gepubliceerd op 25 november 2011
Besluit houdende richtlijnen op te volgen bij de detectie of het aantreffen van een weesbron in weesbrongevoelige inrichtingen in de niet-nucleaire sector
3 NOVEMBER 2011. - Besluit houdende richtlijnen op te volgen bij de detectie of het aantreffen van een weesbron in weesbrongevoelige inrichtingen in de niet-nucleaire sector
Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, Gelet op de
wet van 15 april 1994Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
15/04/1994
pub.
14/10/2011
numac
2011000621
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Wet betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle. - Officieuze coördinatie in het Duits
type
wet
prom.
15/04/1994
pub.
19/03/2013
numac
2013000145
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Wet betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle. - Duitse vertaling. - Erratum
type
wet
prom.
15/04/1994
pub.
25/08/2017
numac
2017031028
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Wet betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle. - Officieuse coördinatie in het Duits. - Erratum
sluiten betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, artikel 3 gewijzigd bij de wet van 2 april 2003, artikel 14bis, ingevoegd bij de wet van 22 december 2008, en artikel 15 ingevoegd bij wet van 30 maart 2011;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 20/07/2001 pub. 30/08/2001 numac 2001000726 bron ministerie van binnenlandse zaken Koninklijk besluit houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen sluiten houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen inzonderheid de artikelen 66bis, 66ter, 72bis, 72ter en 74.6;
Gelet op het koninklijk besluit van 14 oktober 2011Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 14/10/2011 pub. 25/11/2011 numac 2011205601 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit betreffende het opsporen van radioactieve stoffen in bepaalde materiaal- en afvalstromen, en betreffende het beheer van weesbrongevoelige inrichtingen sluiten betreffende het opsporen van radioactieve stoffen in bepaalde materiaal- en afvalstromen, en betreffende het beheer van weesbrongevoelige inrichtingen, artikelen 4 § 1, 5 § 2, 6 § 3, 7 § 3, 10 § 4, 11, 12, 14 § 1 en § 2 en 17;
Gelet op de richtlijnen van 7 augustus 2006 voor het gebruik van een meetpoort voor de detectie van radioactieve stoffen in de niet-nucleaire sector;
Gelet op de technische aanvulling bij de richtlijnen van 7 augustus 2006 voor het gebruik van een meetpoort voor de detectie van radioactieve stoffen in de niet-nucleaire sector;
Overwegende dat de voormelde richtlijnen en de technische aanvulling geactualiseerd moeten worden door de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 14 oktober 2011Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 14/10/2011 pub. 25/11/2011 numac 2011205601 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit betreffende het opsporen van radioactieve stoffen in bepaalde materiaal- en afvalstromen, en betreffende het beheer van weesbrongevoelige inrichtingen sluiten houdende maatregelen betreffende het opsporen van radioactieve stoffen in bepaalde materiaal- en afvalstromen, en betreffende het beheer van weesbrongevoelige inrichtingen;
Overwegende de publicatie, in september 2002, van het IAEA-TECDOC-1312 "Detection of radioactive materials at borders" van het International Atomic Energy Agency te Wenen betreffende de minimale vereisten voor meetinstrumenten, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Maatregelen na te leven door uitbaters van weesbrongevoelige inrichtingen
Artikel 1.Aangifteplicht van een interventie aan het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle § 1. De interventies worden aan het FANC meegedeeld via het aangifteformulier opgenomen in bijlage 1 en 2. Na de interventie vult de uitbater de luiken A, B en C van het formulier, waarvan het model is opgenomen in bijlage 1 en 2, in en stuurt dit zo snel als mogelijk maar uiterlijk 24 uur na het ontdekken van de radioactieve stof, naar het FANC. § 2. Indien de door de uitbater aangeduide intervenant niet zelf de interventie uitvoert, vult hij de luiken A en B van het formulier, waarvan het model is opgenomen in bijlage 1 en 2, in en stuurt hij dit zo snel als mogelijk maar uiterlijk 24 uur na het ontdekken van de radioactieve stof, naar het FANC. Het luik C wordt ingevuld door de erkende deskundige en wordt zo snel als mogelijk, maar uiterlijk één week na de interventie, verstuurd naar het FANC.
Art. 2.Register van radioactieve stoffen De uitbater houdt een register bij van al de radioactieve stoffen die op zijn site werden opgeslaan volgens het formulier in bijlage 3.
Art. 3.Registratieplicht van meetinstrument Het meetinstrument dient geregistreerd te worden bij het FANC aan de hand van het registratieformulier in bijlage 4.
Art. 4.Te volgen procedure voor de interventie § 1. Voor de uitbaters van specifieke weesbrongevoelige inrichtingen vermeld in bijlage 2 van het koninklijk besluit van 14 oktober 2011Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 14/10/2011 pub. 25/11/2011 numac 2011205601 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit betreffende het opsporen van radioactieve stoffen in bepaalde materiaal- en afvalstromen, en betreffende het beheer van weesbrongevoelige inrichtingen sluiten betreffende het opsporen van radioactieve stoffen in bepaalde materiaal- en afvalstromen, en betreffende het beheer van weesbrongevoelige inrichtingen, dient de interventie uitgevoerd te worden conform de procedure in bijlage 5. § 2. Indien het, bij het herkennen van een radioactieve stof of het vermoeden van herkennen ervan, of in voorkomend geval, een alarm van een meetinstrument, een gelokaliseerde bron betreft, dient het opsporen, de eventuele opslag en de besmettingscontrole te gebeuren conform de procedure in bijlage 6. § 3. Indien het, bij het herkennen van een radioactieve stof of het vermoeden van herkennen ervan, of in voorkomend geval, een alarm van een meetinstrument, een homogene bron betreft, dient de eventuele opslag te gebeuren conform de procedure in bijlage 7. HOOFDSTUK 2. - Maatregelen na te leven door erkende deskundigen
Art. 5.Wanneer het kortlevende radionucliden betreft, kan de bron in het algemeen op de site blijven in afwachting van het bijna volledige verval van zijn activiteit. De tijdelijke opslag van deze bron moet gebeuren met naleving van de voorwaarden vermeld in bijlage 6 punt b.4.
Art. 6.Wanneer het langlevende radionucliden betreft, is een karakterisatie van de bron vereist en wordt de finale bestemming bepaald conform de procedure in bijlage 8.
Art. 7.Het verslag van de karakterisering wordt systematisch aan het FANC overgemaakt via het vervolledigde formulier waarvan het model is opgenomen in bijlage 9 Dit verslag vermeldt, voor elke gekarakteriseerde stof, het volgnummer van de stof, zoals het in het register van de uitbater voorkomt.
Het verslag van de karakterisering wordt bij de vervoersdocumenten gevoegd, indien de stoffen naar een andere site worden overgebracht. HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen
Art. 8.De richtlijnen van 7 augustus 2006 voor het gebruik van een meetpoort voor de detectie van radioactieve stoffen in de niet-nucleaire sector worden opgeheven.
De technische aanvulling bij de richtlijnen van 7 augustus 2006 voor het gebruik van een meetpoort voor de detectie van radioactieve stoffen in de niet-nucleaire sector wordt opgeheven.
Art. 9.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na afloop van een termijn van tien dagen te rekenen van de dag volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Brussel, 3 november 2011.
De directeur-generaal, Willy DE ROOVERE
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van 3 november 2011 houdende richtlijnen op te volgen bij de detectie of het aantreffen van een weesbron in weesbrongevoelige inrichtingen in de niet-nucleaire sector.
Brussel, 3 november 2011.
De directeur-generaal, Willy DE ROOVERE
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van 3 november 2011 houdende richtlijnen op te volgen bij de detectie of het aantreffen van een weesbron in weesbrongevoelige inrichtingen in de niet-nucleaire sector.
Brussel, 3 november 2011.
De directeur-generaal, Willy DE ROOVERE
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van 3 november 2011 houdende richtlijnen op te volgen bij de detectie of het aantreffen van een weesbron in weesbrongevoelige inrichtingen in de niet-nucleaire sector.
Brussel, 3 november 2011.
De directeur-generaal, Willy DE ROOVERE
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van 3 november 2011 houdende richtlijnen op te volgen bij de detectie of het aantreffen van een weesbron in weesbrongevoelige inrichtingen in de niet-nucleaire sector.
Brussel, 3 november 2011.
De directeur-generaal, Willy DE ROOVERE
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 5.2 Toelichting : a.1) De alarmdrempel wordt vastgelegd op maximum 5sigma boven de natuurlijke achtergrondstraling (sigma is de standaardafwijking van de natuurlijke achtergrondstraling).
Bij het passeren door het meetinstrument, moet de snelheid van het voertuig beperkt worden. Een typische waarde van deze maximale snelheid is 10 km/u. Deze snelheid kan aan het type van meetinstrument en voertuig aangepast worden en wordt vermeld op het registratieformulier.
In geval van alarm kan de uitbater het voertuig opnieuw minstens twee maal langs het meetinstrument doorsturen : indien dit geen nieuw alarm geeft, kan het voertuig op de site aanvaard worden. a.2) N is het aantal tellen per seconde (counts per second, cps) gemeten door het meetinstument. Het is de maximale waarde voor de detectoren (links of rechts voor een meetinstrument met twee detectoren).
De waarschuwingsdrempel wordt vastgelegd op 20 maal de natuurlijke achtergrondstraling. a.3) Sommige soorten industriële reststoffen (zand, afval uit de fosfaatindustrie), ladingen inert of vuurvast materiaal, slib uit zuiveringsstations, worden gewoonlijk gekenmerkt door een homogene verspreiding van radioactiviteit. Het alarm wordt meestal door natuurlijke radionucliden veroorzaakt. Het betreft hier ladingen die geen gelokaliseerde radioactieve bronnen bevatten.
De aanwezigheid van meerdere radioactieve bronnen in een lading kan soms de indruk geven van een homogene verspreiding van radioactiviteit : voor dergelijke onduidelijke gevallen is het de aard van de lading die het vervolg van de interventie oriënteert naar hetzij de « gelokaliseerde bron »-module, hetzij de « homogene » module. a.4) De actiedrempel wordt vastgelegd op maximum 2 maal de natuurlijke achtergrondstraling. Indien het aantal cps lager ligt dan de actiedrempel (bij homogene verspreiding van de radioactiviteit) en indien de oorzaak van de anomalie gekend is (d.w.z. een radiologische analyse werd uitgevoerd op het materiaal zelf of op gelijkaardig materiaal), kan de lading zonder beperkingen worden aanvaard. Een voorbeeld van een dergelijke anomalie kan een lading van vuurvaste stenen, inert materiaal of industrieel afval zijn waarvoor reeds een analyse werd uitgevoerd. a.5) Het meten van het dosistempo gebeurt door het voertuig geleidelijk te naderen. Van zodra het gemeten dosistempo 5 µSv/u overschrijdt, wordt de meting stopgezet en een veiligheidsperimeter op 5 µSv/u ingesteld. Indien de limiet van 5 µSv/u niet overschreden werd in de naderingsfase, wordt gezocht naar de maximale waarde van het dosistempo bij contact met de wand van het voertuig. a.6) Indien de limiet van 5µSv/u wordt overschreden, mag het voertuig de site in geen enkel geval verlaten. Het voertuig wordt gebracht naar een geïsoleerde plaats op de site en een veiligheidsperimeter op 5 µSv/u wordt ingesteld. De veiligheidszone wordt afgebakend met afsluitingen of met een lint. Er wordt onmiddellijk beroep gedaan op een erkende deskundige en het FANC wordt verwittigd.
Indien deze overschrijding evenwel slechts op één enkel precies punt op de wand van de vrachtwagen wordt vastgesteld en deze de waarde van 20 µSv/u niet overschrijdt, kan de intervenant ook zelf tot de interventie overgaan. a.7) Het terugkeren naar afzender van de lading is slechts mogelijk indien er wordt voldaan aan de voorwaarden uit artikel 7 § 2 van het koninklijk besluit betreffende het opsporen van radioactieve stoffen in bepaalde materiaal- en afvalstromen en betreffende het beheer van weesbrongevoelige inrichtingen van 14 oktober 2011.
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van 3 november 2011 houdende richtlijnen op te volgen bij de detectie of het aantreffen van een weesbron in weesbrongevoelige inrichtingen in de niet-nucleaire sector.
Brussel, 3 november 2011.
De directeur-generaal, Willy DE ROOVERE
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 6.2. Toelichting : b.1) Voor het eventueel opsporen van de bron : - wordt een specifieke losplaats voorzien; - wordt de lading gelost op een oppervlak met een harde ondergrond. Om een eventuele bodembesmetting te voorkomen, kan de intervenant de loszone afdekken met een plastieken dekzeil; - worden bij het lossen de ramen van het voertuig gesloten en de ventilatie uitgeschakeld. Indien de aanwezigheid van de bestuurder in het voertuig niet vereist is om tot het lossen over te gaan, dan verwijdert deze zich van de interventieplaats; - worden beschermingshandschoenen, een antistofmasker, een wegwerpoverall en overschoenen gedragen door de intervenant en dit tijdens het lossen en het onderzoek van de lading; - gebeurt het lossen stapsgewijs; - wordt gedurende de ganse operatie het dosistempo permanent gemeten door de intervenant. Hij/zij kan ook een dosimeter met rechtstreekse aflezing ter hoogte van de borst dragen waarvan het alarmniveau is ingesteld op 20 µSv/u. b.2) Zodra het dosistempo dat wordt gemeten ter hoogte van de borst van de intervenant, 20 µSv/u overschrijdt (hetgeen in voorkomend geval door het alarm van de dosimeter met rechtstreekse aflezing gesignaleerd zal worden) of indien het dosistempo op 10 cm afstand van de bron 500 µSv/u overschrijdt : - moet de interventie onderbroken worden; - moet een veiligheidsperimeter op 5 µSv/u worden ingesteld rond deze zone; - moet er onmiddellijk beroep worden gedaan op een erkende deskundige om het opsporen verder te zetten; - moet het FANC verwittigd worden. b.3) Medisch afval Indien het afval dat het alarm heeft veroorzaakt duidelijk van medische oorsprong is (luier, maandverband, ...), is dit waarschijnlijk afval met een korte halveringstijd. Dit kan worden nagegaan via de toepassing van de methode die in punt b.7. wordt beschreven. b.4) Opslag : De radioactieve stoffen die gevonden worden, moeten zo vlug mogelijk in een geschikte opslagplaats op de site van de uitbater worden opgeslagen in afwachting van hun latere behandeling.
Beschermingshandschoenen, een antistofmasker, een wegwerpoverall en overschoenen moeten bij het behandelen van de radioactieve stoffen gedragen worden.
De stoffen worden in een plastieken zak geplaatst en vervolgens opgeborgen in een vat in een af te sluiten lokaal. Het waarschuwingsteken voor ioniserende stralingen wordt op het vat aangebracht opdat het zichtbaar zou zijn voor elke persoon die het lokaal betreedt. Indien meerdere vaten gebruikt worden, wordt elk vat duidelijk genummerd. Het gemeten dosistempo aan de buitenwand van dit lokaal mag, additioneel aan de achtergrondstraling, in geen enkel geval 1 µSv/u overschrijden. In geval er een permanente bezette werkplaats aan dit lokaal grenst, is deze limietwaarde 0,5 µSv/u. Elke persoon die dit lokaal betreedt, dient een handtoestel voor het meten van het dosistempo of een ter hoogte van de borst gedragen dosimeter met rechtstreekse aflezing, waarvan het alarmniveau is ingesteld op 20 µSv/u, te gebruiken. De dosis binnen het lokaal (gemeten ter hoogte van de borst van de persoon die zich in het lokaal bevindt) mag in geen enkel geval 100 µSv/u overschrijden.
De stoffen met korte halveringstijd mogen niet worden vermengd met stoffen met lange halveringstijd. Zij worden fysiek gescheiden binnen het opslaglokaal en, indien mogelijk, in verschillende lokalen ondergebracht. De stoffen met korte halveringstijd die verpakt zijn in een plastieken zak, hoeven niet in een vat te worden geplaatst voor zover zij beschut worden tegen elke beschadiging : de zakken moeten dan in een uitlekbak in een gesloten en verlucht lokaal geplaatst worden. Het dosistempo binnen het lokaal (gemeten ter hoogte van de borst van de persoon die zich in dit lokaal bevindt) mag in geen geval 100 µSv/u overschrijden.
Indien de afmetingen van het voorwerp te groot zijn om in een vat te kunnen worden geplaatst, kan het als dusdanig op de site worden opgeslagen voor zover de dosistempolimieten die in dit punt b.4 worden beschreven, worden nageleefd. Het voorwerp wordt dan wel met een zeil afgeschermd. b.5) Besmetting Indien een erkende deskundige ter plaatse geroepen werd, voert deze zelf de controle op de besmetting uit.
Indien de erkende deskundige niet ter plaatse geroepen werd, verifieert de intervenant, nadat de radioactieve stof(fen) uit de lading geïsoleerd werd(en), of het voertuig en de rest van de lading niet besmet werden.
Indien dit het geval is, wordt beroep gedaan op een erkende deskundige.
De erkende deskundige controleert dan ter plaatse de besmetting van de lading, van het voertuig en de eventuele besmetting van de bodem en van de intervenant.
Indien de intervenant over een besmettingsmeter beschikt, controleert hij/zij de werkkledij (handschoenen, wegwerpoverall, stofmasker en overschoenen) op besmetting. De besmette kledij wordt in een vat in het opslaglokaal geplaatst.
Indien deze persoon niet over een besmettingsmeter beschikt, worden de handschoenen, stofmasker, wegwerpoverall en overschoenen systematisch in een vat in het opslaglokaal geplaatst na iedere interventie. b.6) De kennisgeving aan het FANC gebeurt door terugzending van het aangifteformulier voor de interventie, waarvan het model is opgenomen in bijlage 1 en 2. b.7) Radioactief afval met korte halveringstijd Een meting van het dosistempo wordt, hetzij in contact met het afval, hetzij in contact met het vat, uitgevoerd.
Een nieuwe meting van het dosistempo wordt 7 dagen later opnieuw in contact met het afval of in contact met het vat, onder dezelfde meetomstandigheden als bij de oorspronkelijke meting, uitgevoerd.
Indien het dosistempo lager ligt dan 2/3 van het initiële dosistempo, kan het afval worden beschouwd als afval met een korte halveringstijd.
In het geval van een verbrandingsoven kan het afval, zonder beperkingen vanuit het standpunt van radioactiviteit, worden verbrand van zodra het dosistempo in contact met het afval is afgenomen tot tweemaal het dosistempo van de natuurlijke achtergrondstraling (of indien het alarm niet meer afgaat wanneer men het afval opnieuw door het meetinstrument laat passeren).
In het geval van een industriële stortplaats kan het afval zonder beperkingen vanuit het standpunt van radioactiviteit, worden gestort zodra het gemeten dosistempo in contact met het afval lager ligt dan 5 µSv/u. b.8) De inhoud van het vat wordt gecontroleerd door een erkende deskundige van zodra één van de dosistempolimieten uit punt b.4 overschreden wordt en in ieder geval wanneer een erkende deskundige op de site langskomt, bijvoorbeeld ten gevolge van een dringende interventie. Deze controle kan eveneens op eenvoudige vraag van het FANC plaatsvinden. Het FANC zal de inhoud van het vat jaarlijks evalueren op basis van de inventaris die door de uitbater werd overgemaakt. De erkende deskundige karakteriseert de verschillende stoffen en vergelijkt de metingen met de drempels die door het FANC werden vastgesteld. De erkende deskundige meldt het resultaat van de metingen aan het FANC. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van 3 november 2011 houdende richtlijnen op te volgen bij de detectie of het aantreffen van een weesbron in weesbrongevoelige inrichtingen in de niet-nucleaire sector.
Brussel, 3 november 2011.
De directeur-generaal, Willy DE ROOVERE
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 7.2. Toelichting : c.1) De stoffen worden gelost en voorlopig opgeslagen op een geïsoleerde plaats van de site; indien de stoffen zich in een container bevinden, kan de uitbater deze container eveneens voorlopig op een geïsoleerde plaats op zijn site zetten zonder deze te lossen.
Voorzorgsmaatregelen (bijvoorbeeld het afdekken met een zeil) worden getroffen om de verspreiding van de stoffen te vermijden. Een veiligheidsperimeter op 1 µSv/u (of op 0,5 µSv/u in geval er zich vlakbij deze perimeter een permanent bezette werkplaats bevindt) wordt afgebakend met behulp van afsluitingen of van een lint. c.2) De afzender bepaalt het bedrijf waarvan deze lading afkomstig is.
De uitbater neemt met dit bedrijf contact op en vraagt of de aard van de radioactieve stoffen die in de lading aanwezig zijn, gekend zijn. c.3) Radioactief afval met korte halveringstijd Een meting van het dosistempo wordt, hetzij in contact met het afval, hetzij in contact met de container, uitgevoerd.
Een nieuwe meting van het dosistempo wordt 7 dagen later opnieuw onder dezelfde meetomstandigheden op dezelfde plaats uitgevoerd.
Indien het dosistempo lager ligt dan 2/3 van het initiële dosistempo, kan het afval worden beschouwd als afval met een korte halveringstijd.
In het geval van een verbrandingsoven kan het afval zonder beperkingen worden verbrand wanneer het dosistempo in contact is afgenomen tot tweemaal het dosistempo van de natuurlijke achtergrondstraling (of indien het alarm niet meer afgaat wanneer men het afval opnieuw door de poort laat passeren).
In het geval van een stortplaats kan het afval worden gestort zodra het gemeten dosistempo in contact lager ligt dan 5 µSv/u. c.4) De erkende deskundige meet de activiteitsconcentratie van de stoffen en vergelijkt deze met de drempels die door het FANC werden vastgesteld. De erkende deskundige meldt het resultaat van de metingen aan het FANC. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van 3 november 2011 houdende richtlijnen op te volgen bij de detectie of het aantreffen van een weesbron in weesbrongevoelige inrichtingen in de niet-nucleaire sector.
Brussel, 3 november 2011.
De directeur-generaal, Willy DE ROOVERE
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 8.2. Toelichting : Over de eindbestemming van het radioactieve voorwerp wordt, in sommige gevallen, beslist in overleg met het FANC, volgens het schema in 8.1.
De drempels die in dit deel worden gegeven, zijn enkel geldig indien de gedetecteerde radioactieve stoffen niet afkomstig zijn van een ingedeelde inrichting. In dit laatste geval zijn de bepalingen van het koninklijk besluit van 20 juli 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 20/07/2001 pub. 30/08/2001 numac 2001000726 bron ministerie van binnenlandse zaken Koninklijk besluit houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen sluiten met betrekking tot het radioactief afval van toepassing.
De bestemming van het voorwerp hangt af van de gemeten activiteitsniveaus of van de activiteitsconcentratie, van de halveringstijd van de radionucliden en van de oorsprong van het voorwerp.
Ingekapselde bronnen worden systematisch naar NIRAS verstuurd.
Voor de andere types van radioactieve stoffen, bepaalt de erkende deskundige de totale activiteit of de activiteitsconcentratie van elke radionuclide. In geval van een lading die een homogene verspreiding van radioactiviteit vertoont, is het de activiteitsconcentratie die in alle gevallen gebruikt wordt als criterium. Verschillende drempels worden gebruikt voor natuurlijke en kunstmatige radionucliden. d.1) N geeft de activiteitsconcentratie of (voor de vrijstellingsniveaus) de totale activiteit weer.
Kunstmatige radionucliden : d.2) De drempelwaarden voor de activiteitsconcentratie voor de kunstmatige radionucliden zijn de vrijgaveniveaus gedefinieerd in bijlage IB (Tabel A) bij het koninklijk besluit van 20 juli 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 20/07/2001 pub. 30/08/2001 numac 2001000726 bron ministerie van binnenlandse zaken Koninklijk besluit houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen sluiten houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen. Indien de activiteitsconcentratie die wordt gemeten lager ligt dan de vrijgaveniveaus, dan kunnen de stoffen door de uitbater op de site worden aanvaard zonder beperkingen vanuit het standpunt van radioactiviteit. d.3) De decontaminatie wordt door een gespecialiseerde instelling uitgevoerd.
Natuurlijke radionucliden : d.4) Indien de activiteitsconcentratie die wordt gemeten lager ligt dan 1 Bq/g, kunnen de stoffen door de uitbater op de site worden aanvaard zonder beperkingen vanuit het standpunt van radioactiviteit.
In geval deze waarde wordt overschreden, beslist het FANC over de bestemming van deze stoffen.
Deze paragraaf is van toepassing zonder afbreuk te doen aan alle andere voorschriften van het Agentschap betreffende de behandeling van stoffen die een verhoogde natuurlijke radioactiviteit vertonen.
Specifieke problemen Indien de bepaling van de activiteitsconcentratie praktische problemen stelt (bv. : hoe wordt de activiteitsconcentratie bepaald indien de besmetting beperkt is tot de « scaling » van een metalen voorwerp?), neemt de erkende deskundige contact op met het FANC om de meest gepaste oplossing te bepalen.
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van 3 november 2011 houdende richtlijnen op te volgen bij de detectie of het aantreffen van een weesbron in weesbrongevoelige inrichtingen in de niet-nucleaire sector.
Brussel, 3 november 2011.
De directeur-generaal, Willy DE ROOVERE
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van 3 november 2011 houdende richtlijnen op te volgen bij de detectie of het aantreffen van een weesbron in weesbrongevoelige inrichtingen in de niet-nucleaire sector.
Brussel, 3 november 2011.
De directeur-generaal, Willy DE ROOVERE