Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 21 februari 2022
gepubliceerd op 28 februari 2022

Koninklijk besluit tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 4 en 20 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde wat de verlaging van het tarief van de belasting over de toegevoegde waarde betreft voor de levering van elektriciteit in het kader van residentiële contracten

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2022040344
pub.
28/02/2022
prom.
21/02/2022
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

21 FEBRUARI 2022. - Koninklijk besluit tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 4 en 20 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde wat de verlaging van het tarief van de belasting over de toegevoegde waarde betreft voor de levering van elektriciteit in het kader van residentiële contracten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Sinds enige tijd wordt de ganse Europese Unie geconfronteerd met een scherpe stijging van de energieprijzen, onder meer veroorzaakt door een toegenomen wereldwijde vraag naar energie ten gevolge van het economische herstel na de COVID-19-crisis, geopolitieke instabiliteit en bevoorradingsproblemen.

De stijging is op dit ogenblik dusdanig dat die de financiële slagkracht van huishoudens substantieel dreigt aan te tasten en mede daardoor het huidige economische herstel ondermijnt. Steeds meer gezinnen (in het bijzonder degene met variabele contracten of degene die hun energieleverancier failliet zagen gaan) kunnen hun elektriciteitsfactuur niet of nauwelijks betalen, ook al wordt er voor bijna twintig procent van de bevolking een uitgebreid sociaal tarief toegepast, dat zal worden verlengd. Niet alleen de lagere inkomens maar ook de middenklasse krijgt het ondertussen soms behoorlijk lastig om de energiefactuur te betalen. Op die manier wordt ook het vertrouwen in en de steun voor de noodzakelijke energietransitie in gevaar gebracht.

Op 13 oktober 2021 publiceerde de Europese Commissie een mededeling aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: "De stijgende energieprijzen aanpakken: een toolbox met initiatieven en steunmaatregelen" (COM (2021) 660).

Enerzijds geeft deze mededeling aldus een opsomming van de mogelijkheden die lidstaten, binnen het bestaande beleidskader van de EU, hebben om snel een aantal gerichte maatregelen te nemen om kwetsbare consumenten te beschermen en de gevolgen voor het bedrijfsleven te verzachten. Anderzijds biedt deze mededeling ook een overzicht van gecoördineerde maatregelen die de Commissie op middellange termijn overweegt om de Unie beter voor te bereiden op fluctuaties in de energieprijzen en minder afhankelijk te worden van fossiele brandstoffen.

Eén van de maatregelen die worden opgesomd in de hierboven beschreven mededeling van de Europese Commissie, is een verlaging van het btw-tarief op energieproducten.

Dit ontwerp van koninklijk besluit voegt daarom, in respons op de huidige uitzonderlijke omstandigheden, in het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven (hierna: "koninklijk besluit nr. 20") een tijdelijke bepaling in op grond waarvan de levering van elektriciteit in het kader van residentiële contracten, i.e. in het kader van contracten waarvoor, met het oog op de afsluiting ervan, door de afnemers-natuurlijke personen geen ondernemingsnummer is meegedeeld, onderworpen is aan het verlaagd tarief van 6 pct.

Om huishoudens zo snel mogelijk van de noodzakelijke financiële ondersteuning te voorzien, zal deze maatregel al in werking treden vanaf 1 maart 2022 en dat tot en met 30 juni 2022.

Deze tijdelijke verlaging van het btw-tarief, die een dringende maatregel uitmaakt om de gevolgen van de prijsstijging van energie voor de gezinnen op korte termijn te verzachten, kan op zich niet als een definitieve oplossing gelden voor het energievraagstuk. Dat moet immers ten gronde worden opgelost door op langere termijn een omwenteling te realiseren in de manier waarop onze westerse samenleving met energie omgaat om op die manier niet langer afhankelijk te zijn van de schaarste aan fossiele energiebronnen: energieverbruik moet enerzijds zo veel als mogelijk worden geoptimaliseerd en anderzijds moet er ten volle worden ingezet op het overschakelen van fossiele naar hernieuwbare en duurzame energiebronnen.

Om met dat perspectief ondertussen de financiële gevolgen van de tijdelijke grote prijsstijgingen op de energiemarkt voor huishoudens te temperen, wordt deze maatregel nu ingevoerd voor een periode van vier maanden. De bedoeling is om na deze eerste fase een meer structurele oplossing uit te werken die zoveel mogelijk flexibiliteit en opties biedt met het oog op de modulering van de elektriciteitsfactuur onder meer in functie van de evolutie van de marktprijs.

Op grond van de artikelen 98 en 99 van de Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: "Richtlijn 2006/112/EG") hebben de lidstaten de mogelijkheid om één of twee verlaagde btw-tarieven toe te passen, die niet lager mogen zijn dan 5 pct., voor de goederen en diensten die opgenomen zijn in de bijlage III van de Richtlijn 2006/112/EG. Niettegenstaande de levering van elektriciteit op dit moment niet is opgenomen in voornoemde bijlage III hebben de lidstaten op grond van artikel 102 van Richtlijn 2006/112/EG evenwel de mogelijkheid om een verlaagd btw-tarief toe te passen op de leveringen van elektriciteit, mits raadpleging van het btw-comité.

Overeenkomstig artikel 102 van Richtlijn 2006/112/EG werd het btw-comité geraadpleegd met betrekking tot de invoering van het verlaagd btw-tarief van 6 pct. op de leveringen van elektriciteit onder de voorwaarden en modaliteiten zoals opgenomen in dit besluit.

Die raadpleging werd uitgevoerd bij brief van 4 februari 2022 van de Belgische Permanente Vertegenwoordiging aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen waarbij alle nodige elementen van de beoogde maatregel werden meegedeeld. Die raadplegingsprocedure werd afgesloten op 28 februari 2022.

Daarnaast breidt dit ontwerp van koninklijk besluit het voordeel van de maandelijkse teruggaaf uit tot de belastingplichtigen waarvan de economische activiteit bestaat uit de levering van elektriciteit waarvoor het verlaagd btw-tarief van toepassing is onder de voorwaarden van artikel 1bis van het koninklijk besluit nr. 20. Die belastingplichtigen dragen algemeen genomen een voorbelasting tegen het btw-tarief van 21 pct. zodat zij, door de verlaging van het btw-tarief voor de levering van elektriciteit in het kader van residentiële contracten, zich regelmatig of systematisch in een btw-teruggavepositie zullen bevinden.

Dit ontwerp heeft het voorwerp uitgemaakt van het advies nr. 70.978/3 van 11 februari 2022 van de afdeling wetgeving van de Raad van State.

Er werd rekening gehouden met alle opmerkingen in dit advies.

Toelichting bij de artikelen Artikel 1 Artikel 1, a), van dit ontwerp vult artikel 81, § 2, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde (hierna: "koninklijk besluit nr. 4"), aan met een nieuwe bepaling onder 6°.

Dit nieuw geval van maandelijkse teruggaaf is zowel onderworpen aan de basisvoorwaarde dat de economische activiteit van de belastingplichtige bestaat uit de levering van elektriciteit, waarvoor het verlaagd btw-tarief zoals bepaald in artikel 1bis van het koninklijk besluit nr. 20 van toepassing is, als aan de bijkomende voorwaarde dat het minimumbedrag van het btw-krediet 50 euro moet bedragen, zoals bij de andere gevallen van maandelijkse teruggaaf (zie in die zin punt 6 van het voormelde advies nr. 70.978/3 van de Raad van State).

Naast de invoering van dit nieuwe geval van maandelijkse teruggaaf in artikel 81, § 2, eerste lid, 6°, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 4, worden nog andere wijzigingen in dit artikel aangebracht omwille van de consistentie van het gehele systeem.

Artikel 1, b), van het ontwerp vervangt artikel 81, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 4 om de voorwaarde dat alle aangiften met betrekking tot de handelingen van het lopende jaar worden ingediend uiterlijk op de twintigste dag van de maand volgend op de maand waarin het door de Staat verschuldigde bedrag is vastgesteld, ook van toepassing te maken op dit nieuwe geval van maandelijkse teruggaaf. Zoals voor de andere categorieën van maandelijkse teruggaaf, wordt gepreciseerd dat deze periodieke aangiften uitsluitend langs elektronische weg worden ingediend (wat in beginsel voor alle belastingplichtigen verplicht is).

Artikel 1, c), van het ontwerp wijzigt het derde lid van artikel 81, § 3, van het koninklijk besluit nr. 4, zodat belastingplichtigen die voldoen aan de voorwaarden voor de toepassing van deze nieuwe categorie van maandelijkse teruggaaf, eveneens uiterlijk de tweede maand volgend op het tijdvak van de maandelijkse aangifte de teruggaaf kunnen genieten.

Artikel 1, d), van het ontwerp wijzigt artikel 81, § 5, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 4, om te bepalen dat voor deze nieuwe categorie van maandelijkse teruggaaf, zoals voor de categorieën van maandelijkse teruggaaf bedoeld in artikel 81, § 2, eerste lid, 3° en 5°, van het koninklijk besluit nr. 4, het recht op deze maandelijkse teruggaaf afhankelijk is van de uitreiking van een vergunning door de bevoegde dienst van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde waaronder de belastingplichtige ressorteert.

Tot slot wijzigt ook artikel 1, e), van het ontwerp artikel 81, § 5, zevende lid, van het koninklijk besluit nr. 4 om die bepaling eveneens toepasselijk te maken op deze nieuwe categorie van maandelijkse teruggaaf. Op grond van deze bepaling kan de administratie de vergunning die nodig is om deze maandelijkse teruggaaf te kunnen genieten op ieder ogenblik intrekken wanneer zij vaststelt dat de belastingplichtige niet meer voldoet aan de bijzondere voorwaarden vereist voor de maandelijkse teruggaaf.

Artikel 2 Artikel 2 van het ontwerp verlaagt het btw-tarief voor de levering van elektriciteit in het kader van het contract waarvoor, met het oog op de afsluiting ervan, door de afnemer-natuurlijke persoon geen ondernemingsnummer is meegedeeld, van 21 pct. tot 6 pct. vanaf 1 maart 2022 tot en met 30 juni 2022.

De beperking van deze maatregel tot enkel de leveringen van elektriciteit wordt onder meer verantwoord op grond van het niet-discriminatiebeginsel. Deze maatregel heeft tot doel een vergelijkbare financiële steun toe te kennen aan het grootst mogelijk aantal burgers onder de vorm van een tariefverlaging die ertoe strekt om minstens gedeeltelijk de sterke prijsverhogingen van de energie te compenseren. Het was aldus nodig om een gemeenschappelijk aanknopingspunt te vinden voor het geheel van de huishoudelijke afnemers, i.e. de woningaansluiting op het elektriciteitsdistributienetwerk.

Krachtens artikel 102 van Richtlijn 2006/112/EG is een dergelijke maatregel tot verlaging van het btw-tarief op energiebronnen immers maar mogelijk voor elektriciteit, gas en ook stadsverwarming; dat laatste betreft de levering van warmte via warmtenetwerken. In het kader van een algemeen en niet-discriminerend beleid, heeft de Regering aldus beslist om de burgers die zich verwarmen met een andere energiebron zoals bijvoorbeeld stookolie, niet door middel van een tariefdifferentiatie te benadelen ten opzichte van die burgers die verwarmen met gas of warmte via warmtenetwerken. Om die reden werd beslist om het btw-tarief dat bijvoorbeeld van toepassing is op gas als verwarmingsbron niet te verlagen (zie, in die zin, punt 7 van het voormelde advies nr. 70.978/3 van de Raad van State). In het kader van het pakket maatregelen dat door de Regering werd goedgekeurd met het oog op de aanpak van de hoge energieprijzen, werd trouwens wel in een specifieke verwarmingspremie van 100 euro voorzien die wordt toegekend onafhankelijk van de gebruikte verwarmingsbron (stookolie, aardgas, warmtepomp op elektriciteit,...).

Worden aldus bedoeld voor de toepassing van de voorliggende maatregel, de contracten die algemeen gesproken worden aangeduid als "residentiële" of "niet-professionele" contracten in het kader waarvan de afnemer-natuurlijke persoon zich aandient als een afnemer die zijn elektriciteit in principe voor huishoudelijk verbruik aankoopt. Het blijkt immers dat afnemers-natuurlijke personen in functie van hun noden een residentieel dan wel een professioneel contract kunnen afsluiten. Het feit dat het ene dan wel het andere contract wordt afgesloten heeft bepaalde gevolgen, in het bijzonder wat het aangerekende verbruikstarief en de toepasselijke contractuele voorwaarden betreft. Om die verschillende soorten contracten van elkaar te onderscheiden, baseren de energieleveranciers (en dus met name de elektriciteitsleveranciers) zich voor dat onderscheid op het feit of de afnemer al dan niet zijn door de Kruispuntbank voor ondernemingen van de FOD Economie toegekende ondernemingsnummer meedeelt met het oog op het afsluiten van het contract. Dit eenvoudige en binaire criterium is derhalve rechtstreeks hernomen als criterium bij deze btw-tariefverlaging om zowel aan de elektriciteitsleveranciers als aan hun afnemers volledige rechtszekerheid te bieden.

In punt 8 van zijn voormelde advies nr. 70.978/3 formuleert de Raad van State bedenkingen bij het feit dat aan natuurlijke personen die eindgebruiker zijn zonder zelf afnemer te zijn, bijvoorbeeld personen die gehuisvest zijn in een rustoord of in een woonzorgcentrum, het voordeel van het verlaagde btw-tarief niet wordt toegekend, aangezien moet worden aangenomen dat deze personen evenzeer financieel kunnen worden getroffen door de hogere energieprijzen. De Raad van State sluit evenwel niet uit dat dit verschil in behandeling kan worden verantwoord, wat dan best wordt weergegeven in het verslag aan de Koning, waaraan hierbij gevolg wordt gegeven.

Allereerst moet worden opgemerkt dat in dergelijke omstandigheden het contract wordt afgesloten door een professionele afnemer, met name de betrokken inrichting, wat duidelijk te onderscheiden is van de situatie waarin een contract wordt afgesloten door een huishoudelijke afnemer, met name een natuurlijk persoon. Dat onderscheid tussen professionele en residentiële contracten is algemeen gangbaar in de energiesector en wordt ook gebruikt als aanknopingspunt voor de toepassing van de energiewetgeving, waarbij het verschil in rechtsgevolgen dat eruit voortvloeit, voor zover bekend, zonder enig probleem wordt aanvaard. In dat kader, en zoals reeds aangegeven, vormt de professionele of residentiële aard van het contract het enige praktisch haalbare onderscheidend criterium dat door de energieleveranciers in de praktijk kan worden toegepast.

Verder worden de elektriciteitskosten aangerekend door de energieleveranciers aan de betrokken inrichtingen, niet als dusdanig doorgerekend aan de bewoners in het kader van de dagprijs. De dagprijs wordt immers op een bijzondere manier gereguleerd en prijsstijgingen of -dalingen leiden niet noodzakelijk tot wijzigingen in de dagprijs.

Het voordeel van een verlaagd btw-tarief op elektriciteit voor de betrokken inrichtingen zou dus niet noodzakelijk resulteren in een voordeel voor de bewoners.

Tot slot moet ook rekening worden gehouden met het feit dat professionele afnemers doorgaans betere contractuele voorwaarden verkrijgen dan huishoudelijke afnemers. Zij beschikken immers als collectieve afnemers over een sterkere onderhandelingspositie dan individuele afnemers omdat ze grotere volumes aankopen. Ook zullen ze doorgaans lagere accijnzen per verbruikte kWh verschuldigd zijn omwille van het degressief karakter van de accijnstarieven. Rekening houdende met een gemiddeld elektriciteitsverbruik van een gemiddeld woonzorgcentrum (327 MWh per jaar) tegenover een gemiddeld elektriciteitsverbruik van een gemiddeld gezin (3,5 MWh per jaar), kan het bestaande accijnsvoordeel en de btw daarop worden berekend op meer dan 15 pct. per MWh (13,5 euro accijnzen/MWh tegenover 15,5 euro accijnzen/MWh + 21 pct. btw op dat verschil in accijnzen). Er is vandaag dus reeds sprake van een onderscheiden fiscale behandeling tussen de betrokken inrichtingen en huishoudelijke afnemers.

Er zijn aldus geen doorslaggevende aanwijzingen dat natuurlijke personen die elektriciteit verbruiken via een professionele afnemer, zonder dus zelf huishoudelijke afnemer te zijn, dermate zouden worden benadeeld dat het niet-discriminatiebeginsel door de voorliggende maatregel zou worden geschonden, aangezien hun situatie niet vergelijkbaar is met die van huishoudelijke afnemers.

Het verlaagd btw-tarief van 6 pct. is van toepassing op alle componenten van de energiefactuur waarop btw wordt geheven (dus op de volledige maatstaf van heffing zoals bedoeld in artikel 26 van het Wetboek).

Het verlaagd btw-tarief is van toepassing op de verbruiksperiodes van 1 maart 2022 tot en met 30 juni 2022. De leveringen van elektriciteit kenmerken zich evenwel door het feit dat aan de afnemer in het algemeen voorschotten (maandelijkse of, minder frequent, twee- of driemaandelijkse) worden gefactureerd of in rekening gebracht. Met die specifieke situatie moet dan ook rekening worden gehouden in het kader van deze maatregel.

Voor de voorschotten die worden gefactureerd of aangerekend vóór 1 april 2022, is het toe te passen btw-tarief het tarief dat van kracht is vóór 1 maart 2022, zelfs als die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de levering van elektriciteit vanaf 1 maart 2022, i.e. de datum waarop dit koninklijk besluit dat het verlaagde btw-tarief invoert, in werking treedt.

Door de technische en administratieve beperkingen bij de betrokken elektriciteitsleveranciers is een onmiddellijke operationalisering van deze maatregel niet mogelijk voor de voorschotten gefactureerd of aangerekend in maart 2022. Om die reden voorziet artikel 1bis, § 2, eerste lid, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 20 dat de elektriciteitsleverancier, ondanks de tariefwijziging die ingaat op 1 maart 2022, op de ten laatste op 31 maart 2022 gefactureerde of aangerekende voorschotten het btw-tarief van 21 pct. in rekening brengt, zelfs als die voorschotten geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op een levering van elektriciteit gedaan met ingang van 1 maart 2022. Vanaf 1 april 2022 zullen de voorschotten door de elektriciteitsleveranciers worden gefactureerd aan het verlaagd tarief van 6 pct. Deze overgangsmaatregel, die uitsluitend werd genomen om de operationele problemen bij de betrokken leveranciers het hoofd te bieden, zet evenwel op geen enkele manier de toepassing, a posteriori (i.e. bij de eindafrekening), van het verlaagd tarief van 6 pct. op de helling voor de verbruiksperiodes van 1 maart 2022 tot en met 30 juni 2022. De overgangsmaatregel betreft in elk geval uitsluitend de facturering of aanrekening van de voorschotten en is niet van toepassing op de eindafrekeningen. Op dezelfde wijze is het toe te passen btw-tarief voor de vanaf 1 april 2022 tot en met 30 juni 2022 gefactureerde of aangerekende voorschotten, het tarief dat van kracht is op het tijdstip van de facturering of aanrekening van die voorschotten, zelfs als deze geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op een levering van elektriciteit vanaf 1 juli 2022.

Voor de definitieve heffing van de btw op de eindafrekening die betrekking heeft op de periode die aanvangt vóór en eindigt na het tijdstip van de tariefwijziging op 1 maart 2022 dan wel tijdens de periode die aanvangt vóór en eindigt na het tijdstip van de tariefwijziging op 1 juli 2022, wordt de maatstaf van heffing met betrekking tot het volledige daadwerkelijke verbruik tijdens die periode per onderscheiden btw-tarief omgeslagen en dat rekening houdend met dat verbruik vóór en na het tijdstip van de betrokken tariefwijziging.

De berekening van het verbruik gedurende de betrokken periode wordt in principe uitgevoerd op basis van het daadwerkelijke verbruik van de afnemer-natuurlijke persoon. Wanneer de elektriciteitsleverancier, vóór de opmaak van de eindafrekening, niet beschikt over gegevens met betrekking tot dat daadwerkelijke verbruik (wat het geval is wanneer de afnemer-natuurlijke persoon niet over een digitale meter beschikt of wanneer hij wel over een dergelijke meter beschikt maar niet heeft geopteerd voor een maandelijkse facturering van zijn verbruik) zal dat verbruik worden bepaald aan de hand van het in de elektriciteitsmarkt vastgelegde verbruiksprofiel dat per kwartier van een volledig jaar het relatieve gebruik weergeeft van een bepaald type van afnemers-natuurlijke personen.

Artikel 3 Artikel 3 legt de inwerkingtreding van deze bepalingen vast op 1 maart 2022.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Financiën, V. VAN PETEGHEM

21 FEBRUARI 2022. - Koninklijk besluit tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 4 en 20 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde wat de verlaging van het tarief van de belasting over de toegevoegde waarde betreft voor de levering van elektriciteit in het kader van residentiële contracten FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, artikel 37, § 1, vervangen bij de wet van 28 december 1992, en artikel 76, § 1, derde lid, vervangen bij de wet van 26 november 2009;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 2 februari 2022;

Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, d.d. 3 februari 2022;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat: - net als de volledige Europese Unie, België op dit moment geconfronteerd wordt met een scherpe stijging van de energieprijzen, met name van de elektriciteitsprijzen; - net op een moment waarop ze het door de COVID-19-pandemie veroorzaakte inkomensverlies nog aan het verwerken zijn, Belgische huishoudens daardoor geconfronteerd worden met zeer hoge energierekeningen; - deze prijsstijgingen een impact kunnen hebben op het economische herstel, alsook op het vertrouwen in en de steun voor de lopende energietransitie; - dus zonder verwijl maatregelen moeten genomen worden om de huishoudelijke afnemers financieel te ondersteunen en dat de daartoe bestemde verlaging van het btw-tarief op de levering van elektriciteit aldus zo snel mogelijk in werking moet treden;

Gelet op het officiële verzoek van het Koninkrijk België van 4 februari 2022 om op grond van artikel 102 van Richtlijn 2006/112/EG het btw-comité te raadplegen met betrekking tot de maatregel tot toepassing van het verlaagd tarief van 6 pct. op bepaalde leveringen van elektriciteit;

Gelet op de afsluiting van die raadplegingsprocedure op 28 februari 2022;

Gelet op advies nr. 70.978/3 van de Raad van State, gegeven op 11 februari 2022, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Gelet op de impactanalyse van de regelgeving, uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de wet van 15 december 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/2013 pub. 31/12/2013 numac 2013021138 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging sluiten houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;

Op de voordracht van de minister van Financiën en op het advies van de in Raad vergaderde ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 81 van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde, vervangen bij het koninklijk besluit van 14 april 1993Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 14/04/1993 pub. 30/09/2014 numac 2014000673 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit nr. 51 met betrekking tot de vereenvoudigingsregeling voor intracommunautaire verwervingen van accijnsproducten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde. - Officieuze coördinatie in het Duits type koninklijk besluit prom. 14/04/1993 pub. 05/10/2015 numac 2015000536 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit nr. 45 met betrekking tot de vrijstelling op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde ten aanzien van de kans- en geldspelen. - Duitse vertaling sluiten en laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 februari 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) paragraaf 2, eerste lid, wordt aangevuld met de bepaling onder 6°, luidende: "6° het bedrag dat verschuldigd is door de Staat na het indienen van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde maandaangifte wanneer het 50 euro bereikt en wanneer de economische activiteit van deze belastingplichtige bestaat uit de levering van elektriciteit waarvoor het verlaagd btw-tarief van toepassing is overeenkomstig artikel 1bis van het koninklijk besluit nr.20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven."; b) in paragraaf 2, wordt het tweede lid vervangen als volgt: "De teruggaaf bedoeld in het eerste lid, 1°, is afhankelijk van de voorwaarde dat alle aangiften met betrekking tot de handelingen van het kalenderjaar uiterlijk op 20 januari van het volgende jaar zijn ingediend.Voor de teruggaaf bedoeld in het eerste lid, 2° tot 6°, worden alle aangiften met betrekking tot de handelingen van het lopende jaar ingediend uiterlijk de twintigste van de maand na, naargelang van het geval, het kwartaal of de maand op het einde waarvan het door de Staat verschuldigde bedrag blijkt. Voor de teruggaaf bedoeld in het eerste lid, 3° tot 6°, worden die aangiften bovendien ingediend overeenkomstig de modaliteiten bepaald in artikel 18, § 4, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde."; c) in paragraaf 3, derde lid, worden de woorden "in paragraaf 2, eerste lid, 3° tot 5° " vervangen door de woorden "in paragraaf 2, eerste lid, 3° tot 6° ";d) in paragraaf 5, eerste lid, worden de woorden "3° en 5° " vervangen door de woorden "3°, 5° en 6° ";e) in paragraaf 5, zevende lid, worden de woorden "3° en 5° " vervangen door de woorden "3°, 5° en 6° ".

Art. 2.Artikel 1bis van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 29 december 1992Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 29/12/1992 pub. 12/01/2007 numac 2006000912 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit nr. 1 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde. - Duitse vertaling type koninklijk besluit prom. 29/12/1992 pub. 06/04/2007 numac 2007000234 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit nr. 19 met betrekking tot de vrijstellingsregeling bepaald door artikel 56, § 2, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen. - Duitse vertaling type koninklijk besluit prom. 29/12/1992 pub. 30/10/2014 numac 2014000814 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit nr. 10 met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, derde lid, en 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde. - Officieuze coördinatie in het Duits type koninklijk besluit prom. 29/12/1992 pub. 04/02/2015 numac 2015000043 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit nr. 24 met betrekking tot de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, hersteld bij het koninklijk besluit van 21 maart 2014 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 augustus 2015, wordt vervangen als volgt: "

Art. 1bis.§ 1. In afwijking van artikel 1 wordt vanaf 1 maart 2022 tot en met 30 juni 2022 onderworpen aan het verlaagd tarief van 6 pct., de levering van elektriciteit in het kader van het contract waarvoor, met het oog op de afsluiting ervan, door de afnemer-natuurlijke persoon geen ondernemingsnummer is meegedeeld. § 2. Het toe te passen btw-tarief voor de tot uiterlijk 31 maart 2022 gefactureerde of aangerekende voorschotten is het tarief dat van kracht is vóór de tariefwijziging op 1 maart 2022, zelfs als die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op een levering van elektriciteit vanaf 1 maart 2022.

Het toe te passen btw-tarief voor de vanaf 1 april 2022 tot en met 30 juni 2022 gefactureerde of aangerekende voorschotten is het tarief dat van kracht is op het tijdstip van de facturering of aanrekening van deze voorschotten, zelfs als die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op een levering van elektriciteit vanaf 1 juli 2022.

Voor de definitieve heffing van de btw op de eindafrekening die betrekking heeft op de periode die aanvangt vóór en eindigt na het tijdstip van de tariefwijziging op 1 maart 2022 dan wel op de periode die aanvangt vóór en eindigt na het tijdstip van de tariefwijziging op 1 juli 2022, wordt de maatstaf van heffing met betrekking tot het volledige daadwerkelijke verbruik tijdens die periode per onderscheiden btw-tarief omgeslagen en dit rekening houdend met dat verbruik vóór en na het tijdstip van de betrokken tariefwijziging.

De berekening van het verbruik met het oog op de in het derde lid bedoelde omslag per btw-tarief, wordt, indien de gegevens omtrent het daadwerkelijke verbruik niet beschikbaar zijn vóór de opmaak van de eindafrekening door de leverancier, uitgevoerd aan de hand van het in de elektriciteitsmarkt vastgelegde verbruiksprofiel dat per kwartier van een volledig jaar het relatieve gebruik weergeeft van een bepaald type van afnemers-natuurlijke personen.".

Art. 3.Dit besluit treedt in werking op 1 maart 2022.

Art. 4.De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 21 februari 2022.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, V. VAN PETEGHEM

^