Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 16 maart 2006
gepubliceerd op 28 maart 2006

Koninklijk besluit betreffende de rechtshulp aan de personeelsleden van bepaalde overheidsdiensten en de schadeloosstelling van de door hen opgelopen zaakschade

bron
federale overheidsdienst personeel en organisatie
numac
2006002031
pub.
28/03/2006
prom.
16/03/2006
ELI
eli/besluit/2006/03/16/2006002031/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

16 MAART 2006. - Koninklijk besluit betreffende de rechtshulp aan de personeelsleden van bepaalde overheidsdiensten en de schadeloosstelling van de door hen opgelopen zaakschade


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11, § 1, tweede lid, vervangen bij de wet van 22 juli 1993;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 augustus 1973, 26 januari 1984, 13 juli 1987, 25 november 1993, 14 september 1994, 17 maart 1995, 31 maart 1995, 10 april 1995, 6 februari 1997, 15 september 1997, 19 november 1998, 26 april 1999, 13 mei 1999, 5 september 2002, 4 augustus 2004, 10 augustus 2005 en 6 oktober 2005;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 7 maart 2005;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, van 28 april 2005;

Gelet op het protocol nr. 527 van 8 juni 2005 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;

Gelet op advies 38.785/3 van de Raad van State, gegeven op 22 november 2005;

Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing : 1° op de personeelsleden van de overheidsdiensten, in de zin van het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst;2° op de personeelsleden van de federale ministeries, zolang er geen toepassing wordt gemaakt van artikel 19 van het koninklijk besluit van 19 juli 2001 houdende diverse bepalingen betreffende de inwerkingstelling van de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheiddiensten;3° op de leden van het administratief en technisch personeel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat;4° op de leden van de beleidscellen, de cellen algemene beleidscoördinatie, de cellen algemeen beleid en de secretariaten bedoeld in het koninklijk besluit van 19 juli 2001 betreffende de invulling van de beleidsorganen van de federale overheidsdiensten en betreffende de personeelsleden van de federale overheidsdiensten aangewezen om deel uit te maken van een kabinet van een lid van een Regering of van een College van een Gemeenschap of een Gewest. HOOFDSTUK II. - Rechtshulp

Art. 2.§ 1. Een rechtshulp wordt toegekend aan een personeelslid dat : 1° in rechte gedagvaard wordt of tegen wie de strafvordering wordt ingesteld wegens daden gesteld of verzuim bij de uitoefening van zijn functies;2° het slachtoffer is, bij de uitoefening van zijn functies, van een fysieke of materiële schade die niet vergoed is overeenkomstig hoofdstuk III. De federale Staat kan rechtshulp toekennen aan een lid van zijn personeel dat een rechtsvordering instelt of klacht indient bij de gerechtelijke instanties wanneer het aangesproken wordt bij de uitoefening van zijn functies. § 2. De rechtshulp kan bestaan in : 1° een tenlastenneming, eventueel onder voorwaarde, van de honoraria en kosten van de door het personeelslid gekozen advocaat, alsook van de kosten inherent aan de gerechtelijke procedure;2° een tenlasteneming van de gerechtskosten waartoe het personeelslid in rechte veroordeeld wordt wegens feiten gepleegd of verzuim tijdens de uitoefening van zijn functies;3° in de terbeschikkingstelling van een advocaat.

Art. 3.De rechtshulp wordt geweigerd aan het personeelslid tegen wie de federale Staat een vordering tot schadeloosstelling of een regresvordering instelt.

De rechtshulp wordt ook geweigerd aan het personeelslid dat een vordering tegen de federale Staat instelt.

De rechtshulp kan ook geweigerd worden aan het personeelslid dat een vordering tegen een ander personeelslid van zijn federale overheidsdienst, van zijn ministerie of van zijn wetenschappelijke instelling instelt.

Art. 4.De rechtshulp wordt geweigerd wanneer : 1° de feiten kennelijk geen verband houden met de uitoefening van de functies;2° kennelijk blijkt dat het personeelslid bedrog heeft gepleegd of een zware fout heeft begaan, of dat het, als slachtoffer, van meet af aan en zonder gegronde redenen de bij artikel 216ter, § 1, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde strafbemiddeling heeft geweigerd. Indien de hulp verleend is geworden op basis van een leugenachtige verklaring of van een verklaring die pertinente informatie heeft achtergehouden zodanig dat de hulp had moeten geweigerd worden overeenkomstig het eerste lid, wordt de terugbetaling van de honoraria en kosten geëist.

Op de voordracht van de minister bevoegd voor de federale overheidsdienst, het ministerie of de wetenschappelijke instelling, kunnen Wij afwijken van de bepalingen van dit artikel.

Art. 5.§ 1. Wanneer de rechtshulp werd geweigerd met toepassing van artikel 4 en uit een definitieve rechterlijke beslissing blijkt dat die weigering ongegrond was, heeft het personeelslid recht op de terugbetaling van de kosten die hij heeft gedragen om voor zijn verdediging in te staan, onverminderd de bepalingen van artikel 6, § 1, vierde lid, 7°.

De schuldeiser dient hiertoe, bij een aangetekende brief, een schriftelijke aanvraag in bij de voorzitter van het directiecomité, de secretaris-generaal, de algemeen directeur van de instelling of diens gemachtigde. Bij deze aanvraag voegt hij een afschrift van de rechterlijke beslissing en de staat van honoraria en kosten die hij voor zijn verdediging heeft gemaakt, vergezeld van de bewijsstukken die er betrekking op hebben. § 2. Wanneer de rechtshulp werd verleend met toepassing van een bepaling die van artikel 4 afwijkt en, voor zover het personeelslid uitdrukkelijk ervan verwittigd werd op het ogenblik dat die hulp verleend wordt, kan de terugbetaling van de honoraria en kosten geëist worden indien uit de definitieve rechterlijke beslissing blijkt dat het personeelslid bedrog heeft gepleegd of een zware fout heeft begaan.

Art. 6.§ 1. Het in artikel 2, § 1, 1°, bedoeld personeelslid dat rechtshulp wenst, dient hiertoe een schriftelijke aanvraag in bij de voorzitter van het directiecomité, de secretaris-generaal, de algemeen directeur van de instelling of hun gemachtigde.

Deze aanvraag geschiedt zo spoedig mogelijk na de kennisneming van de tegen hem gerichte vordering.

In spoedeisende gevallen kan de aanvraag via een ander communicatiemiddel geschieden, mits ze naderhand schriftelijk bevestigd wordt.

Deze aanvraag bevat : 1° de vermelding van de datum;2° de identiteit, de graad of de klasse, alsook de gewone plaats van tewerkstelling van de aanvrager;3° een omstandige beschrijving van de zaak;4° een afschrift van de dagvaarding of van de akte van rechtsingang;5° de identiteit en de woonplaats van de eventuele getuigen;6° desgevallend, de identiteit, de woonplaats en het telefoonnummer van de gekozen advocaat;7° een ontwerp van overeenkomst waarmee de federale Staat in de rechten van het personeelslid treedt dat de rechtshulp bekomen heeft wat de honoraria van de gekozen advoaat en de gerechtskosten betreft. Krachtens die overeenkomst, kan de federale Staat de honoraria van de advocaat onderzoeken en betwisten op basis van de verrichte prestaties, de gerechtskosten en honoraria van de advocaat terugeisen van de tegenpartij alsook een eventuele procedurevergoeding.

De aanvraag eindigt met de woorden « Ik bevestig op mijn eer dat deze verklaring oprecht en volledig is ».

Indien het personeelslid in de onmogelijkheid verkeert om deze aanvraag zelf in te dienen, kan ze door een andere persoon worden ingediend. In dat geval, worden in de aanvraag eveneens de identiteit en hoedanigheid van deze persoon, alsmede de reden van de inplaatsstelling vermeld.

Uiterlijk tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag, bij elke stap van de procedure, deelt de voorzitter van het directiecomité, de secretaris-generaal, de algemeen directeur van de instelling of hun gemachtigde aan de aanvrager schriftelijk mee of de rechtshulp hem al dan niet en, desgevallend, onder welke voorwaarden wordt toegekend; hij geeft de redenen van weigering of de opgelegde voorwaarden op. Bij gebrek van antwoord in deze termijn, wordt de beslissing gunstig geacht.

De voorzitter van het directiecomité, de secretaris-generaal, de algemeen directeur van de instelling of hun gemachtigde stelt een einde aan de rechtshulp indien bewezen is dat de aanvraag een ernstig leugenachtig karakter vertoont of indien in de aanvraag pertinente informatie werd achtergehouden. In dit geval, zijn de bepalingen van artikel 5, § 1, desgevallend, van toepassing. § 2. Het bij artikel 2, § 1, eerste lid, 2° en tweede lid, bedoeld personeelslid dat rechtshulp wenst, dient hiertoe zo spoedig mogelijk en uiterlijk, op straffe van onontvankelijkheid, vijftien dagen na het instellen van de rechtsvordering, bij een aangetekende brief, een aanvraag in, gericht aan de voorzitter van het directiecomité, de secretaris-generaal, de algemeen directeur van de instelling of hun gemachtigde.

Het bepaalde in § 1, derde tot achtste lid, is van toepassing op deze aanvraag. § 3. Wanneer het in artikel 2, § 1, tweede lid, bedoeld personeelslid met zijn vordering of zijn klacht een louter morele schadevergoeding nastreeft, kan de voorzitter van het directiecomité, de secretaris-generaal, de algemeen directeur van de instelling of hun gemachtigde, na de betrokkene gehoord te hebben, beslissen de honoraria van zijn advocaat niet ten laste te nemen, noch een advocaat te zijner beschikking te stellen.

Art. 7.Als de rechtshulp bestaat in de tussenkomst bedoeld bij artikel 2, § 2, 1°, en indien het personeelslid zijn advocaat beslist te vervangen, verwittigt hij onverwijld de voorzitter van het directiecomité, de secretaris-generaal, de algemeen directeur van de instelling of hun gemachtigde. In dit geval wordt de bij artikel 6, § 1, vierde lid, 7°, bedoelde overeenkomst aangepast.

Art. 8.Als de rechtshulp bestaat in de tussenkomst bedoeld bij artikel 2, § 2, 1°, licht het personeelslid of zijn advocaat, de voorzitter van het directiecomité, de secretaris-generaal, de algemeen directeur van de instelling of hun gemachtigde in over het verloop van het geding. HOOFDSTUK III. - Zaakschade

Art. 9.Op zijn aanvraag kan het personeelslid worden vergoed voor de schade aan goederen waarvan het eigenaar of houder is wanneer vastgesteld wordt dat de schade berokkend werd in verband met de uitoefening van zijn functies.

Voor de schadeloosstelling kunnen voorwaarden worden gesteld ondermeer het neerleggen van een klacht of van een dagvaarding.

Art. 10.De schadeloosstelling is uitgesloten wanneer de schade te wijten is aan een opzettelijke fout, een zware fout begaan door het personeelslid of een lichte fout die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt.

Hetzelfde geldt, ten belope van het verleende of te verlenen bedrag, wanneer de schade werd of kan worden vergoed : 1° krachtens een verzekering die door het personeelslid of in zijn voordeel werd aangegaan, behoudens niet-betaling door de verzekeraar binnen een termijn van één jaar ingaande vanaf het ontstaan van de schade;2° als gerechtskosten in strafzaken. Indien de schadeloosstelling verleend is geworden op basis van een leugenachtige verklaring of van een verklaring die pertinente informatie heeft achtergehouden zodanig dat ze had moeten geweigerd worden, wordt de terugbetaling van de schadeloosstelling geëist.

Op de voordracht van de minister bevoegd voor de federale overheidsdienst, het ministerie of de wetenschappelijke instelling, kunnen Wij afwijken van de bepalingen van dit artikel.

Art. 11.De in artikel 9 bedoelde aanvraag wordt slechts in aanmerking genomen voorzover het personeelslid, behoudens overmacht, binnen acht dagen na de vaststelling van de schade de dienst, die door de voorzitter van het directiecomité, de secretaris-generaal, de algemeen directeur van de instelling of hun gemachtigde aangewezen wordt om de aanvragen te ontvangen, van het bestaan van de schade schriftelijk op de hoogte heeft gebracht.

Art. 12.§ 1. Het personeelslid richt, binnen dertig dagen van de vaststelling van de schade, een vergoedingsaanvraag tot de voorzitter van het directiecomité, de secretaris-generaal, de algemeen directeur van de instelling of hun gemachtigde.

Die aanvraag wordt door de aanvrager ondertekend en omvat de volgende vermeldingen : 1° de vermelding van de datum;2° de identiteit, de graad of de klasse, de gewone plaats van tewerkstelling, de woonplaats en het rekeningnummer van de aanvrager;3° een korte beschrijving van de omstandigheden waarin de zaakschade werd geleden, met vermelding van de datum en de plaats;4° een beschrijving van de geleden zaakschade, alsook de begroting van de residuele waarde van de beschadigde goederen of van de herstelkosten;5° de vermelding van de namen, de voornamen, het beroep en de woonplaats van eventuele getuigen en, in voorkomend geval, van de aansprakelijk geachte derde;6° in voorkomend geval, de vermelding dat proces-verbaal is opgemaakt, dat een klacht is ingediend tegen de aansprakelijk geachte derde of dat de aansprakelijk geachte derde in gebreke werd gesteld, in welk geval een kopie van de ingebrekestelling bij de aanvraag wordt gevoegd;7° in voorkomend geval, de vermelding van het feit dat het personeelslid zich burgerlijke partij heeft gesteld;8° de vermelding van de andere middelen waarover het personeelslid beschikt om herstel van de geleden schade te bekomen, of de vermelding van de ontstentenis ervan, evenals in voorkomend geval, de vermelding van de krachtens één of meer van deze middelen verkregen schadevergoeding;9° een ontwerp van overeenkomst waarmee de federale Staat in de rechten en vorderingen treedt van het personeelslid ten belope van de betaalde sommen. § 2. Bij de aanvraag worden de stukken gevoegd tot staving van de verschillende elementen ervan. § 3. De aanvraag eindigt met de woorden « Ik bevestig op mijn eer dat deze verklaring oprecht en volledig is ».

Art. 13.Onverminderd een latere rechterlijke uitspraak over het schadeverwekkende feit, bepaalt de voorzitter van het directiecomité, de secretaris-generaal, de algemeen directeur van de instelling of hun gemachtigde, op grond van de bewijselementen aangevoerd door de belanghebbende en de concrete gegevens van de zaak, voor elk geval, het bedrag van de vergoeding dat hem zal worden uitgekeerd. HOOFDSTUK IV. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 14.Indien het personeelslid na rechtshulp te hebben aangevraagd overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II, of de schadeloosstelling van de zaakschade, overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III, op pensioen wordt gesteld, ontslag neemt, zijn hoedanigheid van ambtenaar verliest op grond van zijn medische ongeschiktheid of over geen arbeidsovereenkomst meer beschikt, blijven de rechtshulp of de schadeloosstelling hem verschuldigd. HOOFDSTUK V. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut

Art. 15.Artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 augustus 1973, 26 januari 1984, 13 juli 1987, 25 november 1993, 14 september 1994, 17 maart 1995, 31 maart 1995, 10 april 1995, 6 februari 1997, 15 september 1997, 19 november 1998, 26 april 1999, 13 mei 1999, 5 september 2002, 4 augustus 2004, 10 augustus 2005 en 6 oktober 2005 wordt aangevuld als volgt : « 41° Koninklijk besluit van 16 maart 2006 betreffende de rechtshulp aan de personeelsleden van bepaalde overheidsdiensten en de schadeloosstelling van de door hen opgelopen zaakschade. » HOOFDSTUK VI. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 16.Voor de toepassing van dit besluit op de instellingen van openbaar nut, dienen de woorden « federale Staat » vervangen te worden door het woord « instelling ».

Art. 17.De lopende rechtshulp en de lopende schadeloosstellingsdossiers bij de inwerkingtreding van dit besluit worden verder gezet overeenkomstig de reeds genomen beslissingen, onder voorbehoud dat de bepalingen van het tweede tot het vierde lid niet gunstiger zijn.

Behoudens in de bij artikel 3 bedoelde gevallen, heeft het personeelslid dat in rechte gedagvaard wordt of tegen wie de strafvordering wordt ingesteld wegens daden gesteld of verzuim bij de uitoefening van zijn functies of die een vordering ingesteld heeft ten gevolge van een fysieke of materiële schade bij de uitoefening van zijn functies vóór 1 januari 2005, die geen rechtshulp heeft bekomen in het gelijk wordt gesteld in de definitieve rechterlijke beslissing, recht op de terugbetaling van de kosten die hij heeft gedragen om voor zijn verdediging in te staan, onverminderd de bepalingen van artikel 6, § 1, vierde lid, 7°.

De rechtshulp kan toegekend worden, overeenkomstig de artikelen 2 tot 8, voor feiten die zich hebben voorgedaan tussen 1 januari 2005 en de datum van inwerkingtreding van dit besluit. Ze kan niet worden toegekend voor feiten die zich hebben voorgedaan vóór 1 januari 2005, onder voorbehoud van de toepassing van het eerste en het tweede lid.

In afwijking van artikel 6 is de aanvraag ontvankelijk indien ze ingeleid wordt binnen zestig dagen die de inwerkingtreding van dit besluit volgen.

De schadeloosstelling kan toegekend worden, overeenkomstig de artikelen 9 tot 13, voor feiten die zich hebben voorgedaan tussen 1 januari 2005 en de datum van inwerkingtreding van dit besluit voor zover ze aan de voorzitter van het directiecomité, aan de secretaris-generaal, aan de algemeen directeur van de instelling of aan hun gemachtigde verklaard werden binnen dertig dagen na het gebeuren van het feit.

Art. 18.Onze Ministers en Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van onderhavig besluit.

Gegeven te Brussel, 16 maart 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, CH. DUPONT

^