gepubliceerd op 18 september 1997
Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 2, § 5, 2ter, en 3, § 1 van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen
27 JUNI 1997. Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 2, § 5, 2ter, en 3, § 1 van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, gewijzigd bij de wetten van 14 juli 1951, 14 februari 1961, 16 april 1963, 11 januari 1967, 10 oktober 1967, de koninklijke besluiten nr. 13 van 11 oktober 1978 en nr. 28 van 24 maart 1982 en de wetten van 22 januari 1985, 30 december 1988 en 26 juni 1992;
Gelet op de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, inzonderheid op artikel 132, gewijzigd bij koninklijk besluit nr. 443 van 14 augustus 1986 en de wetten van 29 december 1990 en 30 maart 1994;
Gelet op de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg, inzonderheid op artikel 15;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wet van 4 juli 1989;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de reglementering inzake conventioneel brugpensioen van toepassing in 1997 en 1998, enkele wijzigingen noodzakelijk maakt die onverwijld ter kennis moeten worden gebracht van de werkgevers en werknemers die wensen gebruik te maken van dit regime en dat de werkgevers en werknemers de mogelijkheid moeten hebben om collectieve arbeidsovereenkomsten te sluiten binnen de termijnen voorzien in dit besluit;
Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 2, § 5, eerste lid van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 5. - In afwijking op § 1 en voor de werknemers die ontslagen zijn in toepassing van een collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 3, § 1, eerste en tweede lid, wordt de in § 1 vereiste anciënniteit vastgesteld op 38 jaar beroepsverleden als loontrekkende berekend overeenkomstig artikel 114, § 4, tweede lid, van het voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991. »
Art. 2.Artikel 2ter van het voornoemd besluit van 7 december 1992 wordt aangevuld met een § 4 luidend als volgt : « § 4. De opzeggingstermijn of de door de opzeggingsvergoeding gedekte periode van de ontslagen werknemers bedoeld in § 1, eerste lid, mag een einde nemen buiten de geldigheidsduur van de collectieve arbeidsovereenkomst die voorziet in de aanvullende vergoeding, voor zover de ontslagen werknemers tenminste de leeftijd, voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst die van toepassing is, bereikt hebben tijdens de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst. »
Art. 3.Artikel 3, § 1, van het voornoemd koninklijk besluit van 7 december 1992 wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 3, § 1. - Voor de werknemers bedoeld in artikel 2, § 5, mag de in artikel 2, § 1, eerste lid, vastgestelde minimumleeftijd van 58 jaar behouden worden op 55 of 56 jaar indien deze of een lagere leeftijdsgrens voorzien was in een collectieve arbeidsovereenkomst of een collectief akkoord die ten laatste op 31 mei 1986 neergelegd is ter griffie van de dienst van de collectieve arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid en die op 1 september 1986 van kracht was en op 31 december 1996 zonder onderbreking nog steeds van kracht is.
Voor de werknemers bedoeld in artikel 2, § 5, mag de in artikel 2, § 1, eerste lid, vastgestelde minimumleeftijd van 58 jaar behouden worden op 57 jaar indien deze leeftijdsgrens voorzien was in een collectieve arbeidsovereenkomst of een collectief akkoord die ten laatste op 31 augustus 1987 neergelegd is ter griffie van de dienst van de collectieve arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid en die op 31 december 1996 zonder onderbreking nog steeds van kracht is.
De in artikel 2, § 1, eerste lid, vastgestelde minimumleeftijd van 58 jaar mag behouden worden op 57 jaar indien deze leeftijdsgrens voorzien was in een collectieve arbeidsovereenkomst of een collectief akkoord die ten laatste op 31 augustus 1987 neergelegd is ter griffie van de dienst van de collectieve arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid en die op 31 december 1996 zonder onderbreking nog steeds van kracht is, voor de werknemers die in kennis werden gesteld van hun ontslag vóór 1 januari 1997 en die de leeftijd van 57 jaar uiterlijk op 31 december 1996 hebben bereikt. »
Art. 4.Artikel 3, § 3 van het voornoemde besluit van 7 december 1992 wordt aangevuld met een tweede lid luidend als volgt : « In afwijking op het eerste lid wordt de termijn van zes maanden op negen maanden gebracht voor de collectieve arbeidsovereenkomsten of de collectieve akkoorden bedoeld in art. 3, § 1, tweede lid die gesloten worden in 1997. »
Art. 5.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997.
Art. 6.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Fenffe, 27 juni 1997.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET