gepubliceerd op 09 november 2007
Koninklijk besluit tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat
26 OKTOBER 2007. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 1022, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, vervangen bij de wet van 21 april 2007;
Gelet op de wet van 21 avril 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, inzonderheid op artikel 14;
Gelet op het koninkelijk besluit van 30 november 1970 tot vaststelling van het tarief van de invorderbare kosten bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek gewijzigd door de koninkelijk besluiten van 23 november 1976, 17 maart 1993, 21 december 1994 en 20 juli 2000;
Gelet op het advies van de Orde van Vlaamse Balies van 24 april 2007 en van de Ordre des Barreaux francophones et germanophone van 25 april 2007;
Gelet op de adviezen van de inspecteurs van financiën, gegeven op 23 april 2007 en 26 april 2007;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 27 april 2007;
Gelet op advies nr. 43.215/2 van de Raad van State, gegeven op 18 juni 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De basis-, minimum- en maximumbedragen van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek worden vastgesteld in dit besluit.
De bedragen worden vastgesteld per aanleg Geen vergoeding is verschuldigd wegens handelingen verricht voor een gerecht waaraan de zaak bij beslissing van de arrondissementsrechtbank is onttrokken.
Zo ook is geen vergoeding verschuldigd indien de verweerder of de gedaagde in hoger beroep vóór de inschrijving van de zaak op de rol, de eis inwilligt en zijn verbintenissen kwijt in hoofdsom, interesten en kosten.
Ingeval de verweerder, of de gedaagde in hoger beroep, na de inschrijving op de rol, de eis inwilligt en zijn verbintenissen kwijt in hoofdsom, interesten en kosten, is het bedrag van de vergoeding gelijk aan één kwart van de basisvergoeding, zonder hoger te kunnen zijn dan 1.000 euro.
Art. 2.Met uitzondering van de aangelegenheden bedoeld in artikel 4 van dit besluit wordt de rechtsplegingsvergoeding voor geschillen die betrekking hebben op in geld waardeerbare vorderingen, vastgesteld als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de toepassing van dit artikel wordt het bedrag van de vordering vastgesteld overeenkomstig de artikelen 557 tot 562 en 618 van het Gerechtelijk Wetboek in verband met de bepaling van de bevoegdheid en de aanleg. Wanneer het geschil betrekking heeft op de titel van een uitkering tot onderhoud, wordt in afwijking van artikel 561 van hetzelfde Wetboek het bedrag van de vordering berekend, ter bepaling van de rechtsplegingsvergoeding, op basis van het bedrag van de annuïteit of van twaalf maandelijkse termijnen.
Art. 3.Voor de geschillen die betrekking hebben op niet in geld waardeerbare vorderingen bedraagt het basisbedrag van de rechtsplegingsvergoeding 1.200 euro, het minimum bedrag 75 euro en het maximum bedrag 10.000 euro .
Art. 4.In afwijking van de artikelen 2 en 3 worden de basis-, minimum- en maximumbedragen van de rechtsplegingsvergoeding voor rechtspleging bedoeld in artikelen 579 en 1017, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek vastgesteld als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 5.Voor de overeenkomstig artikel 1340 van het Gerechtelijk Wetboek ingediende vorderingen zijn de in artikel 2 bedoelde minimumvergoedingen van toepassing voor de fase van de procedure omschreven in de artikelen 1340 tot 1343,§2, van het Gerechtelijk Wetboek.
Art. 6.Wanneer de zaak wordt afgesloten met een beslissing gewezen bij verstek, en geen enkele in het ongelijk gestelde partij ooit is verschenen, is het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding dat van de minimumvergoeding.
Art. 7.Geen rechtsplegingsvergoeding wordt toegekend voor rechtsplegingen die rechtsbijstand beogen.
Voor het overige doet het gegeven dat rechtsbijstand wordt verleend geenszins afbreuk aan de toekenning van de in de vorige artikelen bedoelde vergoedingen.
Art. 8.De basis-, minimum- en maximum bedragen zijn gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen dat overeenstemt met 105,78 punten (basis 2004); telkens als het indexcijfer met 10 punten stijgt of daalt, worden de sommen bedoeld in de artikelen 2 tot en met 4 van dit besluit met 10 procent vermeerderd of verminderd.
Art. 9.Het koninklijk besluit van 30 november 1970 tot vaststelling van het tarief van de invorderbare kosten bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek wordt opgeheven.
Art. 10.Treden in werking op 1 januari 2008 : - De artikelen 1 tot en met 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat - Dit besluit.
Art. 11.Onze minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 26 oktober 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX