gepubliceerd op 10 januari 2005
Koninklijk besluit betreffende de Pensioengegevensbank
22 DECEMBER 2004. - Koninklijk besluit betreffende de Pensioengegevensbank
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 108 van de Grondwet;
Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op artikel 191, vijfde lid, ingevoegd bij de wet van 9 juli 2004;
Gelet op de programmawet van 9 juli 2004, inzonderheid op artikel 183;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 september 1980 tot uitvoering van artikel 191, eerste lid, 7°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op artikel 1, eerste lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 december 1996, artikel 2, § 2, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 oktober 1985, artikel 3, §§ 3 tot 6, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 oktober 1982, 10 oktober 1985 en 15 januari 1999, en, artikel 3bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 30 juli 1986;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 oktober 1994 tot uitvoering van artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 maart 1995, artikel 2, §§ 2 en 4, vervangen bij het koninklijk besluit van 17 maart 1995 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 mei 1996, artikel 5, § 1 en, artikel 6, eerste lid;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor pensioenen, gegeven op 27 september 2004;
Gelet op het advies van het Algemeen Comité van het Rijksinstituut, gegeven op 27 september 2004;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 18 oktober 2004;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 17 november 2004;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het feit dat de trimestriële gegevensstromen, inherent aan het beheer van de gegevensbank van de pensioenen, een aanzienlijk aantal briefwisselingen met de sociaal verzekerden veroorzaaakt zowel bij het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsuitkeringen als bij de Rijksdienst voor Pensioenen, dat met het oog op vereenvoudiging, beoogd door de programmawet van 9 juli 2004, het aangewezen is om zo spoedig mogelijk een oplossing te bieden voor deze veelvuldige bevragingen, door aan de Rijksdienst voor Pensioenen de exclusieve bevoegdheid te geven van de contacten met de sociaal verzekerden; dat teneinde deze overheveling op 1 januari 2005 door te voeren het Rijksinstituut voor ziekte - en invaliditeitsverzekering, de Rijksdienst voor Pensioenen, de Administratie der Pensioenen en de instellingen die belast zijn met het beheer van de diverse pensioenstelsels, tijdig en in onderling overleg alle schikkingen moeten kunnen treffen om hun informaticatoepassingen aan te passen en voorafgaandelijke testen uit te voeren; dat het daarenboven aangewezen is, omwille van de doorzichtigheid van de rekeningen van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering en de Rijksdienst voor Pensioenen, deze overdracht te doen samenvallen met het begin van een burgerlijk jaar en dat uiteindelijk de overdracht van bevoegdheid de thans bestaande regularisaties van de afhouding van 3,55 % tussen het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering en de Rijksdienst voor Pensioenen, overbodig maakt.
Gelet op het advies, nr.37.872/1 van de Raad van State, gegeven op 9 december 2004, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Pensioenen en van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Inwerktreding van de artikelen 178 en 180 tot 182 van de programmawet van 9 juli 2004
Artikel 1.De artikelen 178 en 180 tot 182 van de programmawet van 9 juli 2004 treden in werking op 1 januari 2005. HOOFDSTUK II. - Wijzigende bepalingen van het koninklijk besluit van 15 september 1980 tot uitvoering van artikel 191, eerste lid, 7°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
Art. 2.In artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 15 september 1980 tot uitvoering van artikel 191, eerste lid, 7°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 december 1996, worden een littera f) en g) ingevoegd, luidend als volgt : « f) onder « Rijksdienst », de Rijksdienst voor pensioenen.»; « g) onder « Administratie », de Administratie der pensioenen. »
Art. 3.In artikel 2, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 oktober 1985, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden «, waarvan het bedrag, vermeerderd met het bedrag van één of meer Belgische pensioenen, hoger is dan de drempt, » worden geschrapt;2° de woorden « bij het Rijksinstituut » worden vervangen door de woorden « bij de Rijksdienst ».
Art. 4.Artikel 3, § 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 oktober 1985, wordt vervangen als volgt : « § 3. Wanneer aan een zelfde persoon één of meer pensioenen worden toegekend waarop de inhouding van ambtswege niet overeenkomstig § 1 is verricht, maar waarvan het totaal bedrag, eventueel verhoogd met het bedrag van de aanvullende voordelen en van de pensioenen of voordelen, toegekend door buitenlandse of supranationale instellingen, hoger is dan de drempel, geeft de Rijksdienst de uitbetalingsorganismen die niet bedoeld zijn in § 6 de opdracht de inhouding te doen. Deze inhouding, waarvan het percentage lager is dan of gelijk aan 3,55 %, wordt verricht vanaf de betaling die volgt op de mededeling van de Rijksdienst.
Het Rijksinstituut controleert of de in het eerste lid en de in artikel 3, § 6, eerste lid, bedoelde opdracht effectief wordt uitgevoerd door de uitbetalingsorganismen. »
Art. 5.In artikel 3, § 4, eerste en tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 oktober 1985, worden de woorden « het Rijksinstituut » vervangen bij de woorden « de Rijksdienst ».
Art. 6.Artikel 3, § 5, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 oktober 1982, wordt vervangen als volgt : « § 5. De door het Rijksinstituut te innen of de door de Rijksdienst terug te betalen bijdragen worden berekend zonder dat rekening wordt gehouden met centgedeelten van minder dan 0,5 cent, centgedeelten van 0,5 cent of meer worden voor één cent gerekend.
De afronding op één cent naar boven of naar onder geschiedt op elk te storten of te innen bedrag.
Art. 7.In artikel 3, § 6, eerste en tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 januari 1999, worden, de woorden « Rijksdienst voor pensioenen » en « het Ministerie van Financiën » respectievelijk vervangen door de woorden « Rijksdienst » en « de Administratie ».
Art. 8.In artikel 3bis, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 juli 1986, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « het Rijksinstituut » worden vervangen bij de woorden « de Rijksdienst »;2° er wordt een vierde lid ingevoegd, luidend als volgt : « De maandbedragen van de in renten omgezette kapitalen worden door het Rijksinstituut aan de Rijksdienst en aan de Administratie meegedeeld met het oog op de berekening van de inhouding.»
Art. 9.In hetzelfde besluit wordt in de plaats van artikel 7bis, dat artikel 8 wordt, een nieuw artikel 7bis ingevoegd, luidende : «
Art. 7bis.§ 1. De Rijksdienst deelt aan de begunstigde per gewone brief het bedrag van de inhouding en de berekeningswijze ervan mee.
Deze mededeling geldt als motivering en kennisgeving.
Tegen de in het eerste lid bedoelde mededeling kan beroep worden ingeleid bij de bevoegde rechtsmacht binnen de drie maanden die volgen op de datum van de mededeling aan de begunstigde. § 2. Indien door het Rijksinstituut wordt vastgesteld dat bij de bepaling van de inhouding een materiële vergissing werd begaan, zet het ambtshalve de vergissing recht en deelt het aan de Rijksdienst en aan de andere uitbetalingsorganismen de elementen waarop de nieuwe berekening van de inhouding steunt mee.
Indien de materiële vergissing door de Rijksdienst wordt vastgesteld, is het Rijksinstituut ervan op de hoogte gebracht en handelt het conform de bepalingen van het eerste lid.
In de gevallen bedoeld in het eerste en tweede lid, brengt de Rijksdienst de begunstigde van de vergissing op de hoogte en betekent hij hem het juiste bedrag van de inhouding alsook haar berekeningswijze.
Indien de vergissing aanleiding heeft gegeven tot : - ten onrechte verrichte inhoudingen, betaalt de Rijksdienst deze aan de begunstigde terug, zonder dat hierop verwijlinteresten verschuldigd zijn; - tot het verrichten van een onvoldoende inhouding, past de bevoegde uitbetalingsorganisme het bedrag van de inhouding aan vanaf de betaling die volgt op de datum waarop de in het derde lid bedoelde mededeling aan de begunstigde werd betekend.
Het Rijksinstituut controleert de tenuitvoerlegging van dit artikel door de uitbetalingsorganismen. » HOOFDSTUK III. - Wijzigende bepalingen van het koninklijk besluit van 28 oktober 1994 tot uitvoering van artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen
Art. 10.In artikel 1, van het koninklijk besluit van 28 oktober 1994 tot uitvoering van artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, wordt het littera h, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 maart 1995, vervangen als volgt : « h) onder « uitbetalingsorganisme », de natuurlijke of- rechtspersoon, of de feitelijke vereniging die de betaling van het pensioen of van het aanvullend voordeel verzekert. »
Art. 11.Artikel 2, § 2, van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : « § 2. Ieder persoon aan wie door buitenlandse instellingen en/of instellingen van internationaal publiek recht pensioenen en/of aanvullende voordelen worden toegekend, is ertoe gehouden de volgende gegevens bij de Rijksdienst aan te geven binnen de in § 1 bedoelde termijn : - de bedragen van de pensioenen en/of aanvullende voordelen, alsook hun referentiedatum; - of het een begunstigde met gezinslast of een alleenstaande begunstigde betreft;
Art. 12.In artikel 2, § 4, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 maart 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het punt A, worden het eerste en tweede lid, vervangen als volgt : « Indien een pensioen wordt uitgekeerd door de Rijksdienst of door andere instellingen, met uitsluiting van de Administratie, deelt het Rijksinstituut per begunstigde de volgende gegevens mee aan de Rijksdienst : - de bedragen van de verschillende pensioenen en/of aanvullende voordelen, hun referentiedatum, alsook het uitbetalingsorganisme; - of het een begunstigde met gezinslast of een alleenstaande begunstigde betreft; - iedere wijziging aan voormelde gegevens.
Indien er naast het door de Rijksdienst uitbetaalde pensioen, eveneens een pensioen uitgekeerd wordt door de Administratie, deelt het Rijksinstituut de in het voorgaande lid bedoelde gegevens eveneens mee aan de Administratie en, de Rijksdienst de bedragen van de door de buitenlandse of internationale uitbetalingsorganismen betaalde pensioenen en/of aanvullende voordelen, alsook hun referentiedatum. » 2° het punt B wordt vervangen als volgt : « Indien er door de Rijksdienst geen enkel pensioen en/of aanvullend voordeel vereffend wordt maar er door de Administratie en door een andere instelling een pensioen en/of aanvullend voordeel vereffend wordt, deelt het Rijksinstituut de in A, eerste lid bedoelde gegevens mee aan de Administratie en, de Rijksdienst de bedragen van de door de buitenlandse of internationale uitbetalingsorganismen betaalde pensioenen en/of aanvullende voordelen, alsook hun referentiedatum.In dat geval handelt de Administratie overeenkomstig de bepalingen van A, derde en vijfde lid, en de instelling overeenkomstig de bepalingen van A, zesde lid. »
Art. 13.Artikel 5, § 1, van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : « § 1. Elke uitbetalingsorganisme dat nalaat aan het Rijksinstituut de in artikel 2, § 1, bedoelde aangiften in de vorm en binnen de termijn die zijn voorgeschreven te verschaffen, is gehouden tot het betalen van een forfaitaire vergoeding van de 25,00 EUR, vermeerderd met 2,50 EUR per rechthebbende en met 2,50 EUR per gedeelte van 2.500,00 EUR gestort pensioen. »
Art. 14.Artikel 6, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : « Het Rijksinstituut is belast met de invordering van de vergoedingen bedoeld in artikel 5, § 1.
De Rijksdienst is belast met de invordering van de vergoedingen bedoeld in artikel 5, § 2. » HOOFDSTUK IV. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 15.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2005.
Art. 16.Onze Minister Pensioenen en Onze Minister van Sociale Zaken, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 22 december 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE