gepubliceerd op 31 maart 2000
Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen
24 MAART 2000. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen;
Gelet op het advies van het Ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid, gegeven op 1 april 1999 en 16 februari 2000;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Eerste Minister, Onze Minister van Buitenlandse Zaken, Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Onze Minister van Landsverdediging en Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit verstaat men onder : 1° « de wet » : de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen;2° « overheid van oorsprong » : de houder van een veiligheidsmachtiging die : a) de auteur of verantwoordelijke van het stuk is;b) de hiërarchische overste is onder wiens gezag het stuk ressorteert;3° « leidend ambtenaar » : de persoon aan wie, bij definitieve benoeming of bij mandaat, de leiding van een openbaar bestuur, een instelling van openbaar nut of een autonoom overheidsbedrijf toevertrouwd is;4° « stuk » : een informatie, een document of een gegeven, een materieel, een materiaal of een stof;5° « document » : elke geregistreerde informatie, wat ook haar vorm is of haar fysische eigenschappen, daarin inbegrepen - zonder enige beperking - de geschreven en gedrukte stukken, de kaarten en geperforeerde banden, de geografische kaarten, de grafische voorstellingen, de foto's, de schilderijen, de tekeningen, de gravures, de schetsen, de werknota's en werkdocumenten, de carbons en schrijfmachinelinten, of de reproducties gemaakt met om het even welk middel, alsook de geluidsgegevens, elke vorm van magnetische, elektronische, optische, of video-opnames, alsmede het draagbaar informaticamateriaal met behulp van vast of uitneembaar geheugen;6° « plaats » : een lokaal, een gebouw of een terrein;7° « geclassificeerde zone » : de plaats hoofdzakelijk bestemd voor de behandeling en de bewaring van geclassificeerde stukken en beschermd door een veiligheidssysteem bestemd om de toegang van elke niet-gemachtigde persoon te verhinderen;8° « compromittering » : de kennisname of het vermoeden van de kennisname, geheel of gedeeltelijk, van een geclassificeerd stuk door een persoon die niet de voorwaarden vervult, voorzien in artikel 8, eerste lid, van de wet. HOOFDSTUK II. - Classificatie, declassificatie en beschermingsmaatregelen Afdeling 1. - Algemene bepaling
Art. 2.De regels betreffende de procedure voor classificatie en declassificatie, en de beschermingsmaatregelen verbonden aan de classificatie, vervat in dit besluit, doen geen afbreuk aan de mogelijkheid voor elke minister om bijkomende regels van technische aard voor te schrijven. Afdeling 2. - Nadere regels voor classificatie en declassificatie
Onderafdeling 1. - Bevoegde personen
Art. 3.Alleen de overheid van oorsprong, houder van een veiligheidsmachtiging van ten minste het niveau « Geheim », kan, overeenkomstig de wet, de bepalingen van dit besluit en de richtlijnen van het Ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid, overgaan tot een classificatie, tot een wijziging van het classificatieniveau of tot een declassificatie.
Zij kent een classificatieniveau toe met toepassing van artikel 4 van dezelfde wet, zonder evenwel een hoger classificatieniveau toe te kennen dan het niveau van veiligheidsmachtiging waarvan zij houder is.
Art. 4.Enkel de volgende overheden van oorsprong zijn gemachtigd tot een classificatie « Zeer geheim » over te gaan, dit classificatieniveau te wijzigen of deze classificatie af te schaffen : 1° de leden van het College voor inlichting en veiligheid, opgericht bij het koninklijk besluit van 21 juni 1996;2° de chef van de Generale Staf van de Krijgsmacht, de officieren die hij daartoe machtigt en de Defensie-attachés;3° de leden van de Algemene Dienst inlichting en veiligheid van de Krijgsmacht, die de chef van de Algemene Dienst inlichting en veiligheid van de Krijgsmacht daartoe machtigt;4° de leden van de Veiligheid van de Staat die de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat daartoe machtigt;5° de directeur-generaal van het Federaal Agentschap voor nucleaire controle;6° de secretaris van de Ministerraad;7° de persoon die het secretariaat verzekert van het Ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid;8° de voorzitter van de Nationale Veiligheidsoverheid;9° de hoofden van diplomatieke zending of consulaire post;10° de secretaris-generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking;11° de directeur-generaal van de Buitenlandse Economische en Bilaterale Betrekkingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking;12° de leidende ambtenaren aangeduid door het Ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid. Onderafdeling 2. - Het merken van geclassificeerde of gedeclassificeerde stukken
Art. 5.De geclassificeerde stukken moeten zo gemerkt worden dat hun classificatieniveau duidelijk zichtbaar en snel herkenbaar is.
Indien een stuk gedeclassificeerd wordt of indien er een wijziging van het classificatieniveau is, moeten passende merken op dezelfde wijze aangebracht worden.
Art. 6.Elke pagina van een geclassificeerd document moet duidelijk en zichtbaar gemerkt worden met de vermelding « ZEER GEHEIM », « GEHEIM », of « VERTROUWELIJK », of met de vermelding « TRES SECRET », « SECRET » of « CONFIDENTIEL », naar gelang het document in het Nederlands of het Frans is opgesteld.
Ten minste op de eerste bladzijde van een geclassificeerd document moet de in het eerste lid bedoelde vermelding gevolgd worden door de vermelding « (Wet 11.12.1998) » of door de vermelding « (Loi 11.12.1998) », naar gelang het document in het Nederlands of in het Frans is opgesteld.
Art. 7.De stukken geclassificeerd met toepassing van internationale overeenkomsten of verdragen die België binden, worden geacht gemerkt te zijn met de vermelding van het overeenstemmende Belgisch classificatieniveau zoals bepaald in de vergelijkende tabel gehecht aan dit besluit. Afdeling 3. - Beschermingsmaatregelen voor geclassificeerde stukken
Onderafdeling 1. - De veiligheidsofficier
Art. 8.De leden van de federale Regering wijzen een veiligheidsofficier aan binnen hun kabinet en ten minste één veiligheidsofficier binnen elk openbaar bestuur dat onder hun gezag ressorteert, waarin geclassificeerde stukken bewaard of behandeld worden.
Art. 9.Het Ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid stelt de modaliteiten vast voor het toezicht op de uitvoering van de opdracht van de veiligheidsofficier.
Onderafdeling 2. - Bewaring van geclassificeerde stukken
Art. 10.Enkel de in artikel 4 bedoelde overheden van oorsprong zijn gemachtigd de toegang tot plaatsen die onder hun verantwoordelijkheid vallen en waar zich geclassificeerde stukken bevinden, te onderwerpen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet, en geclassificeerde zones in te stellen.
Art. 11.De stukken geclassificeerd als « Zeer geheim » kunnen enkel bewaard of gebruikt worden in geclassificeerde zones die beveiligd zijn door een veiligheidssysteem opgezet overeenkomstig de richtlijnen van het Ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid.
Art. 12.Onverminderd artikel 18, worden de minimale vereisten voor de bewaring van geclassificeerde stukken buiten de geclassificeerde zones, bepaald door het Ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid.
Onderafdeling 3. - Raadpleging, reproductie, overmaking en vernietiging van geclassificeerde stukken
Art. 13.De geclassificeerde documenten mogen niet geraadpleegd worden in openbare plaatsen of in het openbaar vervoer.
Art. 14.De reproductie, gedeeltelijk of geheel, van een stuk, geclassificeerd als « Zeer geheim » kan niet gebeuren zonder het uitdrukkelijk voorafgaandelijk akkoord van de overheid van oorsprong.
Art. 15.De overheid van oorsprong moet de lokalisatie van de stukken die zij als « Zeer geheim » of « Geheim » classificeert, kennen, alsook de bestemmelingen van deze stukken kunnen identificeren.
De bestemmelingen van deze stukken moeten de lokalisatie ervan kennen.
Art. 16.Buiten het doorzenden via telecommunicatie- of informaticanetwerk, kunnen de documenten die geclassificeerd zijn als « Zeer geheim » of « Geheim » enkel bij speciale koerier en onder gesloten omslag overgemaakt worden. De voorwaarden waaraan deze speciale koerier moet voldoen worden door het Ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid bepaald.
De documenten die geclassificeerd zijn als « Vertrouwelijk » worden overgemaakt op dezelfde wijze als in het eerste lid of bij ter post aangetekende zending, met ontvangstmelding. Een overmaking via de post moet onder dubbele gesloten omslag gebeuren en de vermelding « VERTROUWELIJK » moet en mag enkel op de binnenomslag voorkomen.
Voor de interne rondzending van een geclassificeerd document moet het document onder gesloten omslag gedragen worden wanneer de drager niet behoorlijk gemachtigd is.
Art. 17.Onverminderd artikel 25 van de wet en artikel 21 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gaat de houder van geclassificeerde documenten regelmatig na of er niet moet overgegaan worden tot hun vernietiging.
Er wordt systematisch overgegaan tot vernietiging van de kopieën van geclassificeerde documenten die elk nut verloren hebben.
Behoudens in het geval van vernietiging van kopieën van documenten geclassificeerd als « Vertrouwelijk », wordt een proces-verbaal opgemaakt dat de vernietiging en haar voorwerp vermeldt en dat getekend wordt door de auteur van de vernietiging. Dit proces-verbaal wordt medeondertekend door de veiligheidsofficier.
Onderafdeling 4. - Bescherming van telecommunicatiesystemen en -netwerken en van informaticasystemen en -netwerken
Art. 18.De technische beschermingsmaatregelen van telecommunicatiesystemen en -netwerken voor geclassificeerde gegevens en van informaticasystemen en -netwerken waarin geclassificeerde gegevens worden opgeslagen, behandeld of doorgestuurd, worden bepaald door het Ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid.
Onderafdeling 5. - Veiligheidsincident en compromittering
Art. 19.In geval van veiligheidsincident of van compromittering, moet de veiligheidsofficier onmiddellijk verwittigd worden alsook de overheid van oorsprong van het gecompromitteerde stuk.
De veiligheidsofficier gaat over tot een intern administratief onderzoek en brengt de persoon die het bestuur, het kabinet, de dienst, de instelling of het bedrijf leidt waar hij waakt over de naleving van de veiligheidsregels, op de hoogte. Afdeling 4. - Beperkte verspreiding
Art. 20.De documenten waarvan de overheid van oorsprong de verspreiding wil beperken tot de personen die bevoegd zijn om er kennis van te nemen, zonder aan deze beperking de juridische gevolgen te verbinden voorzien door de wet, worden gemerkt met de vermelding « Beperkte verspreiding ». HOOFDSTUK III. - De veiligheidsmachtiging Afdeling 1. - De Nationale Veiligheidsoverheid
Art. 21.De in artikel 15, eerste lid, van de wet bedoelde collegiale overheid die bevoegd is de veiligheidsmachtigingen af te geven of in te trekken, wordt « Nationale Veiligheidsoverheid » genoemd. Zij vervangt de Nationale Veiligheidsautoriteit, opgericht bij beslissing van het Ministerieel Comité voor defensie van 5 januari 1953. Zij bestaat uit : 1° de directeur-generaal van de Directie-generaal Administratie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, die voorzitter is, of zijn vervanger;2° de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat of een door hem gemachtigde ambtenaar van niveau 1;3° de chef van de Algemene Dienst inlichting en veiligheid van de Krijgsmacht, of een door hem gemachtigde hoofdofficier;4° de directeur-generaal van de Algemene Rijkspolitie of een door hem gemachtigde ambtenaar van niveau 1.
Art. 22.Het secretariaat van de Nationale Veiligheidsoverheid is gevestigd op het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Art. 23.Aan de in artikel 15, tweede lid, van de wet, bedoelde overheden wordt, binnen de in hetzelfde lid vastgelegde beperkingen, toestemming verleend de door de wet aan de veiligheidsoverheid toegewezen bevoegdheden uit te oefenen overeenkomstig de bepalingen van dit besluit. Afdeling 2. - Procedure voor de aanvraag
om een veiligheidsmachtiging
Art. 24.§ 1. Onverminderd artikel 27, wordt de aanvraag om een veiligheidsmachtiging, nauwkeurig gemotiveerd en ondertekend door de in § 2 bedoelde overheid of persoon, via de veiligheidsofficier aan de voorzitter van de Nationale Veiligheidsoverheid of, in voorkomend geval, aan een van de in artikel 23 bedoelde overheden, gericht. § 2. Voor de leden van het kabinet van een minister of een staatssecretaris wordt de aanvraag ondertekend door de minister of de staatssecretaris waarvan het betrokken kabinetslid afhangt.
Voor de personeelsleden van openbare besturen, instellingen van openbaar nut of autonome overheidsbedrijven wordt de aanvraag ondertekend door de leidend ambtenaar waarvan het betrokken personeelslid afhangt.
Binnen de Krijgsmacht wordt de aanvraag ondertekend door de korpsoverste.
Voor de organen en de aangestelden van andere rechtspersonen dan die genoemd in het tweede lid, wordt de aanvraag ondertekend door de persoon of de personen die het bestuur van de rechtspersoon verzekeren.
In de andere gevallen wordt de aanvraag door de rechtstreeks betrokken overheid of persoon ondertekend. § 3. Van zodra de aanvraag om een veiligheidsmachtiging door de Nationale Veiligheidsoverheid is aanvaard, brengt zij de veiligheidsofficier hiervan zo snel mogelijk op de hoogte. Deze laatste bezorgt dan aan de belanghebbende alle vereiste documenten. § 4. Onverminderd artikel 4, 1°, kan geen enkele aanvraag tot veiligheidsmachtiging gericht worden aan de voorzitter van de Nationale Veiligheidsoverheid ten behoeve van de leden van de Rijkswacht of andere politiediensten. Afdeling 3. - Termijnen voor het toekennen
van een veiligheidsmachtiging
Art. 25.Vanaf de ontvangst van de behoorlijk ingevulde documenten, bedoeld in artikel 17, derde lid, van de wet, beschikt de veiligheidsofficier over een termijn van vijftien dagen om ze aan de Nationale Veiligheidsoverheid over te zenden. De in artikel 27, derde lid, bedoelde betrokken persoon beschikt over dezelfde termijn om dezelfde documenten, behoorlijk ingevuld, aan de Nationale Veiligheidsoverheid over te zenden.
De Nationale Veiligheidsoverheid maakt deze documenten en de aanvraag om een veiligheidsonderzoek over aan de inlichtingen- en veiligheidsdienst, binnen een maand te rekenen vanaf de in het vorige lid bedoelde overzending.
Vanaf de in het tweede lid bedoelde overmaking, bezorgt de inlichtingen- en veiligheidsdienst de resultaten van zijn onderzoek aan de Nationale Veiligheidsoverheid, hetzij binnen twee maanden als het gaat om een veiligheidsonderzoek voor een veiligheidsmachtiging van het niveau « Vertrouwelijk », hetzij binnen drie maanden als het gaat om een veiligheidsonderzoek voor een veiligheidsmachtiging van het niveau « Geheim », hetzij binnen zes maanden als het gaat om een veiligheidsonderzoek voor een veiligheidsmachtiging van het niveau « Zeer geheim ». Die termijnen kunnen met ten hoogste drie maanden worden verlengd wanneer de inlichtingen- en veiligheidsdienst inlichtingen moet inwinnen in het buitenland.
Zodra de Nationale Veiligheidsoverheid de resultaten van het veiligheidsonderzoek heeft ontvangen, heeft ze twee maanden de tijd om zich over de aanvraag om een veiligheidsmachtiging uit te spreken en haar beslissing aan de veiligheidsofficier over te zenden.
Zodra hij de beslissing van de Nationale Veiligheidsoverheid heeft ontvangen, heeft de veiligheidsofficier vijftien dagen de tijd om deze beslissing ter kennis te brengen van de persoon voor wie de veiligheidsmachtiging is gevraagd.
In het in artikel 27, derde lid, bedoelde geval, beslist de Nationale Veiligheidsoverheid over de aanvraag om een veiligheidsmachtiging en brengt ze haar beslissing ter kennis van de betrokken persoon binnen een termijn van twee maanden en vijftien dagen. Afdeling 4. - Geldigheidsduur van een veiligheidsmachtiging
Art. 26.De veiligheidsmachtiging wordt toegestaan voor een periode van maximum vijf jaar.
In voorkomend geval kan deze periode ingekort worden omwille van de tijdens het onderzoek bekomen elementen of om de geldigheidsduur aan te passen aan de termijn waarvoor de veiligheidsmachtiging wordt gevraagd. Elke geldigheidsduur korter dan vijf jaar moet vermeld worden in de notificatie van de beslissing van de Nationale Veiligheidsoverheid tot het toekennen van de veiligheidsmachtiging.
De termijn van vijf jaar of de in het tweede lid bedoelde verkorte termijn beginnen te lopen vanaf de datum van de beslissing van de Nationale Veiligheidsoverheid tot het toekennen van de veiligheidsmachtiging. Afdeling 5. - Veiligheidsmachtigingen
met het oog op toegang in het buitenland
Art. 27.De rechtspersoon of natuurlijke persoon die voor een wetenschappelijk, industrieel of economisch doel toegang wil krijgen tot geclassificeerde stukken of tot plaatsen in het buitenland waartoe alleen de houder van een veiligheidsmachtiging toegang krijgt, moet bij de voorzitter van de Nationale Veiligheidsoverheid een met redenen omklede aanvraag om een veiligheidsmachtiging indienen en moet daarbij een schriftelijk bewijs leveren van de uitnodiging van de bevoegde buitenlandse overheidsinstanties.
Van zodra de aanvraag om een veiligheidsmachtiging door de Nationale Veiligheidsoverheid is aanvaard, brengt zij de veiligheidsofficier hiervan zo snel mogelijk op de hoogte. Deze laatste geeft dan aan de belanghebbende alle vereiste documenten.
Indien er ten aanzien van de betrokken persoon geen bevoegde veiligheidsofficier is, brengt de Nationale Veiligheidsoverheid deze rechtstreeks op de hoogte van haar beslissing en maakt hem, tegen ontvangstmelding, de vereiste documenten over.
Art. 28.De overeenkomstig artikel 27 afgegeven veiligheidsmachtiging heeft uitsluitend betrekking op de toegang tot plaatsen waar buitenlandse overheidsinstellingen, met inbegrip van militaire installaties, buitenlandse bedrijven en buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs, gevestigd zijn. Afdeling 6. - Het veiligheidsonderzoek
Onderafdeling 1. - De kennisgeving en de instemming
Art. 29.Het model van de in artikel 17, eerste en tweede lid, van de wet bedoelde documenten wordt bepaald zoals aangegeven in bijlage van dit besluit.
Onderafdeling 2. - Lijst van de openbare diensten in uitvoering van artikel 19, tweede lid, 3°, van de wet
Art. 30.De lijst van de openbare diensten bedoeld in artikel 19, tweede lid, 3°, van de wet, bevat : 1° bij het Ministerie van Financiën : a) de Centrale Dienst der vaste uitgaven;b) de Administratie der directe belastingen;c) de Administratie van de BTW, registratie en domeinen;d) de Administratie van het kadaster;e) de Administratie der douane en accijnzen;2° de overige overheidsdiensten belast met de administratie van de wedden;3° het handelsregister;4° het ambachtenregister;5° binnen het Ministerie van Binnenlandse Zaken : de Dienst Vreemdelingenzaken;6° binnen de Nationale Bank van België : a) de Centrale voor kredieten aan particulieren;b) de Centrale voor kredieten aan ondernemingen;c) de Centrale voor behandeling van handelspapieren;d) de Balanscentrale;7° de Kruispuntbank van de sociale zekerheid. HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 31.De stukken, vóór de inwerkingtreding van de wet gemerkt met de vermelding « ZEER GEHEIM », « GEHEIM » of « VERTROUWELIJK », worden geacht gemerkt te zijn met het overeenstemmend classificatieniveau voorzien in artikel 4 van de wet.
Art. 32.In afwijking van artikel 5, kunnen de op de datum van inwerkingtreding van dit besluit bestaande stukken het voorwerp uitmaken van collectieve classificaties.
De collectieve classificaties bestaan uit de toekenning van een algemeen classificatieniveau aan een geheel van documenten, een bestand of een geheel van dossiers die identificeerbaar zijn per onderwerp, op om het even welke drager, zonder over te gaan tot een gedetailleerde classificatie voor elk document, bestand of dossier.
De bepalingen van artikel 6 zijn niet van toepassing op de krachtens de vorige leden geclassificeerde documenten.
Art. 33.De wet en dit besluit treden in werking de eerste dag van de derde maand volgend op die gedurende welke dit besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, met uitzondering van : 1° artikel 11 van de wet dat in werking treedt de eerste dag van de tiende maand volgend op die gedurende welke dit besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt;2° de artikelen 9, 11, 12 en 16 van dit besluit die in werking treden de eerste dag van de vijfde maand volgend op die gedurende welke dit besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt;3° artikel 18 van dit besluit dat in werking treedt de eerste dag van de negende maand volgend op die gedurende welke dit besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art. 34.Onze Eerste Minister en Onze Ministers en Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 24 maart 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT De Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Minister van Binnenlandse Zaken, DUQUESNE De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN
Bijlagen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld