gepubliceerd op 24 januari 2003
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, § 1, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers
13 JANUARI 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, § 1, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, inzonderheid op artikel 35, § 1, vervangen bij de wet van 26 maart 1999 en gewijzigd bij de wetten van 24 december 1999, 12 augustus 2000 en 5 september 2001 en bij de besluiten van 10 juni 2001 en 3 december 2002;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, § 1 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 april 2000, 17 september 2000, 4 april 2001, 3 juni 2002 en 26 juni 2002;
Gelet op het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 november 2002;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor sociale zekerheid gegeven op 21 juni 2002;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 9 juli 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 18 juli 2002;
Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;
Gelet op het advies nr. 33.917/1 van de Raad van State, gegeven op 24 oktober 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid en van Onze Minister van Sociale Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, § 1, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, gewijzigd bij de besluiten van 16 april 2000, 17 september 2000, 4 april 2001, 3 juni 2002 en 26 juni 2002, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 1.§ 1. De berekening van de forfaitaire vermindering van werkgeversbijdragen waarin voorzien door artikel 35, § 1, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, gebeurt per tewerkstelling. Voor deze berekening wordt verstaan onder : 1° Tewerkstelling : een arbeidsverhouding als werknemer waarvan de volgende kenmerken ongewijzigd blijven : - de werkgeverscategorie waartoe de werkgever behoort, bepaald door de instelling belast met het innen van de sociale zekerheidsbijdragen; - de werknemerscategorie waartoe de werknemer behoort, bepaald door de voornoemde instelling belast met de inning; - de begindatum van de arbeidsverhouding; - de einddatum van de arbeidsverhouding; - het nummer van het paritair comité of sub-comité dat bevoegd is voor de uitgeoefende activiteit; - het aantal dagen per week van het arbeidsstelsel; - de contractueel gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de werknemer; - de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de maatpersoon; - het type arbeidsovereenkomst : voltijds of deeltijds; - in het voorkomend geval, het type maatregel tot reorganisatie van de arbeidstijd, waaronder de tewerkstelling gebeurt, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - in het voorkomend geval, het type maatregel ter bevordering van de werkgelegenheid, waaronder de tewerkstelling gebeurt, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - in het voorkomend geval, het bijzonder statuut van de werknemer; zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - in het voorkomend geval, het feit dat de werknemer gepensioneerd is; - in het voorkomend geval, het type leerlingencontract, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - in het voorkomend geval, de bijzondere bezoldigingswijze : per stuk, per taak, per prestatie, op commissie, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - bij werknemers die geheel of gedeeltelijk met fooien of bedieningsgeld worden bezoldigd, voor de gelegenheidsarbeiders in de landbouw- en tuinbouwsectoren en voor de zeevissers, het functienummer, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - bij werknemers van luchtvaartmaatschappijen die aan boord van vliegtuigen werken en de militaire piloten, de categorie vliegend personeel waartoe zij behoren, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - bij onderwijzend personeel, de wijze van betaling van het loon : in tienden of in twaalfden.
Bij wijziging van minstens één van deze kenmerken heeft men te maken met een andere tewerkstelling van dezelfde werknemer. Periodes gedekt door een verbrekingsvergoeding vormen een onderscheiden tewerkstelling van periodes gedekt door een loon voor effectieve prestaties. 2° de factoren die betrekking hebben op de arbeidsduur : J = het aantal arbeidsdagen van een uitsluitend met dagen aangegeven tewerkstelling, zoals bedoeld in artikel 24 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met uitsluiting van de dagen wettelijke vakantie voor handarbeiders, de dagen « inhaalrust bouwbedrijf » en de bijkomende vakantiedagen toegekend bij algemeen bindend verklaarde CAO, die niet door de werkgever betaald zijn. De dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding komen niet in aanmerking voor de berekening van J. X = J, plus de dagen wettelijke vakantie voor handarbeiders van de tewerkstelling, plus de dagen « inhaalrust bouwbedrijf », plus de dagen van de tewerkstelling, bedoeld in het artikel 50 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en de bijkomende vakantiedagen toegekend bij algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten, die niet door de werkgever betaald zijn.
H = het aantal arbeidsuren van een met dagen en uren aangegeven tewerkstelling, overeenkomstig de hierboven gedefinieerde factor J Z = H, plus de uren van de tewerkstelling die overeenstemmen met de wettelijke vakantie voor handarbeiders, plus de uren van de tewerkstelling die overeenstemmen met de dagen inhaalrust bouwbedrijf, plus de uren van de tewerkstelling, bedoeld in de artikel 50 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
U = het aantal gemiddeld arbeidsuren per week van de maatpersoon.
D = het aantal arbeidsdagen per week van het arbeidsstelsel. µ = de prestatiebreuk µ wordt op de volgende wijze bepaald : voor de tewerkstellingen die uitsluitend met dagen worden aangegeven : µ = X/13.D voor de tewerkstellingen die met dagen en uren worden aangegeven : µ = Z/13.U; µ wordt afgerond tot het tweede cijfer na de komma, 0,005 wordt naar boven afgerond. 3° de factoren die betrekking hebben op het loon : W = de uitgekeerde loonmassa die per tewerkstelling driemaandelijks wordt aangegeven (tegen 100 %), met uitzondering van de vergoedingen die worden betaald ingevolge een verbreking van de arbeidsovereenkomst en die in arbeidsduur worden uitgedrukt en van de eindejaarspremies die betaald worden door tussenkomst van een derde persoon. Werkgevers die verbonden zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in een paritair orgaan vóór 1 januari 1994 en algemeen bindend verklaard bij koninklijk besluit, die voorziet in de toekenning van vergoedingen voor uren die geen arbeidsuren zijn in de zin van de arbeidswet van 16 maart 1971, moeten die vergoedingen in mindering brengen op het de voor de tewerkstelling uitgekeerde loonmassa.
De aldus bepaalde loonmassa per tewerkstelling dient in de volgende gevallen aangepast te worden vooraleer zij als berekeningsbasis kan dienen van S. Voor de categorieën van werknemers voor wie de eindejaarspremie door tussenkomst van een derde wordt uitbetaald, wordt de loonmassa voor van elke tewerkstelling van het kwartaal waarin de vermelde premie gewoonlijk wordt betaald, vermenigvuldigd met 1, 25, behalve voor de uitzendkrachten tewerkgesteld door een uitzendbureau voor wie, voor elke tewerkstelling van het kwartaal waarin de eindejaarspremie gewoonlijk wordt uitbetaald, de loonmassa vermenigvuldigd wordt met 1, 15. Het resultaat van de vermenigvuldiging wordt tot de dichtstbijzijnde cent afgerond en 0,005 EUR wordt naar 0,01 EUR afgerond.
S = de loonmassa die in aanmerking genomen wordt om het basisbedrag R(t) van de vermindering te bepalen. 4° de factoren die betrekking hebben op de vermindering van de werkgeversbijdragen : t = een periode van vier opeenvolgende kwartalen vanaf de datum van inwerkingtreding van artikel 35, § 1, van voormelde wet van 29 juni 1981. R(t) = de basisvermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van artikel 35, § 1, van voormelde wet van 29 juni 1981, per kwartaal, afhankelijk van de in aanmerking genomen loonmassa S van de tewerkstelling, voor het jaar t, t vertrekkende van 1.
P(t) = de uiteindelijk toegestane vermindering van sociale zekerheidsbijdragen van artikel 35, § 1, van voormelde wet van 29 juni 1981, per kwartaal, afhankelijk van de prestatiebreuk µ van de tewerkstelling, voor het jaar t; t vertrekkende van 1. P(t) kan nooit groter zijn dan R(t).
F(t) = de forfaitaire bijdragevermindering bedoeld in artikel 35, § 1, van voormelde wet van 29 juni 1981 voor de sociale zekerheid per kwartaal, voor het jaar t; t vertrekkende van 1.
Voor t gaande van 1 tot 6 : F(t) = F(t - 1) + F* - F(t - 1)/7 - t F(t) wordt afgerond naar de dichtstbijzijnde cent, 0,005 EUR wordt naar 0,01 EUR afgerond.
Als t hoger ligt dan 6 : F(t) = F* F(t-1) = de bijdragevermindering voor de sociale zekerheid in het jaar dat voorafgaat aan het jaar t.
F(0) is gelijk aan 202,53 EUR voor de tewerkstellingen van categorie 1 en 0 EUR voor de tewerkstellingen van categorieën 2 en 3, waarbij F(0) overeenkomt met fictieve bedrag van de driemaandelijkse bijdragevermindering voor de sociale zekerheid in het jaar dat voorafgaat aan het eerste toepassingsjaar van het verminderingssysteem bedoeld door artikel 35, § 1, van de voormelde wet van 29 juni 1981.
F* = minimumforfait van de driemaandelijkse vermindering vanaf het zesde toepassingsjaar van het nieuwe systeem van bijdragevermindering waarin voorzien door artikel 35, § 1, van de voormelde wet van 29 juni 1981.
F* = 0 voor de tewerkstellingen van categorie 2. Voor de tewerkstellingen van categorie 1 en 3 is F* = 39.000 BEF voor t = 2 en F* = 15.383 BEF voor t = 3. Voor t = 4, F* = 381,33 EUR. M(i) = een forfait dat gebruikt wordt bij de berekening van de vermindering waarin voorzien in artikel 35, § 1, van de voormelde wet van 29 juni 1981. Deze hebben volgende waarden : M(1) = 210,71 EUR voor de tewerkstellingen van categorie 1;
M(2) = 0 EUR voor de tewerkstellingen van categorie 2;
M(3) = F(t) met een maximum van 210,71 EUR voor de tewerkstellingen van categorie 3. § 2. De lastenverlaging geschiedt volgens de loonmassa S en de arbeidsduur in het kwartaal. Voor deze berekening wordt verstaan onder : 1° Loonmassa S a.de lastenverlaging hangt af van de zone waarin de loonmassa S van de tewerkstelling zich situeert. Hiertoe onderscheidt men vijf zones die afgebakend worden door de waarden S0, S1, S2 en S3 : - S0 is gelijk aan 2.565,18 EUR; - S1 is gelijk aan 131.105 BEF voor t = 1 en 3.332,31 EUR voor t hoger dan 1; - S2 is gelijk aan 151.775 BEF voor t = 1; - S2 is gelijk aan S3 voor t hoger dan 1 voor de werknemers van categorie 1 en 3; - S2 is gelijk aan 4.015,58 EUR voor t = 2, t = 3 en t = 4, enkel voor de periode vóór 1 oktober 2002, voor de werknemers van categorie 2; - S2 is gelijk aan S3 voor t hoger dan 3, behalve voor de periode vóór 1 oktober 2002, voor de werknemers van categorie 2; - S3 is gelijk aan 186 160 BEF voor t = 1; - S3 is gelijk aan 5.205,76 EUR, voor t hoger dan 1, voor de werknemers van categorie 1; - S3 is gelijk aan 4.614,79 EUR, voor t = 2, t = 3 en t = 4, enkel voor de periode vóór 1 oktober 2002, voor de werknemers van categorie 2; - S3 is gelijk aan 5.123,36 EUR, voor t hoger dan 3, behalve voor de periode vóór 1 oktober 2002, voor de werknemers van categorie 2; - S3 is gelijk aan 4.614,79 EUR, voor t hoger dan 1, voor de werknemers van categorie 3. b. Om de loonmassa (S) te bepalen, gaat men als volgt te werk : 1) voor de tewerkstellingen uitsluitend aangegeven in dagen : S = het globaal referteloon gedeeld door J, waarbij het globaal referteloon gelijk is aan W.13.D. Het globaal referteloon wordt niet afgerond, maar het resultaat van de deling wordt afgerond tot de dichtstbijzijnde cent, waarbij 0,005 EUR naar 0,01 EUR wordt afgerond; 2) voor de tewerkstellingen aangegeven in dagen en uren : S = het globaal referteloon gedeeld door H, waarbij het globaal referteloon gelijk is aan W.13.U. Het globaal referteloon wordt niet afgerond, maar het resultaat van de deling wordt afgerond tot de dichtstbijzijnde cent, waarbij 0,005 EUR naar 0,01 EUR wordt afgerond; 3) daarenboven, voor de tewerkstelling waarvoor één van de verminderingen voorzien in het artikel 9 van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van artikel 7, § 2, 30, § 2, en 33 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentie-vermogen, in het koninklijk besluit van 24 november 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de invoering van de arbeidsherverdelende bijdragevermindering in toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentie-vermogen of in Hoofdstuk II, Afdeling VI, onderafdeling 2 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen wordt verlenen, wordt S forfaitair verminderd met 241,70 EUR.c. Naar gelang van de zone waarin de op die manier verkregen loonmassa (S) zich bevindt, wordt er voor de tewerkstelling één van de volgende 5 regelingen van bijdragevermindering toegepast : 1) S is lager dan of gelijk aan S0 : R(t) = F(t) 2) S is hoger dan S0 en lager dan of gelijk aan S1 : R(t) = M(i) + 525,68 EUR waarbij i de waarde krijgt van 1, 2 of 3 naar gelang van de categorie waartoe de tewerkstelling behoort. 3) S is groter dan S1 en kleiner of gelijk aan S 2 : - voor t = 1 : R(t) = M(i) + 21.206 - 0,5509 (S - S1), waar i de waarde krijgt van 1, 2 of 3 volgens de categorie waartoe de werknemer behoort; - voor t = 2 : R(t) = M(i) + 21.206 - a (S - S1), waar i de waarde krijgt van 1, 2 of 3 volgens de categorie waartoe de werknemer behoort en waarbij a = 0,1895 voor de werknemers van categorie 1, a = 0,5509 voor de werknemers van categorie 2 en a = 0,3821 voor de werknemers van categorie 3. - voor t =3 :R(t) = M(i) + 21.206 - a (S - S1), waar de i de waarde krijgt van 1, 2 of 3 volgens de categorie waartoe de werknemer behoort en waarbij a = 0,1895 voor de werknemers van categorie 1, a = 0,5509 voor de werknemers van categorie 2 en a = 0,3558 voor de werknemers van categorie 3 - Voor t = 4 : R(t) = M(i) + 525,68 - a (S - S1), waar i de waarde krijgt van 1, 2 of 3 volgens de categorie waartoe de werknemer behoort en waarbij a = 0,1895 voor de werknemers van categorie 1 en a = 0,3295 voor de werknemers van categorie 3.
Voor de werknemers van categorie 2, a = 0,5509 tot en met 30 september 2002 en a = 0,2935 vanaf 1 oktober 2002.
R(t) wordt tot de dichtstbijzijnde cent afgerond, waarbij 0,005 EUR wordt afgerond naar 0,01 EUR. 4) S is groter dan S2 en kleiner dan of gelijk aan S 3 : R(t) = M(i) + 149,28 EUR waarbij i de waarde krijgt van 1, 2 of 3 volgens de categorie waartoe de tewerkstelling behoort.5) S is groter dan S 3 : R(t) = F(t) d.Bij de tewerkstelling van de werknemers die deel uitmaken van categorie 1 of 3 en die op de laatste dag van het kwartaal waarvoor de structurele vermindering wordt aangevraagd, de leeftijd van 58 jaar bereiken, wordt R(t) verhoogd met 400 EUR; 2° de arbeidsduur in het kwartaal. De vermindering van de bijdragen bedoeld in 1° wordt aangepast in functie van de prestaties van de tewerkstelling, de coëfficiënt d en de coëfficiënt B ; R(t) en P(t) worden naar de dichtstbijzijnde cent afgerond, waarbij 0,005 EUR wordt afgerond naar 0,01 EUR : B is een correctiecoëfficiënt waardoor bij de berekening van P(t) uit R(t) de werknemers met deeltijdse prestaties het recht openen op een relatief hoger verminderingsbedrag. Hij wordt gebruikt in de afzonderlijke berekening van P(t) voor elke tewerkstelling. ss is gelijk aan 1,25. d is een reductiefactor die moet vermijden dat P(t) groter zou kunnen worden dan R(t). d wordt berekend uit B en uit de globale prestatiebreuk µ (glob) van de natuurlijke persoon. d wordt, in combinatie met de prestatiebreuk van de tewerkstelling, µ gebruikt bij de afzonderlijke berekening van P(t) voor elke tewerkstelling.
De globale prestatiebreuk µ(glob) van een natuurlijke persoon wordt bekomen door de prestatiebreuken µ van alle tewerkstellingen van deze natuurlijke persoon bij elkaar op te tellen, met uitsluiting van de tewerkstellingen die uitsluitend overeenkomen met de dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding. o wordt berekend als volgt : - als µ (glob) kleiner is dan of gelijk is aan 1/B, is d = 1; - als ù (glob) groter is dan 1/B, is d gelijk aan 1 gedeeld door het product van µ (glob) en B; d wordt afgerond tot het vierde cijfer na de komma, waarbij 0,00005 naar boven wordt afgerond. 1) Voor de natuurlijke personen voor wie µ (glob) kleiner is dan 0,33 is voor elke tewerkstelling P(t) = 0 2) Voor de natuurlijke personen voor wie µ (glob) groter is dan of gelijk aan 0,33 is voor elke tewerkstelling P(t) = R(t).B.µ.d »
Art. 2.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2003.
Art. 3.Onze Minister van Werkgelegenheid en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 13 januari 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE