gepubliceerd op 03 juli 1999
Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 79bis en 79ter van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering
13 JUNI 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 79bis en 79ter van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, gewijzigd bij de wetten van 14 juli 1951, 14 februari 1961, 16 april 1963, 11 januari 1967, 10 oktober 1967, de koninklijke besluiten nr. 13 van 11 oktober 1978 en nr. 28 van 24 maart 1982, de wetten van 22 januari 1985, 30 december 1988, 26 juni 1992 en 30 maart 1994, het koninklijk besluit van 14 november 1996 en de wetten van 13 maart 1997 en 13 februari 1998, en artikel 8, ingevoegd bij de wet van 30 maart 1994 en gewijzigd bij de wetten van 13 februari 1998 en 7 april 1999;
Gelet op de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, inzonderheid op artikel 69;
Gelet op de wet van 7 april 1999 betreffende de PWA-arbeidsovereenkomst;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, inzonderheid op de artikelen 79bis, vervangen bij het koninklijk besluit van 27 januari 1997 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juli 1997, en 79ter, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 november 1995 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 december 1996;
Gelet op het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, gegeven op 15 april 1999;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 26 april 1999;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het feit dat de Regering, onder meer op vraag van de werknemersorganisaties, zich ertoe verbonden heeft, in haar algemene politieke verklaring ter gelegenheid van de opening van het parlementair jaar 1997-1998, op 7 oktober 1997, om het statuut van de personen die werken in het stelsel van de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen te verbeteren wat betreft het arbeidsrecht door het afsluiten van een arbeidsovereenkomst; dat terzake een wetsontwerp voorbereid, en voor dringend advies voorgelegd werd, aan de Nationale Arbeidsraad op 6 maart 1998; dat dit advies gegeven werd op 16 juni 1998; dat de Regering ondertussen dit ontwerp opgenomen heeft in het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 opgesteld op basis van de Europese richtsnoeren inzake tewerkstelling 1998, hetwelk eind april 1998 ingediend werd bij de Europese Commissie; dat de Regering op basis van een unaniem advies van de Nationale Arbeidsraad een aangepast ontwerp goedgekeurd heeft in de Ministerraad van 3 juli 1998; dat over dit ontwerp het advies van de Raad van State gevraagd werd op 9 juli 1998 in toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoöordineerde wetten op de Raad van State; dat dit advies gegeven werd op 7 januari 1999 en overgemaakt werd op 11 februari 1999; dat de Regering ondertussen haar engagement tegenover het Parlement opnieuw bevestigd heeft in haar algemene politieke verklaring 1998-99 van 13 oktober 1998 ter gelegenheid van de opening van de parlementaire zittijd 1998-99; dat het wetsontwerp, aangepast volgens het advies van de Raad van State, voorgelegd werd aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers op 24 februari 1999; dat dit wetsontwerp het voorwerp heeft uitgemaakt van een dringende behandeling in toepassing van artikel 80 van de Grondwet; dat de hoogdringendheid van deze hervorming ook blijkt uit de parlementaire besprekingen; dat de wet betreffende de PWA-arbeidsovereenkomst houdende de definitieve tekst van dit ontwerp afgekondigd werd op 7 april 1999 en in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd werd op 20 april 1999; dat ondertussen de uitvoeringsbesluiten voorbereid werden; dat sommige van deze besluiten voorgelegd werden voor dringend advies aan het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening; dat dit advies gevraagd werd op 2 april 1999, verleend werd op 15 april 1999 en medegedeeld werd op 22 april 1999; dat eveneens een ontwerp van besluit voor dringend advies voorgelegd werd aan de Nationale Arbeidsraad op 2 april 1999 en dat dit advies verleend werd op 27 april 1999; dat sommige ontwerpen, aangepast volgens de voormelde adviezen goedgekeurd werden door de Ministerraad van 30 april 1999; dat het advies van de Raad van State gevraagd werd op 4mei 1999 in toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; dat deze wet van 7 april 1999 en de ontwerpen van besluiten die tot doel hebben het statuut van degenen die prestaties leveren in het stelsel van de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen te verbeteren en te valoriseren, een hervorming betreffen in het kader van de werkgelegenheidspolitiek die als prioritair beschouwd wordt door de Regering en het Parlement; dat deze hervorming in het bijzonder de herinschakeling van langdurige werklozen dient te bevorderen; dat in de huidige stand van de legislatuur en gezien de tijd die vereist was voor de voormelde voorafgaande en verplichte raadplegingen, de enige mogelijkheid voor de Regering om haar engagement ten overstaan van het Parlement en de Europese instanties te houden er in bestaat de nodige besluiten ter uitvoering van de beslissing van het Parlement binnen de kortst mogelijke tijd te nemen en dus een beroep te doen op het advies van de Raad van State met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; dat deze nieuwe bepalingen eveneens de bedoeling hebben de rechtszekerheid binnen het kader van het PWA-stelsel te verhogen door de precisering van de respectievelijke rechten en verplichtingen van de werkgever, de werknemer en de gebruiker; dat het tenslotte aangewezen is deze nieuwe bepalingen zo spoedig mogelijk ter kennis te brengen van de administraties belast met de uitvoering ervan opdat deze hervorming binnen de kortste termijn en onder de beste voorwaarden in werking zou kunnen treden; dat daartoe een belangrijk voorbereidend werk dient geleverd, onder meer rekening houdend met de noodzakelijke termijnen voor het opstellen en verdelen van de nieuwe documenten en formulieren, voor het informeren van de PWA 's in alle gemeenten en voor de vorming van meerdere honderden personeelsleden, dat eveneens rekening dient gehouden met de periode van de zomervakantie; dat rekening gehouden met al deze elementen de datum van inwerkingtreding vastgesteld werd op 1 oktober 1999;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 27 mei 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 79bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, vervangen bij het koninklijk besluit van 27 januari 1997 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juli 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) § 1 wordt vervangen door de volgende bepaling: « § 1. Het plaatselijk werkgelegenheidsagentschap bepaalt het bedrag van het inschrijvingsrecht jaarlijks of per type activiteit te betalen door de kandidaat-gebruiker bedoeld in artikel 79, zonder dat dit 300 F per kalenderjaar, per kandidaat-gebruiker mag overschrijden. Het agentschap mag evenwel beslissen geen inschrijvingsrecht te eisen. Het mag bij het bepalen van het verschuldigde bedrag onder meer onderscheid maken naargelang de kandidaat-gebruiker een natuurlijk persoon of een rechtspersoon is. »;
B) § 2 wordt vervangen door de volgende bepalingen : « § 2. Het plaatselijk werkgelegenheidsagentschap bepaalt, binnen de in het derde lid vastgestelde grenzen, het bedrag van de aanschafprijs die de gebruiker verschuldigd is.
Het bedrag van de aanschafprijs kan variëren per soort activiteit en volgens het loonniveau in de streek. Een onderscheid kan bovendien gemaakt worden naargelang de gebruiker een natuurlijke persoon of een rechtpersoon is. Er kan eveneens een voorkeurtarief voor bepaalde categorieën van gebruikers voorzien worden.
De aanschafprijs bedraagt minstens 200 F en ten hoogste 300 F en dient een veelvoud van 10 F te zijn.
Voor activiteiten ten behoeve van de land- en tuinbouwsector bedraagt de aanschafprijs een bedrag dat niet lager mag zijn dan 200 F en niet hoger dan 250 F. In afwijking van het eerste lid kan dit bedrag vastgesteld worden door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, na advies van het bevoegd Paritair Comité. »;
C) het wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 4. De activiteiten verricht in het kader van het plaatselijk werkgelegenheidsagentschap mogen in hoofde van de PWA-werknemer 45 uur per maand niet overschrijden.
In afwijking van het voorgaande lid mag de PWA-werknemer die seizoens- en gelegenheidsgebonden activiteiten verricht in de land- en tuinbouwsector, gedurende twee kalendermaanden per jaar, ten hoogste 90 activiteitsuren verrichten.
De Minister kan, in noodsituaties en omwille van het algemeen belang, afwijkingen voorzien op de grens van 45 uren. »
Art. 2.In artikel 79ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 november 1995 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 december 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) § 3 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3. In afwijking van de bepalingen van artikel 79, § 4, eerste lid, worden de werklozen bedoeld in voormeld artikel 79, § 4, niet ambtshalve ingeschreven voor de activiteit als stadswachter. De inschrijving voor deze activiteit gebeurt op vrijwillige basis. De bepalingen van artikel 79, § 5, zijn niet van toepassing op deze activiteit.
Het agentschap verleent voor de toewijzing van de activiteit van stadswachter voorrang aan de kandidaat stadswachters die minstens 40 jaar oud zijn.
Vóór de aanvang van de activiteit als stadswachter sluit de lokale overheid met het plaatselijk werkgelegenheidsagentschap een overeenkomst, waarin tevens bepalingen worden opgenomen aangaande de inhoud van de taak van de stadswachter, de plaats en tijdstippen van activiteit, waarbij, in afwijking van artikel 79bis, § 4, eerste lid, de activiteit per maand gemiddeld 53 activiteitsuren omvat. De lokale overheid kan deze overeenkomst slechts beëindigen om redenen die vooraf door de gemeenteraad als voldoende erkend zijn. »;
B) § 4 wordt vervangen door de volgende bepaling: « § 4. In afwijking van artikel 79bis, § 2, eerste lid, wordt het maandloon voor de activiteiten als stadswachter forfaitair vastgesteld op 11 130 F. In afwijking van artikel 79, § 3, overhandigt de lokale overheid voor het einde van de kalendermaand aan de stadswachter een PWA-chequeboekje, bevattende 53 PWA-uurcheques, elk met een aanschafprijs van 210 F. Voor de maanden waarin de stadswachter omwille van arbeidsongeschiktheid geen enkele prestatie verrichtte, wordt geen PWA-chequeboekje toegekend. Wanneer het aantal activiteitsuren in de beschouwde maand ingevolge de arbeidsongeschiktheid van de stadswachter minder dan 53 bedraagt, dienen de ontbrekende uren in de daaropvolgende maanden gepresteerd te worden.
De stadswachter heeft per PWA-cheque recht op 250 F en hij kan, overeenkomstig artikel 79, § 8, aanspraak maken op de PWA-inkomensgarantie-uitkering. »
Art. 3.Dit besluit treedt in werking op een door Ons bepaalde datum.
Art. 4.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 13 juni 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Besluitwet van 28 december 1944, Belgisch Staatsblad van 30 december 1944; Wet van 14 juli 1951, Belgisch Staatsblad van 16 december 1951;
Wet van 14 februari 1961, Belgisch Staatsblad van 15 februari 1961;
Wet van 16 april 1963, Belgisch Staatsblad van 23 april 1963;
Wet van 11 januari 1967, Belgisch Staatsblad van 14 januari 1967;
Wet van 10 oktober 1967, Belgisch Staatsblad van 31 oktober 1967;
Koninklijk besluit nr. 13 van 11 oktober 1978, Belgisch Staatsblad van 31 oktober 1978;
Koninklijk besluit nr. 28 van 24 maart 1982, Belgisch Staatsblad van 26 maart 1982;
Wet van 22 januari 1985, Belgisch Staatsblad van 24 januari 1985;
Wet van 30 december 1988, Belgisch Staatsblad van 5 januari 1989;
Wet van 26 juni 1992, Belgisch Staatsblad van 30 juni 1992;
Wet van 30 maart 1994, Belgisch Staatsblad van 31 maart 1994;
Koninklijk besluit van 14 november 1996, Belgisch Staatsblad van 31 december 1996;
Wet van 13 maart 1997, Belgisch Staatsblad van 10 juni 1997;
Wet van 13 februari 1998, Belgisch Staatsblad van 19 februari 1998;
Wet van 7 april 1999, Belgisch Staatsblad van 20 april 1999;
Koninklijk besluit van 25 november 1991, Belgisch Staatsblad van 31 december 1991.
Koninklijk besluit van 22 november 1995, Belgisch Staatsblad van 8 december 1995;
Koninklijk besluit van 13 december 1996, Belgisch Staatsblad van 31 december 1996;
Koninklijk besluit van 27 januari 1997, Belgisch Staatsblad van 12 februari 1997;
Koninklijk besluit van 16 juli 1997, Belgisch Staatsblad van 21 augustus 1997.