gepubliceerd op 25 november 2011
Koninklijk besluit betreffende het opsporen van radioactieve stoffen in bepaalde materiaal- en afvalstromen, en betreffende het beheer van weesbrongevoelige inrichtingen
14 OKTOBER 2011. - Koninklijk besluit betreffende het opsporen van radioactieve stoffen in bepaalde materiaal- en afvalstromen, en betreffende het beheer van weesbrongevoelige inrichtingen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 108 van de Grondwet;
Gelet op de wet van 15 april 1994Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/04/1994 pub. 14/10/2011 numac 2011000621 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 15/04/1994 pub. 19/03/2013 numac 2013000145 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle. - Duitse vertaling. - Erratum type wet prom. 15/04/1994 pub. 25/08/2017 numac 2017031028 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle. - Officieuse coördinatie in het Duits. - Erratum sluiten betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, artikel 3, gewijzigd bij de wet van 2 april 2003, artikel 14bis, ingevoegd bij de wet van 22 december 2008 en artikel 15 gewijzigd bij de wet van 30 maart 2011;
Gelet op de aanmelding bij de Europese Commissie, gegeven op 7 april 2009;
Gelet op het advies van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, gegeven op 17 april 2009;
Gelet op het advies van de Hoge Gezondheidsraad, gegeven op 6 mei 2009;
Gelet op het advies van de Nationale Arbeidsraad, gegeven op 14 juli 2009;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 21 augustus 2009;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, gegeven op 31 januari 2011;
Gelet op de adviezen nr. 49.314/3 en nr. 50.225/3 van de Raad van State, gegeven op 15 maart 2011 en op 20 september 2011, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit besluit voorziet in een gedeeltelijke omzetting van artikel 9, lid 3, van Richtlijn 2003/122/Euratom van de Raad van 22 december 2003 inzake de controle op hoogactieve ingekapselde radioactieve bronnen en weesbronnen.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : - "weesbron " : de bron zoals bedoeld in artikel 2, 3° van het koninklijk besluit van 20 juli 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 20/07/2001 pub. 30/08/2001 numac 2001000726 bron ministerie van binnenlandse zaken Koninklijk besluit houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen sluiten houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen; - "het Agentschap " : het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, opgericht door artikel 2 van de wet van 15 april 1994Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/04/1994 pub. 14/10/2011 numac 2011000621 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 15/04/1994 pub. 19/03/2013 numac 2013000145 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle. - Duitse vertaling. - Erratum type wet prom. 15/04/1994 pub. 25/08/2017 numac 2017031028 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle. - Officieuse coördinatie in het Duits. - Erratum sluiten betreffende de bescherming van de bevolking en het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle; - "weesbrongevoelige stromen " : de materiaal- en afvalstromen waar een mogelijkheid bestaat om radioactieve stoffen aan te treffen, inzonderheid weesbronnen, opgenomen in bijlage 1; - "weesbrongevoelige inrichting " : installatie of site die een of meerdere weesbrongevoelige stromen behandelt, waar activiteiten worden uitgevoerd die hinder voor het leefmilieu en de volksgezondheid met zich meebrengen, en die om deze reden meldings- of milieuvergunningsplichtig is overeenkomstig de gewestelijke milieuwetgeving; - "screenen " : het opsporen van radioactieve stoffen in weesbrongevoelige stromen door het inzetten van één of meerdere meetinstrumenten; - "Uitbater " : de natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de uitbating van de inrichting waarvoor een melding of milieuvergunning vereist is overeenkomstig de gewestelijke milieuwetgeving; - "meetinstrument " : een instrument opgesteld op een vaste plaats (bv. aan de ingang van een site, boven een materiaaltransportband,...) dat op een automatische wijze een gevoelige monitoring op de aanwezigheid van radioactieve bronnen of stoffen in voertuigen, ladingen en materiaalstromen uitvoert en dit met een minimale interferentie op de doorgevoerde stromen; - "gewestelijke administratie bevoegd voor het afvalbeleid " : de "Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij" in het Vlaamse gewest, het "Office wallon des déchets" in het Waalse gewest en het "Brussels Instituut voor Milieubeheer" in het Brussels Hoofdstedelijk gewest; - "Europese afvalstoffenlijst " : lijst van afvalstoffen vastgesteld door de Beschikking 2000/532/EG van de Commissie van 3 mei 2000 tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen; - "interventie" : menselijke activiteit, gericht op de voorkoming of vermindering van de blootstelling aan ioniserende stralingen uit bronnen die geen onderdeel van een handeling vormen of oncontroleerbaar zijn, door middel van maatregelen bij de ioniserende stralingsbronnen, de blootstellingswegen en de betrokken personen zelf, in het geval van het herkennen of het vermoeden van het herkennen van een weesbron; - "intervenant " : persoon aangesteld en opgeleid voor het uitvoeren van een interventie; - "erkende deskundige " : de door het Agentschap met toepassing van artikel 73 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 20/07/2001 pub. 30/08/2001 numac 2001000726 bron ministerie van binnenlandse zaken Koninklijk besluit houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen sluiten houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu erkende deskundigen; - "actiedrempel " : de actiedrempel wordt vastgelegd op maximum twee maal de natuurlijke achtergrondstraling; - "alarmdrempel " : de alarmdrempel wordt vastgelegd op maximum 5sigma boven de natuurlijke achtergrondstraling (sigma is de standaardafwijking van de natuurlijke achtergrondstraling); - "waarschuwingsdrempel " : de drempel waarboven de interventie door een erkende deskundige moet worden uitgevoerd. Deze drempel wordt vastgelegd op 20 maal de natuurlijke achtergrondstraling; - "homogeen alarm " : alarm dat wordt gegenereerd bij homogene verspreiding van de radioactiviteit over de lading.
Art. 3.Dit besluit is niet van toepassing op de inrichtingen die vergund zijn met toepassing van het koninklijk besluit van 20 juli 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 20/07/2001 pub. 30/08/2001 numac 2001000726 bron ministerie van binnenlandse zaken Koninklijk besluit houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen sluiten houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen, in de mate dat er meetinstrumenten in het kader van deze vergunning worden gebruikt. HOOFDSTUK 2. - Maatregelen na te leven door uitbaters van alle weesbrongevoelige inrichtingen Afdeling 1. - Meldings- en informatieplicht
Art. 4.§ 1. De uitbater van een weesbrongevoelige inrichting is ertoe gehouden bij het Agentschap aangifte te doen van het aantreffen van een radioactieve stof binnen zijn inrichting en de naar aanleiding daarvan uitgevoerde interventie en dit volgens de modaliteiten bepaald door het Agentschap. § 2. Hij moet tevens redelijke voorzorgsmaatregelen treffen opdat de herkomst van de aangevoerde stromen waarin radioactieve stoffen kunnen worden aangetroffen, naspeurbaar zou zijn. Hij waakt erover dat hij alle nodige inlichtingen ontvangt ter identificatie van de aanbieder van de lading, de leverancier, de vervoerder en, in voorkomend geval, de afzender.
De uitbater van een weesbrongevoelige inrichting is er toe gehouden mee te werken aan de identificatie en de opsporing van de eigenaar van de radioactieve stoffen. Hij stelt hiertoe kosteloos alle nuttige informatie en documenten ter beschikking van het Agentschap.
Art. 5.§ 1. De uitbaters van weesbrongevoelige inrichtingen zijn ertoe gehouden een register bij te houden van al de radioactieve stoffen die zij na een interventie op hun site hebben opgeslagen. § 2. Dit register bevat de volgende inlichtingen : - het nummer van het vat waarin de radioactieve stoffen worden opgeslagen; - de volgnummers van de radioactieve stoffen in het vat; - de datum waarop de radioactieve stoffen in de opslagplaats werden geplaatst; - een beschrijving of foto van de radioactieve stoffen; - het dosistempo in contact met de radioactieve stoffen wanneer ze werden opgeslagen; - in voorkomend geval, de datum van afvoer van het vat of van de stoffen.
Een kopie van dit register wordt aan het Agentschap overgemaakt op 1 oktober van elk jaar overeenkomstig de modaliteiten die ter zake door het Agentschap worden vastgelegd. Afdeling 2. - Vormingsplicht
Art. 6.§ 1. De uitbater van een weesbrongevoelige inrichting zorgt er voor dat de werknemers die hij tewerkstelt en die blootgesteld kunnen worden aan ioniserende stralingen, vooraleer ze ingezet worden op een werkpost, een gepaste vorming hebben genoten. § 2. Deze vorming moet aangepast zijn aan het type weesbrongevoelige inrichting dat wordt uitgebaat.
De vorming moet minstens de volgende punten omvatten : - informatie over de aard van de radioactiviteit en de verschillende toepassingsdomeinen buiten de nucleaire sector; - een juiste risicoperceptie; - een beschrijving van de waakzaamheid die dagelijks aan de dag moet worden gelegd aan de hand van voorbeelden van radioactieve stoffen die zich in de verschillende soorten binnenkomende weesbrongevoelige afvalstromen kunnen bevinden; - een kennis van de procedure die binnen de inrichting moet worden toegepast bij het aantreffen van een radioactieve stof of het vermoeden hiervan; - de stralingsbeschermingsmaatregelen die in geval van het detecteren van een radioactieve stof moeten worden getroffen. § 3. Voor de personen die met toepassing van artikel 8 werden aangesteld door de uitbater van een weesbrongevoelige inrichting om over te gaan tot een interventie, bevat de vorming naast de aspecten bedoeld in § 2 tevens : - de basiskennis inzake radioactiviteit en de basisprincipes van de stralingsbescherming; - de werking van de meetapparatuur zoals de dosimeter met rechtstreekse aflezing, de besmettingsmeter, die wordt gebruikt bij de interventie en eventueel het meetinstrument; - de correcte interpretatie van de door de meetapparatuur verstrekte gegevens; - de kennis van de richtlijnen die het Agentschap heeft uitgevaardigd krachtens dit besluit en van toepassing zijn binnen de specifieke inrichting waar de interventie wordt uitgevoerd. § 4. De vorming bedoeld in de §§ 2 en 3 is kosteloos en moet tijdens de normale werkuren worden gegeven.
Ze moet tevens afhankelijk van de behoeften, geregeld herhaald worden. § 5. De uitbater van een weesbrongevoelige inrichting waakt er over dat de opleiding wordt gegeven door bekwame personen. Afdeling 3. - Maatregelen betreffende interventies.
Art. 7.§ 1. Het is verboden om - bij het herkennen van een radioactieve stof of het vermoeden van herkennen ervan, of in voorkomend geval, een alarm van een meetinstrument - de lading terug te sturen naar de aanbieder van de lading, de leverancier, de vervoerder of de afzender. § 2. Het terugsturen van de lading wordt enkel toegelaten in de drie volgende gevallen en voor zover het stralingsniveau van 5 µSv/u op de wand van het voertuig dat de lading bevat, niet wordt overschreden : 1) wanneer de lading afkomstig is van een ziekenhuis vergunningsplichtig met toepassing van artikel 3.1.b.3. van het algemeen reglement; 2) wanneer de afzender over een bij het Agentschap geregistreerd meetinstrument beschikt;3) wanneer de lading afkomstig is uit het buitenland. In de gevallen omschreven onder 1) en 2) wordt het terugsturen niet onderworpen aan een voorafgaand akkoord van het Agentschap. In het geval omschreven onder 3) is het voorafgaand akkoord van het Agentschap vereist. § 3. De terugzending van de lading moet ter kennis gebracht worden van het Agentschap overeenkomstig de modaliteiten die het daartoe vastlegt.
Art. 8.§ 1. De uitbater van een weesbrongevoelige inrichting is ertoe gehouden één of meerdere personen aan te stellen waarop beroep kan worden gedaan voor het uitvoeren van een interventie. § 2. De uitbater is er toe gehouden beroep te doen op een erkende deskundige voor het uitvoeren van de interventie wanneer één of meerdere van de volgende limieten worden overschreden : - indien de waarschuwingsdrempel wordt overschreden; - zodra het dosistempo dat wordt gemeten in contact met het voertuig dat de lading bevat 5 µSv/u overschrijdt, tenzij deze overschrijding evenwel slechts op één enkel precies punt op de wand van het voertuig wordt vastgesteld en deze de waarde van 20 µSv/u niet overschrijdt; - zodra het dosistempo dat wordt gemeten ter hoogte van de borst van de intervenant 20 µSv/u overschrijdt tijdens het uitsorteren van de lading; - zodra het dosistempo op 10 cm afstand van de bron 500 µSv/u overschrijdt tijdens het uitsorteren van de lading.
Art. 9.§ 1. De uitbater van een weesbrongevoelige inrichting stelt een procedure op over de waakzaamheid die aan de dag moet worden gelegd voor radioactieve stoffen in de op zijn site aangevoerde weesbrongevoelige stromen. § 2. Deze procedure bevat minstens informatie : - de lijst van de personen die aangesteld werden om een interventie uit te voeren, met vermelding van hun contactgegevens; - de contactgegevens van het Agentschap en de in voorkomend geval te contacteren erkende deskundige; - fotomateriaal en de identificatie van de verschillende stralingspictogrammen die het herkennen van een radioactieve stof mogelijk maken; - de door de werknemer die een radioactieve stof ontdekt te ondernemen acties alvorens tot interventie wordt overgegaan, met name : ° het afzetten van een veiligheidsperimeter rond de radioactieve stof of indien zulks onmogelijk blijkt, het afvoeren van de radioactieve stof naar een dichtbijgelegen, geïsoleerde plaats op de site; ° het contacteren van een persoon die een interventie mag uitvoeren; ° instructies betreffende het noteren van de identiteitsgegevens van de afzender of van de aanbieder van de lading.
Art. 10.§ 1. De interventie moet uitgevoerd worden binnen de afgezette perimeter rond de radioactieve stof of, in voorkomend geval, op een geïsoleerde plaats op de site van de weesbrongevoelige inrichting.
Personen die geen acties moeten stellen in het kader van de interventie, moeten buiten deze perimeter gehouden worden. § 2. De blootstellingsduur moet zo veel als mogelijk beperkt worden. § 3. Er mag niet gerookt, gedronken of gegeten worden in de nabijheid van de interventieplaats. § 4. Het Agentschap bepaalt de voorwaarden waaronder de radioactieve stoffen tijdelijk kunnen opgeslagen worden op de site.
Indien deze voorwaarden niet gerespecteerd kunnen worden, dienen de radioactieve stoffen te worden afgevoerd.
De uitbater van een weesbrongevoelige inrichting is er toe gehouden, binnen het jaar na het ontdekken van de radioactieve stof, de afvoer ervan te regelen.
Art. 11.Het Agentschap stelt richtlijnen op betreffende de technische en praktische aspecten voor de detectie van de radioactieve stof, de veilige behandeling ervan en de stralingsbeschermingsmaatregelen tijdens de interventie.
De uitbaters van weesbrongevoelige inrichtingen moeten deze richtlijnen volgen. Afdeling 4. - Besmettingscontroles
Art. 12.De uitbaters van weesbrongevoelige inrichtingen zijn er tevens toe gehouden besmettingscontroles uit te voeren. Deze controles worden uitgevoerd overeenkomstig de richtlijnen van het Agentschap ter zake.
Het Agentschap bepaalt de gevallen waarin tot decontaminatie moet worden overgegaan alsook de modaliteiten volgens dewelke dit moet gebeuren. Afdeling 5. - Naleven van de richtlijnen voor het gebruik van
meetinstrumenten
Art. 13.Uitbaters van weesbrongevoelige inrichtingen die zonder hiertoe krachtens een reglementaire bepaling verplicht te zijn hun inrichting met een meetinstrument uitrusten, zijn er toe gehouden de in de artikelen 14 en 16 bedoelde verplichtingen na te leven. HOOFDSTUK 3. - Aanvullende maatregelen na te leven door uitbaters van de specifieke weesbrongevoelige inrichtingen vermeld in bijlage 2. Afdeling 1. - Plaatsing en gebruik van een meetinstrument voor de
detectie van radioactieve stoffen
Art. 14.§ 1. Iedere uitbater van een weesbrongevoelige inrichting vermeld in bijlage 2 is er, naast de naleving van de voorwaarden bepaald in hoofdstuk 2, tevens toe gehouden : - zijn inrichting uit te rusten met een meetinstrument voor de detectie van radioactieve stoffen; - het meetinstrument bij het Agentschap te laten registreren. Deze registratie gebeurt overeenkomstig de modaliteiten bepaald door het Agentschap; - het meetinstrument alsook de andere meetapparaten gebruikt voor het meten van de radioactiviteit minstens één keer per jaar te laten onderhouden en te laten kalibreren. Het Agentschap kan hiertoe verdere richtlijnen uitwerken; - de goede werking van het meetinstrument te controleren. Indien er geen enkel alarm afgaat binnen een periode van 30 kalenderdagen moet er een test worden verricht. Het Agentschap kan hiertoe verdere richtlijnen uitwerken. De resultaten van de test worden in een inventaris opgetekend. Elke tekortkoming in de werking van het meetinstrument wordt aan het Agentschap meegedeeld volgens de modaliteiten die het hiertoe heeft vastgelegd; - al de aangevoerde weesbrongevoelige stromen te screenen op de aanwezigheid van radioactieve stoffen via het meetinstrument. In het geval dat de aanvoer naar de inrichting via schip en met behulp van een kraan gebeurt en het gebruik van het meetinstrument niet mogelijk is, kan de uitbater de weesbrongevoelige stromen manueel controleren met een draagbaar meettoestel; - het, in de weesbrongevoelige inrichting bedoeld onder punt 3 van bijlage 2, mechanisch behandeld schroot bij afvoer te screenen op de aanwezigheid van radioactieve stoffen via het meetinstrument. In het geval dat de afvoer uit de inrichting via schip en met behulp van een kraan gebeurt en het gebruik van het meetinstrument niet mogelijk is, kan de uitbater de weesbrongevoelige stromen manueel controleren met een draagbaar meettoestel. § 2. De in § 1 bedoelde uitbaters moeten de richtlijnen van het Agentschap met betrekking tot het gebruik van de meetinstrumenten voor de detectie van radioactieve stoffen naleven.
Art. 15.§ 1. Een uitbater van een weesbrongevoelige inrichting vermeld in bijlage 2 kan het Agentschap verzoeken af te wijken van de verplichting om zijn weesbrongevoelige inrichting uit te rusten met een meetinstrument voor de detectie van radioactieve stoffen. § 2. De afwijking kan worden toegestaan indien de uitbater kan aantonen dat voldaan is aan één of beide van de volgende criteria : a. het screenen van alle aangevoerde weesbrongevoelige stromen gebeurt reeds bij de afzender(s);b. alle aangevoerde weesbrongevoelige stromen zijn afkomstig van een of meerdere afzenders waarbij het risico op het introduceren van een weesbron in de materiaal- en afvalstromen verwaarloosbaar is. § 3. Bij de beslissing over deze afwijkingsaanvraag vraagt het Agentschap advies aan de gewestelijke administratie bevoegd voor het afvalbeleid. § 4. Het Agentschap doet een uitspraak over de aanvraag binnen een termijn van negentig kalenderdagen na ontvangst van de afwijkingsaanvraag en deelt deze mee aan de aanvrager en aan de gewestelijke administratie bevoegd voor het afvalbeleid. § 5. De beslissing van het Agentschap wordt bij wijze van uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. Afdeling 2. - Aanvullende informatieplicht naar het Agentschap voor
homogene alarmen
Art. 16.Iedere uitbater van een weesbrongevoelige inrichting vermeld in bijlage 2 is er tevens toe gehouden het Agentschap driemaandelijks een lijst sturen van alle homogene alarmen die werden geregistreerd, met inbegrip van de alarmen onder de actiedrempel.
Deze lijst moet minstens de volgende gegevens vermelden : - datum van het alarm; - identiteit van de producent van het afval of de leverancier; - type materiaal, in voorkomend geval de corresponderende afvalcode; - de activiteitsconcentratie, indien beschikbaar; - aantal "counts per second", hierna cps, gemeten door het meetinstrument; - aantal cps corresponderend met de natuurlijke achtergrondstraling.
Het Agentschap mag bijkomende gegevens vragen. HOOFDSTUK 4. - Maatregelen na te leven door de erkende deskundigen
Art. 17.De erkende deskundige moet, wanneer beroep op hem wordt gedaan voor een interventie : - de radioactieve stoffen zoeken en afzonderen conform de modaliteiten vastgelegd door het Agentschap; - de radioactieve stoffen karakteriseren en de uitgevoerde metingen vergelijken met de drempels die door het Agentschap werden vastgesteld. Hij is er toe gehouden het resultaat van de metingen aan het Agentschap te melden overeenkomstig de modaliteiten die het ter zake vastlegt; - de in het kader van de aangifte van de interventie voorziene documenten aanvullen; - de mogelijkheid voor tijdelijke opslag op de site evalueren en valideren; - de mogelijke eindbestemming van de radioactieve stoffen bepalen en ter goedkeuring voorleggen aan het Agentschap. HOOFDSTUK 5. - Minimale kwaliteits- en performantievereisten van de meetinstrumenten Afdeling 1. - Algemene kwaliteits- en performantievereisten
Art. 18.De meetinstrumenten moeten zodanig ontworpen zijn dat ze automatisch de aanwezigheid van radioactieve stoffen, getransporteerd door voertuigen, detecteren.
Art. 19.De meetinstrumenten moeten op zijn minst gevoelig zijn voor gammastraling.
Art. 20.De meetinstrumenten moeten het stralingsniveau dat gemeten wordt wanneer een voertuig in het detectiegebied aanwezig is, vergelijken met het niveau van de achtergrondstraling dat gemeten wordt wanneer het detectiegebied verlaten is.
Art. 21.De meetinstrumenten moeten een voortdurende aanpassing doen van de alarmdrempel als gevolg van een continue meting van de achtergrondstraling, opdat het statistische vals-alarmpercentage op een stabiel en beperkt niveau behouden blijft.
Art. 22.Aangepaste sensoren moeten aanwezig zijn opdat het meetinstrument zou weten wanneer het de aanwezigheid van radioactieve stoffen op voorbijkomende voertuigen moet controleren of wanneer het het achtergrondstralingsniveau moet controleren. Afdeling 2. - Vereisten inzake de installatie, de werking, de
kalibratie en de testen
Art. 23.De meetinstrumenten moeten zodanig geïnstalleerd zijn dat de voertuigen verplicht zijn vlak naast of tussen de detectoren door te passeren.
Tijdens de detectiemeting van een voertuig, moet het volgende voertuig dat op zijn beurt wacht op ten minste 5 meter afstand van de aanwezigheidssensoren vermeld in art. 22 wachten.
Art. 24.De meetinstrumenten moeten zodanig geïnstalleerd zijn dat het werkingsgebied van de detector niet wordt belemmerd.
Art. 25.De alarmindicaties moeten duidelijk zichtbaar zijn voor de personen die de inspectiepunten bemannen. Afdeling 3. - Vereisten inzake voertuigdetectoren
Art. 26.De meetinstrumenten om stralingsbronnen in voertuigen te detecteren, moeten aangepast zijn aan de afmetingen van het voertuig en aan de afscherming die deze voertuigen met zich mee brengen.
Art. 27.De meetinstrumenten moeten aangepast zijn aan de aard van de opzoeking en bijgevolg aan de zones van het voertuig die moeten onderzocht worden.
Art. 28.Voor passagiersvoertuigen zijn detectoren aan één enkele kant van het voertuig aanvaardbaar wanneer de maximale doorgang beperkt is tot 3 meter. Voor vrachtwagens zijn dubbele paaldetectoren vereist en de afstand die beide scheidt, is aangepast aan de breedte van de voertuigen. Deze afstand mag de 6 meter echter niet overschrijden.
Art. 29.De middelen die het meetinstrument beschermen tegen beschadiging door de voertuigen, mogen het detectiegebied niet belemmeren.
Art. 30.De aanwezigheidssensor moet zodanig worden geplaatst dat hij alleen geactiveerd wordt wanneer het detectiegebied van het meetinstrument bezet wordt en niet wanneer er andere voertuigen in de omgeving ervan passeren. Afdeling 4. - Criteria inzake minimale prestatietesten
Art. 31.Gevoeligheid voor gammastraling : bij een aangeduide gemiddelde waarde van 0,2 µSv/u, moet een alarm afgaan wanneer het dosistempo verhoogd wordt met 0,1 µSv/u gedurende 1 seconde. De waarschijnlijkheid om dit alarm te detecteren, moet 99,9 % bedragen, wat overeenstemt met maximaal 10 fouten op 10 000 blootstellingen. Aan deze vereiste moet worden voldaan in een continu stralingsveld, met een incidentele gammastraling tussen 60 keV en 1,33 MeV (getest via 241Am, 137Cs en 60Co).
Art. 32.Gevoeligheid voor neutronenstraling (indien het meetinstrument met een neutronendetectiesysteem is voorzien) : de detector moet een alarm genereren bij een neutronenflux afkomstig van een 252Cf-bron van 0,01 µg (ongeveer 20 000 n/s) gedurende 5 seconden op 2 meter afstand wanneer de gammastraling wordt afgeschermd tot minder dan 1 %. De waarschijnlijkheid om dit alarm te detecteren, moet 99,9 % zijn, wat overeenstemt met maximaal 10 fouten op 10 000 blootstellingen. Het neutronendosistempo dat overeenstemt met deze bestralingscondities is ongeveer 0,05 µSv/u.
Art. 33.Het volume waarbij een doeltreffende detectie kan worden bereikt en behouden, varieert al naargelang van het meetinstrument.
Het geometrisch gebied waarbinnen de prestatiekenmerken voor de gegeven alarmniveaus van toepassing moeten zijn, wordt als volgt vastgesteld : (a) Voertuigdetector (enkele paal) : (i) Verticaal : 0 tot 2 meter; (ii) Horizontaal, parallel met de bewegingsrichting : tot 4 meter; (iii) Snelheid tot 10 km/u. (b) Vrachtwagendetector (dubbele paal) : (i) Verticaal : 0,7 tot 4 meter; (ii) Horizontaal, parallel met de bewegingsrichting : tot 3 meter (6 meter tussen de twee palen); (iii) Snelheid tot 10 km/u.
Het vals alarmpercentage tijdens de werking van de detector moet minder dan 1 per dag bedragen voor een achtergrondstraling tot 0,2 µSv/u. Wanneer er een hoog aantal controles van 10 000 metingen per dag wordt verwacht, mag het vals alarmpercentage slechts 1/10 000 bedragen.
Art. 34.Het meetinstrument moet minstens 99 % van de tijd operationeel zijn; d.w.z. minder dan 4 dagen buiten werking per jaar.
Art. 35.Het meetinstrument moet aan alle weersomstandigheden aangepast zijn en ontworpen zijn om buiten te worden gebruikt. Het meetinstrument moet werktemperaturen tussen de - 15 °C en + 45 °C kunnen verdragen.
In ieder geval, afhankelijk van de overheersende omstandigheden van de locatie waar het meetinstrument zal worden geplaatst, moet het lagere temperaturen aankunnen, tot - 35 oC. HOOFDSTUK 6. - Informatie gewestelijke administraties
Art. 36.Het Agentschap vraagt jaarlijks bij de gewestelijke administraties bevoegd voor het afvalbeleid en de instellingen die er van afhangen de lijst van de weesbrongevoelige inrichtingen op die vallen onder bijlage 2 en die meldings- of milieuvergunningsplichtig zijn op grond van de milieuwetgeving. HOOFDSTUK 7. - Richtlijnen van het Agentschap
Art. 37.De in de artikelen 4, 5, 7, 10 tot en met 12, 14, 16 en 17 bedoelde richtlijnen, drempels, modaliteiten, gevallen en criteria worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK 8. - Slotbepalingen
Art. 38.De inbreuken op dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en vervolgd, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 april 1994Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/04/1994 pub. 14/10/2011 numac 2011000621 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 15/04/1994 pub. 19/03/2013 numac 2013000145 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle. - Duitse vertaling. - Erratum type wet prom. 15/04/1994 pub. 25/08/2017 numac 2017031028 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle. - Officieuse coördinatie in het Duits. - Erratum sluiten betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle.
Art. 39.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na afloop van een termijn van tien dagen te rekenen van de dag volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van de bepalingen van de hoofdstukken 3 en 5 die in werking treden 24 maanden volgend op de dag waarop dit besluit in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 40.De Minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 14 oktober 2011.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM
Bijlage 1 Materiaal- en afvalstromen beschouwd als « weesbrongevoelige stromen » 1. Afval van de gezondheidszorg bij mens (code 1801) of dier (code 1802) en/of verwant onderzoek (exclusief keuken- en restaurantafval dat niet rechtstreeks van de gezondheidszorg afkomstig is) : Code (*) Beschrijving 18 01 03 Afval waarvan de inzameling en verwijdering zijn onderworpen aan speciale richtlijnen teneinde infectie te voorkomen 18 01 04 Afval waarvan de inzameling en verwijdering niet zijn onderworpen aan speciale richtlijnen ten einde infectie te voorkomen 18 01 06 Chemicaliën die uit gevaarlijke stoffen bestaan of deze bevatten 18 01 07 Niet onder 18 01 06 vallende chemicaliën 18 02 02 Afval waarvan de inzameling en verwijdering zijn onderworpen aan speciale richtlijnen ten einde infectie te voorkomen 18 02 03 Afval waarvan de inzameling en verwijdering niet zijn onderworpen aan speciale richtlijnen ten einde infectie te voorkomen 18 02 05 Chemicaliën die uit gevaarlijke stoffen bestaan of deze bevatten 18 02 06 Niet onder 18 02 05 vallende chemicaliën 2.Afval van afvalbeheersinstallaties, off-site waterzuiveringsinstallaties en de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water en water voor industrieel gebruik : Code (*) Beschrijving 19 12 10 Brandbaar afval (RDF) 19 12 11 Overig afval (inclusief mengsels van materialen) van mechanische afvalverwerking dat gevaarlijke stoffen bevat 19 12 12 Overig, niet onder 19 12 11 vallend afval van mechanische afvalverwerking, meer bepaald mengsels van materialen. 3. Stedelijk afval (huishoudelijk afval en soortgelijk bedrijfsafval, industrieel afval en afval van instellingen) : Code (*) Beschrijving 20 03 01 Gemengd stedelijk afval 20 03 07 Grofvuil 20 03 99 Niet elders genoemd stedelijk afval 20 96 61 Onbehandeld huisvuil 4.Gevaarlijke afvalstoffen, andere dan deze vermeld in hoofdstuk 18 van de Europese afvalstoffenlijst.
Code (*) Beschrijving 16 05 06 Labchemicaliën die uit gevaarlijke stoffen bestaan of deze bevatten, inclusief mengsels van labchemicaliën 5. Schroot : afval van ferro- of nonferrometalen, zoals omschreven in hoofdstukken 17, 19 en 20 van de Europese afvalstoffenlijst. (*) De codes verwijzen naar de Europese afvalstoffenlijst.
Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 14 oktober 2011 houdende maatregelen betreffende het opsporen van radioactieve stoffen in bepaalde materiaal- en afvalstromen, weesbrongevoelige stromen genoemd, en het beheer van weesbrongevoelige inrichtingen.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM
Bijlage 2 Lijst van « weesbrongevoelige inrichtingen » uit te rusten met een meetinstrument voor de detectie van radioactieve stoffen 1. Verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties : - "verbrandingsinstallatie" : een vaste of mobiele technische eenheid of inrichting die specifiek bestemd is voor de thermische behandeling van afval, al dan niet met terugwinning van de geproduceerde verbrandingswarmte.Dit bevat onder meer de verbranding door oxidatie van afval alsmede andere thermische behandelingsprocessen zoals pyrolyse, vergassing en plasmaproces, voorzover de producten van de behandeling vervolgens worden verbrand. Deze definitie omvat het terrein en de gehele verbrandingsinstallatie met inbegrip van alle verbrandingslijnen en de voorzieningen voor ontvangst, opslag en voorbehandeling ter plaatse van het afval, de systemen voor de toevoer van afval, brandstof en lucht, de stoomketel, de voorzieningen voor het behandelen van rookgassen, de voorzieningen voor de behandeling of opslag ter plaatse van residuen en afvalwater, de schoorsteen, alsook de apparatuur en de systemen voor de regeling van het verbrandingsproces en voor de registratie en bewaking van de verbrandingsomstandigheden; - "meeverbrandingsinstallatie" : een vaste of mobiele eenheid die in hoofdzaak bestemd is voor de opwekking van energie of de fabricage van materiële producten waarin afval als normale of aanvullende brandstof wordt gebruikt, of waarin afval thermisch wordt behandeld voor verwijdering. Deze definitie omvat het terrein en de gehele installatie met inbegrip van alle meeverbrandingslijnen en de voorzieningen voor ontvangst, opslag en voorbehandeling ter plaatse van het afval, de systemen voor de toevoer van afval, brandstof en lucht, de stoomketel, de voorzieningen voor het behandelen van rookgassen, de voorzieningen voor de behandeling of opslag ter plaatse van residuen en afvalwater, de schoorsteen, alsmede de apparatuur en de systemen voor de regeling van het verbrandingsproces en voor de registratie en bewaking van de verbrandingsomstandigheden. Indien meeverbranding zodanig plaatsvindt dat de installatie niet in hoofdzaak voor de opwekking van energie of de fabricage van materiële producten maar wel voor thermische behandeling van afval bestemd is, wordt de installatie beschouwd als een verbrandingsinstallatie. 2. Stortplaatsen, zijnde een afvalverwijderingsterrein voor het storten van afvalstoffen op of in de bodem, met inbegrip van een terrein dat permanent (d.w.z. meer dan een jaar lang) wordt gebruikt voor de tijdelijke opslag van afval; maar met uitsluiting van : - interne afvalstortplaatsen, en - monostortplaatsen (stortplaatsen waar een bepaalde afvalstof die in grote hoeveelheden ontstaat afzonderlijk wordt gestort); en - voorzieningen waar afvalstoffen worden uitgeladen ter voorbereiding van verder transport voor terugwinning, behandeling of verwijdering elders, en - van opslag van afval voorafgaand aan terugwinning of behandeling voor een periode van in de regel minder dan drie jaar, of - van opslag van afvalstoffen voorafgaand aan verwijdering, voor een periode van minder dan een jaar. 3. Installaties voor het mechanisch behandelen (breken, demonteren, knippen, pletten, shredderen, snijbranden, zagen) van schroot, met een jaarlijkse aanvoer van meer dan 25 000 ton schroot.4. Installaties voor het smelten van ferrometalen en ijzerhoudende afvalstoffen, met een jaarlijkse aanvoer van meer dan 25 000 ton ferrometaalhoudende afvalstoffen.5. Installaties voor de productie en het smelten van non-ferrometalen, met inbegrip van legeringen en non-ferrohoudende afvalstoffen, met een jaarlijkse aanvoer van meer dan 25 000 ton non-ferrometaalhoudende afvalstoffen.6. Installaties voor de mechanisch-biologische behandeling van huishoudelijke afvalstoffen en daarmee gelijkgestelde afvalstoffen. Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 14 oktober 2011 houdende maatregelen betreffende het opsporen van radioactieve stoffen in bepaalde materiaal- en afvalstromen, weesbrongevoelige stromen genoemd, en het beheer van weesbrongevoelige inrichtingen.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM [1] In Wallonië waren de meetpoorten reeds verplicht voor de grote stortplaatsen (CET - centres d'enfouissement technique) van klasse I en II, ingevolge het besluit van de Waalse Regering van 27 februari 2003Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 27/02/2003 pub. 14/03/2003 numac 2003027139 bron ministerie van het waalse gewest Besluit van de Waalse Regering houdende sectorale voorwaarden betreffende verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties voor afval sluiten houdende sectorale voorwaarden van CET (Belgisch Staatsblad, 13 maart 2003). - Zie ook het advies van de Raad van State bij dit besluit.