Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 15 december 2019
gepubliceerd op 27 december 2019

Koninklijk besluit tot vaststelling van de organisatie van de arrondissementele bureaus gerechtskosten en de procedure volgens dewelke gerechtskosten in strafzaken en gelijkgestelde kosten worden toegekend, geverifieerd, betaald en teruggevorderd

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2019031201
pub.
27/12/2019
prom.
15/12/2019
ELI
eli/besluit/2019/12/15/2019031201/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

15 DECEMBER 2019. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de organisatie van de arrondissementele bureaus gerechtskosten en de procedure volgens dewelke gerechtskosten in strafzaken en gelijkgestelde kosten worden toegekend, geverifieerd, betaald en teruggevorderd


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Algemeen De wet van 23 maart 2019 betreffende de gerechtskosten in strafzaken en gelijkgestelde kosten en tot invoeging van een artikel 648 in het Wetboek van strafvordering schept een wettelijk kader in de materie van de gerechtskosten in strafzaken.

Thans zijn alle concrete regels terzake terug te vinden in het Algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken van 28 december 1950 (hierna `K.B. van 1950'), dat in de loop der jaren veelvuldig is gewijzigd. Bovendien is het naar aanleiding van het opstellen van nieuwe, actuelere tarieven voor bepaalde professionele groepen grote lacunes gaan vertonen.

De nieuwe wet vereist dat alle formaliteiten die gepaard gaan met het geven van opdrachten, het uitvoeren ervan, het indienen van het eindproduct bij de opdrachtgever, diens goedkeuring, de verificatie van de juistheid van de ingediende kostenstaten, en de uiteindelijke betaling daarvan, worden herzien.

De wet verleent aan de Koning machtiging tot het nemen van uitvoeringsbesluiten m.o.o. de verdere uitwerking van de voormelde punten.

De wet moet zo snel mogelijk in werking kunnen treden om een einde te maken aan: - de grote versnippering van de nu bevoegde diensten die op het terrein verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de dossiers, evenals de daarmee gepaard gaande versnippering van de competentie inzake deze technisch zeer complexe materie; - de achterstand die op dat niveau nog bestaat in de betalingen; - het soms grote onderlinge verschil in behandelingswijze van de ingediende kostenstaten, te wijten aan het volgen van een uiteenlopend intern beleid (zowel op het vlak van personeel en organisatie, als van interpretatie van deze regelgeving, en de concrete toepassingwijze ervan).

Om de voormelde redenen is het onontbeerlijk om op korte termijn de nodige uitvoeringsbepalingen te nemen die verband houden met de nieuwe organisatiestructuur en de nieuwe procedures waarin garanties voor de prestatieverleners zijn ingebouwd. Zij krijgen onder meer recht op de naleving door de overheid van betalingstermijnen.

Dit besluit handelt niet over tarieven, die in tariefbesluiten moeten opgenomen worden.

Er wordt m.a.w. geopteerd voor een hervorming in twee fasen: - Een nieuwe basiswet en het ontwerp van uitvoeringsbesluit houdende de uitwerking van de te volgen procedure vanaf de formulering van de opdracht tot de betaling van de vergoeding aan de prestatieverlener; - De herziening van de tarieven. Daarbij zullen sommige tariefbepalingen in het K.B. van 1950 en in de tariefschaal in bijlage ervan, nog blijven gelden tot ze uitdrukkelijk worden vervangen door afzonderlijke tariefbesluiten voor bepaalde beroepsgroepen. Zo zal het oude K.B. van 1950 stilaan van al zijn overblijvende inhoud worden ontdaan, tot het in zijn geheel kan worden opgeheven.

Dit ontwerp omvat een groot aantal regelgevende bepalingen, die kunnen worden ingedeeld in een drietal categorieën: - structureel-organisationele bepalingen m.b.t. de samenstelling en de werkwijze van de bevoegde diensten; - procedureregels; - bestuursrechtelijke bepalingen over de praktische afhandeling van de betaling van de kostenstaten.

Het voorliggende ontwerp bevat m.a.w. alleen maatregelen die toelaten de volgende onderdelen van de hervorming te realiseren : - het oprichten en organiseren van moderne, klantvriendelijke, efficiënt werkende en met voldoende competent personeel en performante informatica uitgeruste taxatie- en vereffeningsbureaus; - voorzien in vlotte, overzichtelijke processen; - het stroomlijnen van de werkwijze en het beleid van de arrondissementele bureaus gerechtskosten die zullen worden geïnstalleerd in de hoofdzetels van elk gerechtelijk arrondissement.

Overzicht van de nieuwe procedure De wet voorziet in vier verschillende varianten van de procedure voor het vorderen van de tussenkomst van een prestatieverlener en de behandeling van kostenstaten.

Als standaardprocedure geldt de digitale, die op veel punten een grote vooruitgang betekent. Ze laat toe om, voor zover dat mogelijk is, digitaal te werken en op die manier te besparen op papierwerk en archiefruimte.

Om de contuinuiteit van de werkprocessen te allen tijde te garanderen, wordt ook voorzien in een papieren procedure, die in gevallen van overmacht kan worden toegepast.

Tot slot zijn er bepaalde doelgroepen, die dermate karakteristiek te werk gaan, dat hen een aangepaste werkwijze kan worden toegestaan. Dit zijn vooreerst de telecomoperatoren, die het hele jaar door en soms parallel een reeks opdrachten uitvoeren waarvan de aard steeds dezelfde is, namelijk het opsporen en afluisteren van allerlei vormen van telecommunicatie. Ook de tolken, die vaak een grote hoeveelheid opdrachten na elkaar uitvoeren, werken op een heel specifieke manier.

De eerste stap in de procedure is de vordering van een prestatieverlener door een magistraat-opdrachtgever (eventueel doorgegeven via een politie- of inspectiedienst).

De betrokken magistraat of het betrokken lid van een politie- of inspectiedienst belast met het onderzoek van een strafdossier dient vanaf nu zijn vordering te doen op een hem daartoe beschikbaar gesteld standaard modelformulier, met een aantal rubrieken, die moeten worden ingevuld ten behoeve van de behandelende diensten. Hij zal door de vorm van het model, dat ter beschikking zal worden gesteld na de publicatie van het voorliggend besluit, ook worden gestimuleerd om zijn vordering voortaan gedetailleerd op te stellen. Daarbij hoort een vermelding van de precieze opdracht, die toelaat gerichter te werken.

Verder zal er een uiterste uitvoeringsdatum moeten worden vermeld waarop het resultaat van de opdracht moet worden overgemaakt. Op het modelformulier zullen ook opties worden vermeld, om boven elke twijfel aan te duiden of er extra betalende opties worden gewenst. Tot slot zal er worden gevraagd de naam van de gewenste deskundige, vertaler of tolk in te vullen en daarbij te vermelden of die zich mag laten vervangen of bijstaan door een collega. De modellen voor de vorderingen zullen per beroepscategorie met gelijkaardige kenmerken worden opgesteld.

De prestatieverlener zal na uitvoering van zijn opdracht een goedkeuring of afkeuring krijgen van de prestatie of het resultaat ervan. Ingeval van goedkeuring zal de prestatieverlener een kostenstaat moeten indienen om vergoed te worden volgens het officieel tarief in strafzaken. Ook van dit document zullen, opnieuw per beroepscategorie, standaardmodellen worden opgesteld.

Een belangrijk verschil met de huidige procedure is dat de betrokken prestatieverlener zijn kostenstaat zal moeten indienen bij het taxatiebureau in het arrondissement van de bevoegde rechtbank. Het resultaat van zijn opdracht stuurt hij echter nog steeds naar de opdrachtgever, die niet meer verantwoordelijk is voor de taxatie ervan, en enkel nog zijn goedkeuring van de prestatie of het resultaat ervan moet geven.

De nieuwe procedure wordt geënt op de principes van het begrotings- en boekhoudproces beschreven in de wet van 22 mei 2003. Wanneer de gerechtskosten volledig verwerkt zullen worden in de boekhoudapplicatie van de Staat, wordt ook de PO-nummer een vereist referentiepunt, dat toelaat de vordering en de kostenstaat met elkaar te verbinden.

De adviezen van het College van Hoven en Rechtbanken en van het College van het Openbaar Ministerie werden volledig verwerkt in de voorliggende tekst. Indien het advies slechts verduidelijking vereiste, werd deze in dit verslag opgenomen.

Aan het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit werd in afdeling 2 van hoofdstuk 1 beantwoord. Enkel op punt 25 uit het advies werd niet ingegaan. Het is wel degelijk proportioneel om deze elementen te vragen om een dossier te identificeren in sommige gevallen. Verder worden deze gegevens alleen gevraagd indien er géén unieke code van de vordering bestaat. Tevens worden al deze gegevens enkel door bevoegde rechterlijke instanties en de bevoegde ambtenaar behandeld. Met betrekking tot punt 26 werd verduidelijkt in art. 11 dat het verslag geraadpleegd mag worden door de bureaus in de in dit artikel beschreven gevallen.

Artikelsgewijze bespreking Artikel 1 Deze bepaling bevat enkele definities van vaak in het besluit gebruikte begrippen.

Artikelen 2 t.e.m. 5 Deze bepalingen beantwoorden aan het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit.

Artikel 6 Uit het gegeven overzicht blijkt dat het centraal bureau gerechtskosten een leidende rol speelt waar het gaat over de interpretatie van en de toepassing van de regelgeving op concrete gevallen.

Met `gepaste bestuurlijke maatregelen' worden in de eerste plaats algemene maatregelen bedoeld, zoals de stroomlijning van de organisatie en interne taakverdeling, de interpretatie van bepaalde elementen omtrent de bestaande procedure, of een zekere vorm van controle. Daarnaast ook de aanzet tot individuele maatregelen, zoals de dringende aanbeveling de betrokkene te ontbieden voor een extra functioneringsgesprek. Individuele maatregelen worden bedoeld als het gaat om dringende voorlopige maatregelen in afwachting van een uitspraak van het tuchtcollege.

Uiteraard mag de communicatie tussen het centraal bureau gerechtskosten en de arrondissementele bureaus geen eenrichtingsverkeer zijn. Naar aanleiding van een vraag kan het centraal bureau gerechtskosten het ook nodig of nuttig vinden eerst de mening van de arrondissementele bureaus te kennen, of hen te vragen of ze worden geconfronteerd met eenzelfde problematiek, en wat hun benadering is.

Artikelen 7 en 8 Deze bepalingen behoeven geen commentaar.

Artikel 9 Dit hoofdstuk is te lezen als een schematische, chronologische beschrijving van de stappen in de procedure volgens de nieuwe digitale methode.

Aldus stelt de magistraat of de onderzoeker een vordering op, die digitaal zal worden bezorgd aan een prestatieverlener. Daartoe zal een verplicht te gebruiken modelformulier ter beschikking worden gesteld door de minister van Justitie.

Het belang van deze standaardisering moet niet worden onderschat: er zal meer duidelijkheid zijn en de opdrachtgevers zullen bewust moeten kiezen tussen de wettelijk mogelijke opties. Dit kan tevens budgettair voordelig zijn, aangezien de opdracht van de prestatieverlener duidelijk beschreven wordt.

Daarnaast zal er een vak zijn, waarin de termijn waarbinnen de taak moet zijn vervuld, moet worden aangegeven. Hetzelfde geldt voor de vermelding van het toepasselijke tarief.

Door de aanwezigheid van in te vullen rubrieken op het modelformulier, wordt een daling van het aantal fouten beoogd.

Artikel 10 Waar vroeger de vorderende magistraat ook verantwoordelijk was voor het verdere verloop van de verwerking, stopt die verantwoordelijkheid nu bij de goedkeuring van het gewenste eindresultaat.

Het is belangrijk hier te vermelden dat de goed- of afkeuring door de opdrachtgever voldoende snel moet gebeuren, gelet op het feit dat de prestatieverlener zijn kostenstaat binnen zes maanden moet kunnen indienen, samen met de goedkeuring. De opdrachtgever maakt gebruik van een goedkeuringsfiche waarvan het model in een ministerieel besluit zal worden vastgelegd. Om de opdrachtgevers verder te sensibiliseren voor het belang van deze administratieve taak, worden herinneringen toegestuurd per e-mail.

Artikel 11 Het taxatiebureau wordt de plaats waar alle kostenstaten samenkomen voor controle en waar, indien nodig, contact plaatsvindt met de prestatieverlener over te corrigeren gegevens en over de bedragen waarop hij recht heeft of meent te hebben.

Na de controle van de kostenstaat op volledigheid en juistheid, kan de goedkeuring volgen. Dit is de zogeheten "begroting" of taxatie van de kostenstaat, anders gezegd de waardebepaling. Er kunnen ook correcties nodig zijn, en in principe moeten deze worden gedaan door de opsteller ervan. Voor kleine aanpassingen, zoals aanvulling van gegevens of herstel van kleine rekenfouten, is dit niet per se nodig en kan ook per e-mail het akkoord van de prestatieverlener met die correctie worden gevraagd. Ook onderhandelingen zijn mogelijk. Zowel na mislukking van die onderhandelingen als indien geen gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheden, staat de toegang tot de beroepsprocedure open.

Artikel 12 Na goedkeuring van de kostenstaat door het taxatiebureau, loopt de procedure verder bij het vereffeningsbureau. Daar wordt de controle die door het taxatiebureau is gedaan, niet herhaald, maar aangevuld met de driepuntscontrole (1° ) en andere controles (2° en 3° ) om fouten te vermijden. De bijzondere modaliteiten (4° ) waarmee bij de betaling eventueel rekening wordt gehouden, zijn afwijkende regels bij internationale betalingen en bij betalingen aan de schuldeisers in geval van derdenbeslag op de inkomsten van de prestatieverlener.

Ook hier is afkeuring van de kostenstaat nog mogelijk wanneer er wordt vastgesteld dat het taxatiebureau een fout niet heeft opgemerkt of een kostenstaat heeft begroot voor iets wat geen gerechtskost is. In dat geval keert de kostenstaat terug naar het taxatiebureau voor correctie en eventueel beroep.

Artikel 13 Deze bepaling bevat de gegevens die moeten worden ingevuld om een vordering geldig te maken. Bij die gegevens wordt het notitienummer van de betrokken strafzaak bij het openbaar ministerie vermeld.

Momenteel is dit het meest universele kenmerk dat de meeste gegevens bevat.

Artikelen 14 tot en met 17 Dit zijn de tegenhangers van de artikelen 10 tot 12.

Het bijzondere is dat deze procedure eveneens van toepassing is op de tolken, die via de prestatiefiche hun prestaties bewijzen.

De prestatiefiche is een document dat reeds bij het verschijnen van het tariefbesluit voor de vertalers en tolken, eind 2016, was aangekondigd, en als afzonderlijk standaardmodel zal worden bekendgemaakt in een ministerieel besluit.

Hier kan zich de situatie voordoen, dat een tolk die woont aan de ene kant van de taalgrens, maar meestal werkt aan de andere kant daarvan, een kostenstaat indient op het bureau dat het dichtst bij zijn woonplaats is gelegen, in de ene taal, terwijl daarop (ook) prestaties staan vermeld, of zelfs uitsluitend prestaties staan vermeld, gedaan in arrondissementen van een andere taalregime.

Hier gelden de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken van 18 juli 1966 (hierna afgekort als S.W.T.): elke burger heeft het recht om in zijn eigen taal te worden geholpen bij federale overheidsdiensten en hun lokale afdelingen. Deze diensten worden beschouwd als centrale diensten, nl. deze waarvan de werkkring het gehele land bestrijkt en waarvan leiding uitgaat.

De centrale diensten maken voor hun betrekkingen met de particulieren overeenkomstig art. 41, § 1, S.W.T. gebruik van die van de drie talen waarvan de betrokkenen zich hebben bediend.

De centrale diensten zijn daartoe overeenkomstig art. 43 S.W.T. gesplitst in eentalige eenheden en de ambtenaren zijn ingedeeld in taalkaders.

Een kostenstaat van een tolk die wordt ingediend in een andere landstaal dan de taal van de woonplaats kan bijgevolg op grond van deze bepalingen geen probleem opleveren en mag in elk geval niet worden geweigerd. In de praktijk kan een kostenstaat verwerkt worden aan de hand van een blanco exemplaar in de andere taal.

Artikelen 18 tot 24 Nog specifieker en een stuk technischer is de bijzondere procedure te volgen door de telecomoperatoren.

De bepalingen behoeven geen verdere commentaar.

Artikelen 25 tot 27 Dit hoofdstuk voert een nieuwe beroepsprocedure in tegen beslissingen over kostenstaten, ingeval de gevraagde bedragen worden geweigerd, gewijzigd of verminderd.

Het betreft een gewone bestuursrechtelijke procedure. Het beroep moet worden ingediend bij de directeur-generaal Rechterlijke Organisatie van de Federale Overheidsdienst Justitie, die een bestuurlijke, gemotiveerde beslissing neemt nadat de prestatieverlener en de vertegenwoordiger van het taxatiebureau hun standpunt hebben uiteengezet.

Samengevat zijn het de gewone regels van het bestuursrechtelijk toezicht die hier van toepassing zijn.

Artikelen 28 en 29 De vergoedingen voor de prestaties geleverd in opdracht van de gerechtelijke overheid worden in sommige gevallen de facto beschouwd als beroepsinkomsten. Hun indexering is bijgevolg logisch en al sinds geruime tijd een wettelijke verplichting.

De indexering gebeurt op basis van de afgevlakte gezondheidsindex. Er is voorgeschreven dat dit elk jaar in januari gebeurt. Het gaat immers over de uitvoering van een wettelijke plicht, en het nalaten ervan zou ongelijkheid in de hand werken.

Artikel 30 In diezelfde logica worden ook de verplaatsingskosten jaarlijks geïndexeerd.

Artikel 31 Dit artikel behoeft geen commentaar.

Artikel 32 In hoofdstuk 8 staan enkele algemene regels, geldig voor alle prestatieverleners. Die worden voor de toepassing van dit besluit meestal ingedeeld in drie groepen: - verleners van een technische handeling, die een bepaalde opleiding en ervaring vereist, die evenwel niet van die aard is dat delegatie van de opdracht verhinderd is; - verleners van prestaties als vertaler en tolk, ingeschreven in het nationaal register dat een kwaliteitscontrole garandeert; - deskundigen met een heel persoonlijke kennis en ervaring, die niet toelaat aan onderlinge uitwisseling en delegatie te doen.

Wat hun tarief betreft, is er vaak een tweedeling, tussen de minder persoonlijke, vooral technische prestaties, en de soms heel persoonlijke deskundigenonderzoeken. De eerste groep wordt vaak per prestatie betaald, de tweede per uur. Het tarief verduidelijkt steeds tot welk type de prestatie behoort. Bestaat er een tarief, dan is men verplicht dat te volgen. Bestaat er geen, dan is er geen absolute vrijheid voor de prestatieverlener dit zelf nader te bepalen.

De begrippen die hier worden gebruikt, zouden geen aanleiding mogen geven tot onenigheid over hun betekenis of draagwijdte. Elk van de hier gebruikte termen, die niet nader is omschreven in de wet of het besluit, moet worden begrepen in zijn normale, meest voor de hand liggende betekenis. De begrippen, die vaak aanleiding hebben gegeven tot discussie zijn net de twee die hier moeten worden besproken.

Een forfaitair tarief is een all-in tarief, dat de vergoeding vormt voor het geheel van een prestatie, met inbegrip van de voorbereiding, de benodigdheden, de administratie, de verplaatsingen en al wat er gewoonlijk komt kijken bij het aanschaffen van een bepaald goed of een bepaalde dienst.

Hiertegenover staat het uurtarief, dat steeds minder wordt gebruikt.

Het was vroeger wel de normale uitdrukking van een kostprijs voor een dienst. Er wordt met name een standaardprijs gekleefd op de tijd die door de prestatieverlener wordt besteed aan zijn opdracht. Men is steeds vaker geneigd om dit type tarieven te vervangen door forfaitaire. Toepassing van een uurtarief vereist een grote vertrouwensband.

Als er voor een bepaalde opdracht geen enkel tarief bestaat, worden enkel de gepresteerde werkuren erkend als relevant gegeven. Daaraan moet een uurloon worden gekoppeld, dat in de schaal is opgenomen, bijgevolg telkens mee wordt geïndexeerd, en qua omvang afhangt van de activiteit van de betrokkene. Is hij universitair geschoold, dan geldt het basistarief, waaruit we kunnen afleiden dat het hier enkel kan gaan om deskundigen. Toeslagen zijn er voor wie daarnaast nog lesgeeft aan een universitaire instelling, de titel van gerechtsarts of -psychiater draagt, of die van professor. Dit systeem geldt dus enkel voor universitairen, en om misbruik te voorkomen, moeten ze in het bezit zijn van een erkend diploma van een in ons land gevestigde universiteit, en er ook lesgeven. Wie beweert eveneens recht te hebben op een toeslag op basis van zijn academisch verleden in het buitenland of aan een zogeheten privé-universiteit, moet bewijzen dat die gelijkstelling gegrond is.

Artikel 33 Dit artikel bevat de nieuwe sanctie die wordt gesteld op het niet naleven van de afspraken omtrent de termijn waarbinnen het resultaat van de opdracht moet worden ingediend, en de termijn van zes maanden te rekenen vanaf de uitvoering of het afhandelen van de prestatie, die voortaan geldt om de kostenstaat in te dienen. Die sanctie is eenvoudig: het gedeeltelijk hernemen van de reeds bestaande bepaling inzake vermindering van het bedrag op de kostenstaat, in verhouding met het aantal kalenderdagen vertraging.

Artikel 34 Deze bepaling wordt teruggebracht tot haar oorspronkelijk doel, en dat is in aanvaardbare gevallen een mogelijkheid bieden aan een prestatieverlener meer te betalen dan wat het officieel tarief toelaat.

Vanzelfsprekend mag er niet lichtzinnig worden omgesprongen met deze mogelijkheid, want bij overmatig gebruik, is de budgettaire impact navenant. Dit is de reden waarom vereist is dat er voor de tariefoverschrijding voorafgaand toestemming moet worden verkregen.

Voorbeelden van een aanvaardbare en verantwoorde overschrijding hebben meestal te maken met economische wetten: de vereiste deskundigheid is uiterst zeldzaam, wordt pas verworven na lange studies of jaren ervaring of kan uitsluitend worden aangeleerd in het buitenland. Dit kan ook het geval zijn door het feit dat er veel vraag en weinig aanbod is van de nodige kennis of bijvoorbeeld wanneer één van de bekendste experten ter zake al is aangesteld door een tegenpartij.

In elk geval moet worden afgewogen of de gevraagde mate van overschrijding redelijk is en verantwoord in het licht van het belang van het dossier.

Er moet nadruk worden gelegd op de noodzaak van onafhankelijke, neutrale en objectieve beoordeling volgens normen die een hoog niveau van beroepsbekwaamheid, inzicht in de materie, onkreukbaarheid en professionaliteit vereisen en leiden tot kwalitatief hoogstaande adviezen, die in ruime kring worden gewaardeerd.

Artikel 35 Het ontwerp bevat geen lijst van de gerechtskosten in strafzaken, laat staan een volledige lijst ervan. Dat zou onmogelijk zijn omdat in principe alle kosten eventueel gerechtskosten kunnen zijn, mits dit gebeurt binnen de door de wet gestelde voorwaarden.

In dit artikel wordt een lijst van kosten opgenomen, die niet vallen onder de wettelijke voorwaarden om als gerechtskosten te worden beschouwd. Anders gezegd: het zijn niet-gerechtskosten. Telkens is er niet voldaan aan een of meerdere voorwaarden om wél als gerechtskosten te kunnen worden beschouwd.

Dit vloeit voort uit de formulering van de wet, die zegt dat de Koning de lijst mag maken van wat géén gerechtskosten zijn.

Het 3° betreft het vervoer van minderjarige plegers van als misdrijven omschreven feiten, die in een gesloten gemeenschapsinstelling zijn geplaatst door een beslissing van de jeugdrechter, die zowel een echte straf kan zijn (na uithandengeving door de jeugdrechter, uitgesproken door de gewone strafrechter) of bij wijze van opvoedkundige of beschermende maatregel. Deze kosten kunnen nog slechts in welbepaalde gevallen worden beschouwd en betaald als gerechtskost. De voorwaarden worden dan ook duidelijk opgelijst.

Het 8° betreft het geval van het aan de politie ter beschikking gestelde materiaal voor ademtesten. Dit is geen gerechtskost in tegenstelling tot het materiaal voor de opsporing van alcohol en drugs in bloed en urine.

Het 10° betreft het opruimen van drugs, precursoren en afval van drugslabo's en -plantages, zowel ter plaatse, als dit nodig en wenselijk is, als bij dumping van deze zaken. De eventueel nodige sanering van het milieu en andere milieukosten zijn evenwel geen gerechtskosten.

Het 11° ten slotte, is de vergoeding ter compensatie van schade die is ontstaan door het rechtmatig optreden van de politie, die reeds als gerechtskost wordt beschouwd sinds een arrest van het Hof van Cassatie van 2010. Het gaat hier vooral om schade aan deuren en aan geparkeerde voertuigen. Positief verwoord wordt het volgende bedoeld: "als gerechtskost wordt beschouwd: de vergoeding van de schade die is ontstaan bij de wettige uitvoering door de ordediensten van een gerechtelijke opdracht waarbij het gebruik van geweld was gerechtvaardigd en er schade is aangericht aan het eigendom van een derde, die niets met de betrokken strafzaak heeft te maken, mits deze schadelijder zich beperkt tot het vragen van herstel van de materiële schade, eventueel de schade aan zijn kledij inbegrepen, maar met uitsluiting van fysieke en morele schade, evenals winstderving. Voor deze laatste vormen van schade kan de schadelijder een vergoeding eisen voor de bevoegde burgerlijke rechter." Artikel 36 Deze bepaling behoeft geen verdere commentaar.

Artikel 37 Vooreerst moeten de kostenstaten correct worden opgesteld. Er wordt vanaf nu heel duidelijk gesteld dat onduidelijke, onvolledige, met veel of zware fouten behepte kostenstaten niet zullen worden behandeld. Zijn de fouten of vergetelheden minder erg en kunnen ze mits redelijk opzoekwerk worden aangevuld of verbeterd, dan kunnen ze wel worden behandeld. Het taxatiebureau beslist hierover.

Een laatste voorwaarde voor de geldigheid van een kostenstaat, de eedformule die op het document moet worden weergegeven, is gemoderniseerd in die zin dat ze geen fysieke handtekening meer behoeft. De afdruk van de formule op zich wordt al beschouwd als een stelling waarmee de betrokkene zich akkoord verklaart.

Artikel 38 De verplichte vermeldingen die op een kostenstaat worden aangebracht, zijn die, welke noodzakelijk zijn om een snelle identificatie ervan door de bevoegde diensten mogelijk te maken. Ze worden gevraagd met inachtneming van het "Only Once"-principe, wat wil zeggen dat ze niet opnieuw moeten worden opgegeven bij een tweede en volgende bezorging van een kostenstaat.

De sleutel tot het vermijden van herhaalde opgaves van dezelfde gegevens, is een unieke code. Ze zal bestaan uit een streepjescode die op de vordering zal zijn aangemaakt en die ook zal worden gemaakt bij het maken van de goedkeuringsfiche en de kostenstaat. Dit systeem is nog niet overal beschikbaar. Het werkt waar deze documenten automatisch worden gemaakt met behulp van de vorderingsapplicatie, die intussen stap voor stap wordt uitgerold. Om de unieke code te kunnen maken, en zeker ook als het digitaal systeem niet werkt of niet beschikbaar is, geldt als basisregel steeds opnieuw dat elke kostenstaat bij zijn indiening onmiddellijk moet worden geregistreerd in de boekhoudapplicatie.

Er moet ook worden herinnerd aan de noodzaak om bij afgifte van de kostenstaat de originele vordering te voegen. Een kopie volstaat niet.

Dit is nodig omdat pas bij de registratie er een bewijs ontstaat van de tijdige indiening van de kostenstaat én zijn binding met de vordering, waarop een handtekening moet voorkomen (in papieren versie) of die moet worden gecertificeerd met de e-ID kaart van de betrokken magistraat- opdrachtgever.

Artikel 39 De volgende regels, vervat in de artikelen 39 tot 41, zijn vooral praktisch van aard, en betreffen verschillende situaties die zich kunnen voordoen.

De eerste betreft het samen optreden van meerdere deskundigen. Dat kan, als er door de opdrachtgever meerdere deskundigen met een verschillende specialisatie werden aangesteld bij één onderzoek en dit in één of meerdere vorderingen. Dan moet er een globale kostenstaat worden gemaakt, die de prestaties van elke deskundige apart vermeldt, en het totaal. Gaat de samenwerking verder, en wordt er samen opgetreden, dan blijft alles op de kostenstaat globaal.

De tweede situatie (art. 39, tweede lid) handelt over de rol van eventuele helpers. Hier zijn geen meerdere deskundigen samen aan het werk, maar zal één aangestelde deskundige voor bepaalde onderdelen van zijn onderzoek de hulp inroepen van een derde. Klassiek is het voorbeeld van de gerechtspsychiater, die het uitvoeren van psychologische testen toevertrouwt aan een psycholoog. Is die door de opdrachtgever met name in dezelfde vordering aangesteld, dan wordt er op de kostenstaat gewerkt zoals met meerdere deskundigen. Is dit niet het geval, maar gaf de opdrachtgever wel de toelating een zelf te kiezen helper te vragen, dan moet de kostenstaat uitgaan van de deskundige en zijn de kosten gemaakt voor de helper daarop weer te geven. In dit verband is het logisch, maar noodzakelijk te vermelden dat ook de helpers zullen betaald worden aan de hand van het tarief van de gerechtskosten in strafzaken, en dat ze door het aanvaarden van de opdracht stilzwijgend worden geacht dit tarief te aanvaarden.

Het vragen van hulp aan een derde zonder de voorafgaande toestemming van de opdrachtgever gaat in tegen de geest van de wet, die uitgaat van de keuze van de deskundige als een specifiek iemand met een bepaalde kennis en ervaring, en eventueel ook reputatie. Daarom is dit verboden voor alle aanstellingen die "intuitu personae" gebeuren.

Tot slot gelden voor de tolken dezelfde regels. Ook zij worden op basis van hun eigenheid gekozen. Alleen kunnen zij slechts één keer per maand een globale kostenstaat indienen.

Artikel 40 Dit artikel bepaalt de territoriale bevoegdheid van de arrondissementele bureaus gerechtskosten. Die hangt af van de opdrachtgever, behalve voor tolken, waar de verblijfplaats bepalend is.

Artikel 41 De bevoegdheid ratione temporis is beperkt tot zes maanden na de uitvoering van de prestatie. Dit is zo om boekhoudkundige redenen, zoals de noodzaak het boekjaar te kunnen afsluiten binnen een redelijke termijn na het einde van het kalenderjaar.

Artikel 42 In dit artikel staat een opsomming van kosten die in beginsel niet behoren tot de gerechtskosten in strafzaken, maar die, omwille van de aard van de procedures waarvoor ze worden gemaakt, worden beschouwd als beantwoordend aan een vergelijkbaar doel, en daarom worden gelijkgeschakeld met gerechtskosten in strafzaken. De aandacht wordt getrokken op het feit dat hoewel er geen gelijkstellingen kunnen bestaan die niet door de wetgever zijn gebeurd, deze lijst toch niet volledig is.

Wat hier is overgebleven, zijn de kosten die kunnen ontstaan wanneer personen, veelal advocaten, worden aangesteld door de rechter als tijdelijk mandataris of beheerder van de belangen of vermogens van natuurlijke of rechtspersonen. Dit zijn enerzijds de hiervoor genoemde minderjarigen en geesteszieken als te beschermen personen, en anderzijds de rechtspersonen die zich in een toestand van faillissement of vrijwillige ontbinding bevinden, of nog, een of meer van de gewone beheerders die zich in een toestand van belangenconflict met de te beschermen rechtspersoon bevinden.

Artikel 43 Deze bepaling schaft het vroegere beroepsorgaan formeel af. Het had de facto reeds opgehouden te bestaan in 2016, toen er een eind kwam aan het mandaat van de leden en er bij de poging een nieuwe samen te stellen, geen kandidaat-voorzitter kon worden gevonden.

Begin 2019 heeft de Raad van State geoordeeld dat het niet opnieuw samenstellen van de Commissie bepaalde prestatieverleners de beroepsmogelijkheid ontnam. Daarom dient de wetgever, om rechtsherstel te bieden aan de prestatieverleners die gedurende deze periode bij de Commissie een beroep hadden ingesteld dat niet meer kon worden behandeld, en die er geen afstand van hebben gedaan, een regeling te treffen teneinde deze prestatieverleners tot de nieuwe beroepsprocedure bij de Directeur-generaal van het directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie van de FOD Justitie toe te laten.

Artikel 44 Dit koninklijk besluit heeft niet de bedoeling het K.B. van 1950, dat het oude algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken bevat, volledig te vervangen. Het beoogt enkel het structureel, organisatorisch en procedureel gedeelte daarvan, wat toch de grote meerderheid van de bepalingen uitmaakt, te vervangen. De overige bepalingen, die tarieven en andere aspecten behandelen, zullen in een tweede fase worden vervangen en blijven in afwachting daarvan nog van kracht.

Belangrijk blijft de bijlage van het K.B. van 1950. Die bijlage is de zogeheten tariefschaal, die sedert 1983 regelmatig opnieuw is gepubliceerd met geïndexeerde bedragen, laatst nog in oktober 2018.

Die schaal blijft gelden en zal in 2020 voor het eerst de jure worden beschouwd als een bijlage van dit besluit.

De schaal is de concrete bepaling van de tarieven op basis van regels vervat in het K.B. van 1950 en de aparte tariefbesluiten die zijn uitgebracht voor specifieke beroepsgroepen, zoals de telecomoperatoren in 2013, de gerechtsdeurwaarders in 2015, de laboratoria voor genetisch onderzoek en voor de opsporing van alcohol en drugs in bloed en urine in 2015, de vertalers en tolken in 2016, en de gerechtspsychiaters in het kader van de internering in 2018.

De tarieven, soms bestaande uit alleen de voorwaarden, soms alleen een bedrag, en soms de beiden, die zich nog in het K.B. van 1950 bevinden en niet zijn opgeheven, blijven bestaan als tarieven in uitvoering van de nieuwe wet, totdat ze worden vervangen door nieuwe tariefbesluiten die de oude zullen opheffen. Dit zal ertoe leiden dat op een bepaald moment het K.B. van 1950 een lege doos zal zijn.

Tegen die tijd zouden ook de resterende normatieve bepalingen die niet hoefden te worden opgeheven, verder blijven bestaan onder dezelfde voorwaarden. Ze zullen in een tweede fase van de hervorming worden onderzocht, geactualiseerd, en worden ondergebracht in een beter passende omgeving, zoals het Gerechtelijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering, het statuut van de gerechtsdeurwaarders of een andere er nauw mee verwante tekst. Deze stap moet worden gezet van zodra dat mogelijk is.

Omwille van de rechtszekerheid dient het opheffen van de overblijvende bepalingen in het KB van 1950 zo snel mogelijk te gebeuren.

Artikel 45 Deze bepaling voert een officiële citeertitel in: "gerechtskostenbesluit". Het gebruik van een citeertitel laat toe om op een vereenvoudigde maar ondubbelzinnige wijze te verwijzen naar het opschrift van het nieuwe koninklijke besluit, waardoor omslachtige verwijzingen worden vermeden.

Artikel 46 Vermits de wet en dit besluit onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en de ene niet kan bestaan zonder het andere, is het noodzakelijk dat beiden op dezelfde dag in werking treden, en dit op 1 januari 2020.

Artikel 47 Deze bepaling behoeft geen commentaar.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Justitie, K. GEENS

Raad van State afdeling Wetgeving Advies 66.689/1 van 2 december 2019 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot vaststelling van de organisatie van de arrondissementele bureaus gerechtskosten en de procedure volgens dewelke gerechtskosten in strafzaken en gelijkgestelde kosten worden toegekend, geverifieerd, betaald en teruggevorderd' Op 30 oktober 2019 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Justitie verzocht binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot 2 december 2019, een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot vaststelling van de organisatie van de arrondissementele bureaus gerechtskosten en de procedure volgens dewelke gerechtskosten in strafzaken en gelijkgestelde kosten worden toegekend, geverifieerd, betaald en teruggevorderd'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 21 november 2019. De kamer was samengesteld uit Wilfried Van Vaerenbergh, staatsraad, voorzitter, Chantal Bamps en Wouter Pas, staatsraden, Johan Put, assessor, en Wim Geurts, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Frédéric Vanneste, eerste auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Wouter Pas, staatsraad.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 2 december 2019. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Voorafgaande opmerking 2. Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat de bevoegdheid van de regering nog steeds beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken.Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als ze te oordelen heeft of het vaststellen of het wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

Strekking en rechtsgrond 3. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe de organisatie van de arrondissementele bureaus gerechtskosten vast te stellen en de procedure te regelen volgens dewelke gerechtskosten in strafzaken en gelijkgestelde kosten worden toegekend, geverifieerd, betaald en teruggevorderd.Daartoe wordt het koninklijk besluit van 28 december 1950 `houdende het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken' grotendeels en het koninklijk besluit van 26 april 2007 `houdende regeling van de Commissie voor de gerechtskosten' volledig opgeheven, en komen de ontworpen autonome bepalingen in de plaats. 4.1. Onder voorbehoud van hetgeen volgt, wordt de rechtsgrond voor het ontwerp geboden door de in het eerste en tweede lid van de aanhef vermelde bepalingen. 4.2. Verscheidene bepalingen van het ontwerp, zoals de artikelen 1bis tot 1quinquies, 5, 9 en 34 bevatten bepalingen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.

Artikel 33 van de wet van 30 juli 2018 `betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens' bepaalt dat de verwerking van persoonsgegevens rechtmatig is indien ze noodzakelijk is voor de uitvoering van een opdracht uitgevoerd door een overheid bevoegd voor de doeleinden van de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en indien ze gebaseerd is op een wettelijke of reglementaire verplichting. Deze wettelijke of reglementaire verplichting moet ten minste de categorieën van persoonsgegevens regelen die verwerkt moeten worden en de doeleinden van de verwerking.

Artikel 5, lid 1, b), van de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 `betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)' (hierna: de AVG) bepaalt dat persoonsgegevens voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden moeten worden verkregen en niet mogen worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden. Krachtens artikel 6, lid 1, e), van de AVG is de verwerking rechtmatig wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag.

Krachtens artikel 22 van de Grondwet geldt voor elke verwerking van persoonsgegevens en, meer in het algemeen, voor elke schending van het recht op het privéleven, dat het legaliteitsbeginsel dient te worden nageleefd. Bijgevolg moeten de essentiële elementen van de regeling in de wet zelf worden bepaald, namelijk de doeleinden van de verwerking, alsook de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de persoonsgegevens verwerkt worden. De inmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven moet in duidelijke en voldoende nauwkeurige bewoordingen worden geformuleerd zodat de gevallen waarin de wetgever een dergelijke inmenging toestaat voorzienbaar zijn. Elke inmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven moet bovendien steunen op een redelijke verantwoording en evenredig zijn met de door de wetgever nagestreefde doelstellingen.

De bepalingen van de wet van 23 maart 2019 `betreffende de gerechtskosten in strafzaken en gelijkgestelde kosten en tot invoeging van een artikel 648 in het Wetboek van Strafvordering' die de rechtsgrond vormen voor het ontwerp brengen niet uitdrukkelijk de organisatie van de verwerking van persoonsgegevens ter sprake. Er kan evenwel redelijkerwijs van uit worden gegaan dat de wetgever, door te voorzien in een regeling van de procedure van toekenning, verificatie en betaling van gerechtskosten, ook een verwerking van persoonsgegevens heeft toegestaan die noodzakelijk is voor en rechtstreeks verband houdt met deze procedure.

De in het ontwerp opgenomen regels inzake de categorieën van persoonsgegevens en de doeleinden van de verwerking ervan, passen redelijkerwijze binnen de regeling die de wetgever heeft uitgevaardigd. Er kan redelijkerwijze van uitgegaan worden dat de Koning aan de machtigingen die vervat liggen in de wet van 23 maart 2019 in beginsel de bevoegdheid ontleent om de bepalingen van het ontwerp inzake de categorieën van persoonsgegevens en de doeleinden van de verwerking ervan uit te vaardigen zonder dat daardoor afbreuk wordt gedaan aan het legaliteitsbeginsel gehuldigd in artikel 22 van de Grondwet.

Evenwel moet een voorbehoud gemaakt worden bij artikel 1quater, derde lid, van het ontwerp, dat bepaalt voor welke doeleinden persoonsgegevens zoals bedoeld in artikel 34 van de wet van 30 juli 2018 kunnen worden verwerkt. De toelating om de bijzondere categorieën van persoonsgegevens, vermeld in artikel 34 van de wet van 30 juli 2018 te verwerken, alsook de verduidelijking voor welke specifieke doeleinden deze verwerking noodzakelijk is, moeten in een voldoende duidelijke mate in de wettelijke regeling worden opgenomen. 4.3. Artikel 32, 2°, van het ontwerp bepaalt niet enkel dat de kosten van teraardebestelling van de gedetineerden en van lijken op de openbare weg gevonden, niet als gerechtskosten worden beschouwd. Het bepaalt bovendien dat deze kosten ten laste zijn van de gemeenten, behalve wanneer de lijken worden opgeëist door de families en de gemeenten de kosten kunnen terugvorderen.

De Koning is weliswaar, op grond van artikel 3, § 1, van de wet van 23 maart 2019 gemachtigd om te bepalen welke kosten niet als gerechtskosten mogen worden beschouwd. Hij beschikt evenwel niet over de bevoegdheid om te bepalen wie deze niet-gerechtskosten dient te dragen. Artikel 32, 2°, tweede zin, van het ontwerp moet bijgevolg worden weggelaten. 4.4. Artikel 39 van het ontwerp bepaalt welke gerechtskosten niet terugvorderbaar zijn van de veroordeelde, schuldig verklaarde, civielrechtelijk aansprakelijke of burgerlijke partijen die in het ongelijk zijn gesteld.

In tegenstelling tot hetgeen door de gemachtigde wordt aangevoerd, vormt artikel 7 van de wet van 23 maart 2019 geen rechtsgrond voor deze bepaling. Artikel 7, tweede lid, van deze wet bepaalt immers uitdrukkelijk dat de gemaakte gerechtskosten teruggevorderd worden van de in de strafzaak veroordeelde, schuldig verklaarde of burgerrechtelijk aansprakelijke betrokken partijen of in het ongelijk gestelde burgerlijke partijen, door tussenkomst van de bevoegde diensten van de FOD Financiën.

Het feit dat de in artikel 39 vermelde kosten volgens het verslag aan de Koning "kosten zijn die op grond van internationale verdragen inzake mensenrechten en fundamentele vrijheden niet van de veroordeelde mogen worden teruggevorderd omdat dit afbreuk zou doen aan diens grondrecht en zijn waarborg op een eerlijk proces op de helling zou zetten", verandert niets aan de vaststelling dat de Koning over een rechtsgeldige rechtsgrond moet beschikken om dit uitdrukkelijk te kunnen regelen (1) Onderzoek van de tekst Aanhef 5. Overeenkomstig artikel 11 van de wet van 23 maart 2019 moeten de koninklijke besluiten genomen in uitvoering van artikel 11, eerste lid, van de wet, worden vastgesteld na overleg in de Ministerraad.Van dit overleg moet in de aanhef bij het ontwerpbesluit melding worden gemaakt.

In de aanhef moet eveneens worden verwezen naar het advies van het Controleorgaan op de politionele informatie van 11 september 2019.

Hoofdstuk 1, afdeling 2 6. De in hoofdstuk 1, afdeling 2, van het ontwerp gehanteerde "bis-, ter-, quater, quinquies"- nummering moet worden vervangen door een doorlopende nummering met gehele getallen.De rest van het ontwerp moet hieraan worden aangepast. 7. In hoofdstuk 1, afdeling 2, wordt verwezen naar "de GDPR".Deze term is gedefinieerd in artikel 1, 4°, van het ontwerp. Het is niet duidelijk waarom in de Nederlandse tekst van het ontwerp aldus een Engelstalige afkorting wordt gehanteerd voor een verordening waarvan ook een authentieke Nederlandse tekst bestaat. Het verdient aanbeveling een Nederlandse afkorting, zoals de door de Raad van State en de Gegevensbeschermingsautoriteit gebruikte afkorting "AVG", te gebruiken.

Artikel 1quater 8. De Nederlandse en de Franse tekst van artikel 1quater, tweede lid, 2°, van het ontwerp stemmen niet overeen.Dit moet worden verholpen.

Artikel 2 9. Artikel 2 van het ontwerp verleent het centraal bureau gerechtskosten de bevoegdheid om richtlijnen uit te vaardigen inzake de behandeling van een bepaald type gerechtskosten en inzake tarieven. Deze richtlijnen zijn bindend voor alle arrondissementele bureaus.

Artikel 4, § 1, van de wet van 23 maart 2019 bepaalt dat het centraal bureau onder meer belast is met de uitwerking en opvolging en evaluatie van de regelgeving inzake gerechtskosten in strafzaken (1° ) en het geven van richtlijnen namens de minister bevoegd voor Justitie met het oog op de eenvormige toepassing en interpretatie van de regelgeving door de arrondissementele bureaus gerechtskosten (2° ).

Indien artikel 2 van het ontwerp louter de bevestiging is van wat in de wettelijke bepaling is opgenomen, dan wordt deze bepaling beter geschrapt.

Indien artikel 2 van het ontwerp de bedoeling heeft om aan het centraal bureau een ruimere regelgevende bevoegdheid toe te kennen, en bijvoorbeeld aan het centraal bureau niet louter "de eenvormige toepassing en interpretatie" van de regelgeving toe te vertrouwen, maar ook de vaststelling van nieuwe regelgeving ter zake, moet worden vastgesteld dat de machtiging van regelgevende bevoegdheid aan het centraal bureau niet aanvaardbaar is. In dit geval moet artikel 2, eerste en tweede lid, van het ontwerp worden weggelaten. 10. Artikel 2, derde lid, 2°, van het ontwerp maakt het centraal bureau gerechtskosten bevoegd voor "het opleggen van de gepaste bestuurlijke maatregelen".De gemachtigde verschaft hierover volgende verduidelijking: "Hiermee worden in de eerste plaats algemene maatregelen bedoeld, zoals de stroomlijning van de organisatie en interne taakverdeling, de interpretatie van bepaalde elementen omtrent de bestaande procedure, of een zekere vorm van controle. Daarnaast ook de aanzet tot individuele maatregelen, zoals de dringende aanbeveling de betrokkene te ontbieden voor een extra functioneringsgesprek. Individuele maatregelen worden bedoeld als het gaat om dringende voorlopige maatregelen in afwachting van een uitspraak van het tuchtcollege".

Het verdient aanbeveling deze verduidelijking in het verslag aan de Koning op te nemen.

Artikel 9 11. In artikel 9, derde lid, van het ontwerp bevat de Nederlandse tekst geen equivalent van de woorden "par e-mail ou par un autre moyen de communication écrit" uit de Franse tekst.Dit moet worden verholpen.

Artikel 11 12. In artikel 11, vierde lid, eerste zin, van het ontwerp is geen sprake van "een ander vermoeden van onregelmatigheden", in tegenstelling tot hetgeen het geval is in artikel 7, derde lid, van het ontwerp of in artikel 11, vierde lid, tweede zin, van het ontwerp. Omwille van de eenvormigheid moet artikel 11, vierde lid, eerste zin, worden aangevuld.

Artikel 14 13. Tenzij het werkelijk de bedoeling zou zijn om statisch te verwijzen naar artikel 2 van het koninklijk besluit van 9 januari 2003, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 februari 2011, moeten de woorden "gewijzigd door het koninklijk besluit van 8 februari 2011" in artikel 14, eerste lid, van het ontwerp worden geschrapt. Artikelen 14 en 15 14. Artikel 14, eerste lid, van het ontwerp verwijst naar een uitwisselingsplatform tussen "de overheid" en de telecomoperatoren. Artikel 15, eerste lid, bepaalt dat de "door de opdrachtgever" aangeduide politiedienst de vragen invoert op het daartoe bestemde uitwisselingsplatform.

Het verdient aanbeveling in het ontwerp te verduidelijken en te preciseren wie precies beoogd wordt met de begrippen "overheid" en "opdrachtgever". Indien dezelfde personen worden bedoeld, moet bovendien op zijn minst een eenvormige terminologie worden gebruikt.

Artikelen 21 tot 23 15. De artikelen 21 tot 23 van het ontwerp overlappen grotendeels met artikel 6, § 3, van de wet van 23 maart 2019.Niet alles uit deze wetsbepaling wordt evenwel hernomen, en daarnaast worden bepaalde nieuwe elementen toegevoegd. Zo verduidelijkt artikel 21 dat een kopie van de bestreden beslissing moet zijn gevoegd bij het verzoekschrift, verduidelijkt artikel 22 dat de procedure schriftelijk is, maar mondeling kan gebeuren na gemotiveerde aanvraag en stelt artikel 23 dat de directeur-generaal zijn beslissing stuurt aan de partijen.

Bepalingen die enkel een hogere rechtsnorm in herinnering brengen door die over te nemen of te parafraseren, horen in beginsel niet thuis in een uitvoeringsregeling, onder meer omdat daardoor onduidelijkheid dreigt te ontstaan omtrent de juridische aard van de overgenomen bepalingen en erdoor verkeerdelijk de indruk kan worden gewekt dat de overgenomen regels kunnen worden gewijzigd door de overheid die de regels overneemt. Enkel wanneer het voor een goed begrip van de ontworpen regeling onontbeerlijk is dat bepalingen uit een hogere rechtsnorm worden overgenomen, kan dergelijke werkwijze worden gebillijkt, en dan enkel op voorwaarde dat de oorsprong van de betrokken regels wordt vermeld (door het aanbrengen van de vermelding "overeenkomstig artikel 6, § 3, van de wet van 23 maart 2019") en dat de overname correct en letterlijk gebeurt om geen onduidelijkheid te doen ontstaan omtrent de juiste draagwijdte ervan. De vermelde nieuwe elementen die de Koning ter verduidelijking kan toevoegen op grond van de machtiging in artikel 6, § 4, van de wet van 23 maart 2019, moeten dan duidelijk onderscheiden worden van de regels die rechtstreeks uit de wet voortvloeien.

Artikel 21 16. In artikel 21 van het ontwerp moet de verwijzing naar "artikel 7, vijfde lid," worden vervangen door een verwijzing naar "artikel 7, zesde lid".Bovendien is het raadzaam in de Franse tekst "..., 8, alinéa 2, 11, alinéa 6, et 12, alinéa 2, ..." te schrijven in plaats van "..., 8, deuxième alinéa, 11, alinéa 6, et 12, deuxième alinéa, ...".

Artikel 31 17. Artikel 31 van het ontwerp bepaalt de uitgaven die niet worden beschouwd als gerechtskosten. Krachtens artikel 31, 3°, van het ontwerp worden niet als gerechtskosten beschouwd de kosten van het vervoer per taxi van personen van gemeenschapsinstellingen voor minderjarigen naar de rechtbank en terug, en dit onder meer wanneer de persoon "in zulke instelling geplaatst is waarvan het beheer door de bijzondere wet van 6 januari 2014 aan de gemeenschappen werd toevertrouwd".

Er kan worden aangenomen dat met deze verwijzing naar één van de negen bijzondere wetten met die datum, een verwijzing naar de bijzondere wet van 6 januari 2014 `met betrekking tot de Zesde Staatshervorming' wordt bedoeld. Onverminderd de opmerking dat de ontworpen bepaling in die zin moet worden gepreciseerd, moet worden vastgesteld dat geenszins duidelijk is welke instellingen op deze wijze worden beoogd.

Indien de centra worden bedoeld waar jongeren worden opgevangen ten aanzien van wie een straf wordt uitgevoerd die is uitgesproken omwille van een als misdrijf omschreven feit dat als minderjarige werd gepleegd, worden deze instellingen het best uitdrukkelijk vermeld (zijnde de gesloten centra te Everberg, Tongeren en Saint-Hubert). 18. De formulering van artikel 31, 11°, van het ontwerp is onduidelijk.Hierom gevraagd verschaft de gemachtigde volgende toelichting: "Positief verwoord wordt het volgende bedoeld: `als gerechtskost wordt beschouwd: de vergoeding van de schade die is ontstaan bij de wettige uitvoering door de ordediensten van een gerechtelijke opdracht waarbij het gebruik van geweld was gerechtvaardigd en er schade is aangericht aan het eigendom van een derde, die niets met de betrokken strafzaak heeft te maken, mits deze schadelijder zich beperkt tot het vragen van herstel van de materiële schade, eventueel de schade aan zijn kledij inbegrepen, maar met uitsluiting van fysieke en morele schade, evenals winstderving. Voor deze laatste vormen van schade kan de schadelijder een vergoeding eisen voor de bevoegde burgerlijke rechter'." Aangezien de formulering van de machtiging aan de Koning in artikel 3, § 1, vierde lid, van de wet van 23 maart 2019 de stellers van het ontwerp belet deze positieve formulering te hanteren, verdient het aanbeveling deze verduidelijking in het verslag aan de Koning op te nemen.

Artikel 40 19. Artikel 40 van het ontwerp heft onder meer het koninklijk besluit van 26 april 2007 `houdende regeling van de Commissie voor de gerechtskosten' op. In het verslag aan de Koning wordt terecht gewezen op de nood aan een overgangsregeling voor de prestatieverleners die sinds 2016 een beroep hebben ingesteld bij de Commissie (het vroegere beroepsorgaan dat de facto niet meer bestaat sinds 2016) of minstens hebben laten weten dat ze het niet eens waren met de beslissing met betrekking tot hun vergoeding: "Deze bepaling schaft het vroegere beroepsorgaan formeel af. Het had de facto reeds opgehouden te bestaan in 2016, toen er een eind kwam aan het mandaat van de leden en er bij de poging een nieuwe samen te stellen, geen kandidaat-voorzitter kon worden gevonden.

Begin 2019 heeft de Raad van State geoordeeld dat het niet opnieuw samenstellen van de Commissie bepaalde prestatieverleners de beroepsmogelijkheid ontnam. Daarom zal, om rechtsherstel te bieden aan de prestatieverleners die gedurende deze periode bij de Commissie een beroep hadden ingesteld dat niet meer kon worden behandeld, en die er geen afstand van hebben gedaan, toegelaten worden tot de nieuwe beroepsprocedure bij de Directeur-generaal van het directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie van de FOD Justitie.

De prestatieverleners die tijdens de betrokken periode geen beroep hebben ingesteld bij de Commissie, kunnen dit alsnog doen volgens de nieuwe procedure, voor zover het de grootte van de vergoeding met betrekking tot een kostenstaat betreft, die is geweigerd of verminderd in 2017, 2018 of 2019 tot de dag van inwerkingtreding van de wet, en de betrokkenen bewijzen tijdens die periode te hebben laten weten het niet eens te zijn met die beslissing, beroep te hebben willen instellen".

Hiervan is evenwel geen spoor terug te vinden in de tekst zelf van het ontwerp. Gelet op het feit dat het beroep bij de directeur-generaal van de Rechterlijke Organisatie bij de FOD Justitie overeenkomstig artikel 6, § 3, van de wet van 23 maart 2019 binnen de dertig dagen dient te gebeuren, is een wettelijke regeling vereist om deze overgangsbepaling vast te stellen. Een dergelijke overgangsregeling is noodzakelijk om een schending van het recht op een effectief rechtsmiddel en het gelijkheidsbeginsel te voorkomen.

De wetgever zal bijgevolg zo snel mogelijk in een regeling moeten voorzien op grond waarvan de bedoelde prestatieverleners een beroep kunnen instellen volgens de nieuwe beroepsprocedure bij de directeur-generaal van het directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie van de FOD Justitie. 20. Artikel 40 van het ontwerp voorziet in de opheffing van een aantal bepalingen waarin tarieven worden voorzien (zie bijvoorbeeld de opheffing van de artikelen 41, 47, 52 en 57 van het koninklijk besluit van 28 december 1950).Aangezien het ontworpen besluit zelf geen tarieven vaststelt, zal erover gewaakt moeten worden dat op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit een regeling van de betrokken tarieven tot stand is gekomen en in werking treedt. Indien dit niet het geval is, moet wellicht in een overgangsregeling worden voorzien.

De griffier, Wim Geurts De voorzitter, Wilfried Van Vaerenbergh _______ Nota (1) In dit verband kan er trouwens aan herinnerd worden dat de Raad van State, afdeling Wetgeving, bij artikel 7, tweede lid, van het voorontwerp dat de wet van 23 maart 2019 is geworden, erop gewezen had dat niet zomaar steeds alle gerechtskosten zullen kunnen worden teruggevorderd (adv.RvS 64.218/1 van 8 november 2018 over een voorontwerp dat heeft geleid tot de wet van 23 maart 2019, Parl.St.

Kamer 2018-19, nr. 3412/1, opmerking 14).

15 DECEMBER 2019. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de organisatie van de arrondissementele bureaus gerechtskosten en de procedure volgens dewelke gerechtskosten in strafzaken en gelijkgestelde kosten worden toegekend, geverifieerd, betaald en teruggevorderd FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 108 van de Grondwet, Gelet op de wet van 23 maart 2019 betreffende de gerechtskosten in strafzaken en gelijkgestelde kosten en tot invoeging van een artikel 648 in het Wetboek van Strafvordering, artikel 3, § 1, vierde lid, artikel 4, § 1, 5°, en § 5, artikel 5, eerste lid, artikel 6, § 4, artikel 7, eerste lid, artikel 9 en artikel 11, eerste lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 23 mei 2019;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze minister van Begroting van 23 oktober 2019;

Gelet op advies nr. 156/2019 van de Gegevensbeschermingsautoriteit, gegeven op 4 september 2019;

Gelet op het advies van het Controleorgaan op de politionele informatie van 11 september 2019;

Gelet op advies 66.689/1 van de Raad van State, gegeven op 2 december 2019, met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Gelet op de regelgevingsimpactanalyse, uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging.

Op voordracht van de Minister van Justitie, en op het advies van de in de Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - DEFINITIES EN BEPALINGEN MET BETREKKING TOT DE BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS Afdeling 1. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° "de wet": de wet van 23 maart 2019 betreffende de gerechtskosten in strafzaken en gelijkgestelde kosten en tot en tot invoeging van een artikel 648 in het Wetboek van Strafvordering;2° "tariefbesluit": een koninklijk besluit voor een of meerdere categorieën van prestatieverleners genomen op basis van artikel 11, eerste lid, van de wet;3° "minister": de minister bevoegd voor Justitie.4° "AVG": de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG;5° "Kaderwet inzake de bescherming van persoonsgegevens": de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens. Afdeling 2. - Bepalingen met betrekking tot de bescherming van

persoonsgegevens

Art. 2.De procedure van toekenning, van vaststelling, van betaling en van terugvordering van gerechtskosten in strafzaken en gelijkgestelde kosten kadert in de verwezenlijking van de doelstellingen van Justitie en vormt een opdracht van openbaar belang in de zin van artikel 6.1.e) van de AVG. In het kader van deze procedure worden de persoonsgegevens bedoeld in artikelen 9 en 10 van de AVG verwerkt onder de verantwoordelijkheid van een medewerker van Justitie, wanneer deze gegevens noodzakelijk en proportioneel zijn in het licht van het gestelde doel.

Deze gegevens worden voor maximaal 15 jaar bewaard vanaf hun registratie.

Art. 3.De rechterlijke orde is verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 4, 7) van de AVG voor de persoonsgegevens die verwerkt worden in het kader van de taxatie.

De Voorzitter van het Directiecomité van de Federale Overheidsdient Justitie is verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 4, 7) van de AVG voor: 1° de persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de vereffening;2° de persoonsgegevens die worden verwerkt door het centraal bureau gerechtskosten, bedoeld in artikel 6;3° de persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van het beroep bedoeld in artikel 25.

Art. 4.De minister van Justitie is verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 26.8 van de kaderwet inzake de bescherming van persoonsgegevens voor de persoonsgegevens die worden verwerkt door de bevoegde rechterlijke instanties of politiediensten op het platform bedoeld in artikel 18.

De doeleinden van de verwerking van de gegevens op dit platform zijn: 1° het verzekeren van de identificatie van gebruikers;2° het faciliteren, standardiseren, optimaliseren en beveiligen van de uitwisseling van vragen en antwoorden in het kader van de uitvoering van de artikelen 46bis, 88bis, 90ter tot en met 90decies, 464/13, 464/25 en 464/26 van het Wetboek van Strafvordering;3° het verschaffen van een duidelijke basis om de kostenstaat van de telecomoperatoren, bedoeld in artikel 18, te berekenen. Persoonsgegevens worden verwerkt onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde rechterlijke instanties of de leidinggevende van een inlichtingendienst, wanneer deze gegevens noodzakelijk en proportioneel zijn in het licht van de gestelde doelen in punten 1° tot en met 3°.

Enkel voor het gestelde doel bedoeld in punt 2° en in het kader van telefoontaps bedoeld in artikel 90quater van het Wetboek van Strafvordering worden persoonsgegevens verwerkt, zoals bedoeld in artikel 34 van de kaderwet inzake de bescherming van persoonsgegevens.

De persoonsgegevens die verwerkt worden op dit platform worden voor maximaal 30 jaar bewaard vanaf hun registratie.

Art. 5.In het kader van de verwerking van de gegevens bedoeld in artikelen 2 en 4, worden volgende minimale garanties voorzien om de rechten en vrijheden van de betrokken personen te beschermen: 1° passende technische of organisatorische maatregelen worden aangenomen om te verzekeren dat de toegang tot persoonsgegevens wordt beperkt tot de personen die voor de uitoefening van hun functie kennis moeten nemen van deze gegevens, en dat de mogelijkheden tot verwerking ervan beperkt worden tot slechts die gegevens die onontbeerlijk zijn;2° in het bijzonder wordt een beheerssysteem voor de toegangen voorzien teneinde de gebruikers te identificeren en de rollen en de omvang van de toegangsrechten te controleren;3° de lijst van de categorieën van personen die worden aangewezen om de gegevens te verwerken, wordt ter beschikking gehouden van de bevoegde controlerende overheid;4° de personen bedoeld in punt 1° zijn onderworpen aan het beroepsgeheim of de discretieplicht;5° de technische omgeving, in dewelke de gegevensverwerking plaatsvindt, beantwoordt aan de hedendaagse normen en standaarden teneinde de authenticiteit, de integriteit en de vertrouwelijkheid van de gegevensverwerking te verzekeren. Voor wat betreft het platform bedoeld in artikel 18 worden logbestanden bijgehouden, in de zin van artikel 56 van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens. Deze bestanden worden bewaard voor maximaal 30 jaar. HOOFDSTUK 2. - ORGANISATIE EN OMKADERING

Art. 6.Het centraal bureau gerechtskosten is bevoegd voor: 1° het geven van juridisch-technische bijstand aan de taxatie- en vereffeningsbureaus, evenals aan opdrachtgevers, prestatieverleners, en belanghebbende overheden;2° het opleggen van de gepaste bestuurlijke maatregelen.

Art. 7.Voor de uitvoering van zijn opdrachten bedoeld in artikel 4, § 3, van de wet wordt het diensthoofd van het taxatiebureau bijgestaan door administratief of financieel deskundigen, en assistenten, die allen specifiek hiertoe door de Federale Overheidsdienst Justitie worden opgeleid.

Art. 8.Voor de uitvoering van zijn opdrachten bedoeld in artikel 4, § 4, van de wet wordt het diensthoofd van het vereffeningsbureau bijgestaan door gespecialiseerde medewerkers, die specifiek hiertoe door de Federale Overheidsdienst Justitie worden opgeleid. HOOFDSTUK 3. - DE ORGANISATIE VAN DE BEHANDELING VAN GERECHTSKOSTEN VIA DE DIGITALE PROCEDURE

Art. 9.De vordering wordt door de opdrachtgever, die zich daartoe identificeert met behulp van zijn e-ID kaart, per e-mail verstuurd naar de prestatieverlener, die er langs dezelfde weg de ontvangst van bevestigt.

De vordering omvat tenminste de volgende gegevens: 1° het uniek nummer van de prestatieverlener;2° het notitienummer van het dossier;3° de unieke code als digitaal paspoort van de vordering, hierna "unieke code van de vordering" genoemd;4° het voorwerp van de vordering;5° de termijn waarbinnen de vordering dient te worden afgehandeld. De vordering wordt verstuurd naar het e-mailadres van de prestatieverlener, door hem opgegeven bij zijn opname in het nationaal register. De prestatieverlener is verplicht eventuele wijzigingen van zijn e-mailadres te laten registreren. Voor de prestatieverleners die niet in een nationaal register moeten zijn ingeschreven, wordt het e-mailadres geregistreerd bij een taxatiebureau of bij het centraal bureau gerechtskosten.

De minister legt het model van de vordering vast voor een of meerdere groepen van prestatieverleners.

Art. 10.De prestatieverlener stuurt zijn verslag, indien dit vereist is, op digitale wijze naar de opdrachtgever.

De opdrachtgever keurt de prestatie of het resultaat ervan goed, of hij formuleert zijn opmerkingen.

Art. 11.Na goedkeuring van de prestatie of het resultaat ervan, dient de prestatieverlener zijn kostenstaat digitaal in bij het taxatiebureau.

Op het taxatiebureau koppelt de boekhoudapplicatie de kostenstaat met behulp van zijn unieke code aan de vordering.

Het taxatiebureau controleert de kostenstaat en keurt hem goed, behalve bij vertraging van het uitvoeren van de prestatie, slechte uitvoering, incorrecte facturatie of elk ander vermoeden van onregelmatigheden. Enkel in deze gevallen kan dit bureau kennis nemen van het verslag, om op basis van concrete elementen uit dit verslag na te gaan of er sprake is van een niet verantwoorde vertraging van het uitvoeren van de prestatie, een slechte uitvoering, een incorrecte facturatie of een ander vermoeden van onregelmatigheden. Ingeval het niet mogelijk is om het verslag digitaal over te maken, wordt het verzonden per gewone brief.

Het taxatiebureau stuurt in die gevallen een gemotiveerd voorstel tot aanpassing van zijn kostenstaat aan de prestatieverlener. De kostenstaat is definitief goedgekeurd als de prestatieverlener akkoord gaat met dit voorstel. De beslissing tot weigering of vermindering van de kostenstaat wordt gemotiveerd en aan de prestatieverlener ter kennis gebracht.

Als de prestatieverlener niet akkoord gaat met de opmerkingen kan hij uitleg vragen, de opmerkingen beantwoorden en eventueel een tegenvoorstel doen.

Als het taxatiebureau niet akkoord gaat met de kostenstaat of met het tegenvoorstel, zelfs zonder gebruik te hebben gemaakt van de voornoemde mogelijkheden, kan de prestatieverlener beroep instellen volgens de procedure, bepaald in de artikelen 25 tot 27.

Iedere wijziging van de kostenstaat moet conform zijn met de wet van 22 mei 2003. In de boekhoudapplicatie worden het bedrag van de kostenstaat en de eventuele wijzigingen ervan geregistreerd.

Art. 12.Het vereffeningsbureau zet de goedgekeurde kostenstaat in betaling als de volgende voorwaarden vervuld zijn: 1° er moet overeenstemming zijn tussen de vordering van de opdrachtgever, de geleverde prestatie of het resultaat ervan, en hetgeen is opgenomen in de kostenstaat;2° de gegevens van de prestatieverlener op de kostenstaat stemmen overeen met die in de boekhoudapplicatie;3° het risico op dubbele betaling is nagegaan;4° er wordt rekening gehouden met de eventueel toepasselijke bijzondere modaliteiten bij de betaling. In geval van afkeuring wordt de kostenstaat teruggestuurd naar het taxatiebureau voor correctie. Worden de voorgestelde correcties niet aanvaard door de prestatieverlener, dan wordt het onbetwist gedeelte betaald en kan de prestatieverlener in beroep gaan overeenkomstig de artikelen 25 tot 27. HOOFDSTUK 4. - DE ORGANISATIE VAN DE BEHANDELING VAN GERECHTSKOSTEN ALS DE DIGITALE PROCEDURE NIET BESCHIKBAAR IS

Art. 13.De ondertekende vordering wordt door de opdrachtgever per e-mail gestuurd naar de prestatieverlener.

Ze omvat tenminste de volgende gegevens: 1° het uniek nummer van de prestatieverlener;2° het notitienummer van het dossier;3° het voorwerp van de vordering;4° de termijn waarbinnen de vordering dient te worden afgehandeld. Als de verzending per e-mail niet mogelijk is, kan de opdrachtgever in dringende gevallen de vordering via een ander communicatiemiddel overmaken mits de prestatieverlener hiervan de ontvangst meldt.

Ingeval de vordering telefonisch gebeurt, is de opdrachtgever verplicht zijn vordering binnen achtenveertig uren per e-mail of een ander schriftelijk communicatiemiddel te bezorgen aan de prestatieverlener die hiervan de ontvangst meldt.

Art. 14.De prestatieverlener stuurt zijn verslag, indien dit vereist is, op digitale wijze naar de opdrachtgever. De opdrachtgever keurt de prestatie of het resultaat ervan goed, of formuleert zijn opmerkingen.

Alleen als de verzending per e-mail onmogelijk is, mag de prestatieverlener gebruik maken van een ander communicatiemiddel, mits hij zijn verslag uiterlijk binnen achtenveertig uren na de vastgestelde termijn aan de opdrachtgever bezorgt.

Art. 15.De prestatieverlener stuurt een kopie van de vordering, met de goedkeuring van de prestatie en de ondertekende kostenstaat naar het taxatiebureau.

Alleen als de verzending per e-mail onmogelijk is, mag de prestatieverlener gebruik maken van een ander communicatiemiddel, mits hij zijn verslag uiterlijk binnen achtenveertig uren na de vastgestelde termijn aan de opdrachtgever bezorgt.

Het taxatiebureau registreert de kostenstaat onmiddellijk in de boekhoudapplicatie.

Het taxatiebureau controleert de kostenstaat en keurt hem goed, behalve bij vertraging van het uitvoeren van de prestatie, slechte uitvoering, incorrecte facturatie of elk ander vermoeden van onregelmatigheden. Enkel in deze gevallen kan dit bureau kennis nemen van het verslag, om op basis van concrete elementen uit dit verslag na te gaan of er sprake is van een niet verantwoorde vertraging van het uitvoeren van de prestatie, een slechte uitvoering, een incorrecte facturatie of een ander vermoeden van onregelmatigheden. Ingeval het niet mogelijk is om het verslag digitaal over te maken, wordt het verzonden per gewone brief.

Ingeval de prestatieverlener niet akkoord gaat met de opmerkingen kan hij uitleg vragen, de opmerkingen beantwoorden en eventueel een tegenvoorstel doen.

Als het taxatiebureau niet akkoord gaat met de kostenstaat of met het tegenvoorstel, zelfs zonder gebruik te hebben gemaakt van de voornoemde mogelijkheden, kan de prestatieverlener beroep instellen volgens de procedure, bepaald in de artikelen 25 tot 27.

Iedere wijziging van de kostenstaat moet conform zijn met de wet van 22 mei 2003. In de boekhoudapplicatie worden het bedrag van de kostenstaat en de eventuele wijzigingen ervan geregistreerd.

Art. 16.Het vereffeningsbureau zet de goedgekeurde kostenstaat in betaling als de volgende voorwaarden vervuld zijn: 1° er moet overeenstemming zijn tussen de vordering van de opdrachtgever, het geleverde eindproduct en hetgeen is opgenomen in de kostenstaat;2° de gegevens van de prestatieverlener op de kostenstaat stemmen overeen met die in de boekhoudapplicatie;3° het risico op dubbele betaling is nagegaan;4° er wordt rekening gehouden met eventueel toepasselijke bijzondere modaliteiten bij de betaling. In geval van afkeuring wordt de kostenstaat teruggestuurd naar het taxatiebureau voor correctie. Worden de voorgestelde correcties niet aanvaard door de prestatieverlener, dan wordt het onbetwist gedeelte betaald en kan de prestatieverlener in beroep gaan overeenkomstig de artikelen 25 tot 27.

Art. 17.De in dit hoofdstuk bepaalde procedure is ook van toepassing op tolken. Zij dienen maandelijks één kostenstaat in, met als bijlagen: 1° de originele vorderingen;2° de ingevulde prestatiefiche, bepaald door het tariefbesluit dat op hen van toepassing is, waarop alle prestaties inzake strafzaken zijn vermeld.Deze laatste moeten lijn per lijn worden tegengetekend door de opdrachtgever. Zijn handtekening is de goedkeuring van de daar vermelde prestatie als echt en waar. HOOFDSTUK 5. - DE ORGANISATIE VAN DE BEHANDELING VAN GERECHTSKOSTEN VOORTGEBRACHT DOOR DE TELECOMOPERATOREN

Art. 18.Krachtens artikel 2 van het koninklijk besluit van 9 januari 2003 houdende modaliteiten voor de wettelijke medewerkingsplicht bij gerechtelijke vorderingen met betrekking tot elektronische communicatie, wordt voor de uitwisseling van de vragen en de antwoorden op basis van de artikelen 46bis, 88bis en 90ter 90ter tot en met 90decies, 464/13, 464/25 en 464/26 van het Wetboek van Strafvordering voorzien in een uitwisselingsplatform voor vragen en antwoorden tussen de opdrachtgever en de operatoren van elektronische communicatienetwerken of verstrekkers van elektronische communicatiediensten, hierna "telecomoperatoren" genoemd.

Dit uitwisselingsplatform wordt beheerd door de dienst "National Technical & Tactical Support Unit - Central Technical Interception Facility" van de Federale Politie, hierna het NTSU/CTIF genoemd.

Art. 19.De door de opdrachtgever aangeduide uitvoerende politiedienst voert de vragen die voortvloeien uit de vordering in op het daartoe bestemde uitwisselingsplatform.

In functie van het voorwerp van de vraag en van de onderzoekscriteria die worden meegegeven in de vraag, bepaalt dit platform de betrokken operatoren. In afwijking van de automatische bepaling van de bestemmelingen door het uitwisselingsplatform, kan de uitvoerende politiedienst zelf bepalen welke telecomoperator bestemmeling is van de vraag.

Elke vraag die door het uitwisselingsplatform wordt aangemaakt voor een bepaalde telecomoperator krijgt een unieke vraagcode.

Deze vragen worden ter beschikking gesteld van de aangeduide telecomoperator via het uitwisselingsplatform.

In functie van de overeenkomsten die hij heeft gesloten met het uitwisselingsplatform, wordt elke telecomoperator gewaarschuwd van een nieuwe vraag gesteld aan zijn Coördinatiecel Justitie door een van de volgende middelen: - een automatisch bericht op het ogenblik van zijn verbinding met het uitwisselingsplatform, - een e-mail (light integration), - een directe verzending aan de server langs de zijde van de telecomoperator (full integration).

De vraag omvat tenminste de volgende elementen: 1° het uniek nummer van de prestatieverlener;2° het notitienummer van het dossier;3° de unieke code van de vordering;4° de unieke code van de vraag;5° het voorwerp van de vraag;6° de zoekcriteria waarop de vraag betrekking heeft;7° een kopie van de vordering waarop de vraag is gebaseerd;8° het tijdstip van registratie in het uitwisselingsplatform.

Art. 20.De Coördinatiecel Justitie van de betrokken telecomoperator beantwoordt de vraag door ofwel het resultaat op te laden op het uitwisselingsplatform of door de gevraagde onderschepping van communicatie door te zenden naar het uitwisselingsplatform. De uitvoering van de maatregel wordt geregistreerd op het uitwisselingsplatform. De resultaten worden aan de uitvoerende politiediensten ter beschikking gesteld via het uitwisselingsplatform of via het telecommunicatie interceptieplatform. De uitvoerende politiediensten zenden de resultaten aan de opdrachtgever.

Art. 21.De telecomoperator stelt maandelijks een kostenstaat op, gebaseerd op het overzicht van de in de loop van de afgelopen maand uitgevoerde vragen die hem door het platform werden geleverd. Hij stuurt zijn kostenstaat, waarin hij dit overzicht opneemt, aan het NTSU/CTIF en geeft voor elk gegeven antwoord de volgende inlichtingen: 1° het notitienummer van het dossier;2° de unieke code van de vordering;3° de unieke code van de vraag ;4° het voorwerp van de vraag;5° het aantal factureerbare eenheden waarop de vraag betrekking heeft;6° het eenheidstarief voor die vraag;7° het totaalbedrag voor de betreffende vraag.

Art. 22.De kostenstaten hieromtrent worden geverifieerd door het NTSU/CTIF.

Art. 23.Wanneer buiten het uitwisselingsplatform een vraag wordt gesteld aan een telecomoperator, stelt deze zijn kostenstaat op na uitvoering van de vraag. Hij stuurt hem naar het NTSU/CTIF ter verificatie en voegt er een kopie van de vordering bij.

Art. 24.Het NTSU/CTIF stuurt maandelijks aan de Federale Overheidsdienst Justitie een lijst van de tijdens de afgelopen maand op het uitwisselingsplatform uitgevoerde vragen. De Federale Overheidsdienst Justitie deelt aan de griffies en de parketten een overzicht mee van de in elk dossier terug te vorderen gerechtskosten.

Voor alle vragen bevat dit overzicht minstens de volgende inlichtingen: 1° het notitienummer van het dossier;2° de unieke code van de vordering;3° de unieke code van de vraag;4° het voorwerp van de vraag;5° het aantal factureerbare eenheden waarop de vraag betrekking heeft;6° het eenheidstarief voor die vraag ;7° het totaalbedrag voor de betreffende vraag ;8° het uniek nummer van de prestatieverlener. HOOFDSTUK 6. - HET BEROEP

Art. 25.Bij het beroep, ingesteld overeenkomstig de artikelen 11, zesde lid, 12, tweede lid, 15, zesde lid en 16, tweede lid bedoelde gevallen, moet een kopie van de bestreden beslissing worden gevoegd.

Art. 26.De gevolgde procedure is schriftelijk, maar na een gemotiveerde aanvraag kan de mondelinge uitoefening van het hoorrecht worden toegelaten.

Art. 27.De directeur-generaal stuurt zijn beslissing aan de partijen. HOOFDSTUK 7. - DE INDEXERING VAN DE GERECHTSKOSTEN EN DE VERPLAATSINGSKOSTEN

Art. 28.De bedragen bepaald in de tariefbesluiten worden elk jaar op 1 januari aangepast aan de afgevlakte gezondheidsindex van de voorgaande maand december. Ze worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad voor 30 januari.

Art. 29.De bedragen die van toepassing zijn, zijn die van de dag van de vordering.

Art. 30.De verplaatsingskosten gemaakt in het kader van hun opdracht, door alle prestatieverleners bedoeld in dit besluit, met uitzondering van de prestatieverleners voor wie een tariefbesluit een tarief bepaalt, worden geïndexeerd volgens de modaliteiten beschreven in dit besluit.

Art. 31.De afstanden worden berekend op basis van de reële afstand zoals bepaald door elke algemeen bekende software of applicatie, volgens de snelste weg. HOOFDSTUK 8. - GEMEENSCHAPPELIJKE REGELS INZAKE DE VASTSTELLING VAN DE VERGOEDING VOOR ALLE PRESTATIEVERLENERS

Art. 32.De prestatieverleners die zijn aangesteld, hebben recht op een vergoeding, die wordt bepaald in een tariefbesluit.

Dit tarief is: 1° ofwel forfaitair, dit wil zeggen dat voor de aangegeven prestatie een vast tarief geldt, dat ook betrekking heeft, behalve de te motiveren uitzonderingen, op alle onderdelen die behoren tot die prestatie;2° ofwel een uurtarief, dit wil zeggen dat voor de aangegeven prestatie er geen forfaitair tarief bestaat en de prestatieverlener het aantal uren dat hij heeft gepresteerd en de omstandigheden die hem recht geven op de daarbij horende toeslagen bewijst. De prestatieverleners, voor wie er geen tariefbesluit is opgesteld, worden vergoed volgens het uurtarief, bedoeld in in het tweede lid, 2°.

De prestatieverleners maken naar geweten de kostenstaat op. Deze staat vermeldt, voor ieder van de gedane verrichtingen, de data, het tijdstip en de duur van de prestaties.

De prestatieverleners mogen slechts na akkoord van de opdrachtgever een beroep doen op een derde om hen te helpen een deel van het werk te doen. Ze doen dit op eigen verantwoordelijkheid en betalen de vergoeding voor die persoon zelf.

Art. 33.De opdrachtgever bepaalt, indien dit mogelijk is en in samenspraak met de prestatieverlener, de termijn binnen dewelke de opdracht moet beëindigd zijn en, desgevallend, het verslag moet ingediend zijn.

De niet-tijdige uitvoering van de opdracht of indiening van het verslag brengt een vermindering mee van het ereloon of de vergoeding van de prestatieverlener, in verhouding met het aantal kalenderdagen vertraging.

De prestatieverlener die vaststelt dat hij de afgesproken termijn niet kan naleven, vraagt de opdrachtgever tijdig en op gemotiveerde wijze om uitstel.

Tot het opleggen van de in het tweede lid bedoelde sanctie wordt beslist door het taxatiebureau, ambtshalve of op voorstel van de opdrachtgever. HOOFDSTUK 9. - BUITENGEWONE KOSTEN

Art. 34.Wanneer de rechtspleging of het onderzoek van een bepaalde zaak buitengewone uitgaven vereist, kan met voorafgaande machtiging van de procureur-generaal, de federaal procureur of de bevoegde eerste voorzitter van het Hof van Beroep het normaal geldend tarief worden overschreden.

Het bevoegde taxatiebureau wordt hiervan in kennis gesteld. HOOFDSTUK 1 0. - LIJST VAN KOSTEN, DIE NIET WORDEN BESCHOUWD ALS GERECHTSKOSTEN

Art. 35.Worden niet beschouwd als gerechtskosten, de uitgaven gedaan voor: 1° Het weghalen van in beslag genomen voertuigen door middel van takelwagens, en de stalling ervan, aan de hiertoe vastgestelde prijs, als dit gebeurt als administratieve maatregel;2° De opgraving van lijken die wordt uitgevoerd aan andere dan de plaatselijke tarieven die gelden op de betrokken begraafplaats;3° Het vervoer per taxi van personen, van de gemeenschapsinstellingen voor minderjarigen in waar ze verblijven naar de rechtbank en terug, wanneer de politie niet door het openbaar ministerie gevorderd wordt, of waarvoor een voertuig van het centrum beschikbaar is, of wanneer de persoon in zulke instelling geplaatst is waarvan het beheer door de bijzondere wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming aan de gemeenschappen werd toevertrouwd, namelijk de gesloten centra in Everberg, Saint-Hubert en Tongeren.4° Logistieke handelingen met procedurestukken en overtuigingsstukken, die niet zijn gevorderd door de magistraat bevoegd in een lopende procedure, of die intern kunnen worden uitgevoerd;5° Het gebruik van een zaal voor lijkschouwingen, die op basis van artikel 255, 11°, van de nieuwe gemeentewet aan wetsdokters ter beschikking wordt gesteld;6° De prestaties van duikers en hondengeleiders, evenals die van samenstellers van robotfoto's, die een wedde of vergoeding ontvangen vanwege een overheid of een dienst waarvan ze afhangen, en die prestatie in het kader van hun gewone dienst verrichten;7° Het vervoer en het verblijf in België buiten het kader van een strafrechtelijke procedure door de magistraten, met inbegrip van de griffiers en toegevoegde griffiers, en de eventueel meereizende politieambtenaren ;8° Het verstrekken van het materiaal voor ademtesten;9° Het ontsmetten van in het kader van een lopend onderzoek te onderzoeken of te manipuleren overtuigingsstukken als er geen reden is te vrezen dat ze besmet zijn met ziektekiemen of bevuild met schadelijke stoffen;10° Het herstel van milieuschade die verband houdt met drugs, precursoren en daarmee verbonden afvalstoffen.De gedane uitgaven voor het weghalen van deze drugs, precursoren en daarmee verbonden afvalstoffen zijn geen gerechtskosten als dit weghalen niet werd gevorderd door het openbaar ministerie; 11° De vergoeding van de materiële schade die niet is ontstaan bij het rechtmatig optreden van de politiediensten in het kader van een vordering, of die niet wordt beperkt tot de materiële schade aan zijn onroerend goed of de inhoud ervan, zijn kledij en zijn voertuig, met uitsluiting van de eventuele fysieke en morele schade, winstderving en arbeidsongeschiktheid.

Art. 36.De volgende uitgaven worden niet of niet langer beschouwd als gerechtskosten in strafzaken: 1° de kosten van eenvoudige kennisname van informatie over de houder van een bankrekening of van financiële activa, met inbegrip van de identificatie van de houder, natuurlijke of rechtspersoon, van een bankrekening, die van de volmachthouders om die rekening te gebuiken, het type rekening, de IBAN-code en de data van opening en sluiting van de rekening.2° de kosten van teraardebestelling van de gedetineerden en van lijken, op de openbare weg of in enigerlei andere plaats gevonden;3° de kosten van briefwisseling van de politie en van de parketten met personen in het binnenland, die worden vervolgd of die het voorwerp uitmaken van bestuurlijke of autonome afhandeling van hun zaak door de politie of een inspectiedienst. HOOFDSTUK 1 1. - REGELS VAN TOEPASSING OP, KOSTENSTATEN

Art. 37.Elke kostenstaat moet volledig, leesbaar en correct worden opgesteld volgens het door de minister vastgelegde model. Zoniet is hij onontvankelijk en moet hij op het eerste verzoek van het taxatiebureau worden aangevuld, verbeterd of aangepast.

De kostenstaat moet ook steeds de volgende formule vermelden: "Ik bevestig op mijn eer dat deze verklaring oprecht en volledig is." Deze formule mag zijn voorgedrukt.

Art. 38.De kostenstaten vermelden de unieke code van de vordering, en als dit niet het geval is: 1° de datum van de vordering en de opdrachtgever;2° het type van misdaad of van wanbedrijf;3° desgevallend, de naam van de verdachten. Hiernaast vermelden de kostenstaten nog: 1° de handelingen en de artikelen van het tarief of van de schaal die van toepassing zijn;2° de referentie van de kostenstaat;3° desgevallend, de datum van de verplaatsingen. De eerste maal dat de prestatieverlener is gevorderd, vermeldt hij eveneens zijn rekeningnummer en zijn KBO-nummer.

De originele vordering wordt er bijgevoegd.

Art. 39.Zijn er meerdere deskundigen, dan geven de kostenstaten met betrekking tot het deskundig onderzoek het bedrag van de kosten en erelonen van elk van hen weer.

Ingeval er beroep werd gedaan op hulp van een derde vermeldt de kostenstaat van de deskundige het voorafgaand akkoord van de opdrachtgever, de aard van het aan de helper toevertrouwd werk, het aantal uren dat die eraan heeft besteed en de hem betaalde bedragen.

De kwitanties worden bij de kostenstaat van de deskundige gevoegd.

De tolken dienen maandelijks een kostenstaat in overeenkomstig het artikel 17 van dit besluit.

Art. 40.De kostenstaten van de prestatieverleners worden ingediend bij het taxatiebureau bevoegd voor de opdrachtgever, met uitzondering van de kostenstaten van de tolken, die ze indienen bij het taxatiebureau van het arrondissement van hun verblijfplaats.

Art. 41.Op straffe van verval van rechten, dienen de prestatieverleners, met uitzondering van de telecomoperatoren, hun kostenstaten in bij het taxatiebureau binnen zes maanden na de uitvoering van de prestatie, of de indiening van hun verslag. HOOFDSTUK 1 2. - GELIJKSTELLING VAN DIVERSE KOSTEN MET GERECHTSKOSTEN

Art. 42.De volgende kosten worden gelijkgesteld met gerechtskosten: 1° het ereloon van de curator van een faillissement, met in de massa van het faillissement onvoldoende activa om de geleverde prestaties te vergoeden;2° het ereloon van de vereffenaar van een vennootschap of een vereniging, met in het vermogen van die rechtspersoon onvoldoende activa om de geleverde prestaties te vergoeden;3° het ereloon van de bewindvoerder van de te beschermen minderjarige of geesteszieke, die na afloop van zijn taak in het vermogen van de beschermde persoon onvoldoende activa heeft om de geleverde prestaties te vergoeden;4° het ereloon van de lasthebber ad hoc, die in het vermogen van die rechtspersoon onvoldoende activa vindt om de geleverde prestaties te vergoeden;5° de vergoeding van getuigen en van deskundigen die een getuigenis komen afleggen in strafzaken ;6° de vergoeding van juryleden en plaatsvervangende juryleden. HOOFDSTUK 1 3. - OPHEFFINGSBEPALING

Art. 43.Worden opgeheven: - de artikelen 1 tot 4, 41 tot 50, 52 tot 66, 68 tot 78, 80 tot 95, 114 tot 125, 128 tot 142, 135 tot 142, 146 tot 149 van het koninklijk besluit van 28 december 1950 houdende het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken; - het koninklijk besluit van 26 april 2007 houdende regeling van de Commissie voor de gerechtskosten. HOOFDSTUK 1 4. - OVERGANGSBEPALING

Art. 44.De bijlagen van het voornoemde koninklijk besluit van 28 december 1950 blijven van kracht zoals ze van toepassing waren op de dag voor de inwerkingtreding van dit besluit. Ze worden daartoe beschouwd als bijlagen bij dit besluit, op grond van artikel 11 van de wet, totdat ze worden vervangen door tariefbesluiten. HOOFDSTUK 1 5. - SLOTBEPALINGEN

Art. 45.Dit besluit wordt ook "gerechtskostenbesluit" genoemd.

Art. 46.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2020.

Art. 47.De minister bevoegd voor Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegevente te Brussel, 15 december 2019.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Justitie, K. GEENS

^