gepubliceerd op 02 augustus 2007
Koninklijk besluit tot invoeging van een artikel 71bis in het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering
13 JULI 2007. - Koninklijk besluit tot invoeging van een artikel 71bis in het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, § 1, derde lid, i, vervangen bij de wet van 14 februari 1961;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;
Gelet op het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, gegeven op 1 maart 2007;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financïen, gegeven op 22 maart 2007;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 7 juni 2007;
Gelet op advies 43.264/1 van de Raad van State, gegeven op 21 juni 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering wordt een artikel 71bis ingevoegd, luidend als volgt: «
Art. 71bis.§ 1. Artikel 71 is niet van toepassing op de volledig werkloze die de vrijstelling bedoeld in artikel 89, § 2, geniet.
In afwijking van het eerste lid, blijft evenwel onderworpen aan artikel 71, eerste lid, 1° en 3° tot 6°, de werkloze die op bijkomstige wijze een activiteit uitoefent in de zin van artikel 45, of die een artistieke activiteit uitoefent overeenkomstig artikel 74bis, voor zover hij deze procedure verkiest in plaats van de procedure vermeld in het eerste lid. § 2. De werkloze, die in toepassing van § 1, eerste lid, niet in het bezit is van een controlekaart, moet aan zijn uitbetalingsinstelling de uitoefening meedelen van elke activiteit bedoeld in artikel 45 of 74bis. Deze mededeling moet schriftelijk gebeuren vóór de aanvang van deze activiteit. De werkloze moet een bewijs van deze aangifte bij zich houden tot op de laatste dag van de maand die volgt op de maand tijdens dewelke de activiteit is begonnen en dit bewijs onmiddellijk voorleggen bij iedere vordering door een hiertoe gemachtigd persoon, bedoeld in artikel 139, vierde lid.
De werkloze die in toepassing van § 1, eerste lid, niet in het bezit is van een controlekaart, moet zijn uitbetalingsinstelling eveneens, vóór de laatste werkdag van elke maand tijdens dewelke de gebeurtenis zich voordoet, meedelen, dat hij dagen gedekt door vakantiegeld uitput, elke periode van verblijf in het buitenland die niet is gedekt door een vrijstelling van de toepassing van artikel 66, alsook elk ander beletsel voor de vergoedbaarheid.
De aangifte voorzien in het eerste en tweede lid wordt, voor de toepassing van artikel 153, beschouwd als een verplichte aangifte in de zin van dit artikel.
Artikel 154 is van toepassing op de werkloze die niet onmiddellijk bij elke vordering door een hiertoe gemachtigd persoon, het bewijs kan voorleggen van de aangifte bedoeld in het eerste lid, indien hij op het tijdstip van deze vordering een activiteit uitoefent bedoeld in artikel 45 of 74bis. § 3. De uitbetalingsinstelling kan, in afwijking van artikel 160, § 1, derde lid, zonder verantwoordingsstuk de werkloosheidsuitkeringen betalen waarop de werkloze, die in toepassing van § 1, eerste lid, niet in het bezit is van een controlekaart, aanspraak kan maken.
In afwijking van artikel 160, § 1, derde lid, bepaalt de uitbetalingsinstelling het recht op uitkeringen van de werkloze die in toepassing van § 1, eerste lid, niet in het bezit is van een controlekaart, op basis van het vermoeden dat de werkloze vergoedbaar is voor de volledige maand, tenzij hij in het bezit is van een aangifte verricht door de werkloze in toepassing van § 2, eerste of tweede lid.
Indien de werkloze een aangifte heeft gedaan zoals bedoeld in § 2, eerste of tweede lid, wordt het recht op werkloosheidsuitkeringen voor de betrokken maand bepaald rekening houdend met deze aangifte. Deze aangifte doet dienst als verantwoordingsstuk in de zin van artikel 160, § 1. § 4. In afwijking van de artikelen 164 en volgende, kan de indieningsprocedure en de verificatie van de betalingen gebeuren indien de uitbetalingsinstelling, in toepassing van onderhavig artikel, geen enkel verantwoordingsstuk indient. ».
Art. 2.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Art. 3.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 13 juli 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Besluitwet van 28 december 1944, Belgisch Staatsblad van 30 december 1944; Wet van 14 februari 1961, Belgisch Staatsblad van 15 februari 1961;
Koninklijk besluit van 25 november 1991, Belgisch Staatsblad van 31 december 1991.