gepubliceerd op 30 juni 2003
Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 2, 2bis en 2ter van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen en tot invoeging van een artikel 8bis in hetzelfde besluit
3 JUNI 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 2, 2bis en 2ter van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen en tot invoeging van een artikel 8bis in hetzelfde besluit (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, § 1, derde lid, i , vervangen bij de wet van 14 februari 1961;
Gelet op de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, inzonderheid op artikel 132, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 443 van 14 augustus 1986 en de wetten van 29 december 1990, 30 maart 1994 en 13 februari 1998;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen, inzonderheid op de artikelen 2, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 6 april 1995 en 27 juni 1997, 2bis , ingevoegd bij het koninklijk besluit van 6 april 1995 en 2ter , ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 maart 1997 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 juni 1997, 30 april 1999 en 28 mei 2003;
Gelet op het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, gegeven op 10 januari 2002;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 11 maart 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 9 augustus 2002;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;
Gelet op de hoogdringendheid, gemotiveerd door het feit dat in het kader van de modernisering van de sociale zekerheid dit besluit een belangrijke vereenvoudiging inhoudt voor de bruggepensioneerden, die niet langer in het bezit moeten zijn van een controlekaart; dat dit besluit zo snel mogelijk in werking moet treden om de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening toe te laten bij de timing en de planning van dit project dat op 1 september 2003 in werking moet treden de nodige schikkingen te treffen met de uitbetalingsinstellingen voor werkloosheidsuitkeringen;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 2, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen worden de cijfers en woorden « 71 eerste lid, 2°, 72 en 80 tot en met 88 » vervangen door de cijfers en woorden « 72 en 78 tot en met 88 ».
Art. 2.In artikel 2bis , § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 6 april 1995, worden de cijfers en woorden « 71, eerste lid, 2°, 72 en 80 tot en met 88 » vervangen door de cijfers en woorden « 72 en 78 tot en met 88 ».
Art. 3.In artikel 2ter , § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 maart 1997 en gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 30 april 1999 en 28 mei 2003, worden de cijfers en woorden « 71, eerste lid, 2°, 72 en 80 tot en met 88 » vervangen door de cijfers en woorden « 72 en 78 tot en met 88 ».
Art. 4.In hetzelfde besluit wordt een artikel 8bis ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 8bis . In afwijking van de artikelen 2, 2bis en 2ter van onderhavig besluit is artikel 71 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering niet van toepassing op de in deze artikelen bedoelde werknemers.
In afwijking van het eerste lid, blijft evenwel onderworpen aan artikel 71, eerste lid, 1° en 3° tot 6°, van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991, de werknemer die als nevenactiviteit een activiteit uitoefent bedoeld in artikel 14, § 3, eerste lid van onderhavig besluit of die een artistieke activiteit uitoefent overeenkomstig artikel 74bis van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991, voor zover hij deze procedure verkiest in plaats van de procedure vermeld in het eerste lid.
De werknemer die in toepassing van het eerste lid niet in het bezit is van een controlekaart moet aan zijn uitbetalingsinstelling de uitoefening meedelen van elke activiteit bedoeld in artikel 14, § 3, eerste lid van onderhavig besluit. Deze mededeling moet schriftelijk gebeuren vóór de aanvang van hogerbedoelde activiteit. De werknemer moet een bewijs van deze aangifte bij zich houden tot op de laatste dag van de maand die volgt op de maand tijdens dewelke de activiteit is begonnen en dit bewijs onmiddellijk voorleggen bij iedere vordering door een hiertoe gemachtigd persoon, bedoeld in artikel 139, vierde lid, van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991.
De werknemer die in toepassing van het eerste lid niet in het bezit is van een controlekaart, moet zijn uitbetalingsinstelling eveneens vóór de laatste werkdag van elke maand tijdens dewelke de gebeurtenis zich voordoet, meedelen dat hij dagen gedekt door vakantiegeld uitput, elke periode van verblijf in het buitenland die niet is gedekt door een vrijstelling van de toepassing van artikel 66 van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991, alsook elk ander beletsel voor de vergoedbaarheid.
De aangifte voorzien in het derde en vierde lid wordt, voor de toepassing van artikel 153 van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991, beschouwd als een verplichte aangifte in de zin van dit artikel.
Artikel 154 van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991 is van toepassing op de werknemer die niet onmiddellijk bij elke vordering door een hiertoe gemachtigd persoon, het bewijs kan voorleggen van de aangifte bedoeld in het derde lid, indien hij op het tijdstip van deze vordering een activiteit uitoefent bedoeld in artikel 14, § 3, eerste lid van onderhavig besluit.
De uitbetalingsinstelling kan, in afwijking van artikel 160, § 1, derde lid van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991, zonder verantwoordingsstuk de werkloosheidsuitkeringen betalen waarop de werknemer, die in toepassing van het eerste lid niet in het bezit is van een controlekaart, aanspraak kan maken.
In afwijking van artikel 160, § 1, derde lid van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991, bepaalt de uitbetalingsinstelling het recht op uitkeringen van de werknemer die in toepassing van het eerste lid niet in het bezit is van een controlekaart, op basis van het vermoeden dat de werknemer vergoedbaar is voor de volledige maand, tenzij hij in het bezit is van een aangifte verricht door de werknemer in toepassing van het derde of vierde lid.
Indien de werknemer een aangifte heeft gedaan zoals bedoeld in het derde of vierde lid, wordt het recht op werkloosheidsuitkeringen voor de betrokken maand bepaald rekening houdend met deze aangifte. Voor de toepassing van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991, doet deze aangifte dienst als verantwoordingsstuk.
In afwijking van de artikelen 164 en volgende van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991, kan de indieningsprocedure en de verificatie van de betalingen gebeuren indien de uitbetalingsinstelling, in toepassing van onderhavig artikel, geen enkel verantwoordingsstuk indient. »
Art. 5.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2003.
Art. 6.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 3 juni 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Besluitwet van 28 december 1944, Belgisch Staatsblad van 30 december 1944. Wet van 14 februari 1961, Belgisch Staatsblad van 15 februari 1961.
Wet van 1 augustus 1985, Belgisch Staatsblad van 6 augustus 1985.
Wet van 14 augustus 1986, Belgisch Staatsblad van 30 augustus 1986.
Wet van 29 december 1990, Belgisch Staatsblad van 9 januari 1991;
Wet van 30 maart 1994, Belgisch Staatsblad van 31 maart 1994.
Wet van 13 februari 1998, Belgisch Staatsblad van 19 februari 1998.
Koninklijk besluit van 7 december 1992, Belgisch Staatsblad van 11 december 1992.
Koninklijk besluit van 6 april 1995, Belgisch Staatsblad van 17 mei 1995.
Koninklijk besluit van 21 maart 1997, Belgisch Staatsblad van 29 maart 1997.
Koninklijk besluit van 27 juni 1997, Belgisch Staatsblad van 18 september 1997.
Koninklijk besluit van 30 april 1999, Belgisch Staatsblad van 19 juni 1999.