1° ; en d) aan de werknemers informatie aangaande de situaties als bedoeld in artikel V.7-28, 6° is verstrekt. HOOFDSTUK III. - Risicoanalyse Art. V.7-13. - Bij de toepassing van de verplichtingen bedoeld in boek I, titel 2, inzonderheid wat de risicoanalyse betreft, bedoeld in de artikelen I.2-6 en I.2-7, beoordeelt de werkgever alle risico's waaraan de werknemers zijn blootgesteld als gevolg van de elektromagnetische velden op de arbeidsplaats en, indien nodig, meet of berekent hij de niveaus van de elektromagnetische velden waaraan de werknemers zijn blootgesteld.

Art. V.7-14. - Met het oog op de in artikel V.7-13 bedoelde beoordeling stelt de werkgever vast in hoeverre er sprake is van elektromagnetische velden op de arbeidsplaats en beoordeelt hij deze, waarbij hij rekening houdt met de relevante praktische handleidingen van de Europese Commissie zoals bedoeld in artikel 14 van richtlijn 2013/35/EU van 13 juni 2013 en andere normen of richtsnoeren, waaronder gegevensbanken betreffende blootstelling.

Niettegenstaande zijn verplichtingen uit hoofde van dit hoofdstuk, is de werkgever in voorkomend geval ook gerechtigd rekening te houden met de emissieniveaus en andere passende veiligheidsgegevens die door de fabrikant of distributeur overeenkomstig het relevante recht van de Europese Unie voor de apparatuur zijn verstrekt, waaronder een risicobeoordeling, indien van toepassing op de blootstellingsomstandigheden op de arbeidsplaats of de plaats van installatie.

Indien niet op betrouwbare wijze aan de hand van beschikbare gegevens kan worden vastgesteld of de GWB in acht worden genomen, wordt de blootstelling beoordeeld aan de hand van metingen of berekeningen. Bij de beoordeling wordt dan rekening gehouden met de onzekerheden bij metingen of berekeningen, zoals rekenkundige fouten, bronmodellering, fantoomgeometrie en de elektrische eigenschappen van weefsel en materiaal, zoals bepaald volgens de relevante beste praktijken.

Art. V.7-15. - De werkgever doet, naargelang het geval, beroep op zijn interne of externe dienst voor de in de artikelen V.7-13 en V.7-14 bedoelde beoordeling, meting en/of berekening, die met passende tussenpozen worden gepland en uitgevoerd na voorafgaand advies van het Comité.

Indien de nodige deskundigheid voor de in het eerste lid bedoelde beoordeling, meting en/of berekening niet aanwezig is in de interne of externe dienst, doet de werkgever, na voorafgaand advies van het Comité, een beroep op een erkend laboratorium waarvan de erkenning betrekking heeft op de meting van elektromagnetische velden.

Art. V.7-16. - De gegevens die door middel van de beoordeling, meting en/of berekening van het niveau van blootstelling aan elektromagnetische velden zijn verkregen, worden in een passende traceerbare vorm bewaard, om latere raadpleging mogelijk te maken.

Art. V.7-17. - In het kader van de risicoanalyse en de op basis daarvan te nemen preventiemaatregelen overeenkomstig de bepalingen van boek I, titel 2, besteedt de werkgever met name aandacht aan : 1° de GWB voor effecten op de gezondheid, de GWB voor effecten op de zintuigen en de AN als bedoeld in hoofdstuk II en de bijlagen V.7-2 en V.7-3; 2° de frequentie, het niveau, de duur en de aard van de blootstelling, met inbegrip van de verdeling over het lichaam van de werknemer en over de ruimte van de arbeidsplaats;3° alle directe biofysische effecten;4° alle effecten voor de gezondheid en veiligheid van werknemers met een bijzonder risico, in het bijzonder werknemers die een actief of passief geïmplanteerd medisch hulpmiddel, zoals een pacemaker, dragen, werknemers met op het lichaam gedragen medische hulpmiddelen, zoals een insulinepomp, en zwangere werkneemsters;5° alle indirecte effecten;6° het bestaan van vervangend materieel dat ontworpen is om het niveau van blootstelling aan elektromagnetische velden te verminderen;7° passende, door het in hoofdstuk VII bedoelde gezondheidstoezicht verkregen informatie;8° informatie verstrekt door de vervaardiger van apparatuur;9° andere relevante informatie aangaande gezondheid en veiligheid;10° blootstelling aan verscheidene bronnen;11° gelijktijdige blootstelling aan velden van verschillende frequenties. Art. V.7-18. - De beoordeling van de blootstelling behoeft niet te worden uitgevoerd op arbeidsplaatsen die opengesteld zijn voor het publiek, indien er reeds een beoordeling heeft plaatsgevonden overeenkomstig de bepalingen inzake beperking van de blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden, de in die bepalingen vervatte beperkingen voor de werknemers worden geëerbiedigd en de gezondheids- en veiligheidsrisico's worden uitgesloten. Aan deze voorwaarden wordt geacht te zijn voldaan wanneer apparatuur die bestemd is voor algemeen gebruik op de beoogde wijze wordt gebruikt en in overeenstemming is met het recht van de Europese Unie inzake producten dat voorziet in stringentere veiligheidsniveaus dan die waarin deze titel voorziet, en er geen andere apparatuur wordt gebruikt.

Art. V.7-19. - De werkgever is in het bezit van een risicoanalyse, vastgesteld in een geschreven document, overeenkomstig de bepalingen van boek I, titel 2 en vermeldt welke maatregelen ter voorkoming of vermindering van de blootstelling moeten worden getroffen in toepassing van hoofdstuk IV. De risicoanalyse moet naar behoren gedocumenteerd zijn.

Indien een verdere uitvoerige risicoanalyse niet wordt uitgevoerd, geeft de werkgever hiervoor een schriftelijke verantwoording, waarin hij aantoont dat de aard en de omvang van de aan elektromagnetische velden verbonden risico's dit overbodig maken.

De risicoanalyse wordt regelmatig bijgewerkt, met name indien er ingrijpende veranderingen hebben plaatsgevonden waardoor zij verouderd kan zijn, of wanneer uit de resultaten van het in hoofdstuk VII bedoelde gezondheidstoezicht blijkt dat bijwerking nodig is. HOOFDSTUK IV. - Maatregelen ter voorkoming of vermindering van de risico's Art. V.7-20. - De werkgever neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de risico's ten gevolge van elektromagnetische velden op de arbeidsplaats worden weggenomen of tot een minimum beperkt, waarbij hij rekening houdt met de technische vooruitgang en de beschikbaarheid van maatregelen om de productie van elektromagnetische velden aan de bron te beheersen.

De vermindering van de risico's die verbonden zijn aan de blootstelling aan elektromagnetische velden geschiedt met inachtneming van de in artikel 5, § 1 van de wet vermelde algemene preventiebeginselen.

Op basis van de in hoofdstuk III bedoelde risicobeoordeling, als blijkt dat de in hoofdstuk II en de bijlagen V.7-2 en V.7-3 bedoelde relevante AN overschreden worden en tenzij uit de overeenkomstig de artikelen V.7-13 en V.7-14, verrichte beoordeling blijkt dat de relevante GWB niet worden overschreden en veiligheidsrisico's kunnen worden uitgesloten, gaat de werkgever over tot de opstelling en uitvoering van een actieplan dat technische en/of organisatorische maatregelen omvat om een blootstelling waarbij de GWB voor effecten op de gezondheid en de GWB voor effecten op de zintuigen worden overschreden te voorkomen. Er dient met name rekening te worden gehouden met : 1° alternatieve werkmethoden die leiden tot lagere blootstelling aan elektromagnetische velden;2° de keuze van arbeidsmiddelen die minder intense elektromagnetische velden uitzenden, rekening houdend met het te verrichten werk;3° technische maatregelen om de emissie van elektromagnetische velden te beperken, waar nodig ook door het gebruik van vergrendeling, afscherming of soortgelijke mechanismen ter bescherming van de gezondheid;4° adequate afbakenings- en toegangsmaatregelen, zoals signaleringen, etiketten, vloermarkeringen, hekken, om de toegang te beperken of te controleren;5° bij blootstelling aan elektrische velden: maatregelen en procedures voor het beheersen van vonkontladingen en contactstromen met behulp van technische middelen en door opleiding van werknemers;6° passende onderhoudsprogramma's voor de arbeidsmiddelen, de arbeidsplaatsen en de werkposten;7° het ontwerp en de indeling van de werkposten en de arbeidsplaatsen;8° beperking van de duur en intensiteit van de blootstelling;en 9° de beschikbaarheid van geschikte PBM. Art. V.7-21. - Op basis van de in hoofdstuk III bedoelde risicobeoordeling gaat de werkgever over tot de opstelling en uitvoering van een actieplan dat technische en/of organisatorische maatregelen bevat om alle risico's voor werknemers met een verhoogd risico alsmede alle risico's ten gevolge van indirecte effecten, als bedoeld in hoofdstuk III, te voorkomen.

Art. V.7-22. - Naast het verschaffen van informatie beschreven in hoofdstuk V, past de werkgever de in dit hoofdstuk bedoelde maatregelen aan aan de vereisten voor werknemers met een verhoogd risico en in voorkomend geval aan individuele risicobeoordelingen, met name voor werknemers die verklaard hebben dat zij actieve of passieve geïmplanteerde medische hulpmiddelen gebruiken, zoals pacemakers, of op het lichaam gedragen medische hulpmiddelen gebruiken, zoals insulinepompen, of voor zwangere werkneemsters die de werkgever van hun zwangerschap op de hoogte hebben gesteld.

Art. V.7-23. - Op basis van de in hoofdstuk III bedoelde risicobeoordeling worden arbeidsplaatsen waar werknemers met waarschijnlijkheid worden blootgesteld aan elektromagnetische velden die de AN overschrijden, overeenkomstig de bijlagen V.7-2 en V.7-3 en de bepalingen betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk van titel 6 van boek III gemarkeerd door middel van passende signaleringen.

De betreffende ruimten worden als zodanig aangewezen en voor zover nodig wordt de toegang ertoe beperkt.

Indien de toegang tot deze ruimten reeds om andere redenen op passende wijze is beperkt en de werknemers over de met elektromagnetische velden samenhangende risico's zijn geïnformeerd, zijn geen specifieke signaleringen en beperkingen van de toegang in verband met elektromagnetische velden vereist.

Art. V.7-24. - Indien artikel V.7-11, 1°, van toepassing is, worden specifieke beschermingsmaatregelen genomen, zoals opleiding van werknemers overeenkomstig hoofdstuk V en het gebruik van technische middelen en persoonlijke bescherming, met name: 1° het aarden van de voorwerpen waarmee gewerkt wordt;2° het verbinden van werknemers met die voorwerpen (potentiaalvereffening); 3° in voorkomend geval, het gebruik van isolerende schoenen, handschoenen en beschermende kleding overeenkomstig artikel IX.2-9, 1°.

Art. V.7-25. - Indien artikel V.7-12, 1°, van toepassing is, worden specifieke beschermingsmaatregelen genomen, onder meer betreffende beheersing van bewegingen.

Art. V.7-26. - Tenzij voldaan is aan de voorwaarden van hetzij de artikelen V.7-35 of V.7-36, hetzij de artikelen V.7-9 tot V.7-11, of artikel V.7-12, worden werknemers niet aan hogere waarden blootgesteld dan de GWB voor effecten op de gezondheid en GWB voor effecten op de zintuigen.

Indien de GWB voor effecten op de gezondheid en de GWB voor effecten op de zintuigen ondanks de maatregelen die de werkgever heeft genomen, worden overschreden, neemt de werkgever onmiddellijk maatregelen om de blootstelling terug te brengen tot onder die GWB. De werkgever gaat na en registreert waarom de GWB voor effecten op de gezondheid en de GWB voor effecten op de zintuigen zijn overschreden en wijzigt de beschermings- en preventiemaatregelen op zodanige wijze dat de grenswaarden niet opnieuw worden overschreden.

De gewijzigde beschermings- en preventiemaatregelen worden in een passende traceerbare vorm bewaard, om latere raadpleging mogelijk te maken.

Art. V.7-27. - Indien de artikelen V.7-9 tot V.7-12, van toepassing zijn, en wanneer de werknemer signaleert dat symptomen van voorbijgaande aard optreden, werkt de werkgever indien nodig de risicobeoordeling en de preventiemaatregelen bij.

Symptomen van voorbijgaande aard kunnen het volgende omvatten: 1° zintuiglijke gewaarwordingen en effecten in het functioneren van het centraal zenuwstelsel in het hoofd, opgewekt door tijdsafhankelijke magnetische velden;en 2° effecten van statische magnetische velden, zoals duizeligheid en misselijkheid. HOOFDSTUK V. - Voorlichting en opleiding van de werknemers Art. V.7-28. - Onverminderd de artikelen I.2-16 tot en met I.2-21, zorgt de werkgever ervoor dat werknemers die met waarschijnlijkheid aan risico's in verband met elektromagnetische velden op het werk zullen worden blootgesteld, en het Comité, alle noodzakelijke voorlichting en opleiding ontvangen in verband met het resultaat van de in hoofdstuk III bedoelde risicoanalyse, in het bijzonder betreffende: 1° maatregelen die ter uitvoering van deze titel zijn genomen;2° de waarden en concepten van de GWB en AN, de daarmee verbonden mogelijke risico's en de getroffen preventieve maatregelen;3° de mogelijke indirecte gevolgen van blootstelling;4° de resultaten van de overeenkomstig hoofdstuk III verrichte beoordeling, meting of berekening van de mate van blootstelling aan elektromagnetische velden;5° de wijze waarop schadelijke gezondheidseffecten van de blootstelling kunnen worden opgespoord en gemeld;6° het mogelijk optreden van voorbijgaande symptomen en gewaarwordingen die verband houden met effecten in het centrale en het perifere zenuwstelsel;7° de omstandigheden waarin werknemers recht hebben op gezondheidstoezicht;8° veilige werkmethoden om de risico's als gevolg van blootstelling tot een minimum te beperken; 9° werknemers met een verhoogd risico, zoals bedoeld in artikel V.7-17, 4°, en de artikelen V.7-21 en V.7-22. HOOFDSTUK VI. - Raadpleging en participatie van de werknemers Art. V.7-29. - Raadpleging en participatie van werknemers en/of hun vertegenwoordigers in aangelegenheden bestreken door deze titel vinden plaats overeenkomstig de bepalingen boek II, titel 7. HOOFDSTUK VII. - Gezondheidstoezicht Art. V.7-30. - Het gezondheidstoezicht, waarvan de resultaten in aanmerking worden genomen voor de toepassing van preventieve maatregelen op de betrokken arbeidsplaats, beoogt de preventie en vroegtijdige diagnose van mogelijke schadelijke gezondheidseffecten ten gevolge van blootstelling aan elektromagnetische velden.

Art. V.7-31. - De werknemers die blootgesteld worden aan elektromagnetische velden worden onderworpen aan een passend gezondheidstoezicht, tenzij overeenkomstig artikel I.4-3, § 2 uit de resultaten van de risicoanalyse blijkt dat zij geen gezondheidsrisico lopen.

Art. V.7-32. - Dit passend gezondheidstoezicht wordt uitgevoerd volgens de bepalingen van boek I, titel 4.

Art. V.7-33. - Voor iedere werknemer die overeenkomstig artikel V.7-31 aan het gezondheidstoezicht onderworpen is, wordt een gezondheidsdossier aangelegd en bijgehouden overeenkomstig de bepalingen van boek I, titel 4.

Art. V.7-34. - Indien een werknemer melding maakt van een ongewenst of onverwacht gezondheidseffect, of indien blootstelling boven de grenswaarden wordt vastgesteld, worden de betrokken werknemers in ieder geval onderworpen aan een gezondheidstoezicht volgens de bepalingen van boek I, titel 4. HOOFDSTUK VIII. - Afwijkingen Art. V.7-35. - In afwijking van hoofdstuk II en onverminderd artikel V.7-20, eerste en tweede lid, mogen blootstellingen de GWB overschrijden indien de blootstelling verband houdt met de installatie, het testen, het gebruik, de ontwikkeling, het onderhoud van of onderzoek betreffende MRI-apparatuur voor patiënten in de gezondheidssector, indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan : a) op grond van de overeenkomstig hoofdstuk III uitgevoerde risicobeoordeling is aangetoond dat de GWB zijn overschreden;b) gezien de stand van de techniek zijn alle technische en/of organisatorische maatregelen toegepast;c) de omstandigheden rechtvaardigen de overschrijding van de GWB naar behoren;d) er is rekening gehouden met de kenmerken van de arbeidsplaats, de arbeidsmiddelen of de arbeidspraktijken;en e) na advies van het Comité en de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, toont de werkgever aan dat de werknemers onverminderd beschermd zijn tegen schadelijke gezondheidseffecten en tegen veiligheidsrisico's, onder meer door ervoor te zorgen dat de instructies ten behoeve van een veilig gebruik die door de fabrikant zijn verstrekt overeenkomstig het koninklijk besluit van 18 maart 1999 betreffende de medische hulpmiddelen, worden opgevolgd. Art. V.7-36. - In afwijking van hoofdstuk II en onverminderd artikel V.7-20, eerste en tweede lid mogen in naar behoren gerechtvaardigde gevallen en enkel zolang deze gevallen naar behoren gerechtvaardigd blijven, de GWB tijdelijk worden overschreden in specifieke sectoren of ten behoeve van specifieke activiteiten die niet onder de bepalingen van artikel V.7-35 vallen. Hierbij wordt onder "naar behoren gerechtvaardigde gevallen" verstaan omstandigheden waarin aan de volgende voorwaarden is voldaan : a) uit de overeenkomstig hoofdstuk III uitgevoerde risicobeoordeling is gebleken dat de GWB zijn overschreden;b) gezien de stand van de techniek zijn alle technische en/of organisatorische maatregelen toegepast;c) er is rekening gehouden met de specifieke kenmerken van de arbeidsplaats, de arbeidsmiddelen of de arbeidspraktijken;en d) de werkgever toont aan dat de werknemers onverminderd beschermd zijn tegen schadelijke gezondheidseffecten en veiligheidsrisico's, onder meer met behulp van vergelijkbare, meer specifieke en internationaal erkende normen en richtsnoeren. Art. V.7-37. - De in artikel V.7-36 bedoelde afwijkingen worden verleend door de Minister of door de ambtenaar aan wie hij daartoe delegatie heeft verleend.

De in het eerste lid bedoelde afwijkingen worden verleend na onderzoek en advies van de met het toezicht belaste ambtenaar.

Bij gebrek aan advies binnen de twee maanden na de indiening van de aanvraag tot afwijking door de werkgever, wordt het geacht gunstig te zijn.

Art. V.7-38. - De aanvraag tot afwijking wordt schriftelijk gericht aan de algemene directie HUA en gaat vergezeld van het proces-verbaal van de vergadering van het Comité, waarin het advies van de leden van het Comité omtrent deze aanvraag tot afwijking werd ingewonnen en van het advies van de bevoegde interne of externe dienst.

De aanvraag bevat eveneens de vermelding van de bijzondere omstandigheden en redenen die de werkgever ertoe gebracht hebben deze afwijking aan te vragen en het voorstel van de maatregelen die hij zinnens is te nemen om, rekening houdende met deze omstandigheden, te waarborgen dat de eruit voortvloeiende risico's tot een minimum beperkt worden.

Art. V.7-39. - De toelating tot afwijking bevat naast de voorwaarden om, rekening houdend met bijzondere omstandigheden, te waarborgen dat de eruit voortvloeiende risico's tot een minimum beperkt worden, de verplichting de betrokken werknemers onder verscherpt gezondheidstoezicht te stellen.

Art. V.7-40. - De toegekende afwijkingen gelden voor een termijn bepaald door de Minister of door de ambtenaar aan wie hij daartoe delegatie heeft verleend. Minstens een maand voor het verstrijken van de lopende geldigheidsduur wordt opnieuw een aanvraag gedaan, op straffe van het verval van de afwijking op datum van verstrijking van de lopende geldigheidsduur.

Art. V.7-41. - Wanneer tijdens de duurtijd van de afwijking, hetzij de werkgever, hetzij de met het toezicht belaste ambtenaar, vaststelt dat de omstandigheden die de afwijking rechtvaardigden, ophouden te bestaan, stellen zij hiervan de leidend ambtenaar HUA, onverwijld schriftelijk in kennis.

Nadat, in voorkomend geval, de werkgever werd gehoord, wordt de verleende toelating tot afwijking opgeheven.

De werkgever wordt in kennis gesteld van de gemotiveerde beslissing tot opheffing van de afwijking.

Art. 2.Worden opgeheven: 1° het koninklijk besluit van 25 april 1997 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's voortkomende uit ioniserende straling, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 2 april 2002, 28 augustus 2002, 28 mei 2003 en 24 oktober 2008;2° het koninklijk besluit van 23 december 2003 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's bij werkzaamheden in een hyperbare omgeving, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007;3° het koninklijk besluit van 7 juli 2005 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers tegen de risico's van mechanische trillingen op het werk;4° het koninklijk besluit van 16 januari 2006 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers tegen de risico's van lawaai op het werk;5° het koninklijk besluit van 22 april 2010 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers tegen de risico's van kunstmatige optische straling op het werk;6° het koninklijk besluit van 4 juni 2012 betreffende de thermische omgevingsfactoren;7° het koninklijk besluit van 20 mei 2016 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers tegen de risico's van elektromagnetische velden op het werk.

Art. 3.De verwijzingen naar de bepalingen van de koninklijke besluiten die opgeheven worden door artikel 2 en die inzonderheid voorkomen in alle documenten die in toepassing van of naar aanleiding van die besluiten werden opgesteld blijven geldig tot ze in overeenstemming zijn gebracht met de bepalingen van dit besluit en dit gedurende een termijn van twee jaar die begint te lopen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 4.De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 28 april 2017.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS _______ Nota * Deze norm kan worden geraadpleegd bij het Bureau voor Normalisatie (NBN), www.nbn.be, Jozef II-straat 40, bus 6, te 1000 Brussel. * Deze norm kan worden geraadpleegd bij het Bureau voor Normalisatie (NBN), www.nbn.be, Jozef II 40, bus 6, te 1000 Brussel.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^