gepubliceerd op 12 september 2007
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 mei 2001, gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende de werkgelegenheidsakkoorden en de vorming, tot vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden in de sector van de spiegelmakerij en van de fabricage van kunstramen en betreffende de risicogroepen en het conventioneel brugpensioen
17 AUGUSTUS 2007. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 mei 2001, gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende de werkgelegenheidsakkoorden en de vorming, tot vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden in de sector van de spiegelmakerij en van de fabricage van kunstramen en betreffende de risicogroepen en het conventioneel brugpensioen (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het glasbedrijf;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 30 mei 2001, gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende de werkgelegenheidsakkoorden en de vorming, tot vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden in de sector van de spiegelmakerij en van de fabricage van kunstramen en betreffende de risicogroepen en het conventioneel brugpensioen.
Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 17 augustus 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het glasbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 30 mei 2001 Werkgelegenheidsakkoorden en de vorming, tot vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden in de sector van de spiegelmakerij en van de fabricage van kunstramen en betreffende de risicogroepen en het conventioneel brugpensioen (Overeenkomst geregistreerd op 29 juni 2001 onder het nummer 57709/CO/115) VOORWOORD De sociale partners van het Paritair Comité voor het glasbedrijf sector spiegelmakerij en fabricage van kunstramen willen, via deze collectieve arbeidsovereenkomst, het interprofessioneel akkoord van 22 december 2000 ten uitvoer brengen.
TITEL I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werklieden van de fabrieken en ondernemingen van de volgende bedrijfssectoren, het door hen verrichte monteren en plaatsen inbegrepen, met uitzondering van de naamloze vennootschap MIRODAN INDUSTRIE (Heule) dat enkel door de artikelen 29 tot en met 32 van de huidige arbeidsovereenkomst gebonden is : 1° samengevoegd en/of omgevormd en/of bewerkt vlak glas, bijvoorbeeld : isolerende beglazing, spiegelglas, geslepen spiegelglas, met geslepen rand, verzilverd, gegraveerd, versierd, gewelfd, dofgemaakt, fijn glas, kortom de spiegelmakerij, en andere;2° de fabricage van kunstramen. Met "werklieden" worden arbeiders en arbeidsters bedoeld.
TITEL II. - Arbeidsvoorwaarden HOOFDSTUK I. - Wekelijkse arbeidsduur Gemiddelde duur
Art. 2.De overeengekomen wekelijkse arbeidsduur mag op jaarbasis gemiddeld de 38 uur per week niet overschrijden.
Anciënniteitsverlof
Art. 3.Er wordt de arbeiders het volgende toegekend : - 1 dag verlof na 5 jaar anciënniteit in de onderneming; - een 2e dag verlof na 10 jaar anciënniteit in de onderneming; - een 3e dag verlof na 20 jaar anciënniteit in de onderneming.
De dag is verworven van zodra de anciënniteit bereikt is.
De verlofdata worden vastgesteld in akkoord met de werkgever, rekening houdend met de werkorganisatie. HOOFDSTUK II. - Classificatie van de functies A. Personeel aan de fabricage
Art. 4.De functies van de werklieden die zijn tewerkgesteld aan de fabricage worden ingedeeld in zes groepen volgens de hierna vermelde algemene criteria : Groep 1 Vergt geen enkele schoolse vooropleiding, interne beroepsopleiding van minder dan één (1) week, uitvoeren van eenvoudige repititieve taken op één werkpost, kunnen lezen en schrijven, voldoende kwaliteit en rendement, aanhoudende aandacht.
Groep 2 Vergt geen specifieke schoolse vooropleiding, interne beroepsopleiding van maximum één (1) week, uitvoeren van eenvoudige repetitieve taken op meerdere werkposten, kunnen lezen en schrijven, voldoende kwaliteit en rendement, aanhoudende aandacht.
Groep 3 Interne opleiding van één (1) week tot minder dan één (1) maand, uitvoeren van taken die een langere scholing vereisen op meerdere werkposten, in staat de functies van groepen 1 en 2 uit te oefenen, niveau A3 of gelijkgesteld. Bewakers en huisbewaarders vallen eveneens onder die categorie. Voldoende kwaliteit en rendement.
Groep 4 Interne beroepsopleiding van één (1) maand tot minder dan drie (3) maanden, uitvoeren van taken die een aanpassingsperiode en een specifieke kennis vereisen op meerdere werkposten, niveau A3 of gelijkgesteld.
Groep 5 Interne beroepsopleiding van drie (3) tot zes (6) maanden, uitvoeren van taken die een vakkennis (specialisatie) vereisen, bijna zelfstandig kunnen werken (met minimale hiërarchische ondersteuning), niveau A2 of gelijkgesteld.
Groep 6 Interne beroepsopleiding van zes (6) maanden of meer, uitvoeren van meerdere taken op diverse werkposten die een volledige vakkennis vereisen, volledig zelfstandig kunnen werken, niveau A2 of gelijkgesteld.
B. Personeel voor onderhoud en aanvullende diensten
Art. 5.De werklieden die zijn tewerkgesteld in de onderhouds- en aanvullende diensten worden als volgt ingedeeld : 1° de geoefende hulparbeiders worden ten minste gerangschikt in de in artikel 4 bepaalde groep 5. 2°De geschoolde werklieden worden als volgt ingedeeld : 1. Categorie A : nieuw gediplomeerden A4, A3, B2.2. Categorie B : nieuw gediplomeerden A4, A3, B2 na een proeftijd.3. Categorie C : gediplomeerden A4 of B6, met tenminste twee jaar ervaring.4. Categorie D : gediplomeerden A3, B2 of B1, met tenminste vijf jaar ervaring.5. Brigadiers : gediplomeerden zoals bepaald voor categorie D en met uitoefening van gezag. De toegang tot de hogere categorieën is mogelijk bij uitzonderlijke verdienste of voldoende anciënniteit voor de werklieden die niet in het bezit zijn van een diploma overeenkomstig artikel 5, 2°.
De overgang van een categorie naar een andere vergt echter, zoals de overgang van de ene basisgroep naar de andere, een voldoende rendement en arbeidskwaliteit.
Art. 6.De objectieve toepassing van de bij de artikelen 4 en 5 vastgestelde criteria wordt in de onderneming paritair onderzocht. HOOFDSTUK III Gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen
Art. 7.Aan de werklieden bedoeld in artikel 1 van 21 jaar of ouder, wordt een gemiddeld minimummaandinkomen gewaarborgd van 45 095 BEF bruto (1.117,88 EUR).
Dit bedrag wordt verhoogd tot 46 338 BEF bruto (1.148,69 EUR) voor de werklieden van 21 jaar en half en die tenminste 6 maanden anciënniteit in de onderneming hebben.
Het wordt 46 890 BEF bruto (1.162,37 EUR) voor de werklieden van 22 jaar oud die op die datum 12 maanden anciënniteit in de onderneming tellen.
Bovenvermelde bedragen stemmen overeen het spilindexcijfer 105,02.
De inhoud van dit inkomen wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1988, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, houdende wijziging en coördinatie van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 21 van 15 mei 1975 en nr. 23 van 25 juli 1975 betreffende de waarborg van een gemiddeld minimummaandinkomen, zoals gewijzigd en aangevuld door de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 43bis van 16 mei 1989, nr. 43ter van 19 december 1989, nr. 43quater van 26 maart 1991, nr. 43quinquies van 13 juli 1993, nr. 43sexies van 5 oktober 1993 en nr. 43septies van 2 juli 1996 en nr. 43octies van 23 november 1998. HOOFDSTUK IV. - Minimumuurlonen A. Werklieden van 21 jaar of ouder
Art. 8.Onverminderd de toepassing van artikel 7, worden de minimumuurlonen van de werklieden van 21 jaar of ouder die een in artikel 4 bepaald beroep uitoefenen, voor een arbeidsregeling van 38 uren per week, als volgt vastgesteld : Personeel van de fabricage Groep BEF per uur 1 309,41 (7,6701 EUR) 2 317,24 (7,8642 EUR) 3 326,45 (8,0925 EUR) 4 336,81 (8,3493 EUR) 5 345,94 (8,5756 EUR) 6 367,75 (9,1163 EUR) Bovenvermelde bedragen stemmen overeen met het spilindexcijfer 105,02.
Bij de aanwerving ontvangen de werklieden die een functie uitoefenen die in groep 1, 2 of 3 wordt gerangschikt, een loon gelijk aan 95 pct. van het loon voor deze groepen en zulks gedurende maximum acht weken werkelijke arbeid.
De minimumuurlonen van de werklieden van 21 jaar of ouder die een in artikel 5 bepaald beroep uitoefenen worden op 1 januari 1997 voor een arbeidsregeling van 38 uren per week, als volgt vastgesteld : Onderhoudspersoneel en aanvullende diensten Groep BEF per uur 5 336,81 (8,3493 EUR) 6 367,75 (9,1163 EUR) Categorie BEF per uur A 367,75 (9,1163 EUR) B 380,36 (9,4289 EUR) C 392,87 (9,7390 EUR) D 405,31 (10,0474 EUR) Brigadiers 417,71 (10,3548 EUR) Bovenvermelde bedragen stemmen overeen met het spilindexcijfer 105,02.
B. Werklieden van minder dan 21 jaar
Art. 9.De minimumuurlonen van de werklieden van minder dan 21 jaar oud worden berekend op de volgende percentages van het minimumuurloon van de werkman van 21 jaar oud of ouder van dezelfde groep of categorie waartoe zij behoren, rekening houdend met de leeftijd en de in de onderneming verworven anciënniteit : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Wanneer de werklieden van minder dan 21 jaar oud hetzelfde werk verrichten als de werklieden van 21 jaar of ouder, hebben zij ten minste recht op het voor deze laatsten bepaalde minimumuurloon.
De werklieden van minder dan 21 jaar oud genieten eveneens het normaal loon van de werkman van 21 jaar of ouder van hun groep zodra zij hun militaire dienst beëindigen of, wanneer zij ervan zijn vrijgesteld, vanaf de datum waarop zij hem zouden hebben beëindigd. HOOFDSTUK V. - Ploegenpremies
Art. 10.Wanneer het werk in twee of in drie "draaiende" ploegen is ingericht, worden aan de werklieden, zonder onderscheid van leeftijd, de volgende ploegenpremies toegekend voor een arbeidsregeling van 38 uren per week : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bovenvermelde bedragen stemmen overeen met het spilindexcijfer 105,02.
De ochtendpremie wordt met 1 BEF (0,0248 EUR) verhoogd op 1 juni 2001.
Op 1 juni 2002, zal de ochtendpremie gelijk zijn aan de namiddagpremie die op dat ogenblik in voege is.
De werklieden die enkel 's nachts werken ontvangen eveneens een premie van 50,04 BEF (1,2405 EUR) per uur.
De hierboven vastgestelde ploegenpremies worden verdubbeld voor elk werk verricht in ploegen op zaterdag. HOOFDSTUK VI. - Arbeid op zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen
Art. 11.De werklieden, tewerkgesteld in een normale arbeidsregeling op zaterdag, ontvangen de overeenstemmende verdubbelde ploegenpremie zoals voorzien in artikel 10 voor het ploegenarbeid op zaterdag.
Art. 12.De lonen en ploegenpremies worden verdubbeld voor elke arbeid welke wordt verricht op zondagen en wettelijke feestdagen.
Deze bijslag wordt ook toegekend aan de wakers en huisbewaarders. HOOFDSTUK VI. - Koopkracht
Art. 13.Op 1 juni 2001, zullen de reële en baremieke bruto uurlonen met 2 pct. worden geïndexeerd met een minimum van 8 BEF (0,1983 EUR) en verhoogd met 4 BEF (0,0992 EUR).
Op 1 juni 2002, zullen de reële en baremieke bruto uurlonen met 2 pct. worden geïndexeerd met een minimum van 0,1983 EUR (8 BEF) en verhoogd met 0,0744 EUR (3 BEF). HOOFDSTUK VIII. - Koppeling van de lonen en van de ploegenpremies aan het indexcijfer van de consumptieprijzen
Art. 14.Het bedrag van het gewaarborgd gemiddeld minimummaandinkomen vastgesteld bij artikel 7, de minimumuurlonen vastgesteld bij artikel 8, de ploegenpremies vastgesteld bij artikel 10, alsmede de werkelijk uitbetaalde lonen, worden normaliter gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, maandelijks vastgesteld door het Ministerie van Economische Zaken en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomsten van 30 september 1998, gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende de koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit.
Bij wijze van uitzondering en in afwijking van de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 september 1998 gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf betreffende de koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, zullen deze verschillende bedragen geïndexeerd worden ten belope van 2 pct. (en met een minimum van 8 BEF voor wat de minimumuurlonen betreft vastgesteld in artikel 8 en de effectief betaalde lonen) op vastgestelde data, namelijk op 1 juni 2001 en 1 juni 2002, wat ook het bedrag van de gezondheidsindex moge zijn op deze twee data. Bijgevolg, zullen de werkgevers die door deze huidige collectieve arbeidsovereenkomst gebonden zijn, de lonen niet moeten aanpassen wanneer de spilindexcijfers 107,12 en 109,34 zullen bereikt zijn.
Indien de spilindices 107,12 en 109,34 bereikt zijn, respectievelijk vóór 1 juni 2001 en 1 juni 2002, zal de aanpassing van de lonen gebeuren conform de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 september 1998 gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf betreffende de koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de productieprijzen.
Het spilindexcijfer 111,53 zal een verhoging van 2 pct. van de lonen tot gevolg hebben conform artikel 6 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 september 1998 gesloten in de schoot van het Paritair Comité voor het glasbedrijf betreffende de koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen.
De bedragen van deze minimuminkomsten, uurlonen en ploegenpremies, vermeld in de huidige collectieve arbeidsovereenkomst stemmen overeen met het spilindexcijfer 105,02 (basis 1996 = 100). HOOFDSTUK IX. - Betaling van het geoorloofd verzuim
Art. 15.Onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 augustus 1963, betreffende het behoud van het normaal loon van de werklieden, de dienstboden, de bedienden en de werknemers aangeworven voor de dienst op de binnenschepen, voor afwezigheidsdagen ter gelegenheid van familiegebeurtenissen of voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 en 22 juli 1970, 18 november 1975, 16 januari 1978, 12 augustus 1981, 8 juni 1984, 27 februari 1989 en 7 februari 1991 en 19 november 1998, hebben de in artikel 1 bedoelde werklieden het recht, met behoud van hun normaal loon, het werk te verzuimen om volgende redenen en voor als volgt bepaalde duur : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld TITEL III. - Bestaanszekerheid HOOFDSTUK I. - Inleidende verklaring
Art. 16.De in artikel 1 bedoelde werkgevers verbinden zich ertoe de volgende beginselen na te leven : 1° de representatieve werknemersorganisaties worden door de werkgever, zo vlug mogelijk, op de hoogte gesteld van een eventuele werkloosstelling of van een collectief ontslag;2° bij werkloosstelling wordt, in de mate van het mogelijke : a) een beurtregeling ingevoerd onder de werklieden waarvan de functies gelijkwaardig zijn;b) het betrokken personeel in andere secties of afdelingen van de onderneming tewerkgesteld.3° in geval van collectief ontslag gebruikt de werkgever zijn invloed om de werklieden in andere ondernemingen een betrekking te bezorgen. HOOFDSTUK II. - Sociale voordelen De werkgevers verlenen de hierna vermelde sociale voordelen : A. Tijdelijke werkloosheid
Art. 17.Worden beschouwd als zijnde tijdelijke werkloosheid, de werklozen waarvan de uitvoering van de arbeidsovereenkomst niet is geschorst.
Art. 18.Wanneer de gedeeltelijke werkloosheid is veroorzaakt door economische en/of technische redenen, met uitzondering van de gedeeltelijke werkloosheid die wordt veroorzaakt door stakingen of gevolgen van stakingen in de onderneming of in andere ondernemingen, wordt per dag werkloosheid een uitkering toegekend aan de werklieden die zes en meer maanden anciënniteit in de onderneming tellen.
Deze uitkering wordt vastgesteld op : - 225,23 BEF (5,5833 EUR) per dag werkloosheid in een stelsel van 5 dagen/week; - 187,70 BEF (4,6530 EUR) per dag werkloosheid in een stelsel van 6 dagen/week; zonder beperking van het aantal dagen werkloosheid gedurende het kalenderjaar.
Op 1 juni 2001, wordt deze uitkering verhoogd met : - 100,00 BEF (2,4789 EUR) in een stelsel van 5 dagen/week; - 83,33 BEF (2,0657 EUR) in een stelsel van 6 dagen/week.
Art 19. De krachtens artikel 18 toegekende uitkering is enkel verschuldigd wanneer de rechthebbende werkelijk werkloos is.
Art. 20.De uitkering wordt pas uitbetaald na nazicht van de controlefiches.
Art. 21.De uitkering wordt met dezelfde periodiciteit als de lonen uitbetaald.
B. Ontslag wegens redenen welke eigen zijn aan de onderneming Art 22. In geval van ontslag wegens redenen welke eigen zijn aan de onderneming tijdens de periode van 1 januari 2001 tot 31 december 2002, hebben de in artikel 1 bedoelde werklieden die drie en meer maanden anciënniteit in de onderneming tellen, recht op de volgende vergoedingen : 1° Werklieden die minder dan één jaar anciënniteit in de onderneming tellen : aan de werklieden die minstens 3 maanden doch minder dan één jaar anciënniteit tellen, wordt een ontslagvergoeding uitgekeerd in alle gevallen van ontslag wegens redenen eigen aan de onderneming.Deze vergoeding bedraagt 4 539 BEF (112,52 EUR). 2° Werklieden die één jaar en meer anciënniteit in de onderneming tellen : een keuze wordt gelaten tussen : a) het voordeel van de bij artikel 18 bepaalde uitkeringen bij gedeeltelijke werkloosheid naarmate van : 50 dagelijkse uitkeringen, maximum, aan de werklieden die één tot twee jaar anciënniteit tellen; 75 dagelijkse uitkeringen, maximum, aan de werklieden die twee jaar tot minder dan vijf jaar anciënniteit tellen; 120 dagelijkse uitkeringen, maximum, aan de werklieden die vijf jaar tot minder dan tien jaar anciënniteit tellen; 150 dagelijkse uitkeringen, maximum, aan de werklieden die tien jaar tot minder dan vijftien jaar anciënniteit tellen; 200 dagelijkse uitkeringen, maximum, aan de werklieden die vijftien tot minder dan twintig jaar anciënniteit tellen; 300 dagelijkse uitkeringen, maximum, aan de werklieden die twintig jaar en meer anciënniteit tellen.
Dit aantal uitkeringen, dat is berekend voor een arbeidsregeling van zes dagen per week, wordt pro rata omgezet voor de werklieden die in een arbeidsregeling van vijf dagen per week zijn tewerkgesteld en de breuken worden naar de hogere eenheid afgerond; b) het voordeel van een ontslagvergoeding gelijk aan : 50 pct.van het totaal van de uitkeringen voorzien in a), wanneer de werkman jonger is dan 45 jaar; 75 pct. van hetzelfde bedrag wanneer hij 45 jaar en ouder is.
De keuze moet door de werkman worden gemaakt voor het verstrijken van de wettelijke opzeggingstermijn.
Op de keuze tussen de ontslagvergoeding en het voordeel van de dagelijkse bestaanszekerheidsuitkeringen kan niet worden teruggekomen.
C. Koppeling van de uitkeringen en vergoeding aan het indexcijfer van de consumptieprijzen
Art. 23.De uitkeringen en vergoedingen, voorzien in de artikelen 18 en 22, schommelen volgens het koppelingssysteem, vastgesteld voor de evolutie van de drempels van het algemeen stelsel van de sociale zekerheid door de wet van 2 augustus 1971, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 20 augustus 1971.
Zij moeten worden gesteld tegenover het spilindexcijfer 105,20 (basis 1996 = 100).
De indexaanpassingen van de dagelijkse uitkeringen worden verricht op basis van het wekelijkse bedrag dat door 5 of 6 wordt verdeeld, naargelang de wekelijkse arbeidsregeling 5 of 6 dagen per week telt.
D. Cumulatie van voordelen
Art. 24.Artikel 22 (B. Ontslag wegens redenen welke eigen zijn aan de onderneming) is enkel van toepassing op de ondernemingen en de werklieden ervan die de bepalingen van de wet van 28 juni 1966, betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van onderneming, niet genieten.
TITEL IV. - Werkzekerheid A. Mutaties
Art. 25.In geval van functieverandering van een werkman binnen een maatschappij, kent de werkgever aan de werkman een compensatievergoeding toe wanneer het gemiddeld uurloon van de werkman lager ligt dan het vroegere loon.
Deze vergoeding is vastgesteld op de percentages en voor de periodes die hieronder zijn vermeld door als basis het verschil te nemen tussen de twee bovenvermelde lonen zoals hierna uitgelegd : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De eerste periode van vergoeding (tegen 100 pct.) omvat niet de periode die wordt gedekt door de wettelijke of conventionele loonopzegging; zij vangt aan op de eerste werkdag die volgt op de dag waarop de wettelijke of conventionele loonopzegging een einde neemt.
De anciënniteit wordt berekend op de dag waarop de mutatie van functie een aanvang neemt.
Geen enkele vergoeding wordt betaald : 1° aan de werklieden waarvan de anciënniteit lager ligt dan 3 maanden;2° in geval van : a) de mutaties, doorgevoerd op aanvraag van de werkman;b) de mutaties, beslist door de werkgever wegens tuchtredenen;c) de loonschommelingen, voortvloeiend uit de gebruiken en de overeenkomsten van toepassing op de functie. Onder "gemiddeld uurloon" moet worden verstaan : het uurloon, vermeerderd met de productiviteitspremie per uur, berekend op het gemiddelde van de drie maanden die de verandering van functie voorafgaan. De ploegenpremies, de verscheidene premies (andere dan de productiviteitspremies) en de overlonen worden niet in aanmerking genomen. De speciale gevallen worden gemeenschappelijk op lokaal niveau onderzocht.
Deze vergoeding wordt berekend op het ogenblik van de mutatie, en is, behalve de progressieve vermindering tot respectievelijk 90 en 80 pct. van haar bedrag, constant gedurende de ganse vergoedingsperiode, in verhouding tot de gepresteerde tijd. Ze schommelt nochtans verhoudingsgewijze indien het verschil tussen het verloren loon en het huidige loon varieert.
B. Ontslag van oudere personen
Art. 26.Tijdens de huidige collectieve arbeidsovereenkomst wordt het brugpensioen, volgens de voorwaarden van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 gesloten in de Nationale Arbeidsraad toegekend in alle gevallen van ontslag van een arbeider die de leeftijd van 58 jaar bereikt heeft, indien de belanghebbende een loopbaan van 25 jaar als loontrekkende kan bewijzen en, 10 jaar anciënniteit in de glassector of 5 jaar anciënniteit in de onderneming.
Art. 27.§ 1. De collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1999 die het conventionele brugpensioenstelsel verlengd tot de leeftijd van 56 jaar voor de werklieden die ten minste 20 jaar nachtprestaties hebben verricht en 33 jaar beroepsverleden tellen, en die ten einde loopt op 30 juni 2001, wordt tot 30 juni 2003 verlengd. De toepassingsmodaliteiten ervan blijven onveranderd, namelijk : de ontslagen werklieden die, in de periode van 1 januari 2001 tot 30 juni 2003, 56 jaar of ouder zijn, hebben recht op het voltijds brugpensioen beschreven in artikel 26. Bovendien moet de leeftijd van 56 jaar worden bereikt tijdens de looptijd van deze collectieve arbeidsovereenkomst en op het ogenblik van de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst. De bedoelde werklieden moeten op het ogenblik van de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst 33 jaar beroepsverleden als loontrekkende kunnen rechtvaardigen in de zin van artikel 114, § 4 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementeringen.
Deze werknemers moeten bovendien op een positieve manier door alle bewijsmiddelen kunnen aantonen dat zij op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, minstens 20 jaar gewerkt hebben in een arbeidsregime zoals bedoeld in artikel 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46 gesloten op 23 maart 1990 en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 mei 1990.
Het bedrag van de aanvullende vergoeding is gelijk aan de helft van het verschil tussen het nettoreferteloon en de werkloosheidsuitkering. § 2. Voor de toepassing van dit artikel worden voor de berekening van het beroepsverleden gelijkgesteld met arbeidsdagen : - de periode van actieve dienst als dienstplichtige en als gewetensbezwaarde met toepassing van de Belgische wetgeving; - de dagen van beroepsloopbaanonderbreking overeenkomstig de bepalingen van de herstelwet van 22 januari 1985 en de periodes tijdens welke de werknemer zijn loondienst heeft onderbroken om een kind op te voeden dat de leeftijd van 6 jaar niet heeft bereikt. Deze gelijkstellingen kunnen in totaal voor maximaal 3 jaar in rekening worden gebracht; - de dagen tijdens welke de werknemer zijn loondienst onderbroken heeft om een tweede of een volgend kind op te voeden dat de leeftijd van 6 jaar niet heeft bereikt. Deze gelijkstellingen kunnen in totaal voor maximaal 3 jaar in rekening worden gebracht; - de dagen van volledige werkloosheid met een maximum van 5 jaar.
Art. 28.De vervanging van de bruggepensioneerde werkman zal gebeuren overeenkomstig de wettelijke bepalingen en voorrang zal worden verleend aan werklieden met een nepstatuut, waarbij rekening zal worden gehouden met de vereiste kwalificatie.
TITEL V. - Andere voordelen HOOFDSTUK I. - Extra-wettelijke bijslag bij het vakentiegeld
Art. 29.Aan de werklieden wordt een extra-wettelijke bijslag bij het vakantiegeld toegekend, welke overeenstemt met het loon voor : 110 uren arbeid na een anciënniteit van één jaar; 120 uren arbeid na een anciënniteit van twee jaar; 130 uren arbeid na een anciënniteit van drie jaar; 140 uren arbeid na een anciënniteit van vier jaar; 150 uren arbeid na een anciënniteit van vijf jaar; 160 uren arbeid na een anciënniteit van zes jaar; voor ten minste 220 voltijdse gewerkte en daarmee gelijkgestelde dagen per jaar.
Worden met gewerkte dagen gelijkgesteld : 1° de dagen afwezigheid wegens een arbeidsongeval;2° de dagen van geoorloofd verzuim met uitzondering van deze die door het gewaarborgd weekloon zijn gedekt. In de veronderstelling echter van een voortgezette afwezigheid wegens ziekte, dekt de gelijkstelling slechts de 6 eerste onafgebroken maanden ziekte.
In geval van een nieuwe afwezigheid wegens ziekte, vangt een nieuwe maximale periode van gelijkstelling van 6 maanden aan voor zover de arbeider, gedurende 90 dagen opeenvolgende kalenderdagen het werk heeft hervat tussen de twee afwezigheidsperiodes.
Art. 30.De werklieden die geen 220 gewerkte en daarmee gelijkgestelde dagen per jaar totaliseren omdat zij in de loop van het dienstjaar in dienst zijn getreden, omdat zij ziek zijn geweest onder de voorwaarden voorzien in artikel 29 of omdat de overeenkomst eindigde wegens overmacht of door ontslag, behalve omwille van een ernstige reden, of omdat zij gepensioneerd werden, bekomen een extra-wettelijke bijslag die overeenstemt met het loon voor : 9 uren arbeid per maand voor een anciënniteit van minder dan of gelijk aan één jaar; 10 uren arbeid per maand voor een anciënniteit van twee jaar; 11 uren arbeid per maand voor een anciënniteit van drie jaar; 12 uren arbeid per maand voor een anciënniteit van vier jaar; 13 uren arbeid per maand voor een anciënniteit van vijf jaar; 14 uren arbeid per maand voor een anciënniteit van zes jaar; met dien verstaande dat elke begonnen maand als volledige maand wordt beschouwd.
Art. 31.Voor de berekening van de extra-wettelijke bijslag, vangt de referentieperiode aan op 1 december en eindigt op 30 november van het volgende jaar.
De anciënniteit die in aanmerking moet worden genomen is deze die verworven werd in de onderneming.
De anciënniteit en het loon die in aanmerking moeten worden genomen, worden bepaald door de toestand op 30 november.
De anciënniteit en het loon welke in aanmerking moeten worden genomen voor de werklieden die op voormelde datum niet meer in dienst van de onderneming zijn, worden bepaald door de toestand op de laatste dag van tewerkstelling.
Art. 32.Deze extra-wettelijke bijslag is betaalbaar ten laatste in december, vóór Kerstmis of bij het beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor de in artikel 30 bedoelde werklieden. HOOFDSTUK II. - Stiptheidspremie
Art. 33.Aan de werklieden wordt een stiptheidspremie betaald van 5 BEF (0,1239 EUR) per dag werkelijke arbeidsprestatie. De dagen jaarlijkse vakantie waarop de werkman recht heeft worden met dagen werkelijke arbeidsprestatie in het stelsel van de vijfdaagse werkweek gelijkgesteld.
Deze premie wordt per kwartaal berekend en wordt tegelijk met de eerste loonuitbetaling welke volgt op het einde van dat kwartaal, uitgekeerd.
Vanaf 1 juni 2001, wordt deze stiptheidspremie definitief afgeschaft.
Zij wordt op deze datum vervangen door een verhoging van de reële en baremieke bruto uurlonen met 1 BEF (0,0248 EUR), toe te passen na de uitvoering van artikel 13. HOOFDSTUK III. - Afscheidspremie
Art. 34.Een afscheidspremie gelijk aan de laatste extra-wettelijke bijslag bij het vakantie geld waarvan sprake in de artikelen 29 tot en met 32, wordt toegekend aan de werklieden die de onderneming verlaten op de pensioengerechtigde leeftijd, evenals aan de werklieden die de onderneming verlaten door een vervroegd pensioenstelsel. HOOFDSTUK IV. - Feest van de patroonheilige
Art. 35.De voordelen toegekend ter gelegenheid van het feest van de patroonheilige blijven behouden. HOOFDSTUK V. - Avondcursussen
Art. 36.De werklieden die wensen zich te bekwamen in het uitgeoefend beroep (cursussen met betrekking tot de bewerking van glas voor het productiepersoneel of in verband met de uitgeoefende specialiteit voor het werkplaats- en onderhoudspersoneel) kunnen, op hun verzoek, bijkomende verlofdagen bekomen om de voorbereiding en het afleggen van de eindejaarsexamens te vergemakkelijken.
Deze bepaling beoogt enkel de werklieden die, bij de aanvang van het academisch jaar, het getuigschrift van inschrijving voor de cursussen hebben ingediend en waarvan de aanvraag door de hiërarchische chef werd onderzocht en aanvaard.
De cursussen per briefwisseling komen niet in aanmerking, behalve voor de personen die zich voorbereiden op een examen voor een centrale examencommissie.
Art. 37.De werklieden hebben recht op de volgende dagen krediet : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De hierboven opgenomen tabel werk opgesteld rekening houdend niet alleen met het niveau van de gevolgde cursussen doch ook met de omvang van de stof waarover de examen handelen.
Art. 38.De dagen krediet moeten worden gebruikt gedurende de periode gaande van veertien dagen onmiddellijk vóór het begin van de examenzitting tot het einde van deze zitting.
De dagen krediet kunnen in tweeën worden verdeeld en moet met volledige dagen worden opgenomen.
Het verlof moet altijd vooraf worden aangevraagd en in overleg met de hiërarchische chef worden bepaald.
Dit krediet wordt slechts éénmaal per academisch jaar toegestaan.
Art. 39.De werklieden die zich in een opzeggingstermijn bevinden of aan wie reeds hun ontslag werd berekend bij de aanvang van de examen kunnen dit voordeel niet genieten.
Art. 40.De verlofdagen, toegekend op grond van artikel 36 tot en met 38 worden beschouwd als werkelijke arbeidsdagen voor de berekening van de inhaalrustdagen die eventueel zijn bepaald in het kader van het stelsel van de arbeidsduur dat van toepassing is op degenen die verlof genieten, alsook voor de berekening van de extra-wettelijke bijslag bij het vakantiegeld.
Art. 41.De nodige maatregelen worden, binnen de perken van de wet, getroffen opdat het op grond van de artikelen 36 tot en met 38 toegekende verlof geen afbreuk doet aan de rechten van de betrokkenen in verband met de voordelen bepaald in de wetgeving of door een overeenkomst in de sector of in de onderneming.
Art. 42.De krachtens de artikelen 36 tot en met 38 toegekende voordelen mogen niet worden gecumuleerd met gelijkwaardige bij de wet of bij overeenkomst toegekende voordelen. HOOFDSTUK VI. - Werkgeversbijdrage voor het sociaal fonds der arbeiders van de glasnijverheid VZW
Art. 43.De werkgeversbijdrage voor het sociaal fonds wordt, per tewerkgestelde werkman, vastgesteld op het equivalent van 4 300 BEF (106,59 EUR) voor het dienstjaar 2001 en het equivalent van 111,55 EUR (4 500 BEF) voor het dienstjaar 2002. HOOFDSTUK VII. - Vakbondsopleiding
Art. 44.Met het oog op de financiering van de vakbondsopleiding wordt de werkgeversbijdrage aan het sociaal fonds vastgesteld, per jaar en per tewerkgestelde werkman, voor de boekjaren 2001 en 2002 door een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst betreffende de vakbondsopleiding. HOOFDSTUK VIII. - Vakbondsafvaardiging
Art. 45.Een krediet van 3 normale arbeidsdagen per jaar en per vast mandaat van de vakbondsafgevaardigde wordt toegekend teneinde de werkende leden van de vakbondsafvaardiging de gelegenheid te bieden mee te werken aan sommige vakbondsopdrachten buiten de onderneming, andere dan vormingsactiviteiten of paritaire vergaderingen op het niveau van het Paritair Comité voor het glasbedrijf, van de sub-sector of van de onderneming.
TITEL VI. - Duur van de opzegtermijn Art. 46.De opzeggingsduur in geval van ontslag, met uitzondering van ontslag door de werknemer zelf, brugpensioen of ziekte die langer dan één jaar duurt, wordt op 1 juli 2001 gebracht op : - 7 dagen voor de werklieden die minder dan 6 maanden anciënniteit tellen in de onderneming; - 35 dagen (5 weken) voor de werklieden die 6 maanden tot minder dan 5 jaar anciënniteit tellen in de onderneming; - 42 dagen (6 weken) voor de werklieden die 5 jaar tot minder dan 10 jaar anciënniteit tellen in de onderneming; - 56 dagen (8 weken) voor de werklieden die 10 jaar tot minder dan 15 jaar anciënniteit tellen in de onderneming; - 84 dagen (12 weken) voor de werklieden die 15 jaar tot minder dan 20 jaar anciënniteit tellen in de onderneming; - 112 dagen (16 weken) voor de werklieden die 20 jaar tot minder dan 25 jaar anciënniteit tellen in de onderneming; - 140 dagen (20 weken) voor de werklieden die 25 jaar tot minder dan 30 jaar anciënniteit tellen in de onderneming; - 168 dagen (24 weken) voor de werklieden die 30 jaar tot minder dan 35 jaar anciënniteit tellen in de onderneming; - 196 dagen (28 weken) voor de werklieden die meer dan 35 jaar anciënniteit tellen in de onderneming.
TITEL VII. - Overuren
Art. 47.De bedrijven verbinden er zich toe alles in het werk te stellen om, in overleg met de vakbondsafvaardiging, de niet gerecupereerde overuren maximaal te beperken.
TITEL VIII. - Vrijwillig halftijds werk
Art. 48.Om tewerkstellingsperspectieven te openen, verbinden de werkgevers zich om het voluntariaat voor halftijds werk in hun ondernemingen aan te moedigen.
Elke tewerkgestelde arbeider heeft het recht om op ondernemingsvlak over te schakelen naar een halftijdse arbeidsregeling, op basis van een jaarlijks gemiddelde.
Het aantal halftijds tewerkgestelde arbeiders is echter beperkt tot 2 pct. van het totaal aantal ingeschreven arbeiders in het personeelsregister.
Deze aanwerving zal in de vorm van een "duo-baan" gebeuren, met andere woorden de werkgever zal het verzoek van een arbeider die naar een halftijdse arbeidsregeling wil overschakelen moeten aanvaarden voor zover twee arbeiders die dezelfde functie uitoefenen gezamelijk een aanvraag indienen.
De overgang naar de halftijdse arbeidsregeling moet binnen de drie maanden na het verzoek van de wijziging van de arbeidsregeling gebeuren.
De arbeidsovereenkomst van de arbeider wordt gewijzigd tenminste voor wat de arbeidsregeling betreft. Deze arbeidsregeling mag naderhand slechts gewijzigd worden mits akkoord van de werkgever.
TITEL IX.- Loopbaanonderbreking en tijdskrediet
Art. 49.Om de tewerkstelling aan te moedigen, blijft een recht op volledige loopbaanonderbreking behouden, tijdens het jaar 2001, voor zover de uitoefening van dit recht door de werklieden niet meer bedraagt dan 4 pct. van de werklieden die ingeschreven zijn in het personeelsregister.
Het aantal werklieden met loopbaanonderbreking is echter beperkt tot 10 pct. van de arbeiders tewerkgesteld in dezelfde activiteitstak, dezelfde afdeling, eenzelfde departement, eenzelfde beroep of voor eenzelfde taak.
De toepassingsmodaliteiten zijn deze van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 56 gesloten op 13 juli 1993 in de schoot van de Nationale Arbeidsraad en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 17 november 1993.
Vanaf 1 januari 2002, zullen de ondertekenende partijen het wettelijk systeem van het tijdskrediet toepassen zoals voorzien bij collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad op 14 februari 2001 en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 13 maart 2001.
In toepassing van artikel 3, § 2 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77, wordt de duur van het recht op tijdskrediet voor de werklieden die nog geen 50 jaar zijn, op 2 jaar gebracht. Deze bepaling wordt eveneens van kracht op 1 januari 2002.
De ondertekenaars verklaren dat de werklieden gebruik kunnen maken van de aanmoedigingspremies toegekend door de gewesten en/of de gemeenschappen.
TITEL X. - Uitzendarbeid
Art. 50.De referentie inzake arbeidsovereenkomst is deze van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Het beroep doen op uitzendkrachten is mogelijk mits wat volgt. - Het beroep doen op uitzendkrachten zal gebeuren in overleg met de vakbondsafvaardiging of met de ondernemingsraad en met inachtneming van de bestaande wetgeving en collectieve arbeidsovereenkomsten. - De duur van de arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid zal minstens één week bedragen, behalve in geval van bijzondere omstandigheden, die met de vakbondsafvaardiging moeten worden besproken. - De maximale duur moet worden besproken met de vakbondsafvaardiging met het oog op een eventuele contractuele aanwerving, indien de uitzendkracht minstens 12 maanden ononderbroken tewerkgesteld is.
TITEL XI. - Onderaanneming
Art. 51.Indien het nodig blijkt een beroep te moeten doen op onderaannemingsbedrijven, verbindt de werkgever er zich toe de vakbondsafvaardiging of de ondernemingsraad op de hoogte te brengen van de gekende en geplande onderaannemingsactiviteiten.
De informatie zal betrekking hebben op de aard van werken, hun duur en de kwalificatie van de werknemers die deze werken zullen uitvoeren.
De werkgever verbindt er zich toe een beroep te doen op onderaannemingsbedrijven die de wettelijke bepalingen inzake personeelsbezetting, de wetten en Belgische reglementen betreffende veiligheid en gezondheid van de werknemers, naleven. De opvolging van de wettelijke bepalingen inzake veiligheid en gezondheid zal gebeuren in overleg met het Comité voor preventie en bescherming op het werk.
TITEL XII. - Arbeidsorganisatie
Art. 52.Indien het nodig blijkt de werktijdorganisatie in de onderneming te wijzigen, zullen de sociale gesprekspartners ervoor zorgen dat er enerzijds de economische en anderzijds de sociale bezorgdheden in opgenomen worden, zijnde : - de effecten op de werkgelegenheid (bijvoorbeeld mogelijkheden om er meer contracten van bepaalde en/of onbepaalde duur in op te nemen, om de overuren te beperken); - de aanpassing van de arbeidsvoorwaarden; - de gezondheid en de veiligheid van de werknemers; - de effecten op de inkomsten van de werklieden.
De toepassing van de nieuwe arbeidsorganisatie zal opgevolgd worden en, indien nodig, aangepast in overleg met de vakbondsafvaardiging of de ondernemingsraad.
TITEL XIII. - Herstructurering
Art. 53.In geval van herstructurering, zullen de mogelijkheden voorzien in artikel 9 van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende preciezere voorwaarden betreffende de werkgelegenheidsakkoorden, paritair onderzocht worden op het niveau van de onderneming voor zover zij een positieve oplossing voor het sociaal probleem dat zich stelt kunnen bieden en voor zover zij de uurkost van de arbeidskrachten niet doen verhogen of op een negatieve manier de rendabiliteit en het concurrentievermogen van de betrokken onderneming beïnvloeden.
De overgang naar een lagere wekelijkse arbeidsduur blijft omkeerbaar en is beperkt tot de duur van de overeenkomst gesloten op het niveau van de onderneming in het raam van de herstructurering. Aan het eind van de herstructurering zal er een paritaire evaluatie plaatsvinden op het niveau van de onderneming.
De ervaringen op het niveau van de ondernemingen vormen geen precedent op het niveau van de sub-sector.
TITEL XIV. - Risicogroepen en beroepsopleiding
Art. 54.Teneinde de bekwaamheden van de werklieden te verbeteren en hun beroepskansen te verhogen, verbinden de werkgevers bedoeld in artikel 1 zich ertoe de af te sluiten sectorale overeenkomst betreffende de inspanning voor de risicogroepen en de beroepsopleiding na te leven die, voor de jaren 2001 en 2002, een inspanning van 0,10 pct. van de loonmassa van de werklieden (aan 108 pct.) voor de risicogroepen en van 0,40 pct. van de loonmassa van de werklieden (aan 108 pct.) voor de beroepsopleiding zal voorzien.
TITEL XV. - Sociaal overleg
Art. 55.In geval van sociale conflicten, bevestigen de werkgevers en de werklieden hun vaste intentie om de aangepast conventionele bemiddelingsprocedures te volgen, met inbegrip van het beroep doen op de voorzitter van het Paritair Comité voor het glasbedrijf in zijn hoedanigheid van sociaal bemiddelaar.
TITEL XVI. - Sociale vrede
Art. 56.Tot 31 december 2002, verbindend de ondertekenende vakbonden van de huidige overeenkomst en hun leden er zich toe geen enkele algemene en collectieve eis meer te stellen, ten gunste van de arbeiders, bij de werkgevers die behoren tot aanvullende sub-sector van de glasnijverheid, buiten de uitvoeringsmaatregelen van de huidige overeenkomst.
Indien de sociale vrede niet nageleefd wordt, indien de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 april 1987, gesloten in de schoot van het Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende de sociale vrede en prestaties van openbaar nut in vredestijd algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 22 september 1987, niet nageleefd wordt door de vakbondsorganisaties, zullen de sancties voorzien in artikel 4 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 april 1987 toegepast worden.
TITEL XVII. - Geldigheid
Art. 57.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001 en treedt buiten werking op 31 december 2002, met uitzondering van artikelen 26, 27 en 28 van de huidige overeenkomst die hun uitwerking verliezen op 30 juni 2003 behalve wijziging van de wettelijke maatregelen betreffende het conventioneel brugpensioen.
Zij wordt te goeder trouw gesloten en de ondertekenende partijen verbinden er zich toe om ze te doen naleven bij hun lastgevers, zowel naar de letter als naar de geest.
De huidige collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten ter uitvoering van de wet van 26 juli 1996 betreffende de bevordering van de werkgelegenheid en het preventieve behoud van de competitiviteit en van haar uitvoeringsbesluiten evenals in toepassing van het interprofessioneel akkoord van 22 december 2000 en de flankerende maatregelen van de Vlaamse regering in het kader van de sectorale werkgelegenheidsakkoorden 2001-2002.
Art. 58.De voordeligere maatregelen van de collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten in de schoot van de onderneming behouden hun uitwerking tijdens de ganse duur van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst.
Art. 59.Deze huidige collectieve arbeidsovereenkomst zal worden neergelegd ter Griffie van de Dienst van de collectieve arbeidsbetrekkingen en een aanvraag tot algemene verbindend verklaring bij koninklijk besluit wordt gevraagd door de ondertekenende partijen.
Art. 60.De sociale partners, ondertekenaars van deze overeenkomst vragen aan het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid om alles in het werk te stellen opdat de publicatie van het koninklijk besluit binnen de voorziene termijnen zou gebeuren om de huidige collectieve arbeidsovereenkomst verbindend te verklaren voor alle werkgevers van de sub-sector.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 17 augustus 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN
Bijlage bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 mei 2001, gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende de werkgelegenheidsakkoorden en de vorming, tot vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden in de sector van de spiegelmakerij en van de fabricage van kunstramen en betreffende de risicogroepen en het conventioneel brugpensioen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 17 augustus 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN