Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 23 maart 1998
gepubliceerd op 30 april 1998

Koninklijk besluit betreffende de voorwaarden voor de erkenning van scholen voor het besturen van motorvoertuigen

bron
ministerie van verkeer en infrastructuur
numac
1998014079
pub.
30/04/1998
prom.
23/03/1998
ELI
eli/besluit/1998/03/23/1998014079/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

23 MAART 1998. - Koninklijk besluit betreffende de voorwaarden voor de erkenning van scholen voor het besturen van motorvoertuigen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, gewijzigd bij de wetten van 12 juli 1973, 9 juni 1975, 9 juli 1976, 14 juli 1976, het koninklijk besluit nr. 140 van 30 december 1982, de wetten van 29 februari 1984, 21 juni 1985, 18 juli 1990, 20 juli 1991, 8 december 1992 en 4 augustus 1996;

Overwegende dat de Gewestregeringen zijn betrokken bij het ontwerpen van dit besluit;

Gelet op het advies van de inspecteur van financiën van 29 oktober 1997;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting van 6 november 1997;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 7 november 1997 over de adviesaanvraag binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 21 januari 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en van Onze Staatssecretaris voor Veiligheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt onder « Minister » verstaan, de Minister tot wiens bevoegdheid de verkeersveiligheid behoort.

De voertuigcategorieën A3, A, B, B+E, C, C+E, D en D+E en de subcategorieën C1, C1+E, D1 en D1+E, zijn die welke gedefinieerd zijn in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.

Art. 2.Indien het algemeen belang het rechtvaardigt, kunnen onder de in dit besluit bepaalde voorwaarden rijscholen worden erkend, die het theoretische en praktische onderricht verstrekken voorgeschreven in de artikelen 14 en 15 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.

Art. 3.Om te worden erkend, moet iedere school beschikken over ten minste één bestendige bedrijfszetel. Indien de school beschikt over meerdere bestendige bedrijfszetels dan geldt de erkenning voor de verschillende bedrijfszetels.

Eenzelfde persoon kan de erkenning verkrijgen van verscheidene scholen die elk afzonderlijk aan alle opgelegde voorwaarden voldoen.

Erkende rijscholen kunnen gezamenlijk onder een nieuw stamnummer worden erkend om het theoretische en praktische onderricht te verstrekken voorgeschreven in de artikelen 14 en 15 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs voor één of meer van de volgende categorieën A3, A, C, C+E, D of D+E of voor één of meer van de volgende subcategorieën C1, C1+E, D1 of D1+E.

Art. 4.De persoon die de erkenning van een school heeft verkregen, kan vergunning krijgen om zijn intermitterende bedrijvigheid uit te oefenen in andere gemeenten dan deze waar de bestendige bedrijfszetels van deze school zich bevinden.

De vergunningsakte bepaalt de voorwaarden voor deze intermitterende bedrijvigheid.

De vergunning mag slechts worden toegekend wanneer het algemeen belang zulks wettigt. Zij is onder meer afhankelijk van de voorwaarde dat er geen andere erkende school bestaat die kan voorzien in de behoeften van het publiek van de streek; zo deze laatste voorwaarde vervalt, wordt de vergunning ingetrokken. HOOFDSTUK II. - Procedure tot verkrijging en tot intrekking van de erkenning en van de vergunning

Art. 5.§ 1. Eenieder die de erkenning van een rijschool wenst te verkrijgen, zendt een ondertekende schriftelijke aanvraag aan de Minister of zijn gemachtigde.

Bij de aanvraag worden de volgende documenten gevoegd : 1° de getuigschriften of andere stukken voorgeschreven bij dit besluit of waaruit blijkt dat de school aan de bij dit besluit gestelde voorwaarden voldoet;2° indien het een rechtspersoon betreft, de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad, waarin de volledige tekst van of een uittreksel uit de oprichtingsakte van de onderneming en de erin aangebrachte wijzigingen bekendgemaakt worden;3° de gegevens op basis waarvan de vermoedelijke levensvatbaarheid van de school kan worden beoordeeld;4° de naamlijst van de personeelsleden die belast zijn met de leiding van en met het onderricht in de school met kopie van de getuigschriften of andere stukken waarin bevestigd wordt dat deze personen voldoen aan de door dit besluit voorgeschreven voorwaarden. § 2. Ieder die de uitbreiding van de erkenning tot nieuwe bestendige bedrijfszetels of de vergunning bedoeld in artikel 4 wenst te verkrijgen, richt eveneens een ondertekende schriftelijke aanvraag tot de Minister of zijn gemachtigde. Deze aanvraag moet de inlichtingen bevatten die het mogelijk maken de vermoedelijke levensvatbaarheid te beoordelen van de nieuwe bedrijfszetel of -zetels.

De aanvraag tot erkenning bedoeld in artikel 3, derde lid, wordt schriftelijk en in gemeen overleg door de verschillende scholen gericht aan de Minister of zijn gemachtigde. Deze aanvraag vermeldt de categorieën of subcategorieën van voertuigen waarvoor het onderricht zal worden gegeven alsmede de personen belast met de leiding en met het onderricht.

Art. 6.De erkenning en de vergunning worden verleend door de Minister. Zij blijken uit een bewijs dat het stamnummer vermeldt van de school of van de bedrijfszetel en worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

De Minister kan de erkenning en de vergunning, na de directeur van de school gehoord te hebben, schorsen voor een duur van ten minste acht dagen en ten hoogste drie maanden, of intrekken. De beslissing wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

Art. 7.De exploitant van een erkende rijschool is de hierna bepaalde jaarlijkse retributies verschuldigd om de kosten van administratie, van controle en toezicht te dekken : 500 frank per erkende rijschool; 300 frank per vaste of intermitterende bedrijfszetel; 200 frank per personeelslid belast met de leiding of met het onderricht.

De retributies, vastgesteld in het eerste lid, worden geïnd door toedoen van het Bestuur van de Verkeersreglementering en van de Infrastructuur.

Ze worden de eerste keer betaald voordat de school, de bedrijfszetel of het personeelslid waarop ze betrekking hebben, hun werkzaamheden starten, en vervolgens uiterlijk vijf dagen vóór 1 januari. HOOFDSTUK III. - Erkenningsvoorwaarden Afdeling I. - Voorwaarden betreffende de personen

Art. 8.Elke rijschool staat onder leiding van een persoon die verantwoordelijk is voor het verstrekte onderricht.

Personeel dat leiding geeft of onderricht verstrekt, treedt pas in dienst nadat aan de Minister of zijn gemachtigde het bewijs is overgelegd dat het voldoet aan de in dit besluit gestelde voorwaarden.

Alle wijzigingen in de lijst bedoeld in artikel 5, § 1, tweede lid, 4° worden onmiddellijk aan de Minister of aan zijn gemachtigde ter kennis gebracht; hetzelfde geldt voor iedere gebeurtenis waardoor de leden van het personeel van de school onmogelijk hun functie verder kunnen uitoefenen of waardoor een onverenigbaarheid met die functie ontstaat.

Art. 9.§ 1. De personeelsleden belast met de leiding en met het onderricht in de scholen moeten aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° van goed zedelijk gedrag zijn en een sociale positie bekleden die verenigbaar is met de waardigheid van het ambt;2° niet vervallen zijn of geweest zijn van het recht om een motorvoertuig te besturen.Dit verbod is evenwel niet van toepassing bij uitwissing van de veroordeling of bij herstel in eer en rechten op voorwaarde dat voldaan is aan de onderzoeken die de rechter eventueel heeft opgelegd met toepassing van artikel 38 van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968; 3° houder zijn van een gehomologeerd brevet nodig voor de uitoefening van de functie bedoeld in artikel 18. § 2. De personeelsleden belast met de leiding moeten ten volle 25 jaar oud zijn en houder zijn van een rijbewijs afgegeven door een Lid-Staat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte geldig voor het besturen van voertuigen van ten minste categorie B of van een gelijkwaardige categorie.

In afwijking van § 1, mag de houder van een gehomologeerd brevet II of III, bedoeld in artikel 18, in geval van overmacht en met toestemming van de Minister of zijn gemachtigde voorlopig belast worden met de leiding van een school.

De personen die het theoretische onderricht verstrekken moeten ten volle 21 jaar oud zijn en houder zijn van een rijbewijs afgegeven door een Lid-Staat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte, geldig voor het besturen van voertuigen van ten minste categorie B of van een gelijkwaardige categorie.

De personen die het praktische onderricht verstrekken, moeten ten volle 21 jaar oud zijn en houder zijn van een rijbewijs afgegeven door een Lid-Staat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte, geldig voor de categorie of subcategorie van voertuigen die zij leren besturen.

Art. 10.Met elke functie of elke betrekking in een erkende rijschool zijn onverenigbaar, de functies of betrekkingen, deze van tolk bij het theoretische examen inbegrepen, in een instelling erkend voor de technische controle van motorvoertuigen.

Art. 11.De Minister of zijn gemachtigde kan, onder de hierna vastgestelde voorwaarden, de scholen ertoe machtigen om als instructeurs personen aan te stellen die niet beantwoorden aan de voorwaarde die bedoeld is in artikel 9, §1, 3° : 1° voor hun aanstelling moeten de instructeurs sinds minder dan twee jaar geslaagd zijn voor een schriftelijk examen over de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de politie over het wegverkeer en ten minste 70 % van de punten behaald hebben. Om tot dit examen toegelaten te worden, moet de kandidaat een opleiding gevolgd hebben van ten minste vierentwintig uur die slaat op de hierboven vermelde stof en van ten minste twaalf uur die slaat op de methodologie van het onderricht; deze opleiding wordt gevolgd in een opleidingscentrum, erkend door de Minister, onder de voorwaarden die hij bepaalt.

Daarenboven moet de kandidaat die onderricht met voertuigen van de categorieën A3 en A wil geven de opleidingsstage gevolgd hebben bedoeld in artikel 23; 2° de instructeurs die het theoretische onderricht willen verstrekken, moeten daarenboven houder zijn van een diploma, getuigschrift of brevet dat in aanmerking genomen wordt voor de toelating tot de niveaus 1, 2+ of 2 in de Rijksbesturen bedoeld in bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel of van een buitenlands diploma, getuigschrift of brevet, dat als gelijkwaardig erkend is, overeenkomstig hoofdstuk II van dezelfde bijlage. Deze verplichting is niet van toepassing op de kandidaten die houder zijn van een gehomologeerd brevet II of IV; 3° de aangestelde instructeur moet het examen voor het verkrijgen van het brevet afleggen tussen de derde en de negende maand volgend op zijn aanstelling;indien hij niet slaagt, mag hij geen onderricht meer verstrekken.

Voor elke school kan de Minister of zijn gemachtigde het aantal personen beperken die als nog niet gebrevetteerde instructeur mogen aangesteld worden. Afdeling II. - Voorwaarden betreffende de scholen

Art. 12.De scholen moeten beschikken over voldoende lokalen bestemd voor het theoretische onderricht en voor de administratie van de school.

De lokalen bestemd voor het geven van de lessen en voor de administratie van de school moeten daartoe ingericht zijn. Zij mogen niet ingericht worden in een drankgelegenheid; bestaat een dergelijke inrichting in het gebouw, dan moeten de lokalen van de school toegankelijk zijn zonder dat het nodig is de drankgelegenheid te betreden.

De school moet eigenares zijn van de lokalen bestemd voor de administratie of de uitsluitende beschikking hebben over deze lokalen voor geheel de duur van de erkenning. Deze voorwaarde geldt evenwel niet voor de lokalen die alleen voor het geven van onderricht bestemd zijn.

In geval van verhuizing van de lokalen in dezelfde gemeente, brengt de directeur de Minister of zijn gemachtigde hiervan ten minste dertig dagen op voorhand in kennis door overlegging van de in het derde lid voorgeschreven bewijsstukken; de verhuizing mag pas plaatsvinden nadat is vastgesteld dat voldaan is aan de in dit artikel voorgeschreven voorwaarden. In geval van verhuizing naar een andere gemeente, is de procedure bedoeld in de artikelen 5 en 6 van toepassing.

De school erkend overeenkomstig artikel 3, derde lid, maakt gebruik van de lokalen van de scholen waaruit ze is samengesteld.

Art. 13.§ 1. Aan iedere leerling wordt een inschrijvingskaart afgegeven waarop zijn identiteit alsook het nummer en de datum van inschrijving worden vermeld. Die kaart is voorzien van een aantal vakken dat overeenstemt met de door de school gegeven lessen.

Bij het einde van elke theoretische of praktische les, vermeldt de persoon die het onderricht verstrekt, op de inschrijvingskaart van de leerling, de datum en de uren van de les en ondertekent hij deze vermelding. § 2. Uitgezonderd wanneer zij slechts over een enkele bedrijfszetel beschikken, houden de scholen een aanwezigheidslijst bij voor de theoretische lessen.

Zij houden die lijst bij op afzonderlijke bladen, één per theoretische les of per theoretische lessenreeks; de lijsten worden de dag daarop reeds of op de eerste werkdag die volgt op de les of op de lessenreeks aan de hoofdzetel van de school gezonden. § 3. Elke instructeur die de praktische rijlessen geeft, houdt een ritblad bij waarop hij het begin- en einduur van elke les, het inschrijvingsnummer van het voertuig, het gereden aantal kilometers van het voertuig bij het begin en bij het einde van elke les alsook het inschrijvingsnummer van de leerling vermeldt.

De ritbladen worden de dag daarop of op de eerste werkdag die volgt op de les naar de enige zetel of de hoofdzetel van de school gestuurd. § 4. In iedere school wordt voor de enige zetel of voor de hoofdzetel een jaarregister gehouden waarin per volgnummer worden vermeld : de identiteit van de ingeschreven leerlingen, de inschrijvingsdatum, de data van de gegeven lessen met vermelding zonder enig wit vak of leemte, van de aanwezigheid of de afwezigheid van de leerlingen.

In een kolom worden de data van de theoretische en praktische examens die door de leerling zijn afgelegd alsook de behaalde uitslag vermeld.

Eén kolom is uitsluitend bestemd voor eventuele opmerkingen. § 5. De documenten voorgeschreven in dit artikel worden gedurende drie jaar bewaard.

Zij mogen worden vervangen door een informatiedrager bestemd voor computerverwerking.

Deze informatiedragers worden bewaard gedurende dezelfde termijn als die welke vastgesteld is voor het bewaren van de documenten die ze vervangen. Ze moeten integraal en op elk moment toegankelijk zijn en op papier kunnen weergegeven worden op verzoek van de beambten belast met de controle bedoeld in artikel 33, tweede lid. § 6. De scholen geven aan de leerlingen een getuigschrift van theoretisch of praktisch onderricht af, waarvan het model bepaald is door de Minister. Een dergelijk getuigschrift met vermelding van het aantal uren die hij gevolgd heeft, wordt eveneens afgegeven aan de leerling die verandert van rijschool.

Met het oog op het verkrijgen van een voorlopig rijbewijs model 2 wordt aan de leerling die bewezen heeft bekwaam te zijn om alleen te sturen een bekwaamheidsattest afgegeven, waarvan het model is bepaald door de Minister.

Aan elke kandidaat voor een leervergunning wordt, naast een getuigschrift van theoretisch onderricht en een getuigschrift van praktisch onderricht, een scholingsboekje afgegeven, waarvan het model door de Minister is goedgekeurd.

Art. 14.§ 1. De scholen moeten, voor elke bestendige bedrijfszetel, over het volgende materiaal beschikken : 1° een motorvoertuig van de categorie B, C, C+E, D of D+E of van de subcategorie C1, C1+E, D1 of D1+E bestemd voor het praktische onderricht in het sturen, met uitsluiting van elk ander professioneel gebruik maar zonder dat het speciaal voor de ene of de andere zetel bestemd moet zijn;2° didactische platen en schema's betreffende de onderwezen stof;3° genoeg stoelen en tafels of lessenaars voor het aantal leerlingen; er mogen niet minder dan tien plaatsen zijn. § 2. De scholen die het besturen van voertuigen van de categorieën A3 en A onderrichten, moeten bovendien beschikken over : 1° een motorvoertuig bestemd voor het praktische onderricht van elk der categorieën A3 en A, te weten : a) een bromfiets klasse B;b) een motorfiets met een cilinderinhoud van meer dan 120 cm3 en een minimum vermogen van 20 kW en een maximum vermogen van 25 kW, die op een horizontale weg een snelheid van ten minste 100 km/u kan bereiken;c) een motorfiets met een vermogen van ten minste 35 kW en een vermogen / gewichtsverhouding van meer dan 0,16 kW / kg, die op een horizontale weg een snelheid van ten minste 120 km/u kan bereiken;2° een radio-inrichting voor het onderricht op de openbare weg;3° een terrein buiten het verkeer voor het geven van praktische lessen inzake het besturen van voertuigen van de categorieën A3 en A.

Art. 15.§ 1. De motorvoertuigen bestemd voor het praktische onderricht in het sturen beantwoorden aan de voorwaarden vastgesteld voor de categorie of subcategorie waartoe ze behoren en dit volgens artikel 38 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.

Zij zijn ingeschreven op naam van de exploitant van de school, overeenkomstig artikel 3, § 1, eerste lid van het koninklijk besluit van 31 december 1953 houdende reglementering van de inschrijving van de motorvoertuigen en de aanhangwagens, tenzij het bewijs van een financieringshuur- of leasingcontract voorgelegd wordt, waardoor ze ingeschreven zijn op naam van de verhuurder.

De voertuigen van de categorieën A3 en A mogen ingeschreven zijn als boventallige voertuigen. § 2. De motorvoertuigen van de categorieën A3 en A moeten : 1° minder dan tien jaar oud zijn;2° voorzien zijn aan de achterkant van een bord met de vermelding « scholing ».Dit bord mag vervangen worden door een herkenningsteken waarop dezelfde vermelding voorkomt en dat door de kandidaat op de rug wordt gedragen. § 3. Op de voertuigen van de categorieën B, B+E, C, C+E, D en D+E en van de subcategorieën C1, C1+E, D1 en D1+E bestemd voor het praktische onderricht in het sturen moeten één of meer borden met het opschrift « rijschool » geplaatst worden, aan de voor- en achterkant leesbaar op een afstand van ten minste 50 m.

De naam of de firmanaam van de exploitant, de benaming, het logo, het adres en het telefoonnummer van de school mogen ook, hetzij op het bord, hetzij op de zijkanten van het voertuig, worden aangebracht; de tekens gebruikt voor de andere opschriften dan « rijschool » die op het bord worden aangebracht, mogen niet groter zijn dan de helft van de tekens van dit laatste opschrift.

Het stamnummer van de school moet bovendien op een afstand van ten minste 50 m leesbaar zijn.

Geen enkel ander opschrift mag op het voertuig voorkomen. § 4. De motorvoertuigen ingedeeld in de categorie B moeten aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° minder dan tien jaar oud zijn;2° de organen voor de bediening van de koppeling, van de bedrijfsreminrichting, van de noodreminrichting en van het gaspedaal alsook van de dimlichten, van de richtingaanwijzers en van het geluidstoestel moeten dubbel geïnstalleerd worden, zodanig dat leerling en instructeur ze ieder afzonderlijk kunnen bedienen, zonder dat de vereiste prestaties van die inrichtingen daardoor afnemen. De instructeur moet bovendien de grootlichten kunnen doven en in plaats daarvan de dimlichten aansteken.

Deze dubbele bediening is niet verplicht voor de in serie ingebouwde inrichtingen die automatisch zijn of die door de instructeur gemakkelijk te bereiken zijn zonder gevaar dat de leerling wordt gehinderd; 3° een verklikkerinrichting dient op akoestische wijze aan te geven dat de instructeur het bedieningsorgaan van de bedrijfsreminrichting of van de koppeling bedient of de bediening ervan verhindert.Wanneer deze verklikkerinrichting ingeschakeld wordt, wordt de goede werking ervan aangegeven door een verklikkerlichtje dat evenwel dooft wanneer het akoestische alarmsignaal in werking treedt; 4° het voertuig moet uitgerust zijn met een combinatie van achteruitkijkspiegels die zo aangebracht zijn dat leerling en instructeur beschikken over het uitzicht voorgeschreven in artikel 34 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer.

Art. 16.Elk voertuig bestemd voor het praktische onderricht in het sturen maakt het voorwerp uit van een verzekeringspolis tot dekking van : 1° de burgerlijke aansprakelijkheid van de leerling, hetzij als bestuurder, hetzij als passagier;2° de schade in gelijk welke omstandigheden overkomen aan de persoon of aan de bezittingen van de leerling. Bedoelde polis bedingt dat de verzekeraar afziet van elk verhaal tegen de leerling.

De dekking van de schade aan de bezittingen van de leerling kan worden beperkt tot vijftigduizend frank.

Art. 17.§ 1. Het praktische onderricht wordt verstrekt met een voertuig, dat behoort tot de categorie of subcategorie waarvoor het rijbewijs wordt aangevraagd. Dit voertuig voldoet, naargelang de categorie of subcategorie waartoe het behoort, aan de voorwaarden van de artikelen 14, 15 en 16.

Aan gehandicapte personen die een dergelijk voertuig niet kunnen besturen, mag het praktische onderricht gegeven worden met een voertuig speciaal aangepast aan hun handicap, geleverd door henzelf of door het centrum bedoeld in artikel 45 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs en dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 16. § 2. Alleen de scholen die daartoe speciaal door de Minister of zijn gemachtigde zijn aangewezen, op vertoon van hun leerplan en van de attesten van stage of bijzondere opleiding die de verantwoordelijke instructeurs hebben gevolgd, mogen les geven aan de kandidaten voor een leervergunning. § 3. De scholen bezorgen aan de Minister of zijn gemachtigde het schema van de in het leerplan voorgeschreven lessen, alsmede hun dagwijzers en lesroosters.

De Minister of zijn gemachtigde kan de spreiding van de lessen in de tijd bepalen. HOOFDSTUK IV. - Brevetten van beroepsbekwaamheid

Art. 18.Er bestaan vier brevetten van beroepsbekwaamheid van het leidende en onderwijzende personeel van de rijscholen.

Brevet I verleent toegang tot de functies van directeur van een rijschool en van instructeur belast met het theoretische onderricht en met het praktische onderricht inzake het besturen van voertuigen van de categorieën B, B+E, C, C+E, D en D+E en van de subcategorieën C1, C1+E, D1 en D1+E. Brevet II verleent toegang tot de functie van instructeur, belast met het praktische onderricht inzake het besturen van voertuigen van de categorieën B, B+E, C, C+E, D en D+E en van de subcategorieën C1, C1+E, D1 en D1+E. Brevet III verleent toegang tot de functie van instructeur, belast met het theoretische onderricht.

Brevet IV verleent toegang tot de functie van instructeur, belast met het praktische onderricht inzake het besturen van voertuigen van de categorieën A3 en A.

Art. 19.De brevetten worden uitgereikt na het slagen voor de examens bedoeld in de artikelen 20 tot 23.

De Minister kan het volgen van een voorafgaande opleiding, waarvan hij de inhoud en de nadere regels bepaalt, als voorwaarde stellen voor deelneming aan de examens. Deze opleiding wordt gegeven in een opleidingscentrum dat door hem is erkend, onder de voorwaarden die hij bepaalt.

Art. 20.Het examen voor het verkrijgen van brevet I is een schriftelijk en mondeling examen over de volgende vakken : 1° dit besluit en de ministeriële omzendbrieven die er betrekking op hebben;2° het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs en de omzendbrieven die er betrekking op hebben;3° de algemene kennis van bedrijfsbeheer met betrekking tot het beheer en de leiding van de rijscholen. Om dit examen af te leggen, dient de kandidaat sedert ten minste vijf jaar houder te zijn van de gehomologeerde brevetten II en III.

Art. 21.Het examen voor het verkrijgen van brevet II bestaat uit : 1° een schriftelijk en mondeling examen over de volgende vakken : a) wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de politie over het wegverkeer;b) automechaniek, -techniek en -electriciteit;2° modelrijles en ondervraging over de bij die les toegepaste onderwijsmethode. Deze les wordt gegeven met een voertuig van de categorie B dat beantwoordt aan de voorwaarden vastgesteld in artikel 15, §§ 3 en 4 en dat niet uitgerust is met een automatische schakeling.

Art. 22.Het examen voor het verkrijgen van brevet III bestaat uit : 1° een schriftelijk en mondeling examen over wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de politie over het wegverkeer;2° een modelles theorie en ondervraging over de bij die les toegepaste onderwijsmethode.

Art. 23.Het examen voor het verkrijgen van brevet IV bestaat uit : 1° een schriftelijk en mondeling examen over de volgende vakken : a) wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de politie over het wegverkeer;b) motormechaniek, -techniek en -elektriciteit;2° een behendigheidsproef op een terrein buiten het verkeer;3° een modelrijles en ondervraging over de bij die les toegepaste onderwijsmethode. De behendigheidsproef en de modelles worden afgelegd met een voertuig van de categorie A, uitgerust met een motor met een cilinderinhoud van ten minste 35 kW en een vermogen / gewichtsverhouding van meer dan 0,16 kW/kg en dat op een horizontale weg een snelheid van ten minste 120 km/u bereikt en dat niet uitgerust is met een automatische schakeling.

Om toegang te hebben tot dit examen moet de kandidaat een specifieke motoropleiding hebben gevolgd in een door de Minister of zijn gemachtigde erkend opleidingscentrum. Bij het inschrijvingsformulier voor het examen wordt het attest gevoegd waarbij bevestigd wordt dat deze opleiding gevolgd is.

Art. 24.De kandidaat voor een brevet kan, op zijn aanvraag, door de examencommissie worden vrijgesteld van één of meer proeven van het programma waarover hij reeds ondervraagd werd en waarvoor hij geslaagd was.

Het examen over de kennis van de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de politie over het wegverkeer, afgelegd om brevet II of brevet IV te verkrijgen, verleent evenwel geen vrijstelling van hetzelfde examen tot het verkrijgen van brevet III. De kandidaat die geslaagd is voor het examen genoemd in artikel 11, 1° is vrijgesteld van het schriftelijke examen over de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de politie over het wegverkeer; deze vrijstelling geldt gedurende één jaar te rekenen vanaf de datum van de mededeling van het welslagen.

Art. 25.§ 1. Het aantal punten toegekend aan ieder examenvak opgesomd in de artikelen 20, 21, 22 en 23 wordt vastgesteld als volgt : 1° wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de politie over het wegverkeer : 60;2° dit besluit en de ministeriële omzendbrieven die er betrekking op hebben alsook het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs en de ministeriële omzendbrieven die er betrekking op hebben : 20;3° algemene bedrijfsleer met betrekking tot het beheer en de leiding van de rijscholen : 20;4° auto- of motormechaniek, -techniek, en -electriciteit : 40;5° modelles theorie en ondervraging over de bij die les toegepaste onderwijsmethode : 30;6° modelrijles en ondervraging over de bij die les toegepaste onderwijsmethode : 30;7° behendigheidsproef op een terrein buiten het verkeer : 20. § 2. Het schriftelijke examen en het mondelinge examen zijn schiftingsproeven. De kandidaat die op één van deze examens geen 60 % van de punten behaalt voor het vak « wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de politie over het wegverkeer » en voor ieder ander vak, afzonderlijk beschouwd, geen 50 % van de punten, is niet geslaagd. De kandidaat moet 50 % van de punten behalen voor de modellessen.

Het vereiste minimumaantal punten om het brevet te verkrijgen is vastgesteld op 60 % over het geheel van de stof. Indien door de werking van de vrijstellingen voorgeschreven in artikel 24, het examen tot één vak beperkt is, moet de kandidaat 60 % van de punten in dit vak behalen.

Art. 26.Het brevet wordt uitgereikt door de in artikel 28 genoemde examencommissie en wordt ondertekend door de voorzitter van die commissie.

Art. 27.§ 1. De houders van het brevet I lopen in een erkende rijschool een stage van zes maanden als directeur of adjunct-directeur.

De houders van een brevet II, III of IV lopen in een erkende rijschool een stage van zes maanden als instructeur in het vak dat met hun brevet overeenstemt. Zij verstrekken ten minste zestig uren onderricht; de houder van het brevet II verstrekt evenwel tenminste tweehonderd uren onderricht.

De stage moet beëindigd zijn, ten minste twee jaar na de datum van het brevet; deze termijn kan in geval van overmacht verlengd worden door de Minister of zijn gemachtigde.

De prestaties geleverd in de rijschool, overeenkomstig artikel 11 komen in aanmerking voor de duur van de stage en voor het hierboven bedoelde aantal uren. § 2. De directeur van de school geeft een attest af waarbij bevestigd wordt dat de houder van het brevet voldaan heeft aan de voorwaarden bedoeld in § 1.

Wanneer het gaat om de houder van een brevet I die zijn stage heeft gedaan als directeur van een erkende rijschool, wordt een rapport opgesteld door de ambtenaren en agenten bedoeld in artikel 33, tweede lid. § 3. De Minister of zijn gemachtigde homologeert het brevet. Hij kan deze homologatie uitstellen of weigeren indien vaststellingen, gedaan tijdens de stage, zulks wettigen.

Het brevet dat bij het verstrijken van de termijn bedoeld in § 1, derde lid niet gehomologeerd is, is nietig. § 4. De Minister kan na de betrokkene en, in voorkomend geval, de directeur van de rijschool gehoord te hebben, een les- of leidinggevend personeelslid van de school het verstrekken van onderricht of de leiding van de school verbieden wegens het niet naleven van de bepalingen voorgeschreven in dit besluit.

Dit verbod is definitief of beperkt tot een termijn van acht dagen tot een jaar.

Art. 28.Er wordt een examencommissie voor de brevetten van beroepsbekwaamheid opgericht waarvan de leden benoemd worden door de Minister.

De examencommissie bestaat uit drie kamers voor de examens die respectievelijk afgelegd worden in het Nederlands, in het Frans en in het Duits.

Ten minste een derde van de leden wordt gekozen onder de personen die worden voorgedragen door de verenigingen of verbonden van rijscholen die het meest representatief zijn.

De Minister wijst onder de leden van de examencommissie een voorzitter aan, gemachtigde van de Minister, die titularis is van een graad van ten minste rang 13 en drie kamervoorzitters, alsmede ondervoorzitters.

De Minister of zijn gemachtigde benoemt de secretarissen en de helpers van de examencommissie.

Zodra de leden van de examencommissie de leeftijd van 70 jaar bereiken, wordt aan hun functie van rechtswege een einde gemaakt.

Art. 29.De voorzitters, de leden, de secretarissen en de helpers van de examencommissie bekomen een vergoeding, ten laste van de Schatkist, waarvan het bedrag wordt vastgesteld door de Minister.

Zij worden bovendien vergoed voor de kosten die de uitvoering van hun opdracht meebrengt, overeenkomstig de voor het rijkspersoneel geldende bepalingen; voor de toepassing van deze bepalingen, worden de voorzitters en de leden van de examencommissie gelijkgesteld met de titularissen van een graad van rang 13, de secretarissen en de helpers met de titularissen van een graad van rang 24.

Art. 30.De kamers stellen in gemeen overleg hun huishoudelijk reglement vast dat door de Minister of door zijn gemachtigde wordt goedgekeurd.

Art. 31.De Minister of zijn gemachtigde organiseert de examenzittingen, stelt plaats en datum ervan vast, brengt ze ter kennis van het publiek en bepaalt de nadere regels van inschrijving voor de examens.

Art. 32.Het inschrijvingsgeld voor het examen is vastgesteld op 400 frank die de kandidaat kwijt door middel van plakzegels van het type zoals voorgeschreven bij de heffing van de zegelrechten.

Het inschrijvingsgeld wordt in geen geval terugbetaald. HOOFDSTUK V. - Controle

Art. 33.De erkende rijscholen houden zich, voor de uitvoering van hun opdracht naar onderrichtingen die hen worden gegeven door de Minister of zijn gemachtigde.

Elke aanvraag tot erkenning van een school houdt in dat de daartoe door de Minister of zijn gemachtigde speciaal aangewezen ambtenaren en beambten de lokalen bestemd voor het onderricht en voor de administratie van de school mogen betreden, de lessen mogen bijwonen en inzage mogen nemen van de boeken en de documentatie van de school, van de inschrijvingskaarten van de leerlingen, de ritbladen, de aanwezigheidslijsten, de inschrijvingsregisters en, in het algemeen, al de documenten die betrekking hebben op de activiteit van de school.

De personen, die de erkenning van een school verkregen hebben, verstrekken op verzoek van de Minister of zijn gemachtigde, alle inlichtingen betreffende de toepassing van dit besluit. HOOFDSTUK VI. - Overgangsbepalingen en inwerkingtreding

Art. 34.Zolang de Minister de opleidingscentra overeenkomstig artikel 11, 1°, tweede lid, niet erkend heeft, wordt de vorming voorgeschreven door deze bepaling verstrekt door de erkende rijscholen, onder de verantwoordelijkheid van de directeur ervan.

Art. 35.In afwijking van de bepalingen van artikel 15, § 1, eerste lid, kunnen de erkende rijscholen, onderricht in het besturen van voertuigen van de categorieën B+E, C, C+E, D en D+E verstrekken : 1° gedurende een periode van zes maanden te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit, onder de volgende voorwaarden : a) het praktische onderricht voor het verkrijgen van een rijbewijs geldig voor de categorie C mag verstrekt worden met een voertuig behorend tot de categorie C waarvan de maximale toegelaten massa ten minste 7000 kg is.Het voertuig moet uitgerust zijn met een tachograaf; b) het praktische onderricht voor het verkrijgen van een rijbewijs geldig voor de categorie D mag verstrekt worden met een voertuig behorend tot de categorie D en met ten minste 28 plaatsen deze van de bestuurder niet inbegrepen en waarvan de lengte ten minste 7 m is.Het voertuig moet uitgerust zijn met een tachograaf; c) het praktische onderricht voor het verkrijgen van een rijbewijs geldig voor de categorie B+E, C+E of D+E mag verstrekt worden met een samenstel van voertuigen bestaande uit een trekkend voertuig behorend tot de categorie B, C of D, beantwoordend, naargelang het geval, aan de voorwaarden voorgeschreven in artikel 38, § 3 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs of aan de voorwaarden voorgeschreven in a) of b) en met een aanhangwagen waarvan de maximale toegelaten massa meer is dan 750 kg of met een geleed voertuig. Als het trekkende voertuig behoort tot de categorie B, moet de maximale toegelaten massa van het samenstel meer zijn dan 3.500 kg.

Als het trekkende voertuig behoort tot de categorie C en het geen oplegger betreft, moet de aanhangwagen ten minste twee assen hebben die meer dan 1 m van elkaar gelegen zijn; ten minste een van de assen moet beweegbaar zijn; 2° gedurende een periode van vijf jaar te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit, onder de volgende voorwaarden : a) het praktische onderricht voor het verkrijgen van een rijbewijs geldig voor de categorie B+E mag verstrekt worden met een samenstel, bestaande uit een voertuig van de categorie B beantwoordend aan de voorwaarden voorgeschreven in artikel 38, § 3 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs en een aanhangwagen uitgerust met een gesloten koetswerk of een huif, met een maximale toegelaten massa van ten minste 1.000 kg, dat niet behoort tot de categorie B en dat, op een horizontale weg, een snelheid van ten minste 100 km/u behaalt.

De kast van de aanhangwagen moet beantwoorden aan de voorwaarden voorgeschreven in artikel 38, § 4, tweede lid van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs; b) het praktische onderricht voor het verkrijgen van een rijbewijs geldig voor de categorie C mag verstrekt worden met een voertuig van de categorie C, uitgerust met een gesloten koetswerk of een huif, met een maximale toegelaten massa van ten minste 10.000 kg en een lengte van ten minste 7 m, dat op een horizontale weg, een snelheid van ten minste 80 km/u bereikt.

Het voertuig moet uitgerust zijn met een tachograaf en een lading hebben die beantwoordt aan de voorwaarden voorgeschreven in artikel 38, § 5, derde lid, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs; c) het praktische onderricht voor het verkrijgen van een rijbewijs geldig voor de categorie C+E mag verstrekt worden : - hetzij met een geleed voertuig, uitgerust met een gesloten koetswerk of een huif, met een maximale toegelaten massa van ten minste 18.000 kg en een lengte van ten minste 12 m en dat, op een horizontale weg, een snelheid van ten minste 80 km/u bereikt. Het voertuig moet uitgerust zijn met een tachograaf; - hetzij met een samenstel, bestaande uit een voertuig van de categorie C bedoeld in b) en een aanhangwagen, uitgerust met een gesloten koetswerk of een huif, met een lengte van ten minste 4 meter, dat een maximale toegelaten massa van ten minste 18.000 kg en een lengte van ten minste 12 m heeft en dat op een horizontale weg, een snelheid van ten minste 80 km/u bereikt;

Het gelede voertuig en het samenstel moeten een lading hebben die beantwoordt aan de voorwaarden vastgesteld in artikel 38, § 6, tweede lid van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs; d) het praktische onderricht voor het verkrijgen van een rijbewijs geldig voor de categorie D mag verstrekt worden met een voertuig van de categorie D waarvan de lengte niet minder mag zijn dan 9 m en dat, op een horizontale weg, een snelheid van ten minste 80 km/u bereikt. Het voertuig moet uitgerust zijn met een tachograaf; e) het praktische onderricht voor het verkrijgen van een rijbewijs geldig voor de categorie D + E mag verstrekt worden met een samenstel, bestaande uit een voertuig van de categorie D bedoeld in d) en een aanhangwagen, uitgerust met een gesloten koetswerk of een huif, waarvan de maximale toegelaten massa ten minste 1.250 kg is en dat, op een horizontale weg, een snelheid van ten minste 80 km/u bereikt.

Art. 36.Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 1998.

Art. 37.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Staatssecretaris voor Veiligheid zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 23 maart 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, J. VANDE LANOTTE De Staatssecretaris voor Veiligheid, J. PEETERS

^