gepubliceerd op 17 augustus 2007
Koninklijk besluit tot uitvoering van de gecoördineerde wet tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood
26 JULI 2007. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de gecoördineerde wet tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, gecoördineerd op 29 juni 2007;
Gelet op het koninklijk besluit van 13 september 1971 houdende uitvoering van hoofdstuk I, van de wet van 28 mei 1971, tot verwezenlijking van de éénmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels ingericht in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 april 1985, 8 augustus 1986, 19 oktober 1988, 7 mei 1992, 31 december 1992, 8 juni 1993, 9 september 1993, 19 mei 1995, 4 december 1996 en 11 december 2000;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 oktober 1971 tot uitvoering van het hoofdstuk II van de wet van 28 mei 1971 tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels ingericht in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood;
Gelet op het koninklijk besluit van 9 oktober 1981 tot uitvoering van de artikelen 20, 27, 28 en 38 van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake de pensioenen van de sociale sector, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 februari 1982, 23 juni 1982 en 12 december 1997;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 april 1982 tot vaststelling van de wijze van uitbetaling van het jaarlijks bedrag van de met de rijksbijdrage verhoogde rente gevestigd door stortingen van vrijwillig verzekerden in het kader van de samengeordende wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 mei 1987 en 12 oktober 1998;
Gelet op het koninklijk besluit van 31 december 1986 tot uitvoering van artikel 17 van het koninklijk besluit nr. 415 van 16 juli 1986 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de werknemerspensioenen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 1995;
Gelet op het koninklijk besluit van 4 februari 1987 tot uitvoering van artikel 18 van het koninklijk besluit nr. 415 van 16 juli 1986 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de werknemerspensioenen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 1995;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 1995 tot uitvoering van het hoofdstuk II van de wet van 20 december 1995 houdende sociale bepalingen;
Gelet op het koninklijk besluit van 10 mei 1996 tot uitvoering van artikel 11, 7° en 8° van de wet van 28 mei 1971, tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels ingericht in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 april 1997 tot uitvoering van artikel 11, 8°, van de wet van 28 mei 1971 tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels ingericht in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood;
Gelet op het koninklijk besluit van 23 april 1997 tot uitvoering van artikel 18 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;
Gelet op het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot uitvoering van het koninklijk besluit van 23 april 1997 tot uitvoering van artikel 18 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;
Gelet op het koninklijk besluit van 12 oktober 1998 tot uitvoering van artikel 11, 8° van de wet van 28 mei 1971 tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels ingericht in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 november 2002 tot uitvoering van artikel 24 van de programmawet van 30 december 2001;
Gelet op het ministerieel besluit van 24 maart 1972 houdende uitvoering van artikel 7, tweede lid, van het koninklijk besluit van 13 september 1971 houdende uitvoering van hoofdstuk I, van de wet van 28 mei 1971 tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels ingericht in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor pensioenen, gegeven op 16 april 2007;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 18 april 2007;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 27 april 2007;
Gelet op het advies van de Raad van State, nr. 43.073/1, gegeven op 31 mei 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Pensioenen, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Verplichte stortingen Afdeling 1. - Algemene bepaling
Artikel 1.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : a) de Minister : de Minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft;b) de wet : de wet tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, gecoördineerd op 29 juni 2007;c) de Rijksdienst : de Rijksdienst voor pensioenen. Afdeling 2. - Indiening en onderzoek van de aanvragen
Art. 2.De aanvraag tot uitbetaling van de rente moet door de verzekerde of zijn weduwe worden gericht aan de Rijksdienst.
De aanvraag voor een vervroegd ingaan van de rente moet worden ingediend ten minste twaalf maanden vóór de datum die door de verzekerde voor dit ingaan werd gekozen.
De aanvrager levert alle bewijsstukken die vereist zijn voor het onderzoek aan de aanvraag.
Art. 3.Behoudens andersluidende verklaring geldt de aanvraag tot het bekomen van de prestaties als bedoeld bij het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, als aanvraag tot uitbetaling van de rente.
Wanneer de aanvraag tot vervroegd ingaan van de ouderdomsrente wordt ingediend overeenkomstig onderhavig artikel, gaat de rente in op de eerste dag van de maand die volgt op de eerste geboorteverjaardag na het indienen van de aanvraag.
Art. 4.De Rijksdienst die in kennis is gesteld van de aanvraag tot uitbetaling van de rente, onderzoekt deze en stelt het bedrag vast van de door de verzekerde verkregen rente.
Hij notificeert aan de gerechtigde het bedrag van de contante waarde van de rente zoals bedoeld in artikel 8, § 3 van de wet.
Het in het vorig lid bedoelde kapitaal wordt bekomen door, wat de ouderdomsrente betreft, het bedrag van de rente te vermenigvuldigen met de coëfficiënt 10,8722 indien het een man betreft en met de coëfficiënt 13,1003 indien het een vrouw betreft.
De omzetting van de weduwerente naar hoger genoemd kapitaal, gebeurt overeenkomstig de coëfficiënten voorzien in de bijlage 1 Schaal B gevoegd bij dit besluit. Afdeling 3. - Uitbetaling
Art. 5.Wanneer het jaarbedrag van de rente, eventueel verhoogd met de andere voordelen aan dezelfde gerechtigde uitbetaald door de Rijksdienst, lager is dan 297,47 euro worden de in de loop van het jaar vervallen termijnen in december betaald.
Deze bepaling is niet van toepassing op de achterstallen beoogd bij artikel 6 van dit besluit.
Het vermelde bedrag van 297,47 euro is reeds aangepast aan het spilindexcijfer 367,32 (basis 1966 = 100) en wordt aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen zoals dit geschiedt voor de rustpensioenen bedoeld bij artikel 29bis, § 2, 1e lid, van het koninklijk besluit nr. 50 en 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers.
Art. 6.In geval van overlijden van de gerechtigde op een rente zijn de bepalingen van artikel 72 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, van toepassing op de vervallen en niet uitbetaalde termijnen.
Art. 7.In afwijking van de bepalingen van deze afdeling zijn de wettelijke en reglementaire bepalingen tot vaststelling van de voorwaarden, van de wijze en van de periodiciteit volgens welke de pensioenen ten laste van de pensioenregeling voor werknemers worden uitbetaald, toepasselijk op de renten, welke de Rijksdienst uitbetaalt ter uitvoering van artikel 27 van de herstelwet van 10 februari 1981.
Op deze renten zijn evenwel niet toepasselijk, de bepalingen die een schorsing van de pensioenbetaling inhouden, hetzij wegens verblijf in het buitenland, hetzij wegens uitoefening van een beroepsarbeid die door de Koning niet is toegestaan, hetzij wegens opsluiting in een gevangenis of in een gesticht tot bescherming van de maatschappij of ook nog weten hertrouw of omdat de weduwe niet langer de voorwaarden vervult die de toekenning van een overlevingspensioen vóór 45 jaar hebben mogelijk gemaakt.
Art. 8.De renten die voor het eerst toegekend worden ten vroegste van 1 januari 1997 af kunnen pas worden betaald vanaf de datum van de effectieve ingang van het pensioen en voor zover dit pensioen wordt uitbetaald.
Art. 9.§ 1. De Rijksdienst vereffent het kapitaal door middel van een enige storting in de loop van de maand waarin het rust- of overlevingspensioen voor de eerste maal wordt betaald. § 2. Wat de mannelijke gerechtigden betreft, van wie de rente niet gelijktijdig ingaat met het pensioen, zal het kapitaal worden uitbetaald in de loop van de maand die volgt op deze waarin zij de 65e verjaardag bereiken. § 3. De betaling van de in §§ 1 en 2 vermelde bedragen ontlast de Rijksdienst van zijn verplichtingen tegenover de gerechtigde of zijn weduwe. Afdeling 4. - Vaststelling van de schalen
Art. 10.De bij dit besluit gevoegde schalen zijn opgemaakt op de navolgende grondslagen : 1° sterftecijfer uitgedrukt in de tabellen H, F en V 1948/54 van de Rijksdienst; 2° jaarlijkse intrestvoet : 4 pct.; 3° lasten van het uitbetalen van de renten : 1 pct.van de renten; 4° uitbetaling van de renten per gelijke maandelijkse twaalfden na verstreken termijn, zonder achterstallen bij overlijden.
Art. 11.De wijziging van het bedrag van de rente, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de wet wordt uitgevoerd overeenkomstig de schalen vastgesteld in de bijlagen 2 en 3.
De vermindering van de rente, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de wet wordt uitgevoerd overeenkomstig de schalen vastgesteld in de bijlagen 2 en 3.
Het bedrag van de weduwerente en van de overlevingsrente, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet wordt gewijzigd overeenkomstig de schaal vastgesteld in de bijlage 1. HOOFDSTUK II. - Aanvullende en bijkomende stortingen
Art. 12.De wiskundige reserves van de per 1 januari 1968 lopende verzekeringen, beoogd bij artikel 12 van de wet tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, gecoördineerd op 29 juni 2007worden aangewend : 1° tot vestiging van een ouderdomsrente ten gunste van de verzekerde;2° en, ten behoeve van de mannelijke aangeslotenen, tot verzekering van een kapitaal tot vestiging van een overlevingsrente gelijk aan 50 pct.van de ouderdomsrente in geval van overlijden.
Art. 13.Het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de toekenning van buitenwettelijke voordelen aan de werknemers bedoeld bij koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers en aan de personen bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° en 2° van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992, tewerkgesteld buiten een arbeidsovereenkomst, is van toepassing op de renten, beoogd bij artikel 14 van voornoemde gecoördineerde wet. HOOFDSTUK III. - Opheffing en slotbepalingen
Art. 14.Worden opgeheven in het koninklijk besluit van 13 september 1971 houdende uitvoering van hoofdstuk I, van de wet van 28 mei 1971, tot verwezenlijking van de éénmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels ingericht in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 april 1985, 8 mei 1986, 19 oktober 1988, 7 mei 1992, 31 december 1992, 8 juni 1993, 9 september 1993, 19 mei 1995, 4 december 1996 en 11 december 2000 : 1° op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, de artikelen 1 tot 12, 13, 2° tot 4°, en 20;2° op 30 december 2007, de artikelen 13, 1° en 14 tot 19 en de in artikel 13, 1° bedoelde schalen vastgelegd in de bijlagen 1 tot en met 5.
Art. 15.Worden opgeheven op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit : 1° het ministerieel besluit van 24 maart 1972 houdende uitvoering van artikel 7, tweede lid, van het koninklijk besluit van 13 september 1971 houdende uitvoering van hoofdstuk I, van de wet van 28 mei 1971 tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels ingericht in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood;2° het koninklijk besluit van 9 oktober 1981 tot uitvoering van de artikelen 20, 27, 28 en 38 van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake de pensioenen van de sociale sector, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 april 1982, 23 juni 1982 en 12 december 1997;3° het koninklijk besluit van 20 april 1982 tot vaststelling van de wijze van uitbetaling van het jaarlijks bedrag van de met de rijksbijdrage verhoogde rente gevestigd door stortingen van vrijwillig verzekerden in het kader van de samengeordende wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 mei 1987 en 12 oktober 1998;4° het koninklijk besluit van 31 december 1986 tot uitvoering van artikel 17 van het koninklijk besluit nr.415 van 16 juli 1986 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de werknemerspensioenen; 5° het koninklijk besluit van 4 februari 1987 tot uitvoering van artikel 18 van het koninklijk besluit nr.415 van 16 juli 1986 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de werknemerspensioenen, gewijzigd bij koninklijk besluit van 22 december 1995; 6° het koninklijk besluit van 22 december 1995 tot uitvoering van het hoofdstuk II van de wet van 20 december 1995 houdende sociale bepalingen;7° het koninklijk besluit van 10 mei 1996 tot uitvoering van artikel 11, 7° en 8° van de wet van 28 mei 1971, tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels ingericht in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood;8° het koninklijk besluit van 15 april 1997 tot uitvoering van artikel 11, 8°, van de wet van 28 mei 1971 tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels ingericht in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood;9° het koninklijk besluit van 23 april 1997 tot uitvoering van artikel 18 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;10° het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot uitvoering van het koninklijk besluit van 23 april 1997 tot uitvoering van artikel 18 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;11° het koninklijk besluit van 12 oktober 1998 tot uitvoering van artikel 11, 8° van de wet van 28 mei 1971 tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels ingericht in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood;12° het koninklijk besluit van 11 november 2002 tot uitvoering van artikel 24 van de programmawet van 30 december 2001.
Art. 16.Dit besluit treedt in werking op de dag waarop dit besluit in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 17.Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 26 juli 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Leefmilieu en Pensioenen, B. TOBBACK