gepubliceerd op 30 december 2005
Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 107 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen
23 DECEMBER 2005. - Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 107 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, inzonderheid op de artikelen 9, § 1, eerste lid, 1°, laatst gewijzigd door het koninklijk besluit van 13 juli 2001, en 30bis, laatst gewijzigd bij de wet van 20 juli 2005;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, inzonderheid op artikel 107, vervangen door het koninklijk besluit van 14 november 2002 en gewijzigd door het koninklijk besluit van 17 maart 2004;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën gegeven op 3 november 2005;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 21 november 2005;
Gelet op het advies nr. 39.386/1 van de Raad van State, gegeven op 24 november 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Pensioenen en van Onze Minister van Middenstand, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 107 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, vervangen door het koninklijk besluit van 14 november 2002 en gewijzigd door het koninklijk besluit van 17 maart 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1°. § 2. A. wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2. A. De pensioengerechtigde die, naar gelang van het geval, één van de in de artikelen 3 en 16 van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 of in artikel 92 bedoelde leeftijden heeft bereikt, mag, mits voorafgaande verklaring en onder de in deze paragraaf bepaalde voorwaarden : 1° een beroepsbezigheid uitoefenen die onder toepassing valt van de wetgeving op de arbeidsovereenkomsten, of van een soortgelijk wettelijk of reglementair statuut, voorzover het bruto beroepsinkomen per kalenderjaar 13.556,68 euro niet overschrijdt; 2° een beroepsbezigheid als zelfstandige of als helper uitoefenen die de onderwerping aan het koninklijk besluit nr.38 tot gevolg heeft, of die wordt uitgeoefend in de hoedanigheid van echtgenoot-helper of van echtgenote-helpster, voorzover het beroepsinkomen uit deze bezigheid per kalenderjaar 10.845,34 euro niet overschrijdt.
Onder beroepsinkomen van de in het voorgaande lid beoogde activiteiten dient te worden verstaan het bruto-beroepsinkomen, verminderd met de beroepsuitgaven of -lasten en, desgevallend, met het beroepsverlies, dat weerhouden werd door het Bestuur der Directe Belastingen voor de vaststelling van de aanslag betreffende het betrokken jaar. Indien de bezigheid als helper uitgeoefend wordt door de meewerkende echtgenoot die onderworpen is aan het koninklijk besluit nr. 38, dient de toegekende bezoldiging in aanmerking genomen te worden. Indien de bezigheid als helper uitgeoefend wordt door de meewerkende echtgenoot die niet onderworpen is aan het koninklijk besluit nr. 38, dient het deel van het inkomen van de echtgenoot-uitbater in aanmerking genomen te worden dat aan de helper toegekend wordt overeenkomstig het Wetboek van de inkomstenbelastingen.
Het gedeelte van de beroepsinkomsten dat overeenkomstig artikel 87 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen gecoördineerd door het koninklijk besluit van 10 april 1992 en bekrachtigd bij de wet van 12 juni 1992 aan de echtgenoot wordt toegekend, wordt bij de inkomsten van de uitbater gevoegd.
In het onder het voorgaande lid beoogde beroepsinkomen worden evenwel niet begrepen het bedrag van de bijdragen betaald in toepassing van het koninklijk besluit nr. 38 of van de koninklijk besluiten houdende maatregelen betreffende de inkomensmatiging opgelegd aan de zelfstandigen krachtens de wetten van 6 juli 1983 en 27 maart 1986 tot toekenning van bijzondere machten aan de Koning, vóór de effectieve ingangsdatum van het pensioen en terugbetaald aan de gerechtigde na voornoemde datum, noch het bedrag van de verwijlintresten toegekend aan de gerechtigde.
Indien de bezigheid als zelfstandige of als helper in het buitenland wordt uitgeoefend, wordt rekening gehouden met het belastbaar beroepsinkomen uit deze bezigheid.
Indien de bezigheid als zelfstandige of als helper, omwille van de aard ervan of van bijzondere omstandigheden, gedurende één of meerdere periodes van een bepaald jaar wordt onderbroken, wordt ze verondersteld gedurende het beoogde jaar zonder onderbreking te zijn uitgeoefend. Het beroepsinkomen van een kalenderjaar wordt steeds geacht eenvormig verdeeld te zijn over de maanden werkelijke of vermoede bezigheid tijdens het betrokken jaar; 3° iedere andere bezigheid, mandaat, ambt of post uitoefenen, voorzover het bruto-inkomen dat eruit voortvloeit, ongeacht de benaming ervan, per kalenderjaar 13.556,68 euro niet overschrijdt.
De in deze paragraaf, A, bedoelde bedragen van 13.556,68 euro en 10.845,34 euro, worden respectievelijk gebracht : - voor het jaar 2006, op 15.590,18 euro en 12.472,14 euro; - vanaf het jaar 2007, op 17.149,20 euro en 13.719,35 euro. » § 3. A. wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3. A. De gelijktijdige of achtereenvolgende uitoefening van verscheidene hierboven beoogde beroepsbezigheden is toegelaten voorzover het totaal van het inkomen beoogd in § 2, A, 2°, en van 80 pct. van het inkomen beoogd in de § 2, A, 1° en 3°, respectievelijk niet meer bedraagt dan 10.845,34 euro, 5.937,26 euro of 11.874,50 euro naar gelang het gaat om een pensioengerechtigde beoogd in § 2, A, beoogd in § 2, B, of beoogd in § 2, C. Voor de in § 2, D, beoogde pensioen- gerechtigden mag het inkomen, naar gelang van het geval, niet hoger zijn dan de som van 5.937,26 euro of 11.874,50 euro, vermenigvuldigd met het in § 2, D, tweede lid bedoelde pro rata, en van 10.845,34 euro, vermenigvuldigd met het in § 2, D, derde lid bedoelde pro rata.
Het in deze paragraaf, A, bedoeld bedrag van 10.845,34 euro wordt gebracht : - voor het jaar 2006, op 12.472,14 euro; - voor het jaar 2007, op 13.719,35 euro. »
Art. 2.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2006.
Art. 3.Onze Minister van Pensioenen en Onze Minister van Middenstand zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 23 december 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK