Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 oktober 2005
gepubliceerd op 25 oktober 2005

Koninklijk besluit tot vaststelling van het leerreglement dat van toepassing is in de ondernemingen die tot het ambtsgebied van het Paritair Comité voor de voedingsnijverheid behoren

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2003012188
pub.
25/10/2005
prom.
10/10/2005
ELI
eli/besluit/2005/10/10/2003012188/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 OKTOBER 2005. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het leerreglement dat van toepassing is in de ondernemingen die tot het ambtsgebied van het Paritair Comité voor de voedingsnijverheid behoren (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst, inzonderheid op de artikelen 4, § 2, tweede lid, 25, § 2, eerste lid, 43, § 4, en 47, vervangen bij de wet van 6 mei 1998;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 augustus 1998 tot vaststelling van het maximum van de leervergoeding dat van toepassing is op de leerlingen wier leerovereenkomst geregeld wordt door de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst, inzonderheid op artikel 4, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 september 2000;

Gelet op het voorstel van het Paritair leercomité voor de voedingsnijverheid van 23 juni 2000;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het Paritair leercomité voor de voedingsnijverheid reeds op 23 juni 2000 een voorstel heeft geformuleerd betreffende het leerreglement dat in zijn ambtsgebied de nadere regels met betrekking tot het leerlingstelsel voor werknemersberoepen moet bepalen, maar dat dit leerreglement tot op heden niet bij koninklijk besluit werd vastgesteld; dat het derhalve aangewezen is, teneinde de rechtszekerheid van alle betrokkenen te waarborgen, zonder verwijl dit leerreglement bij koninklijk besluit vast te stellen;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.§ 1. Dit besluit is van toepassing in de ondernemingen die tot het ambtsgebied van het Paritair comité voor de voedingsnijverheid behoren. § 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst;2° het leercomité : het Paritair leercomité voor de voedingsnijverheid;3° leerovereenkomst : een leerovereenkomst, gesloten in toepassing van de wet tussen een overeenkomstig artikel 43 van de wet erkende patroon en een leerling.

Art. 2.In de in artikel 1, § 1, bedoelde ondernemingen kunnen leerovereenkomsten gesloten worden voor de volgende beroepen : 1° polyvalent onderhoudstechnieker;2° goederenbehandelaar;3° uitbeender-uitsnijder - eerste graad;4° uitbeender-uitsnijder - tweede graad;5° industrieel vleeswarenbereider;6° verpakkingstechnieker;7° hulpproductieoperator;8° productieoperator;9° onderhoudselektricien;10° onderhoudstechnieker-machineafsteller;11° chocoladebewerker;12° industrieel bakker-banketbakker;13° goederenbehandelaar - logistiek. Voor het beroep "uitbeender-uitsnijder - tweede graad", bedoeld in het eerste lid, 4°, kan slechts een leerovereenkomst gesloten worden indien de leerling reeds met succes een opleiding heeft voltooid voor het beroep "uitbeender-uitsnijder - eerste graad", bedoeld in het eerste lid, 3°.

Art. 3.§ 1. De uitvoering van een leerovereenkomst kan slechts ten vroegste beginnen op 1 september van het lopend jaar. § 2. Rekening houdend met het in § 1 bepaalde, wordt de duur van de leertijd voor de in artikel 2 bedoelde beroepen vastgesteld als volgt : - 12 maanden voor de beroepen bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1° tot 7°; - minimum 19 maanden en maximum 22 maanden voor de beroepen bedoeld in artikel 2, eerste lid, 8° tot 13°.

Art. 4.§ 1. De leerling ontvangt van de patroon een maandelijkse leervergoeding, waarvan het bedrag overeenstemt met een percentage van de helft van het nationaal gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen, zoals bepaald voor de werknemers van 21 jaar bij collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in de Nationale Arbeidsraad.

Dit percentage evolueert met de leeftijd van de leerling, meer bepaald als volgt : - 64 % wanneer de leerling 15 jaar is; - 70 % wanneer de leerling 16 jaar is; - 76 % wanneer de leerling 17 jaar is; - 82 % wanneer de leerling 18 jaar is; - 88 % wanneer de leerling 19 jaar is; - 94 % wanneer de leerling 20 jaar is; - 100 % wanneer de leerling 21 jaar is of ouder. § 2. Wanneer de leerling niet met succes het derde jaar van het secundair onderwijs beëindigd heeft en hij gedurende de laatste drie jaren die het sluiten van zijn leerovereenkomst voorafgaan niet reeds voor een totale duur van zes maanden verbonden is geweest door hetzij een leerovereenkomst, hetzij een leerovereenkomst gesloten onder de voorwaarden bepaald in de reglementen betreffende de voortdurende vorming in de Middenstand, hetzij een arbeidsovereenkomst, met uitzondering van de overeenkomst voor tewerkstelling van studenten, dan moeten gedurende de eerste maand van de uitvoering van de leerovereenkomst de in § 1, tweede lid, bedoelde percentages toegepast worden op één derde van het nationaal gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen, bedoeld in § 1, eerste lid.

Wanneer de patroon de leerovereenkomst op het einde van de eerste maand niet beëindigt, dan wordt dit beschouwd als een gunstige evaluatie met het oog op het voortzetten van de leerovereenkomst en de opleiding, en moeten vanaf de tweede maand van de uitvoering van de leerovereenkomst de in § 1, tweede lid, vermelde percentages toegepast worden op de helft van het nationaal gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen, bedoeld in § 1, eerste lid. § 3. Wanneer de leerling in de loop van een bepaalde maand gedurende bepaalde periodes de aanvullende theoretische opleiding of de algemene vorming niet moet volgen en hij gedurende deze periodes op de tijdstippen waarop hij normalerwijze aanwezig moet zijn in de inrichting waar die opleiding en vorming verstrekt worden, in de onderneming aanwezig is, dienen de in § 1 vermelde percentages toegepast te worden op het gedeelte van het in § 1 bedoeld nationaal gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen dat overeenstemt met de aanwezigheid van de leerling in de loop van die maand in de onderneming. § 4. Onverminderd de bevoegdheden van de aangewezen ambtenaren ziet het leercomité erop toe dat de bepalingen van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers en van het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten strikt worden nageleefd met betrekking tot de leervergoeding.

Het leercomité kan hiertoe te allen tijde aan de patroon een afschrift van de individuele rekening van de leerling opvragen ter controle.

Bij niet-naleving van voormeld koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 brengt het leercomité de Administratie van de Inspectie van de sociale wetten van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid hiervan op de hoogte en kan het leercomité de erkenning van de betrokken patroon intrekken, onverminderd de toepassing van andere sancties, voorzien in de wetgeving.

Art. 5.In afwijking op artikel 4, § 1, tweede lid, van de wet kunnen meerderjarigen een leerovereenkomst sluiten, op voorwaarde dat zij niet ouder zijn dan 21 jaar.

Art. 6.Het maximum aantal leerlingen dat gelijktijdig in opleiding mag zijn in de onderneming van een patroon, wordt geval per geval bepaald door het leercomité.

Art. 7.De inrichtingen die het meest aangewezen zijn voor het verstrekken van de aanvullende theoretische opleiding en de algemene vorming zijn de Centra voor Deeltijds Beroepssecundair Onderwijs, ingericht of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, de Centres d'Education et de Formation en Alternance, ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, en de Teilzeitunterrichtszentern, ingericht of gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap.

Art. 8.Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder : - luik 1 : de praktische opleiding in de onderneming; - luik 2 : de aanvullende theoretische opleiding en algemene vorming in de meewerkende onderwijsinrichting.

In onderlinge afspraak tussen patroon, leerling en meewerkende onderwijsinrichting, mag één van de volgende alterneringsschema's toegepast worden : - gedurende de werkweek : 3 dagen "luik 1", 2 dagen "luik 2"; - afwisselend 1 week voor "luik 1" en 1 week voor "luik 2".

Art. 9.§ 1. Onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit van 5 juli 1998 tot bepaling van de nadere voorwaarden en de modaliteiten inzake de erkenning en de intrekking van de erkenning als patroon en als opleidingsverantwoordelijke in het kader van het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst, moeten bij de aanvraag tot erkenning als patroon en/of opleidingsverantwoordelijke de volgende modaliteiten in acht genomen worden : - de patroon vraagt het advies van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis hiervan, van de vakbondsafvaardiging omtrent zijn voornemen om een erkenningsaanvraag in te dienen, indien deze organen aanwezig zijn in zijn onderneming; - elke erkenningsaanvraag wordt ingediend bij de voorzitter van het leercomité. § 2. Naast de gegevens, vermeld in de artikelen 4 en 5 van voormeld koninklijk besluit van 5 juli 1998, moet een dossier in het kader van een aanvraag tot erkenning als patroon en/of opleidingsverantwoordelijke de volgende gegevens bevatten : 1° het positief advies van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis hiervan, de vakbondsafvaardiging, indien deze organen aanwezig zijn in de onderneming van de patroon;2° de voorziene start- en einddatum van het opleidingsproject in de onderneming van de patroon;3° het/de alterneringsschema(s) dat/die de patroon wil toepassen, rekening houdend met de bepalingen van artikel 8;4° de ondernemingszetel(s) waar de praktische opleiding zal plaatsvinden;5° de voorziene planning voor de theoretische en praktische opleiding;6° het voorziene aantal leerlingen;7° het noodzakelijke opleidingsniveau waarover kandidaat-leerlingen moeten beschikken;8° een voorstel van meewerkende onderwijsinrichting, rekening houdend met de bepalingen van artikel 6.

Art. 10.§ 1. De periodieke proeven, bedoeld in artikel 51, tweede lid, van de wet, worden georganiseerd door de patroon en de meewerkende onderwijsinrichting.

De resultaten van de periodieke proeven betreffende de aanvullende theoretische opleiding en de algemene vorming worden opgenomen in een evaluatieverslag, opgesteld door de onderwijsinrichting.

De resultaten van de periodieke proeven betreffende de praktische opleiding worden door de patroon ingeschreven in het opleidingsboekje van de leerling, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet.

Het evaluatieverslag, bedoeld in het tweede lid, en het opleidingsboekje, bedoeld in het derde lid, worden bij het eindrapport van de leerling gevoegd. § 2. De eindproeven, bedoeld in artikel 51, eerste lid, van de wet, worden als volgt georganiseerd : a) De patroon en de onderwijsinrichting bepalen in onderling overleg de datum van de eindproeven en de plaats waar deze proeven zullen plaatsvinden (onderneming of onderwijsinrichting). Ze verwittigen het leercomité hiervan ten laatste twee maanden voor het verstrijken van de leerovereenkomst. b) De onderwijsinrichting organiseert het gedeelte van de eindproef betreffende de aanvullende theoretische opleiding en de algemene vorming ten laatste veertien dagen voor het verstrijken van de leerovereenkomst.c) Ten laatste veertien dagen voor het verstrijken van de leerovereenkomst organiseert de patroon zijn deel van de eindproef om de technische kennis van de leerling te testen. Deze proef, die uit een schriftelijk en een mondeling gedeelte kan bestaan, gaat door in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de onderwijsinrichting. d) Eén of meer door het leercomité aangeduide personen kunnen aanwezig zijn bij de eindproeven, zowel in de onderwijssinrichting als in de onderneming. In dit geval hebben zij een onderhoud met : - de opleidingsverantwoordelijke in de onderneming; - de instructeur van de leerling; - een verantwoordelijke van de onderwijsinrichting; - de leerling. e) Binnen de zeven dagen na de eindproeven stuurt de patroon per leerling een eindrapport naar het leercomité. Dit rapport wordt opgesteld in overleg met de onderwijsinrichting en bevat de resultaten van de periodieke proeven en van de eindproeven.

De patroon bewaart gedurende vijf jaar een kopie van het eindrapport en de bijlagen.

Het eindrapport moet de volgende gegevens bevatten : a) Wat de evaluatie door de patroon betreft : de patroon geeft een beoordeling van de leerling met betrekking tot : 1° zijn algemene kennis;2° zijn sociale vaardigheid;3° zijn theoretische kennis;4° zijn praktische kennis.b) Wat de evaluatie door de onderwijsinrichting betreft : het eindrapport moet de belangrijkste resultaten weergeven van de proeven, georganiseeerd door de onderwijsinrichting.c) Wat de algemene eindbeoordeling betreft : de patroon en de onderwijsinrichting moeten gezamelijk een eindbeoordeling van de leerling opmaken; hierbij worden zijn sterke en zwakke punten aangeduid en wordt duidelijk vermeld of de leerling aan de eisen van de opleiding voldaan heeft of niet; zo mogelijk moeten in de eindbeoordeling ook aanbevelingen voor de leerling genoteerd worden en wordt aangeduid welke tewerkstellingsmogelijkheden er bestaan. d) Bijlagen : bij het eindrapport worden als bijlage, overeenkomstig § 1, vierde lid, het evaluatieverslag van de periodieke proeven en het opleidingsboekje gevoegd. § 3. De eindevaluatie van de leerling wordt door het leercomité gegeven, na de volgende procedure : a) Binnen de maand na de eindproeven organiseert het leercomité een eindevaluatie van de opleiding; hiertoe wordt de leerling, samen met een verantwoordelijke van zowel de onderneming als de onderwijsinrichting uitgenodigd. b) De leerling wordt door de leden van het leercomité ondervraagd. Leidraad hierbij is het schriftelijk eindwerk dat door de leerling werd opgesteld.

Samen met de verantwoordelijke van de onderneming en van de onderwijsinrichting wordt het eindrapport besproken. c) Het leercomité beslist of de leerling al dan niet geslaagd is voor de opleiding. De voorzitter en de leden van het leercomité, de verantwoordelijke van de onderneming en de verantwoordelijke van de onderwijsinrichting ondertekenen het getuigschrift dat aan de leerling wordt afgeleverd.

Art. 11.Onverminderd de bepalingen van artikel 14 van de wet wordt elk geschil dat voortvloeit uit de uitvoering van een leerovereenkomst besproken in de ondernemingsraad of met de bevoegde syndicale afvaardiging volgens hun respectieve bevoegdheden; deze organen trachten in overleg met de patroon, de eventuele opleidingsverantwoordelijke en de leerling een oplossing te zoeken voor het geschil.

Indien dit onmogelijk blijkt, wordt het geschil door de meest gerede partij voorgelegd aan een beperkte paritaire commissie van het leercomité, die binnen de vijftien dagen uitspraak doet.

Art. 12.Onverminderd de rechten van de leerling inzake jaarlijkse vakantie die voortvloeien uit de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers kan de uitvoering van de leerovereenkomst op verzoek van de leerling, zonder dat de patroon dit kan weigeren, geschorst worden tijdens de maanden juli en augustus.

De duur van deze schorsing bedraagt ten hoogste twee maanden.

Bovendien mag deze schorsing ten vroegste aanvangen op 1 juli en kan zij ten laatste eindigen op 31 augustus.

Voor deze schorsingsperiode kan de leerling van de patroon noch een leervergoeding noch vakantiegeld eisen.

Art. 13.Het model van leerovereenkomst, bedoeld in artikel 6 van de wet, is als bijlage bij dit besluit gevoegd.

Art. 14.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 23 juni 2000.

Art. 15.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 oktober 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE _______ Nota's (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 19 juli 1983, Belgisch Staatsblad van 31 augustus 1983; Wet van 6 mei 1998, Belgisch Staatsblad van 29 mei 1998;

Koninklijk besluit van 19 augustus 1998, Belgisch Staatsblad van 5 september 1998;

Koninklijk besluit van 17 september 2000, Belgisch Staatsblad van 10 oktober 2000.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 10 oktober 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE.

^