gepubliceerd op 17 januari 2006
Koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regels inzake aangifte en overdracht van postdiensten die geen deel uitmaken van de universele dienst en tot toepassing van de artikelen 144quater, § 3, 148sexies, § 1, 1° en 148septies van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven
11 JANUARI 2006. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regels inzake aangifte en overdracht van postdiensten die geen deel uitmaken van de universele dienst en tot toepassing van de artikelen 144quater, § 3, 148sexies, § 1, 1° en 148septies van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven
VERSLAG AAN DE KONING Sire, A. Hoofdlijnen Het onderhavige koninklijk besluit heeft hoofdzakelijk betrekking op de volgende elementen : 1° de procedures en voorwaarden voor de levering van postdiensten die geen deel uitmaken van de universele dienst;2° de werkwijze voor het aanvragen van een vergunning;3° de bedragen van de rechten die de aanvragers van een individuele vergunning aan het Instituut moeten betalen;4° de nodige correctiemaatregelen die moeten worden getroffen indien de leverancier van de universele dienst niet voldoet aan de kwaliteitsnormen van artikel 144quater, § 1 van de wet van 21 maart 1991, of aan de kwaliteitsnormen voor de grensoverschrijdende diensten, die vastgesteld zijn door het Europees Parlement en de Raad en waarvan de toepassing gecontroleerd wordt door de Commissie. Het advies van de Raad van State werd gevolgd.
B. Artikelsgewijze bespreking Artikel 1 verwijst naar de definities die vermeld zijn in de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.
Artikel 2 somt de inlichtingen op die de aangifte van postdiensten die geen deel uitmaken van de universele dienst moet bevatten en duidt de procedure voor de aangifte aan, evenals de vormvoorschriften waaraan ze moet beantwoorden.
Artikel 3 beschrijft de procedure die door het BIPT gevolgd wordt voor het onderzoek van de aangifte.
Artikel 4 stelt de procedure vast die gevolgd moet worden indien wijzigingen aangebracht worden in de aangegeven dienst of in de elementen waarover inlichtingen verschaft worden.
Artikel 5 duidt aan hoe de overdracht geschiedt van een postdienst die geen deel uitmaakt van een universele dienst.
Artikel 6 preciseert het bedrag van de retributie om de administratiekosten van de aangifte of de actualisering van een aangifte te dekken. Dit bedrag wordt aangepast aan het gezondheidsindexcijfer.
Artikel 7 behoeft geen bijzondere commentaar.
Artikel 8 definieert de procedure die van toepassing is indien de aangewezen leverancier van de universele postdienst niet voldoet aan de normen inzake kwaliteit van de dienst. in het kader van de overlegprocedure worden twee hypotheses beoogd : de aanvullende maatregelen en de verplichte investering in projecten die op korte termijn tot een kwaliteitsverbetering leiden. Onder aanvullende maatregel wordt bijvoorbeeld verstaan overeenkomsten gesloten tussen de aangewezen leverancier van de universele dienst en het Instituut inzake actieprogramma's, communicatie met het publiek, enz.
Aangezien artikel 144quater van de wet enkel van toepassing is op de leverancier van de universele dienst, is artikel 8 niet van toepassing op de vergunninghouders.
Artikel 9.Het correctiemaatregelensysteem is gebaseerd op een meetkundige reeks, wat betekent dat de maatregel zwaarder wordt naarmate de leverancier van de universele postdienst meer afwijkt van de vastgelegde kwaliteitsnorm.
Het doel bestaat er evenwel in de aangewezen leverancier van de universele postdienst aan te moedigen om zich toe te leggen op zijn kwaliteit en niet om hem financieel verlies te laten lijden. In het correctiemaatregelensysteem worden matigende elementen ingevoerd : de bovengrens, de herinvestering.
Theoretisch voorbeeld : Volgens de vastgelegde norm wordt ten minste 90 % van de binnenlandse post verdeeld binnen de termijn D+1, gemeten volgens de methode « CEN prEN 13850 (Postdiensten - Kwaliteit van diensten - Meting van kwaliteit van eind-tot-eind dienstverlening voor prioritaire post) ».
Indien uit de resultaten van de controle op de kwaliteit van de dienst voor het jaar 2003 blijkt dat het kwaliteitsniveau 80 % bedraagt, komt de afwijking van 10 procent overeen met een correctiemaatregel van 8,4 miljoen EUR, die opnieuw moet worden geïnvesteerd in kortetermijnprojecten die de kwaliteit van de dienst verbeteren onder toezicht van het BIPT. De adviesbevoegdheid die aan het BIPT wordt verleend is beperkt. De opportuniteit ligt enkel in het feit van na te gaan of het bedrag van de correctiemaatregel dient om onmiddellijke projecten te financieren, die tot resultaat hebben dat de kwaliteit op korte termijn wordt verbeterd, en geen andere projecten. De controle die door het BIPT a posteriori wordt verricht, heeft tot doel te verifiëren of de projecten daadwerkelijk zijn uitgevoerd.
Artikel 10 behoeft geen commentaar.
Artikel 11 maakt melding van het model van vergunning dat een bijlage bij het besluit vormt. Dat model bevat diverse gegevens die de aanvrager van een vergunning moet verstrekken.
Artikel 12 behoeft geen commentaar.
Artikel 13 stelt de voorwaarden vast voor de aanpassing van de vergunning.
Indien hierdoor het dienstenaanbod uitgebreid worden dient het Instituut opnieuw te onderzoeken of de aanvrager in staat is om de voorgenomen bedrijvigheid op een normale manier uit te oefenen door de uitbreiding van de diensten. Het is dan ook noodzakelijk dat de aanvrager aan het Instituut de nodige informatie ter beschikking stelt om dit na te gaan. Hiervoor dient opnieuw het aanvraagformulier ingevuld te worden, rekening houdende met de wijzigingen die het gevolg zijn van het uitgebreide dienstenaanbod.
Artikel 14 preciseert het bedrag van het eenmalige recht dat betaald moet worden bij de aanvraag van een vergunning.
Dit bedrag verschilt naargelang de omvang van de activiteiten van de aanvrager. Onder « categorie van diensten » wordt begrepen de productcategorieën die worden opgesomd in punt 2.2. in het model van vergunningsaanvraag. Theoretisch voorbeeld : een aanvrager die enkel brievenpost ophaalt betaalt 375 EUR, een aanvrager die brievenpost ophaalt, sorteert, vervoert en uitreikt en daarnaast ook kranten bedeelt betaalt 5 keer 375 EUR. Indien het dienstenaanbod wordt uitgebreid, zal het Instituut de aldus gewijzigde vergunning opnieuw onderzoeken. Om de kosten van dit onderzoek te dekken betaalt de aanvrager een retributie gelijk aan 375 EUR per bijkomende categorie van diensten. Theoretisch voorbeeld : de aanvrager die in bovenstaand voorbeeld enkel brievenpost ophaalde wil zijn dienstenaanbod uitbreiden met het, sorteren, en vervoeren en distribueren van brievenpost. Hij betaalt een retributie van 3 keer 375 EUR voor het onderzoek van de gewijzigde vergunning.
De artikelen 15 tot 19 behoeven geen commentaar.
Ik heb de eer te zijn.
Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN
11 JANUARI 2006. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regels inzake aangifte en overdracht van postdiensten die geen deel uitmaken van de universele dienst en tot toepassing van de artikelen 144quater, § 3, 148sexies, § 1, 1°, en 148septies van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, inzonderheid op titel IV, Hervorming van de Regie der Posterijen, gewijzigd bij de wet van 12 december 1994, de wet van 20 december 1995, de wet 19 december 1997, de wet van mei 1999, het koninklijk besluit van 9 juni 1999, de wet van 24 december 1999, de wet van 3 juli 2000, de wet van 12 augustus 2000, de wei van 2 augustus 2002, het koninklijk besluit van 7 oktober 2002 en bij de wei van 24 december 2002;
Op advies van het Belgisch instituut voor postdiensten en telecommunicatie;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 7 juli 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 3 april 2003;
Gelet op het besluit van 4 april 2003 van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;
Gelet op het advies 35.379/4 van de Raad van State, gegeven op 9 juli 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van onze Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° wet : de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven;2° Instituut : het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie;3° postoperator : elke natuurlijke of rechtspersoon die aan andere natuurlijke of rechtspersonen een postdienst verleent. HOOFDSTUK II. - Indienen van de aangiften
Art. 2.§ 1. De aangifte bedoeld in artikel 148bis van de wet is pas volledig wanneer zij de volgende inlichtingen bevat : 1. de naam van de postoperator;2. het volledige adres van de postoperator waartoe de gebruikers zich in België kunnen wenden ongeacht of het afzenders of geadresseerden zijn;3. een functionele, geografische en commerciële beschrijving van de (geplande) exploitatie en de datum van commerciële opening van de dienst;4. het bewijs van betaling van het recht dat bestemd is om de studiekosten te dekken van het aangiftedossier; § 2. De aangifte wordt gedagtekend en ondertekend door de postoperator en met een ter post aangetekende brief naar het Instituut verzonden. § 3. De aangifte wordt ingediend overeenkomstig het model dat in de bijlage 1 opgenomen is. § 4. De vertegenwoordiger van een rechtspersoon moet zijn titel kenbaar maken en bewijzen dat hij bevoegd is. HOOFDSTUK III. - Onderzoek van de aangiftes
Art. 3.Het Instituut beschikt over drie weken om de aangifte te analyseren, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aangifte.
Indien de aangifte volledig bevonden wordt, wordt aan de indiener van de aangifte een ontvangstmelding toegestuurd. De ontvangstmelding bevat eventueel opmerkingen over de aangegeven diensten.
Als het Instituut daarentegen van oordeel is dat de aangifte onvolledig is meldt hij dit aan de indiener. Als de indiener beslist een aanvullende of nieuwe aangifte in te dienen bij het Instituut, wordt de aangifte van de betrokken dienst opnieuw geanalyseerd binnen de termijn bepaald in lid 1.
Art. 4.De aangever licht het Instituut in over de wijzigingen die hij voornemens is aan te brengen in de aangegeven dienst en in de elementen waarover inlichtingen worden meegedeeld overeenkomstig artikel 2.
Art. 5.De aangifte van de overdracht van een postdienst bedoeld in artikel 148quater van de wet geschiedt door de cessionaris, zijn vertegenwoordiger of zijn gemachtigde overeenkomstig artikel 2.
Bij de aangifte worden de documenten gevoegd waaruit de instemming van de cedent blijkt. HOOFDSTUK IV. - Retributies
Art. 6.§ 1. Het bedrag van de vergoeding om de administratiekosten te dekken die voortvloeien uit de aangifte en de actualisering van de aangifte wordt vastgesteld op 250 EUR. Dit bedrag wordt elk jaar op 1 januari aangepast aan het gezondheidsindexcijfer. De aanpassingen geschieden binnen de grenzen van de verhoging van het gezondheidsindexcijfer tussen de maand november van het voorlaatste jaar en de maand november van het jaar dat aan de aanpassing van de rechten voorafgaat. § 2. Het bedrag van de vergoeding wordt gestort op de rekening van het Instituut, na toezending van de factuur. HOOFDSTUK V. - Verval van de aangiftes
Art. 7.De aangever moet het stopzetten van zijn activiteiten bij een ter post aangetekende brief aan het Instituut meedelen. HOOFDSTUK VI. - Correctiemaatregelen
Art. 8.Het Instituut hoort de aangewezen leverancier van de universele postdienst in geval van niet-naleving door de aangewezen leverancier van de universele postdienst van de normen die vastgesteld zijn in artikel 36, 2° van het koninklijk besluit van 11 januari 2006 tot toepassing van titel IV (Hervorming van de Regie der Posterijen) van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.
Art. 9.§ 1. In geval van niet-naleving van de verzendingstermijnen van binnenlandse zendingen van brievenpost die beantwoorden aan de snelste standaardcategorie kan aan de aangewezen leverancier van de universele postdienst een bedrag van verplichte investering in projecten die op korte termijn tot een kwaliteitsverbetering leiden bij wijze van correctiemaatregel worden opgelegd ten bedrage van 0,600 miljoen EUR voor elke afwijking van 1 % ten opzichte van de normen D+1 die vastgelegd zijn in artikel 36, 2° van het koninklijk besluit van 11 januari 2006 tot toepassing van titel lV (Hervorming van de Regie der Posterijen) van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven wanneer de totale afwijking niet meer bedraagt dan 6 %.
Vanaf een afwijking die hoger is dan 6 %, bedraagt het bedrag van verplichte investering bij wijze van correctiemaatregel 1,200 miljoen EUR voor elke afwijking van 1 % ten opzichte van de norm D+1. § 2. Bij elkaar geteld bedragen de bedragen van verplichte investering bij wijze van correctiemaatregelen ten hoogste 12,5 miljoen EUR. De Post levert het Instituut jaarlijks de documenten die de schommeling van het volume zendingen van brievenpost die beantwoorden aan de snelste standaardscategorie van jaar tot jaar aantonen. § 3. De projecten omvatten : - een beschrijving van nog uit te diepen interne toezicht op kwaliteit van de dienst; - de investeringen die op korte termijn moeten worden gedaan en die gebaseerd zijn op de resultaten van die controles.
Het Instituut geeft de aangewezen leverancier van de universele postdienst binnen een termijn van 3 weken kennis van zijn advies.
Het BIPT controleert de daadwerkelijke uitvoering van de projecten en de financiering ervan door middel van de correctiemaatregel. HOOFDSTUK VII. - Indienen van de aanvragen van de individuele vergunning voor de levering van niet-voorbehouden postdiensten die deel uitmaken van de universele dienst
Art. 10.De aanvraag wordt gedaan bij een ter post aangetekende brief aan het Instituut.
De aanvraag wordt ondertekend en gedateerd door de persoon die de dienst wenst te exploiteren of exploiteert of door de persoon die in zijn naam optreedt.
Een aanvrager die een natuurlijke persoon of een rechtspersoon vertegenwoordigt, specificeert zijn hoedanigheid en rechtvaardigt zijn mandaat.
Art. 11.De aanvraag wordt ingediend overeenkomstig het model van bijlage 2.
De aanvraag wordt als volledig beschouwd als die de volgende inlichtingen bevat, die uitdrukkelijk vermeld staan in het voormelde model : 1° de naam van de aanvrager, zijn volledige adres (met inbegrip van de hoofd- of exploitatiezetel in België indien de aanvrager hierover beschikt), alsook het adres van exploitatie in België;2° een functionele, geografische en commerciële beschrijving van de (geplande) exploitatie en de datum van de commerciële openstelling van de dienst;3° een financieel plan waaruit blijkt dat de aanvrager in.staat is tot een normale uitoefening voor de voorgenomen bedrijvigheid met naleving van de kwaliteitsnormen over ten minste twee jaar; 4° het bewijs van betaling van het recht dat bestemd is om de kosten te dekken voor de studie van de aanvraag.
Art. 12.De meegedeelde informatie wordt gratis en definitief ter beschikking gesteld van het Instituut, dat die informatie vertrouwelijk behandelt. HOOFDSTUK VIII. - Aanpassing van de vergunning
Art. 13.§ 1. De postoperator brengt het Instituut onmiddellijk op de hoogte van alle wijzigingen die hij in zijn vergunning wenst aan te brengen. § 2.Indien deze wijziging geen uitbreiding van het dienstenaanbod impliceert, brengt het Instituut de nodige wijzigingen aan in de individuele vergunning zonder dat een recht voor het onderzoek van het dossier verschuldigd is.
Indien deze wijziging een uitbreiding van het dienstenaanbod impliceert, wordt een aanpassing van de vergunning doorgevoerd volgens de procedure van artikel 10 en 11.
De aldus gewijzigde vergunning wordt opnieuw onderzocht door het Instituut overeenkomstig de procedure uit artikel 3 en 4 van het koninklijk besluit van 11 januari 2006 tot toepassing van Titel IV (Hervorming van de regie der Posterijen) van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.
De aanvrager betaalt voor de studie van het dossier een retributie overeenkomstig artikel 14, al.2. HOOFDSTUK IX. - Retributies
Art. 14.Elke vergunningaanvraag geeft aanleiding tot de betaling van een retributie bestemd om de kosten te dekken voor de studie van het dossier ten bedrage van 375 EUR per categorie van diensten. Deze retributie moet door de aanvrager worden betaald, vóór de afgifte van de vergunning.
In geval van uitbreiding van het dienstenaanbod is opnieuw een retributie verschuldigd om de kosten te dekken van de studie van de gewijzigde vergunning ten bedrage van 375 EUR per bijkomende categorie van diensten.
Art. 15.Het verzoek om overdracht geeft aanleiding tot de betaling van een enig recht van 200 EUR voor het onderzoek van het dossier :
Art. 16.De bedragen van de krachtens artikelen 14 en 15 van dit besluit verschuldigde retributie worden elk jaar op 1 januari aangepast aan het gezondheidsindexcijfer.
De aanpassingen geschieden binnen de grenzen van de verhoging van het gezondheidsindexcijfer tussen de maand november van het voorlaatste jaar en de maand november van het jaar dat aan de aanpassing van de rechten voorafgaat.
Art. 17.De bedragen van de verschuldigde rechten worden gestort op de rekening van het Instituut, na toezending van de factuur.
Art. 18.Dit besluit treedt in werking drie maanden na de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 19.Onze Minister bevoegd voor Telecommuni-catie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 11 januari 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld